Jaarverslag 2013 Stichting
Pensioenfonds
Honeywell
Jaarverslag 2013
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen
4
Bestuursverslag
5
1
Woord van de voorzitter
6
2
Algemene 2.1 2.2 2.3
informatie Juridische structuur Doelstelling Personalia
8 8 8 9
3
Financiële 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.3
positie en beleid in 2013 Financiële opzet en positie Beleid en beleidskeuzes Toeslagbeleid Financieringsbeleid Beleggingsbeleid Risicobeheer
12 12 14 14 15 17 18
4
Beleggingen 4.1 Terugblik op 2013 4.2 Beleggingscategorieën 4.3 Renteafdekking 4.4 Maatschappelijk verantwoord beleggen 4.5 Vooruitzichten 2014
22 22 23 27 31 32
5
Pensioenen 5.1 Inleiding 5.2 Pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Pensioenregeling 5.5 Pensioenuitvoeringskosten 5.6 Nieuwe wetgeving
33 33 33 35 35 36 37
6
Actuariële analyse
44
7
Besturing en naleving wetgeving 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed pensioenfondsbestuur 7.3.1 Visitatiecommissie 7.3.2 Reactie bestuur op verslag Visitatiecommissie 7.3.3 Verslag verantwoordingsorgaan 7.3.4 Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan 7.4 Informatie inzake toezicht door DNB en AFM 7.5 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.6 Gedragscodes 7.7 Geschillencommissie 7.8 Organisatie en uitvoering 7.9 Statutenwijziging
46 46 46 46 47 48 48 49 49 50 50 51 51 51
8
Verwachte gang van zaken
52
Jaarrekening
53
9
53
Jaarrekening
2
Jaarverslag 2013
9.1 9.2 9.3 9.4 9.4.1 9.4.2 9.4.3 9.4.4 9.4.5 9.4.6
Balans per 31 december 2013 Staat van baten en lasten Kasstroomoverzicht Toelichting op de jaarrekening Algemeen Grondslagen Toelichting op de balans per 31 december 2013 Niet in de balans opgenomen verplichtingen Verbonden partijen Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
54 55 56 57 57 57 64 80 80 82
Overige gegevens
85
10
86
Overige gegevens 10.1 Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten 10.2 Gebeurtenissen na balansdatum 10.3 Actuariële verklaring 10.4 Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 10.5 Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Bijlagen
86 86 87 89 91 92
Bijlage 1
Deelnemersbestand
93
Bijlage 2
Begrippenlijst
94
3
Jaarverslag 2013
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen 2013
2012
2011
2010
2009
Omvang beleggingen Waarvan: Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Overige beleggingen Liquide middelen Totaal
409.203
412.552
342.205
299.198
264.987
28% 67% 1% 4% 0% 100%
23% 70% 1% 6% 0% 100%
21% 71% 1% 7% 0% 100%
28% 59% 4% 7% 2% 100%
30% 63% 4% 2% 1% 100%
Beleggingsopbrengsten Beleggingsrendement
-3.630 -0,88%
51.378 14,47%
29.975 7,97%
31.175 11,1%*
32.312 13,7%
Resultaat
5.945
29.493
-3.459
9
32.611
Wettelijke en statutaire reserves Bestemmingsreserve TOP-SUM Bestemmingsreserve VPL Totaal eigen vermogen
34.039 0 5.723 39.762
28.164 0 5.653 33.817
-3.032 7.356 0 4.324
2.077 5.706 0 7.783
3.590 4.184 0 7.774
Voorziening pensioenverplichtingen Overige voorzieningen
378.624
385.770
347.608
301.622
267.531
Totaal
914 379.538
847 386.617
1.378 348.986
847 302.469
276 267.807
Dekkingsgraad**
109,0%
107,3%
99,1%
100,7%
101,3%
Aantal deelnemers Actieven Slapers Pensioengerechtigden Totaal
729 1.419 1.139 3.287
779 1.418 1.116 3.313
781 1.463 1.086 3.330
815 1.493 1.055 3.363
941 1.418 1.015 3.374
Bedragen x € 1.000
Standen zijn per het einde van het genoemde jaar; stromen betreffen de gehele verslagperiode
*
**
In 2010 heeft het pensioenfonds een belang in direct goud genomen. In de beleggingsrapportages van de vermogensbeheerder over 2010 maakte de directe goudbelegging geen onderdeel uit. Vanaf 2011 is de directe belegging in grondstoffen, waaronder goud, door de vermogensbeheerder meegenomen in haar beleggingsrapportages. In 2010 is het beleggingsrendement eenmalig bepaald door de beleggingsopbrengsten te delen door het gemiddelde van de omvang beleggingen van 2009 en 2010. In de periode van 2009 en eerder werd het beleggingsrendement door de vermogensbeheerder bepaald. De dekkingsgraad wordt bepaald door de wettelijke en statutaire reserves, verminderd met de bestemmingsreserve VPL, te vermeerderen met de totale voorziening pensioenverplichtingen, gedeeld door de totale voorziening pensioenverplichtingen, maal 100%.
4
Jaarverslag 2013
Bestuursverslag
5
Jaarverslag 2013
1
Woord van de voorzitter
Geachte deelnemers, collega’s en andere lezers, Het is een genoegen u het jaarverslag over 2013 aan te bieden. Namens het bestuur van het fonds wil ik u graag informeren over de ontwikkelingen binnen het pensioenfonds en verantwoording afleggen over het gevoerde beleid in 2013. Het jaar 2013 was een turbulent pensioenjaar door de situatie op de financiële markten, de aanhoudende schuldencrisis en de trage economische groei. Ook het komende jaar zal turbulent blijven, mede als gevolg van de vele ontwikkelingen in de pensioensector. Financiële situatie De financiële toestand van het pensioenfonds wordt gemeten in termen van dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de mate waarin de bezittingen de verplichtingen van het fonds (al dan niet) overschrijdt. De dekkingsgraad van het fonds vertoonde het afgelopen jaar, vooral in het tweede halfjaar, een positief verloop. Eind 2013 was de dekkingsgraad verbeterd tot 109,0%. Dit wordt grotendeels verklaard door een daling van de voorziening pensioenverplichtingen als gevolg van de stijging van de marktrente. Dit betekent dat er ultimo 2013 geen sprake meer is van een dekkingstekort. De evaluatie van het herstelplan heeft tot de conclusie geleid dat het bestuur geen aanvullende maatregelen hoeft te treffen ten opzichte van die zoals in het herstelplan zijn opgenomen. Een verlaging van de reeds opgebouwde pensioenen en ingegane pensioenuitkeringen is derhalve niet aan de orde. Ondanks een verbetering in de dekkingsgraad is eind 2013 is nog steeds sprake van een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen van 112,9%. Toeslagverlening Hoewel de dekkingsgraad ultimo 2012 op 107,3% is uitgekomen en zich daarmee bevond boven de grens van een dekkingstekort, heeft het bestuur besloten het besluit uit te stellen tot eind maart 2013. De dekkingsgraad per eind maart 2013 bedroeg 110,7% en het bestuur heeft besloten om per 1 april 2013 een indexatie van 0,352% op basis van de CPI voor inactieve deelnemers en 0,306% op basis van de Loonindex voor actieve deelnemers toe te kennen. Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro zouden de aanspraken per 1 januari 2014 van de actieve deelnemers met 2,35% moeten worden verhoogd en voor gewezen deelnemers en gepensioneerden met 1,68%. Het bestuur heef in januari 2014 besloten om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2014 aan te passen. De aanspraken van actieve deelnemers zijn verhoogd met 0,47% en de aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen met 0,34%. Premiebeleid Het premiebeleid in de ABTN voorziet in een extra opslag op de premie van 1,0% van de pensioengrondslag bij dekkingsgraden onder de 105% (van 29,7% naar 30,7%). Op basis van een dekkingsgraad van 107,3% ultimo 2012 volgt een premie van 29,7%. Het bestuur is voor het premiebeleid uit gegaan van een dekkingsgraad vastgesteld op basis van de marktrente en de nieuwe Prognosetafels van ca. 103,6%; daarmee kwam de te heffen premie in 2013 op 30,7%. Risicobeheer en verantwoord beleggen Het beleggingsbeleid van Pensioenfonds Honeywell is in eerste instantie gericht op een zo goed mogelijk rendement tegen een verantwoord risico. Pensioenfonds Honeywell spreidt de beleggingen, om zo het langetermijnrisico te beperken en toch een goed rendement te behalen. Zij vindt ook dat het geld dat het beheert, op een verantwoorde manier moet worden belegd. Immers, bedrijven die duurzaam met arbeid en hun omgeving omgaan, hebben op de lange termijn de beste overlevingskansen. Dat vertaalt zich op de lange termijn ook in een gunstige ontwikkeling van de aandeelhouderswaarde. De beleggingsportefeuille is onder gebracht bij twee vermogensbeheerders, de performance over 2013 is licht negatief geweest, -0,9%.
6
Jaarverslag 2013 Voortdurende veranderingen De pensioenwereld blijft in verandering. Aanpassingen in de fiscale regelgeving voor de opbouw van pensioen kondigen zich aan. Dit in het licht van het beheersbaar houden van de kosten die daarmee zijn gemoeid en de maatschappelijke noodzaak om langer te blijven werken. Concreet krijgt dat gestalte in aanpassing van de pensioenregeling per 1 januari 2014. Naar verwachting zal dat ook aan de orde zijn per 1 januari 2015. Parallel daaraan zullen ook aanpassingen worden doorgevoerd in de regels die het pensioenfonds in acht moet nemen met betrekking tot het zogenaamde financiële toetsingskader. Het bestuur van het fonds is zich bewust van het feit dat deze wijzigingen voor deelnemers en pensioengerechtigden ingrijpende gevolgen met zich mee brengt. Communicatie Een belangrijke taak van het bestuur is het verzorgen van een goede communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds streeft ernaar hen zo goed mogelijk op de hoogte te houden over het reilen en zeilen van het fonds. Het jaar 2013 stond in het teken van transparantie en het managen van verwachtingen. Ook in 2014 zal de aandacht voor pensioenen volop aanwezig zijn. De website van het fonds is daarbij een belangrijk medium, naast de pensioenkrant en de digitale nieuwsbrief. Graag nodig ik u namens het bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag.
Amsterdam, 5 juni 2014
F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter
7
Jaarverslag 2013
2
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
Stichting Pensioenfonds Honeywell, statutair gevestigd te Amsterdam, bezoekadres Laarderhoogtweg 18, 1101 EA Amsterdam Zuidoost, is opgericht op 12 maart 1957. Het pensioenfonds is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41200495. Stichting Pensioenfonds Honeywell is een middelgroot ondernemingspensioenfonds. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Honeywell in Nederland. In 2013 waren de aangesloten ondernemingen: Honeywell B.V., Honeywell Aerospace B.V., Honeywell Fluorine Products Europe B.V. en Honeywell Customized Comfort Products, onderdeel van Cara C'Air B.V. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds Honeywell is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling, geënt op de pensioenregeling van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Metalektro (PME). Het pensioenfonds is vrijgesteld van deelname aan het bedrijfstakpensioenfonds. Ultimo boekjaar had het pensioenfonds 3.287 (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met een belegd vermogen van circa € 409,2 miljoen. De uitvoering van de pensioenregeling heeft het bestuur uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. (TKP). Het bestuur maakt voor de beleidsadvisering gebruik van de diensten van Mercer (Nederland) B.V. Daarnaast maakt het bestuur gebruik van de werkzaamheden van een externe (certificerende) actuaris Mercer (Nederland) B.V. en accountant PricewaterhouseCoopers Accountants N.V. Het vermogensbeheer is - met uitzondering van de directe belegging in grondstoffen en het bedrijfsterrein te Emmen - uitbesteed aan Aegon Asset Management N.V., BNP Paribas Investment Partners Netherlands N.V. en ING Asset Management B.V.
2.2
Doelstelling
Het pensioenfonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de in de pensioenovereenkomst gedefinieerde pensioenregelingen voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. Stichting Pensioenfonds Honeywell heeft ten doel om binnen de grenzen van zijn middelen de deelnemers, gewezen deelnemers en hun nabestaanden te beschermen tegen geldelijke gevolgen van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden. Het fonds voorziet hiertoe in het op lange termijn verstrekken van de nominale pensioenaanspraken en pensioenrechten en streeft hierbij naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Dat wil zeggen dat er geen recht op toeslagverlening is en het voor de langere termijn niet zeker is of en in hoeverre toeslagverlening zal plaatsvinden. Ook draagt het fonds zorg voor duidelijke en klantgerichte communicatie met alle belanghebbenden. Het fonds heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie om de genoemde doelstellingen te bereiken. Dit beleid is vastgelegd in diverse documenten, waarvan de Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN) de belangrijkste is. Deze ABTN is voor het laatst geactualiseerd in juni 2013.
8
Jaarverslag 2013
2.3
Personalia
Samenstelling bestuur per 31 december 2013 Benoemd namens de werkgever: Naam
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot en met
Functie
F.H.M. van den Oetelaar
voorzitter
01-12-1998
----
Regional Ops Finance Leader Northern Europe bij Honeywell Process Solutions
J. de Vries
plv. secretaris
15-06-2012
----
Voormalig General Manager bij Honeywell
mw. C. van der VoortBergman
lid
10-09-2009
----
Sr. Human Resources Generalist bij Honeywell
Functie in bestuur
Bestuurslid vanaf
Bestuurslid
F.G. Boukens
plv. voorzitter
01-01-2012
01-04-2014
Service Leader Southern Region
M.J.M. van Falier
secretaris
01-08-2001
01-04-2016
Six Sigma Leader EMEA bij Honeywell Corporate
J. Huigen
lid
10-09-2009
01-04-2015
Project Application Engineer Beveiligingssystemen
Benoemd namens de deelnemers: Naam
tot en met
Functie
Bestuursleden namens de werkgever worden voor onbepaalde tijd benoemd. Bestuursleden namens de deelnemers worden benoemd voor een periode van drie jaar, waarna zij herbenoembaar zijn. Samenstelling diverse organen en commissies per 31 december 2013 Beleggingscommissie F.H.M. van den Oetelaar F.G. Boukens mw. C. van der Voort-Bergman M.J.M. van Falier J. Huigen J. de Vries Commissie Communicatie E.L. van den Doel M.J.M. van Falier mw. J.C.M. Hofmans mw. E. van Loon E.C.J. van Koetsveld van Ankeren mw. C. van der Voort-Bergman J. de Vries Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan bestaat uit zes leden, waarvan twee namens de werkgever, twee namens de deelnemers en twee namens de pensioengerechtigden. Namens de werkgever P.C. van Doodewaard P.J.J.H. Jonkhout
9
Jaarverslag 2013
Namens de deelnemers E.C.J. van Koetsveld van Ankeren mw. E. van Loon Namens pensioengerechtigden N. van Es A.J. Land Deelnemersraad De deelnemersraad bestaat uit acht leden, verdeeld tussen leden namens de deelnemers en leden namens de pensioengerechtigden naar evenredigheid van hun vertegenwoordiging binnen het fonds. Namens de deelnemers A.J. Blom E.C.J. van Koetsveld van Ankeren mw. E. van Loon B. Veld Namens de pensioengerechtigden N. van Es P.A.J. Gremmer H. Klingenberg B. Land Visitatiecommissie G.J. Heeres H.P. Oyens (voorzitter) P.L.J.M. Stroucx Vermogensbeheerder Aegon Asset Management N.V., Den Haag BNP Paribas Investment Partners Netherlands N.V. ING Asset Management B.V. Custodian Kas Bank N.V. Certificeerders PricewaterhouseCoopers Accountants N.V., Amsterdam, externe onafhankelijke accountant Mercer (Nederland) B.V., Amstelveen, externe actuaris Risicoherverzekering Aegon Levensverzekeringen N.V., Den Haag Adviseur Mercer (Nederland) B.V. Pensioenadministratie TKP Pensioen B.V. Compliance officer B. Buurma
10
Jaarverslag 2013 De samenhang van de genoemde organen en commissies per ultimo 2013 wordt in het onderstaande schema van de governancestructuur visueel weergegeven.
11
Jaarverslag 2013
3
Financiële positie en beleid in 2013
3.1
Financiële opzet en positie
Algemeen Een maatstaf om de financiële positie van een pensioenfonds te bepalen is de dekkingsgraad. De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden minus de bestemmingsreserve VPL. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. Ontwikkeling dekkingsgraad De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. Eind 2013 is er sprake van een reservetekort, omdat de dekkingsgraad lager was dan de dekkingsgraad behorend bij het vereist vermogen van 112,9% (2012: 111,6%). De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. Daarbij is per factor het procentuele effect op de dekkingsgraad bepaald. 2013 %
2012 %
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkeringen Toeslagverlening Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Invoering UFR Wijziging actuariële grondslagen Overige oorzaken
107,3 -0,1 0,2 -0,8 3,1 -4,4
99,1 4,0 0,0 0,0 8,1 6,7
3,6 0,0 -0,4 0,5
-10,2 3,3 -1,0 -2,7
Dekkingsgraad per 31 december
109,0
107,3
Zoals bovenstaande tabel laat zien, wordt de stijging van de dekkingsgraad met name veroorzaakt door het beleggingsresultaat exclusief renteafdekking en het RTS effect op de voorziening.
12
Jaarverslag 2013 Ontwikkelingen herstelplan In 2008 is door de kredietcrisis en de dalende rente een dekkingstekort ontstaan. Het bestuur heeft eind maart 2009 het korte- en langetermijnherstelplan vastgesteld. Dit plan is, inclusief de daarbij behorende continuïteitsanalyse, in maart 2009 ingediend bij DNB. DNB heeft op 9 februari 2011 formeel ingestemd met het herstelplan. De belangrijkste kenmerken van het herstelplan zijn: • Voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd. • Zolang het fonds in de situatie verkeert van een dekkingstekort, wordt een extra opslag op de premie van 1,0% van de pensioengrondslag gehanteerd. • De werkgever zal, indien het vrij eigen vermogen lager is dan het vereist eigen vermogen, vier jaar lang een extra storting doen van € 3,5 miljoen per jaar, voor het eerst per 1 januari 2010. • Zolang de dekkingsgraad van 105% nog niet is overschreden, worden geen toeslagen toegekend. Indien de dekkingsgraad zich bevindt tussen 105% en het vereist eigen vermogen, kan er na een bestuursbesluit lineair een toeslag worden toegekend uitgaande van 0% bij een dekkingsgraad van 105% en overeenkomstig het ambitieniveau bij het vereist eigen vermogen. Volgens het herstelplan werd voor ultimo 2013 een dekkingsgraad verwacht van 110,8%. De feitelijke dekkingsgraad per 31 december 2013 komt uit op 109,0% en is daarmee lager dan de verwachte dekkingsgraad voor eind 2013, maar hoger dan de dekkingsgraad behorende bij het minimum vereist eigen vermogen (104,2%). Het kortetermijnherstelplan is ultimo 2013 afgelopen. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd (ingediend op 12 februari 2014). Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. Wel is op aangeven van DNB een aangepast dekkingsgraadsjabloon ingediend die er in voorziet dat na verloop van 15 jaar de dekkingsgraad van het fonds zich herstelt tot de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen. Extra vermogensdotatie in 2013 In aansluiting op bovenstaande maatregelen heeft de werkgever begin 2013 een aanvullende vermogensdotatie gestort in het pensioenfonds van € 3,5 miljoen.
13
Jaarverslag 2013
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is met de caopartijen. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van onderstaande figuur.
3.2.1
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslagverlening op pensioenen voor actieve deelnemers is reglementair gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro. De hoogte van de toeslag voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is gekoppeld aan het prijsindexcijfer. Daarnaast zijn de toeslagen afhankelijk van de aanwezige middelen van het fonds. Het fonds heeft geen middelen gereserveerd voor toeslagen. Of toeslagverlening zal worden toegepast, is afhankelijk van de dekkingsgraad. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten, zal het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening. Dit betekent dat er geen recht op toeslagverlening is en het is ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagen zullen plaatsvinden. Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van de actieve deelnemers met 2,11% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2013 vooralsnog besloten geen indexatie toe te kennen, maar het besluit uit te stellen tot eind maart 2013. Op grond van de ontwikkeling van de prijsindex (CPI alle huishoudens) zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van gewezen deelnemers en gepensioneerden met 2,43% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2013 besloten geen toeslag te verlenen op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden. Omdat de dekkingsgraad per eind maart 2013 gestegen is naar 110,7%, heeft het bestuur besloten om per 1 april 2013 een indexatie van 0,352% op basis van de CPI voor inactieve deelnemers en 0,306% op basis van de Loonindex voor actieve deelnemers toe te kennen.
14
Jaarverslag 2013 Naar de stand per 1 april 2013 bedraagt de hoogte van de niet-toegekende toeslagen in het verleden voor actieve deelnemers 11,55% en voor niet actieve deelnemers 9,85% (per 1 januari 2012 voor actieve deelnemers 9,57% en voor niet actieve deelnemers 7,61%). Per 1 januari 2014 heeft het bestuur besloten ook een gedeeltelijke toeslag toe te kennen. Volledigheidshalve is deze opgenomen in onderstaand overzicht. Actieve deelnemers Jaar Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
2,35%
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,31% 0,47%
1,76% 1,66% 2,16% 2,11% 1,80% 1,88%
Niet actieve deelnemers Jaar Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Voor 2010 2010 2011 2012 01-01-2013 01-04-2013 2014
1,76% 1,66% 2,16% 2,11%
Voor 2010 2010 -0,11% 0,00% 2011 1,38% 0,00% 2012 2,42% 0,00% 01-01-2013 2,43% 0,00% 01-04-2013 0,35% 2014 1,68% 0,34% *inclusief de achterstand van voorgaande jaren
3.2.2
-0,11% 1,38% 2,42% 2,43% 2,08% 1,34%
Cumulatief verschil 3,68%* 5,50% 7,25% 9,57% 11,55% 13,65%
Cumulatief verschil 3,75%* 3,64% 5,07% 7,61% 9,85% 11,32%
Financieringsbeleid
Financieringssystemen en ABTN Voor de financieringsnormen wordt de omvang van het eigen vermogen als sturingsmiddel genomen. Aan de hand van scenarioanalyses wordt berekend hoeveel middelen benodigd zijn om de verplichtingen met een bepaalde mate van zekerheid te kunnen afwikkelen over een periode van vijftien jaar. De hieruit resulterende benodigde buffers kunnen dan vergeleken worden met het werkelijke eigen vermogen. Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen (nominale dekkingsgraden) worden onderscheiden: • Minimaal vereist eigen vermogen: het minimaal vereist eigen vermogen is de ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt, is sprake van een dekkingstekort. In 2013 is de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen 104,2% van de voorziening pensioenverplichtingen (2012: 104,2%). • Vereist eigen vermogen: het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het eigen vermogen in een periode van één jaar negatief wordt. Ultimo 2013 bedraagt de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 112,9% (2012: 111,6%). • Gewenst eigen vermogen: het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. In haar Beleidsregel toepassing hoofdlijnennota maakt DNB onderscheid tussen de kostendekkende premie en de feitelijk te ontvangen bijdrage. De kostendekkende premie dient de volgende onderdelen te bevatten: a. de actuarieel benodigde premie voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst (inclusief risicopremies en backservicekoopsommen);
15
Jaarverslag 2013 b.
c. d.
de aan het actuele risicoprofiel van het fonds gerelateerde solvabiliteitsopslag op de premie voor de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, zijnde de opslag voor het bereiken c.q. in stand houden van het vereist vermogen, met inbegrip van het minimaal vereist vermogen voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst; een opslag voor de uitvoeringskosten; voor zover het géén nominaal pensioen betreft, de actuarieel benodigde premie voor voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst, met inachtneming van de geformuleerde ambitie en afgesproken wijze van financieren.
Als disconteringsvoet voor de kostendekkende premie dient gebruik te worden gemaakt van de actuele marktrente (rentetermijnstructuur). Door de fluctuerende marktrente kan de kostendekkende premie sterke schommelingen vertonen. Voor de feitelijk te ontvangen bijdrage is het daarom onder voorwaarden toegestaan een doorsneepremie toe te passen. Deze gekozen doorsneepremie dient een consistent geheel te vormen met de gewekte toeslagverwachtingen, financiering van de toeslagen en het feitelijk toekennen van toeslagen. Om deze consistentie aan te tonen, is een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. DNB biedt pensioenfondsen de mogelijkheid in de ABTN bepalingen op te nemen betreffende een korting op de kostendekkende premie en/of restitutie van eerder betaalde premies. Wanneer een fonds overweegt een premiekorting of –restitutie te verlenen, moet aan DNB worden aangetoond dat het eigen vermogen van het fonds hoger is dan de premiekortinggrens. De premiekortinggrens wordt gedefinieerd als “de hoogte van de aanwezige middelen die precies voldoende is voor het nakomen van de onvoorwaardelijke en, in voorkomende gevallen, voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst in dat jaar en voor de langere termijn”. Dit impliceert dat een premiekorting pas kan worden verleend wanneer het fonds over meer middelen beschikt dan nodig zijn om het toeslagstreven van het fonds voor de langere termijn te realiseren. Hier wordt dus duidelijk een verband gelegd tussen het premiebeleid en het toeslagbeleid. Een premiekorting kan worden verleend wanneer het pensioenfonds over een dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen beschikt en er sprake is van een consistent geheel tussen de gewekte verwachtingen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen. In 2009 is het fonds overgegaan tot het hanteren van een gedempte kostendekkende premie, welke gebaseerd is op het 5-jaars voortschrijdend gemiddelde van de interne rente van de premie. Het gemiddelde van deze rente in de periode 2008-2012 is vastgesteld op 3,22%. Deze gemiddelde rente is hoger dan de rentetermijnstructuur van 31 december 2012. De actuariële koopsom is daarmee lager dan de toename van de technische voorzieningen. Kostendekkende premie De kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur (door DNB gepubliceerd) ultimo 2012, bedraagt € 13,6 miljoen in 2013. De gedempte kostendekkende premie, vastgesteld op basis van het 5-jaars voortschrijdend gemiddelde van de interne rente van de premie, bedraagt € 12,1 miljoen in 2013. De feitelijke premie bedraagt in 2013 € 13,8 miljoen (2012: € 27,8 miljoen). Dit betreft de premie voor de basisregeling met uitzondering van de koopsommen en de afrekening van vorige boekjaren. Feitelijke premie Vanaf 1 januari 2007 is de feitelijke premie afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Een uitgangspunt voor het premiebeleid is dat de jaarlijkse bijdrage van de werkgever relatief weinig zal variëren. Daarom wordt de premie bij een dekkingsgraad boven de 135% met maximaal 2% per jaar verlaagd of met maximaal 1% per jaar verhoogd. Zodra de dekkingsgraad onder de 135% ligt, wordt de premie vastgesteld op 29,7% van de pensioengrondslag. Onder een dekkingsgraad van 105% wordt de premie verhoogd naar 30,7%. Het premiebeleid is in de volgende beleidsmatrix samengevat. De beslissing voor de hoogte van de te heffen premie wordt genomen op basis van de dekkingsgraad van 1 oktober van het boekjaar inclusief het effect van het voorziene toeslagbesluit.
16
Jaarverslag 2013 Het beleid is in de volgende beleidsmatrix samengevat: Dekkingsgraad < 105% 110% 115% 120% 125% 135% 150% 170%
105% 110% 115% 120% 125% 135% 150% 170% >
Premie
Af/toename
Toeslagverlening
Risicobudget
30,7% 29,7% 29,7% 29,7% 29,7% 29,7% richting 24,2% richting 24,2% richting 20,7%
+ 1% + 1%, - 2% + 1%, - 2% -1%
0% 0% - 25% 25% - 50% 50% - 75% 75% - 100% 100% 100% + inhaal 100% (+ 0% - 2% extra) 100% + 2% extra
< 7,1% 7,1% 7,1% 7,1% 7,1% > 7,1% > 7,1% > 7,1% > 7,1%
De premie in 2013 is gehandhaafd op 30,7%. Feitelijke premie: deelnemersbijdrage De deelnemersbijdrage wordt uitgedrukt in een percentage van de pensioengrondslag en is maximaal gelijk aan de premie die verschuldigd zou zijn bij deelname aan de pensioenregeling van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Metalektro (PME). Overigens is er voor de pensioenopbouw bij Pensioenfonds Honeywell geen gemaximeerd salaris. Hierdoor kan de deelnemersbijdrage in bedrag hoger uitvallen dan bij PME. Per 1 januari 2013 bedraagt de deelnemersbijdrage 12,0% van de pensioengrondslag. FVP-bijdrage regeling De middelen van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorziening voor werkloze werknemers vanaf veertig jaar tijdelijk voort te zetten. FVP levert op deze manier een bijdrage aan de beperking van de pensioenbreuk als gevolg van werkloosheid. Het bestuur van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) heeft in 2009 besloten de FVP-bijdrageregeling definitief te beëindigen op 1 januari 2011. Dit betekent dat de werknemers van 40 jaar en ouder die vóór 1 januari 2011 WW-gerechtigd worden, onder voorwaarden nog aanspraak op een FVP-bijdrage kunnen maken. De beslissing van het FVP-bestuur is gebaseerd op de meest recente ramingen van de toekomstige vermogensontwikkeling van Stichting FVP. Deze ramingen laten zien dat de vermogensontwikkeling onvoldoende ruimte laat om de FVP-regeling te verlengen. Het FVP-bestuur heeft tevens besloten, als voorzorgsmaatregel tegen een eventueel vermogenstekort, de betalingen van de FVP-bijdrage van werknemers die in 2010 werkloos worden, op te schorten tot uiterlijk 1 januari 2014 en mogelijk te korten. Vanaf 2010 was de bijdrage uit de regeling al beperkt. Werknemers, die in 2010 werkloos werden, kregen een bijdrage van circa 50 procent van de totale pensioenpremie. Zij moeten er rekening mee houden dat deze bijdrage op voorlopige basis is vastgesteld. De definitieve vaststelling zal bekend worden op het moment dat het fonds definitief wordt gesloten. Dat kan nog een aantal jaar duren. Werknemers die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, worden in principe niet door deze maatregel getroffen. In 2013 is € 160 duizend ontvangen aan FVP-bijdragen.
3.2.3
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid wordt afgestemd op de verplichtingenstructuur van het fonds. Daarbij wordt rekening gehouden met de wettelijke eisen die in het Financieel Toetsingskader (FTK) aan het beleggingsbeleid en risicomanagement gesteld worden. DNB houdt hierop toezicht. Het doel van het beleggingsbeleid van het pensioenfonds is het behalen van een zo hoog en stabiel mogelijk rendement op het belegde vermogen binnen een aanvaardbaar risicoprofiel. Met behulp van de inzichten uit een periodiek gehouden ALM studie bepaalt het pensioenfonds de strategische beleggingsmix voor het komende jaar.
17
Jaarverslag 2013 Het beleggingsbeleid is ultimo 2013 op twee punten aangepast ten opzichte van het beleid van eind 2012. Ten eerste is het Credits Ex-Financials fonds van ING toegevoegd aan de beleggingsportefeuille. Reeds in 2011 heeft het pensioenfonds besloten uit rapportageoogpunt twee depots te onderscheiden binnen haar beleggingen. Zo is één depot ondergebracht bij Aegon Asset Management (AAM) en bestaat een tweede depot uit 2e vermogensbeheerders. Ultimo 2012 bestond dit mandaat uit de belegging ondergebracht bij BNP Paribas OBAM en de fysieke grondstofbeleggingen. De vastrentende waarden belegging bij ING is gedurende 2013 toegevoegd aan dit mandaat. Ten tweede is, ten opzichte van ultimo 2012, de positie in zilver volledig verkocht. Het beleggingsmandaat voor Honeywell ziet er ultimo 2013 als volgt uit: Mandaat Minimum (%) 60,0
Strategisch (%) 82,5
Maximum (%) 100
00,0
17,5
35,0
Beleggingscategorie Beleggingen bij AAM 2e Vermogensbeheerder Totaal
100.0
De beleggingen bij AAM kennen het volgende mandaat: Minimum (%)
Mandaat Strategisch (%)
Maximum (%)
10,0
17,3
25,0
Aandelen
70,0
79,8
95,0
Vastrentende waarden
0,0
2,9
5,0
Grondstoffen
0,0
5,0
Liquiditeiten
-0,7
Beleggingscategorie
100,0
Totaal
De beleggingen bij BNP Paribas OBAM, ING en de fysieke grondstofbeleggingen kennen de volgende wegingen: Minimum (%)
Mandaat Strategisch (%)
Maximum (%)
25,0
52,4
75,0
Aandelen
20,0
35,4
40,0
Vastrentende waarden
5,0
12,2
20,0
Grondstoffen
0,0
0,0
0,0
Liquiditeiten
Beleggingscategorie
100,0
Totaal
De vastrentende waarden portefeuille, inclusief de renteswaps, heeft onder meer als doel om het renterisico van de verplichtingen voor een groot, beleidsmatig gewenst deel af te dekken. De afdekking van het renterisico heeft in 2013 bewogen binnen een bandbreedte van 65% tot 85%. Aanvankelijk was in 2013 de afdekking van het renterisico 65% en de (gemiddelde) rente van de verplichtingen 2,1%. Eind januari is de rente-afdekking opgehoogd naar 80%. De verplichtingenrente was toen 2,3%. Later in 2013, in augustus, is de afdekking verlaagd naar 65%. De rente stond toen op 2,6%. Met deze afdekking en op deze rentestand is het jaar 2013 ook afgesloten. Derivaten vormen als afgeleide instrumenten geen aparte beleggingscategorie. De vermogensbeheerder mag in overeenstemming met gestelde richtlijnen gebruik maken van alle soorten derivaten, mits de blootstelling van het vermogen inclusief derivaten binnen de vermelde beleggingsrestricties blijft.
3.3
Risicobeheer
Het risicobeleid is verwoord in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste financiële en niet-financiële risico’s die wordt onderkend, alsmede op het beleid voor het mitigeren van deze risico’s.
18
Jaarverslag 2013 Financiële risico’s Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico voor het pensioenfonds is dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. Als de solvabiliteit zich negatief ontwikkelt, zal het pensioenfonds de premie verhogen en is er geen of minder ruimte voor toeslagverlening. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen (afstempelen). De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Beleggingsrisico’s De belangrijkste beleggingsrisico’s betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten, waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde ALM-beleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Marktrisico • Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van de portefeuille vastrentende waarden en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren van de kasstromen. Om de rentegevoeligheid van de beleggingen in lijn te brengen met die van de voorziening pensioenverplichtingen wordt gebruik gemaakt van langlopende obligaties. In 2013 is de mate van renteafdekking tweemaal gewijzigd. Per 1 februari 2013 is de beoogde afdekking gewijzigd van 65% naar 80%. Per 1 augustus is de beoogde renteafdekking wederom gewijzigd van 80% naar 65%. • Valutarisico Bij de beleggingen in de beleggingsfondsen waarin wordt belegd, wordt de Amerikaanse dollar volledig afgedekt naar de euro. • Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde, waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. Kredietrisico Kredietrisico is het risico op financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan (premie)vorderingen op de werkgever, partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito’s worden geplaatst en marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)-derivatenposities worden aangegaan. Een voor beleggingsactiviteiten specifiek onderdeel van kredietrisico’s is het settlementrisico. Dit is het risico dat partijen waarmee het fonds transacties is aangegaan niet meer in staat zijn hun tegenprestatie te verrichten, waardoor het fonds financiële verliezen kan lijden. Beheersing van het kredietrisico vindt plaats door het stellen van kredietwaardigheidseisen aan de tegenpartijen waarmee transacties kunnen worden gedaan. Daarnaast worden limieten gesteld aan tegenpartijen op totaalniveau. Dat wil zeggen met inachtneming van alle posities die een tegenpartij heeft jegens het fonds; het vragen van extra zekerheden zoals onderpand en dergelijke bij interest rate swaps en het uitlenen van effecten (securities lending).
19
Jaarverslag 2013
Ter afdekking van het settlementrisico wordt door het fonds belegd in markten waar een voldoende betrouwbaar clearing- en settlementsysteem functioneert. Voordat in nieuwe markten wordt belegd, wordt eerst onderzoek gedaan naar de waarborgen op dit gebied. Met betrekking tot nietbeursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het fonds alleen gewerkt met tegenpartijen waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten, zodat posities van het fonds adequaat worden afgedekt door onderpand. Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor liquiditeitsposities, rekening houdend met directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies. Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALM-studie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen, wordt de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds gediversifieerd. Voor een kwantitatief overzicht van het concentratierisico wordt verwezen naar paragraaf 9.4.3.1. Verzekeringstechnische risico’s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdenrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het pensioenfonds heeft het kortleven- en het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Voor de berekening van de VPV maakt het fonds gebruik van de prognosetafel 2012-2062 zoals gepubliceerd door het Actuarieel Genootschap. Deze sterftekansen worden aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Door het meenemen van deze correctiefactoren wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat de werkende populatie geacht wordt langer te leven. Het bestuur heeft besloten de correctiefactoren te wijzigen. Per 31 december 2013 is overgegaan op correctiefactoren gebaseerd op het Mercer-model 2012, inkomensklasse hoog en uitgaande van startjaar 2014. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk eerder dan verwacht op basis van de gemiddelden een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. Het pensioenfonds heeft het overlijdensrisico herverzekerd. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds door het meer dan verwacht arbeidsongeschikt worden van deelnemers meer voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en voor het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen dan was verwacht. Het pensioenfonds heeft het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd.
20
Jaarverslag 2013 Actief beheer Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde ‘tracking error’. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationele risico en het uitbestedingsrisico. Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V., Aegon Asset Management N.V. (AAM), Aegon Levensverzekeringen N.V., BNP Paribas Investment Partners Netherlands N.V. en ING Asset Management B.V., Kas Bank N.V. en TKP Pensioen B.V. Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP, de vermogensbeheerders, custodian en Aegon Levensverzekeringen N.V. ISAE 3402 type II-rapportages. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerder ‘in control’ zijn. Een externe accountant certificeert de ISAE 3402 type II-rapportages. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1)
21
Jaarverslag 2013
4
Beleggingen
4.1
Terugblik op 2013
Het jaar 2013 begon spectaculair met een last-minute overeenkomst over het afwenden van de “fiscal cliff” in de VS. Dit waren een aantal vergaande bezuinigingsmaatregelen die automatisch in zouden gaan. In plaats daarvan werden minder drastische bezuinigingen ingevoerd op onder andere defensie. In het begin van het jaar was het de vraag of deze bezuinigingen een grote negatieve impact zouden hebben op de Amerikaanse economie. Uiteindelijk bleek dit mee te vallen. Ondanks bezuinigingen en belastingverhogingen wist de economie een mooie groei neer te zetten. Aan het einde van 2012 had de nieuwe Japanse premier, Shinzo Abe, al aangekondigd dat hij een einde wil maken aan de deflatie. De Japanse centrale bank ging akkoord, mede doordat Abe een nieuwe gouverneur had geselecteerd die een voorstander was van een zeer ruim monetair beleid. De centrale bank besloot daarom om onbeperkt obligaties en ETF op te kopen. De Japanse Yen deprecieerde hierdoor, waardoor Japanse exporteurs competitiever werden. Dit gaat echter ten koste van hun concurrenten in andere landen. Het opkopen van grote hoeveelheden financiële waarden wordt “Quantitative easing” genoemd. De Amerikaanse centrale bank was hier al in 2013 mee begonnen. Deze kondigde in mei aan dat het juist overwoog om dit te gaan afbouwen. De reactie hierop van financiële markten was heftig. Met name opkomende landen werden getroffen. Obligaties, wisselkoersen en aandelenmarkten in verschillende opkomende markten daalden hard. De Europese schuldencrisis verbeterde gedurende het jaar. In het begin van het jaar waren er nog enkele crisissen, zoals het afstempelen van Cypriotische bankrekeningen en de problematische uitkomst van de Italiaanse verkiezingen. Gedurende het jaar bleek echter dat er ook veel positief nieuws was. Europa maakt langzaam vorderingen naar verdere integratie. Ook verbeterde de economische data. De krimp in verschillende landen sloeg om naar een lichte groei en de werkloosheid stabiliseerde. Dit was voldoende voor beleggers om de kredietopslag op staatsobligaties naar beneden te drukken. In oktober was er wederom een politiek steekspel over het goedkeuren van de begroting en het verhogen van het schuldenplafond in de VS. Deze keer werden zelfs alle niet essentiële onderdelen van de Amerikaanse overheid gesloten, omdat er geen begroting was. Uiteindelijk werd er een compromis gesloten. Financiële markten reageerden nauwelijks op dit nieuws, omdat ze niet verwachten dat politici de situatie zouden laten escaleren. De Europese centrale bank verlaagde twee keer de rente naar een niveau van 0,25%. Dit deden ze omdat de inflatie lager uitviel dan verwacht. Door de toenemende deflatoire druk werd verwacht dat de ECB misschien niet conventionele maatregelen zou nemen. Dit bleef echter uit in 2013. Eind 2013 kondigde de Amerikaanse centrale bank, de FED, aan dat het in januari 2014 zou beginnen met het verminderen van het opkoopprogramma. De nieuwe voorzitter van de FED, Janet Yellen, zal komende jaar moeten proberen om dit zo soepel mogelijk te laten verlopen. De beleggingsportefeuille van het pensioenfonds heeft een beleggingsresultaat van -0,88% na kosten behaald. Dit resultaat is in verschillende onderdelen uit te splitsen: Beleggingen door Aegon Asset Management (AAM) gedaan, de Aegon portefeuille en Externe beleggingen, de Externe portefeuille. De beleggingen in de Aegon portefeuille rendeerden 3,08% na kosten. Dit is exclusief het rendement uit hoofde van de renteafdekking. Omdat de rente in 2013 per saldo is gestegen, heeft de renteafdekking aan de beleggingen kant voor een negatief rendement gezorgd. Dit negatieve rendement dient echter in samenhang van de waarde verandering van de beleggingen te worden bezien. Het rendement van de Aegon portefeuille inclusief renteafdekking was -1,10% na kosten. In paragraaf 4.3 wordt dieper ingegaan op de renteafdekking gedurende 2013.
22
Jaarverslag 2013
De Externe portefeuille, waarin belegd wordt in de fysieke grondstoffen zoals goud en zilver, in het aandelenfonds BNP Paribas OBAM en het ING credits ex financials fonds, rendeerde -0,82% na kosten.
4.2
Beleggingscategorieën
Aandelen De aandelenportefeuille van het pensioenfonds deed het over het algemeen goed in 2013. Het resultaat op aandelen in de Aegon portefeuille kwam uit op 21,78% voor kosten. Het aandelenrendement in de Externe portefeuille (OBAM) was 14,6% voor kosten Voor Europese aandelen was 2013 een goed jaar. Macro-economische indicatoren begonnen duidelijk op een verbetering te wijzen, terwijl het monetaire beleid van de Europese Centrale Bank ruim bleef en er verdere voortgang werd gemaakt met de invoering van een Europese bankenunie. Met de stijging van het vertrouwen verschoof de belangstelling van aandelenbeleggers in de tweede helft van 2013 van kwaliteitsaandelen met stabiele winstgroei en sterke balansen naar meer cyclische aandelen waarvan verwacht wordt dat ze een sterkere stijging van de winst zullen laten zien nu in veel landen de recessie voorbij lijkt. 2013 was een uiterst positief jaar. Het was voor de populaire S&P500 index het beste jaar sinds 1997 en de index brak verschillende records. Daarnaast was de lage volatiliteit kenmerkend voor dit jaar. Vorig jaar werd afgesloten met een begrotingscrisis. Er kon maar geen akkoord gesloten worden en pas in het weekend van oudjaar 2012 werd er toch een akkoord gesloten: de meeste verlagingen zouden worden verlengd, met uitzondering van een extra ‘arbeidskorting’. Aan het einde van het tweede kwartaal werd duidelijk dat de onderliggende economie er goed voorstaat. De Amerikaanse centrale bank gaf voorzichtig aan dat op termijn het ruime monetaire beleid zou worden teruggeschroefd (tapering). De aandelenmarkten liet als reactie een snelle daling zien, waardoor een groot deel van de koerswinst uit het tweede kwartaal weer werd teruggegeven. Maar in het derde en vierde kwartaal groeide de economie verder en dit gaf aandelen beleggers vertrouwen. De werkloosheid daalde het gehele jaar en kwam zelfs onder de grens van 7%. Ook de ISM-indicator, een zeer belangrijke survey onder inkoopmanagers, steeg naar het hoogste punt sinds april 2011. Beleggers verwachtten echter wel dat dit consequenties zou gaan hebben voor het opkoopprogramma van de Amerikaanse centrale bank. Eerder dan veel beleggers verwachtten heeft de centrale bank besloten om het opkoopprogramma te verkleinen met $10 miljard naar $75 miljard per maand. De reactie op de financiële markten was dit keer positief: aandelenkoersen stegen net als de 10 jaars rente. De stabilisering van de Amerikaanse economie heeft er toe geleid dat de FED in december uiteindelijk tot de veelbesproken ‘tapering’ heeft besloten. In anticipatie op deze tapering is vanaf mei de bovengenoemde beweging uit opkomende markten op gang gekomen. Recente favorieten (vooral Indonesië en Thailand) in Zuidoost-Azië ondergingen na nog een goede start van het jaar daardoor een forse correctie. De exportgerichte Noord-Aziatische aandelenmarkten waren beter gepositioneerd om te profiteren van de meevallende ontwikkeling van de wereldeconomie. De Chinese aandelenmarkt kon verliezen over 2013 voorkomen dankzij stimulerend cyclisch beleid in de zomer en de bekendmaking van herstructureringsplannen in november. Aanhoudende neerwaartse winstaanpassingen hadden een additionele negatieve invloed op het beurssentiment. Per saldo maakten de regionale aandelenmarkten pas op de plaats. Hiermee bleven zij ver achter bij de ontwikkelde aandelenmarkten. In lijn met de opleving van economische groei in Japan, heeft ook de Japanse aandelenmarkt in 2013 een zeer krachtig herstel laten zien. Na een langdurige periode van zwakte sinds het uitbreken van de financiële crisis in 2008 beleefden Japanse aandelen het beste beursjaar sinds 1972. De MSCI Japan aandelenindex behaalde een rendement van 51,9% en liet daarmee alle andere ontwikkelde markten ver achter zich. Dit rendement werd met name in de eerste helft van het jaar behaald. Na exponentiële
23
Jaarverslag 2013 koersstijgingen in april en mei, volgde een 20% koerscorrectie in juni, waarna Japanse aandelen de laatste zes maanden van het jaar in een zijwaarts consolidatie patroon handelden. Tegen de verwachting van veel beleggers in, heeft de sterkere economische groei in combinatie met hogere inflatie en hogere inflatieverwachtingen vooralsnog niet geleid tot hogere renteniveaus in Japan. Sterker nog, dankzij de flinke opkoopprogramma’s van de BOJ daalde de 10-jaarsrente in Japan naar een historisch laag niveau van 0,74%, ondanks de zeer hoge staatsschuld en begrotingstekort. Zolang Japan een spaaroverschot heeft en de centrale bank staatsleningen blijft opkopen, is de kans groot dat de rente laag zal blijven. OBAM Ultimo 2013 bedroeg de belegging van het pensioenfonds in het OBAM fonds circa € 39,7 miljoen, 9,7% van de totale beleggingsportefeuille. Gedurende 2013 hebben er geen extra aan- of verkopen plaatsgevonden. Ultimo 2012 bedroeg de belegging in het OBAM fonds circa € 33,3 miljoen en vormde daarmee 8,4% van de totale beleggingsportefeuille.
In bovenstaande grafiek is de performance van het OBAM fonds over 2013 weergegeven. De grafiek maakt duidelijk dat het fonds met een rendement van circa 14,6% een underperformance heeft behaald van ongeveer 3,5% ten opzichte van de MSCI AC World Index. Het totale resultaat op de belegging in het fonds over 2013 bedroeg circa € 5 miljoen. Vastrentende waarden De beleggingen in vastrentende waarden van Aegon Asset Management haalden een rendement van -1,03% voor kosten. Staatsobligaties De staatsobligatiemarkt werd in 2013 voornamelijk gedreven door een accomoderend beleid van de centrale banken in alle belangrijke regio’s. Zowel de macro-economische ontwikkelingen als de inflatievooruitzichten bleven gematigd. Na een aanvankelijk optimistische start van het jaar, waarbij geld vanuit Noord-Europa werd belegd in de periferie, zorgden de problemen in Italië en Spanje al snel voor een omslag. Beleggers zochten weer de veilige havens op, wat, gecombineerd met een zwakke economische groei en lage inflatie, zorgde voor een rentedaling in centraal Europa. De ECB gaf aan het monetaire beleid te handhaven en zo nodig nog verder te verruimen. Ook in Japan probeerde de centrale bank met monetaire verruiming de economie te stimuleren en de deflatie op afstand te houden. In Amerika kocht de FED conform het Quantitative Easing programma elke maand de beloofde
24
Jaarverslag 2013 $ 85 miljard aan obligaties. In april werd de laagste rentestand genoteerd voor de Duitse 10-jaars staatsobligaties: 1,17%. De yieldcurve vervlakte door een afnemend renteverschil tussen de lange en korte obligatierente. De zwakke groei en lage inflatievooruitzichten veronderstelden een langdurige periode van zeer lage obligatie rentes. Echter, in mei werd de markt ruw wakker geschud na een toespraak van FED president Bernanke waarin werd aangekondigd dat gekeken werd naar de mogelijkheden om het opkoopprogramma af te bouwen. In reactie hierop kwamen Emerging Market obligatie - en valutamarkten onder druk, daalden de aandelen koersen en raakten de obligatierentes in een stijgende trend. De 10 jarige Duitse rente steeg tot ruim 2,0% in september. Het renteverschil tussen korte en lange obligaties nam toe, zodat de rentecurve versteilde. Deze snelle rentestijging dreigde de groei van de Amerikaanse economie af te remmen en Bernanke probeerde de situatie te nuanceren. Nadat de kapitaalmarkt in september accepteerde dat afbouwing van het QE programma nog geen monetaire verkrapping was, stabiliseerde de rente. Zelfs de onrust rondom de dreigende sluiting van de Amerikaanse overheid door problemen met het begrotingstekort hadden nauwelijks een zichtbaar effect. De problemen met het tekort en het dreigende schuldenplafond werden voortvarend opgelost en de Amerikaanse economie bleef zich ook in het laatste kwartaal positief ontwikkelen. De werkgelegenheid nam toe, de werkloosheid daalde voldoende en de FED maakte in december bekend om de aankopen van obligaties te verminderen met $ 10 miljard per maand tot $ 75 miljard. Om de effecten te beperken heeft de FED tegelijkertijd aangegeven om de rente langdurig op een laag niveau te houden. Ook de Europese economie komt langzaam uit de recessie, al zal de groei voorlopig nog zeer beperkt blijven en de werkloosheid hoog. De hervormingsprogramma’s in de Zuid-Europese landen beginnen hun vruchten af te werpen en het renteverschil tussen Noord en Zuid Europa nam flink af. Door de afgenomen financiële onevenwichtigheden is de situatie in Europa stabieler geworden en is het risico op een uiteenvallen nagenoeg verdwenen. De situatie in de landen die speciale steun hebben ontvangen van de EU en het IMF (Griekenland, Ierland en Portugal) vertoonde een herstel. Ierland heeft recent zelfs aangegeven vanaf 2014 het steunpakket te verlaten. Bedrijfsobligaties De Barclays Euro Aggregate Corporate Index behaalde in 2013 een rendement van 2,37%. Gedurende het jaar liep de renteopslag boven Duitse staatsobligaties gestaag terug van 1,51% naar 1,15%, onder invloed van de geleidelijk verbeterende marktomstandigheden. Het positieve rendementseffect daarvan werd geneutraliseerd door oplopende rentes op (Duitse) staatsobligaties. De markt werd in belangrijke mate gesteund door het stimulerende beleid van centrale banken, en door het herstel van de Europese economische groei in de tweede helft van het jaar. De markt bleef onbewogen bij de potentieel lastige verkiezingsuitslag in Italië, en had alleen een moeilijke periode toen de FED aankondigde op termijn een eind te willen maken aan het obligatie-opkoopprogramma. Daarnaast was de relatieve schaarste aan papier een belangrijke verklarende factor voor de robuustheid van de markt. De omvang van aflossingen van obligaties, vooral van banken, leidde tot een herbeleggingsbehoefte bij beleggers die groter was dan het aanbod van nieuw papier. In deze omgeving konden met name obligaties met een hoger risicoprofiel een uitstekende performance laten zien. De uitblinkers in 2013 waren achtergestelde leningen van banken en bedrijven, en ook leningen van Spaanse en Italiaanse bedrijven. Deze laatste categorie kon ook sterk profiteren van het verbeterende landenbeoordelingen van de rating agencies. ING Credits ex-financials Eén van de uitkomsten van de strategie-dag van het pensioenfonds in januari 2013 betrof de behoefte tot het toevoegen van bedrijfsobligaties aan de portefeuille, bij voorkeur exclusief obligaties van financiële instellingen. Als gevolg hiervan is in augustus van het jaar het ING Credits ex-Financials fonds toegevoegd aan de beleggingsportefeuille. De initiële investering van het pensioenfonds betrof € 25 miljoen. Ultimo 2013 is deze belegging aangegroeid tot € 25,4 miljoen, wat gelijk staat aan een rendement van circa 1,4%. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de belegging pas in het tweede gedeelte van 2013 is toegevoegd aan de portefeuille waardoor het behaalde rendement niet direct vergeleken kan worden met de andere beleggingen in de portefeuille.
25
Jaarverslag 2013 Grondstoffenfondsen De grondstoffensector is grofweg in te delen in drie categorieën; de energiesector, de agrarische sector en de metalensector. De energiesector heeft een marginaal positief rendement behaald (0,61%), mede door een stabiele olieprijs (6,89% in USD). De index is voornamelijk beïnvloed door de toename in prijs van ruwe olie als gevolg van onrust in Libië (in juli) en de onzekerheid omtrent het militaire conflict in Syrië half augustus. Echter, deze toename in prijzen veranderde, na de terugkeer van politieke rust, relatief snel in een afname. De energiegrondstoffen, stookolie, elektriciteit en kolen, kende een relatief vlak jaar met een rendement dicht bij de 0%. Gas daarentegen steeg wel behoorlijk, dit is met name het gevolg geweest van de hogere vraag vanuit de VS die voortkwam uit het relatief koude weer. De agrarische sector heeft in 2013 een slecht jaar gehad. Goede oogsten als gevolg van relatief goede weersomstandigheden hebben voor een hoger dan verwacht aanbod van producten gezorgd, wat vervolgens een drukkend effect op de prijs heeft gehad. Zowel graan, mais als suiker eindigden 2013 met een negatief jaarrendement. De voornaamste klappen zijn echter gevallen in de metalensector; de goudprijs (-27,34% in USD) en zilverprijs (-34,89% in USD) zijn hard gedaald, maar ook basismetalen als aluminium en koper hebben fors negatieve rendementen behaald. Laatstgenoemde daling is voornamelijk het gevolg geweest van de verwachting dat belangrijke afnemers van grondstoffen, zoals China, een lagere economische groei doormaken dan de afgelopen jaren het geval is geweest. Het AEAM Global Commodity Fund (EUR) behaalde in 2013 voor kosten een licht negatief rendement van -0,54%. De verschillende sectoren vertoonden een wisselend beeld. Energie gerelateerde grondstoffen behaalden een sterk positief rendement, terwijl prijzen van edelmetalen en agrarische grondstoffen hard omlaag gingen. Het jaar begon rustig, waarbij de index in het eerste kwartaal nauwelijks van zijn plaats kwam. De rendementen van de meeste sectoren waren negatief. Gedreven door tegenvallende economische cijfers in China en daardoor afnemende importcijfers van industriële metalen, verloor deze sector het meest. Energie was de enige sector die een positief rendement wist te boeken. Het koude weer in de Verenigde Staten zorgde voor een flinke toename in het gasgebruik. Wat de prijzen van deze grondstof flink omhoog stuwde. In het tweede kwartaal van 2013 werd een negatief rendement behaald op grondstoffen. De FED kondigde aan dat het een afbouw van het ruime monetaire beleid (het obligatie opkoopprogramma) aanstaande is. Dit zorgde voor afnemende inflatie verwachtingen en een oplopende dollar. Een negatieve mix voor grondstoffenprijzen en deze daalde daardoor flink. De rendementen van de meeste sectoren binnen de grondstoffenmarkt waren negatief. Vooral de prijzen van edelmetalen werden geraakt door deze uitspraken en verloren bijna een kwart van hun waarde. Gedreven door een oplopende dollar en matige economische groei in China gingen ook de industriële metalenprijzen dat kwartaal omlaag. Het derde kwartaal volgde een sterk herstel. De prijsstijgingen werden deels veroorzaakt doordat macro economische cijfers in China de verwachtingen overtroffen. Daarnaast werd onverwachts de afbouw van het ruime monetaire beleid uitgesteld door de FED. Deze ontwikkelingen hadden een positief effect op grondstoffenprijzen. De rendementen van de meeste sectoren binnen de grondstoffenmarkt waren in dat kwartaal positief. Vooral de prijs van olie steeg sterk in het derde kwartaal. In juli liep de onrust in Syrië flink op. Het land ligt vrij centraal in het Midden-Oosten. De angst bestond dat het conflict zou overslaan naar de omliggende landen en daarmee een destabiliserend effect zou hebben op de hele regio. Een significant risico voor de wereldwijde olie productie. Beleggingen in grondstoffen kenden in het vierde kwartaal een volatiel verloop en beëindigden het kwartaal met een licht negatief rendement. De prijsstijgingen, die werden veroorzaakt door het aanhoudende economische herstel, werden teniet gedaan door oplopende voorraden en de aangekondigde afbouw van de monetaire verruiming.
26
Jaarverslag 2013 De rendementen van de sectoren vertoonden wederom een wisselend beeld. De energie sector was de best presterende sector. Daarnaast gingen de prijzen van industriële metalen ook omhoog. De sectoren edelmetalen, agricultuur en levend vee hadden te maken met prijsdalingen. De prijs van Brent olie liep wat verder op, door de aanhoudende onrust in het Midden-Oosten. Edelmetalen De goudpositie vertegenwoordigt per 31 december 2013 een waarde van circa € 4,0 miljoen, ten opzichte van een waarde van € 6,2 miljoen ultimo 2012. De daling over 2013 was circa 34,2%. Gedurende 2013 zijn de posities in zilver verkocht, ultimo 2012 waren deze posities nog gelijk aan € 4,6 miljoen. De belegging in platinum was eind 2013 gelijk aan € 1,8 miljoen. Ten opzichte van de stand ultimo 2012 betrof dit een daling van 18,1%. Het totale ongerealiseerde resultaat op de edelmetalen positie bedraagt ultimo 2013 circa € -2,5 miljoen, hierin is de verkochte belegging in zilver niet opgenomen. Vastgoed Emmen Het pensioenfonds is eigenaar van een bedrijfsterrein te Emmen ter waarde van € 2,3 miljoen. Jaarlijks wordt huur ontvangen. Totaal beleggingsrendement Het totale beleggingsrendement na kosten (inclusief renteafdekking) van de Interne en Externe portefeuille samen komt in 2013 uit op -0,88% (2012: 14,47%).
4.3
Renteafdekking
Mandaat Het pensioenfonds reduceert het renterisico door middel van het kopen van participaties in het Long Duration Overlay (LDO) fonds. Binnen de klantportefeuille kan de gewenste mate van renteafdekking worden bereikt door middel van aanpassing van de duratie in het mandaat. Door de duratie van de beleggingen te verlengen wordt de rentegevoeligheid van de beleggingen meer in lijn gebracht (gematched) met de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Hieruit kan een effectief matchingspercentage worden berekend. Gedurende het jaar is de duratie in het mandaat twee keer gewijzigd. Onderstaande tabel toont het aantal jaren verlenging aan het begin van ieder kwartaal en het daarbij behorende gewenste percentage matching. Daarnaast wordt er in de laatste kolom het ex-ante matchingpercentage getoond. Dit geeft de daadwerkelijke mate van renteafdekking weer aan het begin van ieder kwartaal. Door rente- en marktbewegingen zal dit percentage in enige mate afwijken van het gewenste matchingspercentage. Primo periode
Aantal jaren duratieverlenging IG
Gewenst matchingspercentage
Q1: 1/1/2013
11,47
65%
Q2: 1/4/2013
14,11
80%
Q3: 1/7/2013
14,11
80%
Q4: 1/10/2013
11,61
65%
1
1
Ex-ante percentage matching 70,0% 80,2%
2 3
87,5% 69,4%
Op 1 februari 2013 is het gewenste percentage matching verhoogd van 65% naar 80%; het aantal jaren duratieverlenging is daarmee eveneens verhoogd naar 14,11 jaar. 2 Op 1 augustus 2013 is het gewenste percentage matching verlaagd van 80% naar 65%; het aantal jaren duratieverlenging is daarmee eveneens verlaagd naar 11,61 jaar. 3 De allocatie naar het ING credits ex financials fonds per 1 augustus 2013 in zijn geheel niet meegenomen in de evaluatie van de hedge-effectiviteit over 2013.
27
Jaarverslag 2013 Ontwikkelingen op de rentemarkt Het jaar 2013 werd over het geheel genomen gekenmerkt door een significante rentestijging. Hoewel zowel de korte als de lange rente ook een stijging hebben laten zien, is de stijging het meest tot uitdrukking gekomen in de middellange looptijden. Dit heeft ervoor gezorgd dat de curve aan het einde van 2013 een sterkere kromming laat zien dan eind 2012 het geval was. Merk op dat gedurende het jaar de rentecurve ook periodes van daling heeft laten zien (op segmenten), maar dat er hier enkel gekeken wordt naar een begin en een eindstand voor het jaar. Euro zero swap curve [2012 - 2013] 3.00%
2.50%
2.00%
1.50%
1.00%
0.50%
0.00%
0
5
10
15
20
31-12-2012
25
30
35
31-12-2013
40
45
50
55
60
31-12-2012 Forward curve
Eind september 2012 heeft DNB de Ultimate Forward Rate (UFR) geïntroduceerd in de rentecurve waarmee de verplichtingen verdisconteerd dienen te worden. Tevens maakt deze curve gebruik van een 3-maands-middeling van de swaprente. 4 Deze methodiek heeft DNB tot op heden in stand gehouden, waarmee zij dus nog altijd afwijkt van de marktconforme vaststelling van de rentecurve. Doordat de beleggingen wel met een marktconforme rente worden gewaardeerd, zou het gebruik van deze ‘toezichthouder-curve’ binnen de analyse een vertroebeld beeld opleveren. Immers, beleggingen en verplichtingen zouden in dat geval gebaseerd worden op verschillende rentecurven die elk een eigen rentegevoeligheid kennen. Om deze reden wordt er binnen de bepaling van de hedge effectiviteit dan ook enkel gekeken naar de Euro zero swap rente (= marktrente) voor de waardering van zowel beleggingen als verplichtingen. Methodiek Om de effectiviteit van de rentehedge te evalueren wordt er per kwartaal gekeken naar het renteeffect van zowel de beleggingen als de verplichtingen. De mate waarin deze effecten met elkaar overeenkomen, met het gewenste percentage matching in gedachten, bepaald de effectiviteit van de rentehedge. Het rente-effect is de verandering in marktwaarde als gevolg van de stijging of daling van de rentecurve gedurende de periode (= kwartaal). Daarnaast wordt er voor de beleggingen ook rekening gehouden met marktbewegingen – voornamelijk het inkomen of uitlopen van creditspreads – die invloed hebben op de marktwaarde van hedgeportefeuille. Om zoveel mogelijk rekening te houden met ontwikkelingen (in- en uitstroom van gelden) in de beleggingen en verplichtingen wordt de hedge-effectiviteit per kwartaal bekeken waarbij de kasstromen primo kwartaal gedurende het kwartaal constant worden gehouden. Op deze manier wordt de waardeverandering als gevolg van de rente zo goed mogelijk geïsoleerd. Met wijzigingen in de beleggingen en verplichtingen intra-kwartaal wordt geen rekening gehouden, omdat de kasstromen slechts per kwartaal bekend zijn. De volgende figuur (‘DV01 Rentehedge Analyse’) geeft de rentegevoeligheid van de kasstromen van zowel de beleggingen als de verplichtingen weer per segment van vijf jaar. De rentegevoeligheid wordt gemeten in termen van de DV01 (‘Dollar value of one base point’). Dit is de waardeverandering ten gevolge van een daling van de rente met 1 basispunt in de desbetreffende looptijdsegment. Hieruit 4
De 3-maands-middeling is ultimo 2011 al door DNB ingevoerd.
28
Jaarverslag 2013 blijkt dat tot een looptijd van 10 jaar sprake is van een zogenaamde ‘overhedge’. Een ‘overhedge’ op het korte eind wil zeggen dat de absolute rentegevoeligheid van de beleggingen groter is dan de absolute rentegevoeligheid van de verplichtingen (wat tot uitdrukking komt in inkomende kasstromen uit de beleggingen die groter zijn dan de te betalen uitkeringen). Voor langere looptijden (groter dan 30 jaar) is er juist sprake van een ‘onderhedge’, waarbij de rentegevoeligheid van de verplichtingen juist weer groter is dan de rentegevoeligheid van de beleggingen. De andere figuur (‘DV01 Beleggingen -/- Verplichtingen’) toont het netto renterisico (het verschil tussen de DV01 van de beleggingen en de verplichtingen).
DVO1 Rentehedge Analyse
120,000
LDO TIRO
100,000
Credits Staatsobligaties (Discretionair)
80,000
Staatsobligaties (Fonds) Verplichtingen
60,000 40,000 20,000 0
0-4
5-9
10-14
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
Buckets (in jaren)
DVO1 Beleggingen -/- Verplichtingen
30,000 20,000 10,000 0
0-4
5-9
10-14
15-19
20-24
25-29
30-34
35-39
40-44
45-49
50-54
55-59
60-64
65-69
70-74
75-79
80-84
-10,000 -20,000 -30,000 -40,000 -50,000 -60,000
Berekening hedge-effectiviteit Het jaar 2013 vertoonde grote rentebewegingen, met als resultante een sterke stijging van de gehele rentecurve en de middellange looptijden in het bijzonder. Onderstaande tabellen geven inzicht in de daadwerkelijk gerealiseerde hedge-effectiviteit aan het einde van het kwartaal (‘ex-post percentage matching’). Deze realisatie wordt getoond ten opzichte van enerzijds het gewenste matchingpercentage, maar ook het ex-ante percentage matching, zoals deze beiden aan het begin van het kwartaal bekend waren. Zoals eerder aangegeven wordt de hedge-effectiviteit gedefinieerd als de absolute waardeverandering van de vastrentende beleggingen uit hoofde van de renteverandering ten opzichte van de waardeverandering van de verplichtingen als gevolg van de verandering van de rentecurve. Voor wat betreft de vastrentende beleggingen wordt hier tevens rekening gehouden met andere marktbewegingen die impact hebben op de waarde van de hedgeportefeuille, zoals de spreadbeweging gedurende het kwartaal. Ook wordt, ter vergelijking, het gerealiseerde matchingspercentage getoond behorende bij een parallelle rentebeweging.
29
Jaarverslag 2013 Effect
Q1
Q2
Q3
Q4
Gewenste afdekking
65,0%
80,0%*
80,0%
65,0%
Ex-ante percentage matching
70,0%
80,2%
87,5%
69,4%
Ex-post percentage matching
16,6%
105,6%
32,8%
76,1%
Parallelle renteverandering
67,2%
80,8%
82,1%
66,7%
*Per augustus 2013 is het renteafdekkingspercentage verlaagd naar 65%.
Kwartaal
Beleggingen
Verplichtingen
Hedge-ratio
Q1
-696.885
-4.188.976
16,6%
Q2
-12.832.993
-12.152.807
105,6%
Q3
-1.267.852
-3.866.763
32,8%
Q4
-2.438.479
-3.205.916
76,1%
De analyse toont een wisselend beeld per kwartaal met betrekking tot de behaalde effectiviteit van de renteafdekking. Met name het behaalde (lage) percentage over het eerste kwartaal springt hierbij in het oog. Dit wordt echter niet veroorzaakt door een afwijkende reactie van beleggingen en verplichtingen op de stijgende rente - immers puur kijkend naar het rente-effect zou de hedge-ratio in lijn gelegen hebben met het ex-ante percentage matching, te weten 75,8% 5 - maar wordt dit voornamelijk gedreven door sterk dalende creditspreads. Dalende creditspreads hebben een positief effect op de marktwaarde van de vastrentende portefeuille en remmen daarmee de waardedaling ten gevolge van de rentestijging af. Dit is ook te zien in bovenstaande tabellen, waarbij de waardeverandering van de beleggingen vele malen minder negatief is als de waarde daling van de verplichtingen. Daarnaast valt de sterke waardedaling van zowel de beleggingen als de verplichtingen op in het tweede kwartaal. Dit is te wijten aan de significante rentestijging gedurende deze periode; de rentetermijnstructuur stijgt met gemiddeld 26 basispunten over dit kwartaal. Doordat de rentetermijnstructuur geen parallelle beweging laat zien over dit kwartaal komt de uiteindelijke hedgeratio uit boven het vooraf verwachte ex-ante percentage matching. Met name op de kortere looptijden heeft de curve een sterke stijging laten zien, waar traditioneel de beleggingen meer vertegenwoordigd zijn. LDO biedt de beste bescherming tegen parallelle renteverschuivingen. Dit is ook op te maken uit bovenstaande tabellen; wanneer er enkel gekeken wordt naar een parallelle verschuiving van de curve, dan blijft het matchingpercentage in alle kwartalen dicht bij het vermelde ex-ante percentage matching. Conclusie De rente is gedurende 2013 voornamelijk gestegen, maar de allocatie naar het LDO fonds heeft de rentegevoeligheid van de verplichtingen over het algemeen goed gevolgd. Echter, gedurende het jaar kan de hedge-effectiviteit tijdelijk afwijken als gevolg van niet-parallelle verschuivingen van de curve, zoals bijvoorbeeld in het tweede kwartaal het geval is geweest. Maar de hedge-effectiviteit kan eveneens afwijken door andere marktomstandigheden die invloed hebben op de waarde van de hedgeportefeuille; het sterk dalen van de creditspreads over het eerste kwartaal is hier een goed voorbeeld van.
5 Het genoemde percentage (75,8%) is niet opgenomen in de getoonde tabel, omdat het een tussentijds resultaat van de ex-post rente afdekking betreft; nl. enkel kijkend naar de impact van de renteverandering op zowel de verplichtingen als de beleggingen. Zoals vermeld, dient er voor het totale ex-post percentage matching ook rekening gehouden te worden met overige marktbewegingen. Het genoemde percentage (75,8%) dient dan ook puur ter illustratie.
30
Jaarverslag 2013
4.4
Maatschappelijk verantwoord beleggen
Het pensioenfonds heeft zijn beleggingen uitbesteed aan AAM, ING Investment Management (INGIM), BNP Paribas en Perth Mint. Het fonds hanteert in het kader van verantwoord beleggen een aantal uitgangspunten. Het pensioenfonds voldoet in ieder geval aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Voornaamst uitgangspunt van het pensioenfonds is om in principe niet te werken met uitsluitingenlijsten, maar middels een positie als aandeelhouder/ vermogensverschaffer via de externe vermogensbeheerders een beleid voor maatschappelijk verantwoord beleggen te voeren. Hierbij wordt in principe aangesloten bij het beleid van de beheerder en het fonds zelf. Middels rapportages, doorgaans beschikbaar via de betreffende internet sites, laat het pensioenfonds zich informeren over de feitelijke uitvoering. Hiermee voldoet het pensioenfonds in ieder geval aan alle van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Bovendien houdt het pensioenfonds rekening met industriële standaarden, internationale verdragen en internationaal aanvaarde principes. De volgende internationale verdragen en richtlijnen zijn daarin van bijzonder belang: Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, RIO Declaration on Environment and Development, United Nations Convention against Corruption, UN Global Compact Principles, International Labour Organization’s Declaration of Fundamental Principles and Rights at Work en OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Het pensioenfonds voert het beleggingsbeleid uit conform het op de website van Aegon gepubliceerde Beleid Verantwoord Beleggen van Aegon Nederland. Aegon, als eerste vermogensbeheerder van het pensioenfonds, baseert zijn beleggingsbeleid op de overtuiging dat het mogelijk is financiële en maatschappelijke rendementen te integreren. Aegon Nederland selecteert daarom beleggingen waarvan is vastgesteld dat deze in overeenstemming zijn met normen en waarden zoals die voortvloeien uit de Code of Conduct van Aegon. Aegon hanteert voor zijn beleggingsbeleid een uitsluitingenlijst. De bedrijven op de uitsluitingenlijst sluiten we direct uit van alle beleggingen. Deze lijst wordt gepubliceerd op de website van Aegon. Daarnaast zijn er bedrijven met wie Aegon een dialoog wil voeren omdat er zorgwekkende kwesties gesignaleerd zijn. Het doel van een dergelijke actieve dialoog is om deze bedrijven tot ander gedrag te bewegen. Dit wordt ‘engagement’ genoemd. Aegon ziet erop toe dat de beleggingsfondsen die aan klanten worden aangeboden het stembeleid van Aegon volgen. Bedrijven waarvan is aangetoond dat ze mensenrechten op ernstige wijze schenden, controversiële wapens produceren, ernstige milieuschade aanbrengen of veroordeeld zijn voor ernstige corruptie, komen in aanmerking voor uitsluiting. Indien mogelijk zal Aegon met deze bedrijven eerst een actieve dialoog aangaan om ze tot ander gedrag te bewegen. Levert deze dialoog na veelvuldig en herhaaldelijk engagement niet het gewenste resultaat op, dan gaat Aegon alsnog over tot uitsluiting van het bedrijf. Aegon maakt voor de invulling van dit beleid gebruik van de analyseresultaten van een gespecialiseerd extern bureau. Informatie over controversiële activiteiten is niet altijd beschikbaar of bekend. Aegon is verantwoordelijk voor het beleggingsbeleid en de uitvoering van het beleid. Naast de beleggingen bij Aegon heeft het pensioenfonds onder meer beleggingen ondergebracht bij INGIM en BNP Paribas. INGIM hecht veel waarde aan verantwoord beleggen. Hierbij hanteert INGIM de principes voor Verantwoord Beleggen van de Verenigde Naties (UN PRI), belegt het niet in controversiële wapens en oefent haar stemrecht op aandelen actief uit in overeenstemming met het belang van haar klanten. Ten slotte biedt INGIM tevens gespecialiseerde duurzame beleggingsfondsen en op maat gemaakte oplossingen voor Verantwoord Beleggen aan. Zo is het beleggingsfonds waarin het pensioenfonds belegt tevens onderdeel van het “Sustainable fondsen” assortiment van INGIM. BNP Paribas Investment Partners volgt eveneens de VN Principes voor verantwoord beleggen (PRI). Dit wereldwijde initiatief sluit aan bij het groeiend belang van ecologische, maatschappelijke en governance (ESG) aspecten in beleggen. BNP Paribas neemt ESG-normen op in hun beleggingsbeleid, deze zijn gebaseerd op de tien principes van het wereldwijd pact van de VN betreffende de rechten van de mens, de arbeidsnormen, het milieu en de corruptiebestrijding. Bedrijven die in bepaalde sectoren (bv. elektriciteitscentrales op kernenergie en steenkool) actief zijn, moeten voldoen aan specifieke vereisten: beleggingen in controversiële producten (bv. antipersoneelsmijnen en clusterbommen) zijn
31
Jaarverslag 2013 verboden. Via een gerichte dialoog met bedrijven en systematisch gebruik van haar stemrechten tracht BNP Paribas corporate governance, maatschappelijke aansprakelijkheid en milieuvriendelijk gedrag te promoten.
4.5
Vooruitzichten 2014
De budgettaire en economische hervormingen in de diverse Europese landen en de beleidsmaatregelen van de ECB hebben er voor gezorgd dat de financiële onevenwichtigheden zijn afgenomen en de situatie in Europa stabieler is geworden. De groei in Europa zal echter de komende periode zeer gematigd zijn door de hoge werkloosheid en het afgenomen consumentenvertrouwen. De verwachting is dat de rentes in de core-landen op lage niveaus zullen blijven en dat de ECB de officiële rente laag zal houden. Voor de kapitaalmarkten zijn er nog een aantal onzekerheden. Het is nog onduidelijk wanneer de FED geheel zal stoppen met haar aankoopprogramma en hoe de financiële markten hierop zullen reageren. De verwachting is dat de FED langzaam zal afbouwen om de volatiliteit op de markten te beperken, maar dat schokken bijna niet te vermijden zijn omdat beleggers de afgelopen jaren gewend zijn geraakt aan een extreem ruim monetair beleid. De renteverlaging van de ECB heeft niet gezorgd voor de gewenste verzwakking van de euro. Ook blijft de nieuwe kredietverlening in de Eurozone zeer beperkt, wat zal blijven drukken op de economische groei. Waarschijnlijk zal de ECB de rente niet tot een negatief niveau verlagen, maar wel andere stappen nemen om de groei te stimuleren en ervoor te zorgen dat de inflatie niet verder daalt. De periferie landen hebben in de afgelopen maanden hun rentes verder zien dalen, deze trend kan aanhouden. Beleggers zullen waarschijnlijk meer onderscheid maken tussen landen die veel stappen hebben gezet om hun economie te hervormen en landen die achterblijven. Spanje en Ierland zijn voorlopers op dat gebied, terwijl Italië nog amper begonnen is met de noodzakelijke hervormingen. De verwachting is ook dat de rendementen van bedrijfsobligaties over 2014 gevoelig zullen zijn voor een stijging van de onderliggende rentes op overheidsobligaties. De vooruitzichten voor Europese aandelen zijn gematigd positief. Zolang de verbetering in de economische groei doorzet en de overheidsfinanciën zich stabiliseren kan het vertrouwen van beleggers verder toenemen en lijkt angst voor deflatie overdreven. Ook ziet het er naar uit dat het beleid van de Europese Centrale Bank gunstig zal zijn voor aandelen, waarvan de waarderingen nog steeds aantrekkelijk zijn ten opzichte van andere vermogenscategorieën zoals obligaties. De doorlichting van de bezittingen van Europese banken kan in het najaar van 2014 voor wat volatiliteit zorgen, maar bankbalansen zijn al behoorlijk versterkt. Beleggers zullen in de loop van 2014 wel steeds kritischer gaan kijken of economisch herstel ook daadwerkelijk tot uitdrukking komt in hogere winsten. De vooruitzichten voor Noord-Amerikaanse aandelen zijn gematigd positief. Zolang de onderliggende economie blijft groeien en de centrale bank niet begint met het verkrappen van de geldmarkt, is er geen directe aanleiding tot zorg. Echter de waardering van de aandelenmarkt is vrij hoog. Daarnaast bevinden de winstmarges van de bedrijven zich op historisch hoge niveaus, dit kan ervoor zorgen dat analisten te optimistisch zijn. Voor Azië is vooral van belang dat het doorvoeren van hoognodige herstructureringen in China niet tot een te sterk afremmen van de economische groei zal leiden.
32
Jaarverslag 2013
5
Pensioenen
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2013 hebben plaatsgevonden. Daarnaast worden de belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling toegelicht. Ook wordt er een toelichting gegeven op de pensioenuitvoeringskosten van het pensioenfonds. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wetgeving op pensioengebied.
5.2
Pensioencommunicatie
Communicatie was in 2013 voor een groot deel gericht op het managen van verwachtingen. Pensioenen bleven in het nieuws en dat nieuws was niet in alle gevallen gunstig. Het bestuur van Pensioenfonds Honeywell wil garant staan voor goed beleid en daarover helder communiceren via diverse middelen. Algemene visie op pensioencommunicatie Pensioenfonds Honeywell onderkent dat goede pensioencommunicatie bijdraagt aan het vervullen van de algemene doelstellingen van het fonds. Daartoe worden vanuit een strategische invalshoek verschillende communicatiemiddelen ingezet. De fondsdoelstellingen vormen het uitgangspunt waaruit de communicatiedoelstellingen volgen en de te onderscheiden doelgroepen. Op basis hiervan worden middelen gekozen. Het pensioenfonds benadert pensioencommunicatie vanuit een strategische invalshoek. Er wordt jaarlijks een actieplan communicatie opgesteld. Uitgangspunt bij dit alles is dat het pensioenfonds vanzelfsprekend wil blijven voldoen aan de Pensioenwet en de eisen die de toezichthouder stelt. Het doel is de kennis over het pensioen bij de deelnemers te verhogen en het pensioenbewustzijn bij hen vergroten. Immers, pensioen wordt steeds meer een eigen verantwoordelijkheid. Communicatie over de financiële situatie van het fonds Het is een van de hoofddoelen om deelnemers, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers continu te informeren over de financiële situatie en de verschillende besluiten en stappen die het pensioenfonds heeft genomen. In de pensioenkrant, die rond het verzenden van het UPO verschijnt, is altijd ruimte voor veel inhoudelijke achtergrondinformatie.
33
Jaarverslag 2013 Website De website wordt steeds belangrijker in de communicatie van Pensioenfonds Honeywell. Op de website heeft de stand van de dekkingsgraad een prominente plaats op de homepage. De informatie over de dekkingsgraad is altijd direct zichtbaar en aanklikbaar. Op de website en in de diverse andere middelen geven we altijd achtergrondinformatie bij de dekkingsgraad en de actuele financiële situatie van het fonds. In 2013 zijn met regelmaat nieuwsberichten geplaatst. In mailingen wordt standaard verwezen naar de website. Verder kunnen er brochures, jaarverslagen en pensioenkranten gedownload worden. Bovendien kunnen deelnemers zich op de website aanmelden voor een digitale nieuwsbrief. Digitale nieuwsbrief In het najaar van 2013 is een eerste editie van de digitale nieuwsbrief verschenen. Voor dit nieuwe middel hebben zich ruim 500 deelnemers ingeschreven. Gezien de omvang van de populatie van het pensioenfonds is dat een prima aantal. Dit aantal kan nog stijgen. Met een digitale nieuwsbrief kan snel worden ingespeeld op de actualiteit. De nieuwsbrief wordt na publicatie ook op de website geplaatst. Overige (reguliere) communicatie Naast bovenstaande middelen, verstuurt het pensioenfonds ieder jaar de volgende middelen: • Toelichting op de uitkering-specificatie Alle pensioengerechtigden ontvangen in januari een toelichting op de specificatie. Hierin staat of en hoeveel indexatie is doorgevoerd, betaaldata en bijvoorbeeld welke aanpassingen zijn doorgevoerd in belastingtarieven/zorgverzekeringswet. • Uniform Pensioenoverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in 2013 verstuurd naar alle actieve deelnemers. Hierin staat o.a. de volgende informatie: opgebouwde en te bereiken rechten naar de stand van 31 december; A-factor. Het UPO is voor de deelnemers ook digitaal beschikbaar op het persoonlijke deel van de website. De verzending van het UPO is ondersteund op de website met extra informatie. • Overzicht partnerpensioen / bijzonder partnerpensioen De pensioengerechtigden hebben in het najaar van 2013 het jaarlijkse overzicht van het partnerpensioen ontvangen. • Startbrief De startbrief voor nieuwe deelnemers is gecheckt op de wettelijke verplichtingen. Daaruit bleek dat de brochure, die deel uitmaakt van de startbrief, niet meer voldeed. Die is in 2013 aangepast. Pensioencommunicatie in 2014 en daarna De komende periode krijgt Pensioenfonds Honeywell, net als de andere pensioenfondsen in Nederland, opnieuw te maken met een groot aantal veranderingen. De overheid speelt met nieuwe wet- en regelgeving in op de financiële crisis, het alsmaar stijgen van de levensverwachting en de aanhoudende lage rente. De bedoeling van die nieuwe wet- en regelgeving is om te komen tot een passend en toekomstbestendig pensioenstelsel. Op 29 november 2013 is een internetconsultatie van een voorontwerp ‘Wet Pensioen-communicatie’ gestart. Dit zal mogelijk tot aanpassingen van de informatieverplichtingen in de Pensioenwet leiden. Een belangrijk aspect in de nieuwe benadering is dat het perspectief van de deelnemer centraal zal staan. Er zal meer ruimte zijn voor maatwerk door pensioenuitvoerders (vormvrij waar mogelijk, standaardisatie waar nodig), gelaagdheid in informatie, meer digitalisering en uniforme communicatie over koopkracht en risico’s. Uiteindelijk moet er een interactief totaaloverzicht komen voor alle deelnemers: ‘een pensioendashboard’. De nieuwe wet- en regelgeving zal direct invloed hebben op de vorm van communicatie.
34
Jaarverslag 2013
5.3
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van de werkgever is in 2013 redelijk goed verlopen. De aanleveringen van de werkgever waren niet in alle maanden tijdig en het uitvalpercentage van de gegevensaanlevering was in de meeste maanden laag. De gegevens zijn in 2013 door de pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie. Beantwoording deelnemersvragen In 2013 hebben deelnemers 711 vragen gesteld aan het pensioenfonds (2012: 665, 2011: 798). Deelnemers stelden vooral vragen over pensioentoekenningen en ontvangen specificaties (gepensioneerden). De onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen per communicatiekanaal.
Waardeoverdrachten Wanneer de dekkingsgraad van één of van beide pensioenfondsen die betrokken zijn bij een waardeoverdracht lager is dan 100%, mag er geen waardeoverdracht plaatsvinden en wordt de waardeoverdracht uitgesteld. De dekkingsgraad van pensioenfonds Honeywell gaf in 2013 geen aanleiding tot het opschorten van waardeoverdrachten.
5.4
Pensioenregeling
Pensioenregeling 2006 De pensioenregeling 2006 ziet er op hoofdlijnen als volgt uit: • De pensioenleeftijd is 65 jaar, waarbij flexibele pensionering mogelijk is. • De regeling is een regeling op basis van geïndexeerd middelloon. • Het opbouwpercentage voor het ouderdomspensioen is 2,25% van de pensioengrondslag per jaar. • De franchise bedraagt per 1 januari 2013 € 15.744 • Het partnerpensioen is op kapitaaldekkingsbasis en de hoogte is 70% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen en is uitruilbaar. • Het tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis en is 0,491% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar, met een maximum van 8/7 * de ANW-uitkering plus premiecompensatie. • Het wezenpensioen is 14% van het jaarlijkse levenslange ouderdomspensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar resp. voor studerende kinderen tot 27 jaar.
35
Jaarverslag 2013 Overgangsbepalingen voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 Voor medewerkers geboren vóór 1 januari 1950 blijft inhoudelijk de pensioenregeling 2003 van kracht. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling 2003 zijn: • De pensioenleeftijd is 62 jaar, waarbij flexibele pensionering mogelijk is. • De regeling is een regeling op basis van geïndexeerd middelloon. • Het opbouwpercentage voor ouderdomspensioen is 2,25% van de pensioengrondslag per jaar. • De franchise bedraagt per 1 januari 2013 € 20.221. • Het partnerpensioen is verzekerd op risicobasis. Bij uitdiensttreding of pensionering wordt een deel van de opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken standaard omgezet in levenslang partnerpensioen. • Het tijdelijk partnerpensioen is op risicobasis en is 0,491% van de pensioengrondslag per deelnemersjaar, met een maximum van 8/7 * de ANW-uitkering plus premiecompensatie. • Het wezenpensioen is 20% van het partnerpensioen en wordt uitgekeerd tot 18 jaar resp. voor studerende kinderen tot 27 jaar. • Het opbouwpercentage van het overbruggingspensioen is 2,25% van de franchise per jaar. Nieuwe regeling Als gevolg van de wijziging van het fiscaal kader voor de opbouw van pensioen per 1 januari 2014, heeft het bestuur op aangeven van de werkgever en sociale partners, besloten tot aanpassing van het pensioenreglement. Voor de deelnemers geboren na 1949, zal met ingang van 1 januari 2014 de pensioenleeftijd van 67 jaar gaan gelden. Jaarlijks vindt de opbouw van pensioen plaats op basis van een opbouwpercentage van 2,12% en een franchise van € 13.449. De inmiddels opgebouwde aanspraken zullen actuarieel neutraal worden herrekend naar de nieuwe pensioenleeftijd. Voor de deelnemers geboren voor 1950 blijft de pensioenregeling gelden zoals deze bestond in 2013, met dien verstande dat in navolging van de PME de franchise wordt verlaagd van € 20.221 naar € 20.093.
5.5
Pensioenuitvoeringskosten
In navolging van de publicatie ‘Kosten pensioenfondsen verdienen meer aandacht’ van de Autoriteit Financiële Markten op 12 april 2011 heeft de Pensioenfederatie op 10 november de notitie ‘Aanbevelingen uitvoeringskosten 2011’ gepubliceerd. Hiervan zijn door de Pensioenfederatie op 20 maart 2012 nadere uitwerkingen gepubliceerd (‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer 2012’ en ‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten – Nadere uitwerking kosten vermogensbeheer herziene versie met aanvullingen 2013’). In deze publicaties benoemt de Pensioenfederatie de verschillende uitvoeringskosten en worden aanbevelingen gedaan hoe over deze kosten gecommuniceerd kan worden richting de verschillende stakeholders. De pensioenfederatie heeft in de notitie een onderscheid gemaakt tussen de volgende vier kostensoorten: Algemene kosten De algemene kosten betreffen kosten die niet direct toegerekend kunnen worden aan de pensioenuitvoering of vermogensbeheer. Deze kosten betreffen kosten voor bestuur en commissies, externe adviseurs en toezichthouders. De algemene kosten worden pro rato verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. Deze verdeling wordt vanaf 2013 doorgevoerd in de cijfers. Pensioenbeheerkosten Deze kosten betreffen de integrale kosten voor pensioenbeheerdienstverlening van TKP. Verder bestaan de kosten van pensioenbeheer met name uit contributies en bijdragen, bestuurskosten, communicatiekosten, accountantskosten en actuariskosten. De pensioenuitvoeringskosten worden gerapporteerd in euro’s per deelnemer, waarbij het aantal deelnemers de som is van het aantal actieve deelnemers en gepensioneerden. Er is geen sprake van kosten inzake herverzekering en van kosten die door de werkgever worden gedragen. In deze kosten zitten geen schattingselementen. In 2013 zijn hogere kosten gerealiseerd dan in 2012, terwijl de deelnemersaantallen zijn gedaald. Hierdoor zijn de kosten per deelnemer gestegen.
36
Jaarverslag 2013 Kosten van vermogensbeheer De kosten van vermogensbeheer betreffen de vergoeding voor de integrale vermogensbeheerdienstverlening van de vermogensbeheerder en de beheervergoeding en rendement gerelateerde vergoeding van de vermogensbeheerders. Ook bevatten deze kosten de overige kosten met betrekking tot het vermogensbeheer, waaronder de accountantskosten, bewaarvergoedingen, administratiekosten en juridische kosten. De kosten vermogensbeheer worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Het aandeel geschatte kosten is beperkt. Dit betreft met name kosten in onderliggende beleggingsstructuren. Transactiekosten Transactiekosten betreffen de toe- en uittredingsvergoedingen van de beleggingsfondsen, de kosten van discretionaire portefeuilles en de derivatentransacties. Transactiekosten in onderliggende beleggingsfondsen en acquisitiekosten bij illiquide beleggingen in beleggingsfondsen worden vooralsnog niet meegeteld, hier wordt door de Pensioenfederatie eerst nader onderzoek naar gedaan. De (geschatte) transactiekosten worden gerapporteerd als een percentage van het gemiddeld belegd vermogen. Omdat bij transacties in vastrentende waarden en in derivaten de werkelijke transactiekosten niet bekend zijn, zijn deze vrijwel volledig geschat. Totale uitvoeringskosten Het bestuur vindt de beheersing van de kosten een belangrijk aspect en monitort de ontwikkeling van de kosten daarom ook actief. Onderstaande tabel geeft de totale uitvoeringskosten weer: 2013
2012
2011
€ 329 € 187
€ 301 € 172
€ 318 € 178
Vermogensbeheerkosten (in % van gemiddeld belegd vermogen)
0,27%
0,25%
0,27%
Transactiekosten (in % van gemiddeld belegd vermogen)
0,04%
0,08%
0,07%
Pensioenbeheerkosten* in euro per deelnemer (actieven en gepensioneerden) in euro per deelnemer (totale populatie)
*In oktober 2013 heeft de Pensioenfederatie aanbevolen om de pensioenbeheerkosten per deelnemer inzichtelijk te maken. De pensioenbeheerkosten voor het pensioenfonds bedragen ultimo 2013 € 111 per deelnemer (€ 196 per actieve en gepensioneerde deelnemer) en ultimo 2013 bedragen de vermogensbeheerkosten als percentage van het gemiddeld belegd vermogen 0,34%. In dat geval worden de algemene kosten (kosten bestuur en commissies, kosten externe adviseurs en kosten toezichthouders) pro rata verdeeld over pensioenuitvoeringskosten en vermogensbeheerkosten. In bovenstaand overzicht maken de algemene kosten deel uit van de pensioenbeheerkosten. Hierbij moet worden opgemerkt dat het pensioenfonds een relatief groot aantal slapers heeft, waardoor de kosten per deelnemer hoger uitvallen dan wanneer er gekeken zou worden naar de totale populatie.
5.6
Nieuwe wetgeving
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen in het verslagjaar vormden de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Inperking fiscaal kader Als gevolg van de wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” is per 1 januari 2014 het fiscaal maximale opbouwpercentage verlaagd: voor middelloonregelingen van 2,25% per jaar met een pensioenleeftijd van 65 jaar naar 2,15% met een pensioenleeftijd van 67 jaar. In het regeerakkoord is opgenomen dat er vanaf 1 januari 2015 een nog lager percentage gaat gelden. De wetsvoorstellen die hiertoe waren ingediend, konden echter niet rekenen op een meerderheid in de Eerste Kamer en zijn ‘aangehouden’. Via een zogenoemde novelleprocedure is daarna een gewijzigd voorstel aan het parlement aangeboden.
37
Jaarverslag 2013 In de eerste plaats is de verlaging van het maximale opbouwpercentage minder groot dan in het oorspronkelijke wetsvoorstel. In plaats van een maximaal opbouwpercentage van 1,75% is het percentage nu vastgesteld op 1,875% (voor middelloonregelingen). Dit percentage geldt bij een pensioenleeftijd van 67 jaar. Het blijft mogelijk een pensioenregeling aan te bieden met een lagere pensioeningangsleeftijd, waarbij dan wel (nog) lagere opbouwpercentages moeten worden gehanteerd. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was daarnaast opgenomen dat fiscaal voordelig pensioen opgebouwd kan worden tot een salaris van maximaal € 100.000. Deze grens is in de gemaakte afspraken behouden gebleven. Het wordt wel mogelijk voor het inkomen vanaf € 100.000 uit het nettoloon fiscaal vriendelijk pensioen te sparen, wat fiscaal begunstigd wordt via een vrijstelling in box III. Door het kabinet is toegezegd dat het mogelijk wordt gemaakt dat een dergelijke vrijwillige nettoregeling ook door pensioenfondsen kan worden uitgevoerd. In een brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 2014 zijn door de staatsecretarissen Wiebes en Klijnsma de hoofdlijnen van de voorwaarden voor uitvoering van netto-pensioen in de tweede pijler aangegeven. Eén van de beoogde doelen van de verlaging van het maximale opbouwpercentage is dat daarmee de pensioenpremies omlaag zullen gaan. De hoogte van de premie wordt echter niet vastgesteld door de overheid, maar door de pensioenfondsbesturen. Daarom worden premiewaarborgen ingevoerd om ervoor te zorgen dat de premies daadwerkelijk door de pensioenfondsen worden verlaagd. De waarborgen worden waar mogelijk vastgelegd in wetgeving. Zo zullen pensioenfondsen in hun jaarrekening moeten aangeven hoe de hoogte van de premie tot stand is gekomen. Ook krijgt de toezichthouder een aantal extra bevoegdheden. DNB kan onder meer een toets uitvoeren om na te gaan of de belangen van de verschillende generaties zijn meegenomen in de bepaling van de hoogte van de premie. Ook mogen pensioenfondsen alleen ‘toekomstbestendig’ indexeren, wat betekent dat pensioenaanspraken en –rechten alleen mogen worden aangepast aan de inflatie als deze indexatie ook gedurende een langere periode kan worden waargemaakt. De mogelijkheden voor zelfstandigen om pensioen op te bouwen, worden uitgebreid. Zo komt er een collectieve pensioenregeling voor zzp’ers. Fondsen kunnen vrijwillige voortzetting blijven aanbieden aan deelnemers die zzp’er worden, waarbij de zzp’er dan negen maanden de tijd krijgt om die keuze te maken. Daarnaast komen er mogelijkheden om pensioenvoorzieningen in de derde pijler aan te spreken in geval van arbeidsongeschiktheid. Verder zal nader worden onderzocht of de werknemersbijdrage binnen een pensioenregeling gebruikt kan worden voor aflossing van de hypotheek. Het gewijzigde wetsvoorstel (de verlaging van de maximale percentages) is op 6 maart 2014 aangenomen door de Tweede kamer en op dit moment in behandeling bij de Eerste Kamer. De beoogde inwerkingtreding is op 1 januari 2015. Een aantal samenhangende onderwerpen – onder meer het netto-pensioen en de premiewaarborgen - zal in separate wetgeving bij de Tweede Kamer worden ingediend. Herziening financieel toetsingskader De economische crisis is voor de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) aanleiding geweest om op 4 juni 2010 een concept-Pensioenakkoord te sluiten over de AOW en de aanvullende pensioenen. Achtergrond van het akkoord is dat aanpassingen in het pensioenstelsel nodig zijn om het ook in de toekomst overeind te houden. Op 10 juni 2011 heeft een nadere uitwerking van dit akkoord ook de instemming van het kabinet gekregen. De nadere uitwerking bevatte voor sociale partners en pensioenfondsbesturen een keuze tussen een ‘nominaal contract’ een ‘reëel contract’. Een voorontwerp van de aanpassing van de Pensioenwet, het nieuwe financieel toetsingskader (FTK) en de toelichting is ter consultatie via internet openbaar gemaakt, waarop ‘het pensioenveld’ kon reageren. Na deze consultatie heeft staatssecretaris Klijnsma op 1 oktober 2013 de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorgenomen vervolgstappen ten behoeve van de herziening van het FTK. In de brief wordt aangegeven dat zowel het nominale als het reële contract beperkingen kennen. Een keuze tussen twee contracten levert geen eenduidig kader op, aldus de staatssecretaris. In plaats van een keuze tussen een nominaal of een reëel contract zal er daarom een tussenvariant gaan gelden. Bij de herziening van het FTK hoeft er dan niet te worden ‘ingevaren’ (het onderbrengen van opgebouwde aanspraken in het nieuwe reële contract) en hoeven er niet meerdere systemen naast elkaar te bestaan. Voor het
38
Jaarverslag 2013 vertrouwen zou het daarnaast wenselijk zijn dat bestaande pensioenaanspraken niet anders worden gewaardeerd. Per brief van 4 april 2014 heeft de staatssecretaris aan de Tweede Kamer laten weten wat de uitgangspunten zullen zijn van het wetsvoorstel. Zo moeten pensioenfondsen bij financiële schokken of een stijging van de levensverwachting direct maatregelen nemen. Er wordt niet langer gewacht met korten tot na een herstelperiode. Wel mogen maatregelen worden gespreid over 10 jaar. Daarnaast worden er regels geïntroduceerd voor de indexatie van pensioenen, waarmee wordt beoogd disproportionele herverdelingseffecten tussen de verschillende generaties te voorkomen. De premie mag worden gedempt op basis van 10-jaarsrentemiddeling of – onder voorwaarden - op basis van verwacht rendement. Verder wordt in de toezichtregels uitgegaan van een 12-maandsgemiddelde van de dekkingsgraad. Het wetsvoorstel ligt ter advisering bij de Raad van State, waarna het naar verwachting medio 2014 bij de Tweede Kamer wordt ingediend. De streefdatum voor inwerkingtreding is 1 januari 2015. Verhoging AOW-leeftijd Met de eerder op 1 april 2012 in werking getreden “Wet wijziging ingangsdatum AOWouderdomspensioen”, is bepaald dat de ingangsdatum van de AOW-uitkering gelijk is aan de dag waarop iemand 65 jaar wordt. Met de Wet “Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd” gaat de AOWleeftijd vanaf 2013 jaarlijks geleidelijk met een aantal maanden per jaar verder omhoog. Daarmee komt de AOW-gerechtigde leeftijd in 2019 uit op de 66ste verjaardag en in 2023 op de 67ste verjaardag. De AOW-leeftijd wordt met ingang van 2024 gekoppeld aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting. Deze voorgestelde snelheid waarmee de AOW-leeftijd omhoog zou gaan, zal echter worden aangepast. In het regeerakkoord is opgenomen dat de AOW-leeftijd sneller omhoog gaat en in 2018 en 2021 uitkomt op de 66ste, respectievelijk de 67ste verjaardag. Het wetsvoorstel ter verdere verhoging van de AOW-leeftijd zal naar verwachting medio 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Versterking bestuur pensioenfondsen De wet “Versterking bestuur pensioenfondsen” beoogt het governancemodel van pensioenfondsen opnieuw in te richten. De meest opvallende wijziging ten opzichte van de huidige structuur is dat er een keuze gemaakt kan worden tussen bestuursmodellen, waaronder een model waarin het voltallige bestuur uit externe (onafhankelijke) bestuurders bestaat. Afhankelijk van het gekozen model worden de bevoegdheden van de huidige deelnemersraad en het huidige verantwoordingsorgaan bij andere fondsorganen ondergebracht. Ook de mogelijke inrichtingsvormen van het intern toezicht worden aangepast. Het intern toezicht kan, naast een visitatiecommissie of een raad van toezicht, ook door middel van een one tier board worden ingericht. In het debat in de Eerste Kamer heeft staatssecretaris Klijnsma aangegeven dat de mogelijkheid van intern toezicht door een visitatiecommissie per 1 juli 2016 komt te vervallen. Met uitzondering van fondsen die het intern toezicht hebben georganiseerd door middel van een one tier board, zullen fondsen dan een permanente raad van toezicht moeten instellen. Verder worden er bevoegdheden in het leven geroepen om de deskundigheid van (mede)beleidsbepalers te borgen, zoals de bevoegdheid van het bestuur een kandidaat-bestuurder te weigeren als deze niet voldoet aan het vooraf opgestelde functieprofiel. Naast deze wet is, ter vervanging van de huidige Principes voor goed pensioenfondsbestuur, een nieuwe code voor goed pensioenfondsbestuur vastgesteld, waarin een aantal zaken met betrekking tot onder meer benoeming en deskundigheid/geschiktheid nader wordt geregeld. De wet is op 7 augustus 2013 in werking getreden. De bepalingen met betrekking tot de bestuursmodellen en de inrichting van de fondsorganen treden per 1 juli 2014 in werking, waardoor pensioenfondsen tot die datum de tijd hebben om de aanpassing van de interne organisatie en de relevante documenten voor te bereiden. DNB heeft in recente mediaberichten veel aandacht gevraagd voor de voorbereidingsinspanningen. Wet Pensioencommunicatie Uit verschillende onderzoeken en adviezen is gebleken dat de huidige communicatie-inspanningen van pensioenuitvoerders niet altijd het gewenste effect hebben en de verplichte communicatie-uitingen
39
Jaarverslag 2013 voor een aanzienlijk deel van de deelnemers onvoldoende begrijpelijk zijn. Bij informatieverstrekking zou meer dan nu moeten worden aangesloten bij het perspectief van de deelnemer. Het doel van de Wet ‘Pensioencommunicatie’ is de huidige bezwaren te ondervangen door in de wetgeving onder meer ruimte te bieden voor maatwerk door pensioenuitvoerders en gelaagdheid in informatie. De mogelijkheden tot digitale informatieverstrekking worden uitgebreid en de communicatie over koopkracht en risico’s worden geüniformeerd. Ook zal het pensioenregister stapsgewijs worden uitgebreid met functionaliteiten, zodat het te verwachten pensioeninkomen in een oogopslag inzichtelijk wordt. Er is in november 2013 een voorontwerp van het wetsvoorstel ‘Pensioencommunicatie’ op de website van de overheid ter consultatie aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. In- en uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Vertegenwoordigers van het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben een convenant opgesteld voor een uniforme dekking van de risico’s van arbeidsongeschiktheid (premievrije deelneming en arbeidsongeschiktheidspensioen). Volgens de gemaakte afspraken zal voor een arbeidsongeschiktheidspensioen het uitgangspunt worden dat het uitlooprisico gedekt wordt. Dat betekent dat een toename in de mate van arbeidsongeschiktheid nadat een werknemer bij een nieuwe werkgever in dienst is getreden en aan een nieuwe pensioenregeling is gaan deelnemen, gedekt wordt door de oude pensioenuitvoerder. Voor wat betreft een premievrije deelneming wordt dekking van het inlooprisico het uitgangspunt. Dat betekent dat in de geschetste situatie de toename van de arbeidsongeschiktheid door de nieuwe pensioenuitvoerder gedekt wordt. Doel van het convenant is te voorkomen dat werknemers niet van werkgever wisselen omdat zij daardoor hun dekking bij arbeidsongeschiktheid verliezen. Dat effect kan zich voordoen als pensioenuitvoerders verschillend omgaan met dekking uitloop- dan wel inlooprisico. Het convenant is op 1 januari 2014 in werking getreden. De Pensioenfederatie zal zich inspannen om te bereiken dat sociale partners de aanbevelingen uit het convenant opvolgen en (indien nodig) de pensioenregelingen aanpassen. PPI, API en APF In 2011 heeft het kabinet de Premie PensioenInstelling (PPI) geïntroduceerd die alleen DC-regelingen mag uitvoeren. Na de PPI zou nog een nieuwe (afzonderlijke) pensioeninstelling moeten volgen, de Algemene Pensioeninstelling (API). Verschil met de PPI zou zijn dat API ook DB-regelingen zou mogen uitvoeren. De API zou zich moeten richten op de buitenlandse markt. Naar aanleiding van reacties op een voorontwerp van de wet ter invoering van de API, heeft staatssecretaris Klijnsma op 4 november 2013 aan de Tweede Kamer laten weten dat het nu niet opportuun is om invulling te geven aan een API die primair is gericht op grensoverschrijdende dienstverlening. Wel komt een aantal aspecten van de API-ontwerpwetgeving goed van pas als oplossingsrichting voor huidige problemen, aldus de staatssecretaris. Er is een trend zichtbaar dat met name kleine pensioenfondsen moeite hebben met de uitdagingen waarvoor zij worden geplaatst als het gaat om de eisen ten aanzien van governance, risicomanagement en uitvoeringskosten. Sociale partners hebben daardoor in veel gevallen een reden de pensioenvoorziening bij een andere pensioenuitvoerder neer te leggen. Anderzijds er is veelal ook de behoefte de verbondenheid met het eigen pensioen en de solidariteit in eigen kring te behouden. Een algemeen pensioenfonds (APF) zou kunnen voorzien in deze behoefte. Een liquiderend pensioenfonds brengt dan de pensioenregeling onder bij een APF dat wordt bestuurd door onafhankelijke bestuurders. De betrokkenheid van de belanghebbenden verloopt via het belanghebbendenorgaan. De vermogens die horen bij de afzonderlijke pensioenregelingen worden gescheiden geadministreerd (ringfencing). Verder zal er een vergunning nodig zijn om een APF op te richten. De dienstverlening van een APF staat niet open voor regelingen die nu zijn ondergebracht bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen. De Pensioenfederatie heeft in haar reactie op de opengestelde internetconsultatie aangegeven dat het APF een wenselijk alternatief kan zijn voor fondsen die (het voornemen hebben te) liquideren. Een snelle invoering is daarom gewenst. Daarnaast zou het APF toegankelijk moeten zijn voor verplicht gestelde fondsen die ook niet verplicht gestelde bedrijfstakken onder hun hoede hebben. Ook is
40
Jaarverslag 2013 aangegeven dat alle bestuursmodellen in het kader van de Wet ‘Versterking bestuur pensioenfondsen’ open zouden moeten staan voor een APF. In het voorontwerp van wet is het onafhankelijke model verplicht. Het verschil met het multi-OPF, dat momenteel al wettelijk is gefaciliteerd, is dat in het bestuur van een multi-OPF alle ondernemingen waarvoor een pensioenregeling wordt uitgevoerd vertegenwoordigd moeten zijn. Om deze reden wordt in de geschetste situatie nauwelijks gebruik gemaakt van de bestaande mogelijkheid van het multi-OPF. Daarnaast wordt het zelf moeten oprichten van een multiOPF als een drempel ervaren. Voor derde partijen als uitvoeringsorganisaties en verzekeraars zal de mogelijkheid worden geboden een APF op te richten dat bij aanvang nog ‘leeg’ is. Pensioenfondsen die wensen te liquideren, kunnen zich vervolgens bij een dergelijk APF aansluiten. De consultatie via internet op het voorontwerp van wet is inmiddels gesloten. Het wetsontwerp zal naar verwachting na het zomerreces aan de Tweede Kamer worden aangeboden. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2015. Onderzoek doorsneesystematiek Bij veel pensioenregelingen wordt gebruik gemaakt van de doorsneesystematiek: alle deelnemers in een pensioenregeling betalen hetzelfde premiepercentage (de doorsneepremie). Voor verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen is het hanteren van een doorsneepremie wettelijk voorgeschreven. Het Centraal Planbureau (CPB) heeft in opdracht van het Ministerie van SZW de vooren nadelen van de doorsneesystematiek geïnventariseerd. Dit rapport is op 20 december 2013 aangeboden aan de Tweede Kamer. In het rapport wordt gesignaleerd dat de pensioenopbouw voor de deelnemer in de regel niet actuarieel neutraal is en er hetzij teveel, hetzij te weinig premie wordt betaald voor het opgebouwde pensioen. Ook worden alternatieve modellen voor de doorsneesystematiek beschreven. In de begeleidende brief aan de Tweede Kamer van staatssecretaris Klijnsma wordt gesteld dat het Europees recht – vanuit mededingingsrechtelijk perspectief – ruimte laat om af te wijken van de doorsneesystematiek. Er dient echter voldoende solidariteit over te blijven om de uit de verplichtstelling voortvloeiende inbreuk op het mededingingsrecht te rechtvaardigen. De analyse van de doorsneesystematiek door het CPB dient als eerste verkenning en kan bijdragen aan de ‘stelseldiscussie’ over de maatschappelijke houdbaarheid van het aanvullend pensioen, aldus de staatssecretaris. Doorlichting pensioenbeleid Een van de beleidsdoelstelling in de begroting van het Ministerie van SZW luidt: “De overheid stimuleert de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen en draagt zorg voor de bescherming van de opgebouwde pensioengelden”. In opdracht van het Ministerie is deze doelstelling doorgelicht. De doorlichting is op 20 december 2013 door de staatssecretaris aangeboden aan de Tweede Kamer. Ten aanzien van het stimuleren van de totstandkoming van arbeidsvoorwaardelijke pensioenregelingen is de conclusie dat een grote meerderheid van de werknemers (91%) op enig moment deelneemt aan een pensioenregeling. Het aantal werkenden dat geen of een ontoereikend pensioen opbouwt - met name zelfstandigen – groeit echter. De bescherming van opgebouwde pensioengelden staat onder druk. De genoemde oorzaken zijn onder meer de sterk schommelende beleggingsopbrengsten, de stijgende levensverwachting en de dalende rente. De financiële crisis in 2008 is daarbij het keerpunt gebleken, hetgeen zichtbaar werd in de sterk gedaalde dekkingsgraden, het geheel of gedeeltelijk uitblijven van indexatie en kortingen op de pensioenen. De doorlichting laat verder zien dat er ontwikkelingen in de maatschappij zijn die van invloed kunnen zijn op de toekomstige inrichting van het pensioenstelsel, zoals veranderende arbeidspatronen en discussies over keuzevrijheid en risico’s. Een nieuw FTK, versterking van de governance en verbetering van de pensioencommunicatie zouden moeten bijdragen aan de maatschappelijk houdbaarheid van het stelsel. Daarnaast zal in brede zin antwoord gevonden moeten worden op vragen rond de verplichtstelling, individuele keuzevrijheid en de verdeling van risico’s tussen collectief en individu. De staatssecretaris geeft aan deze thema’s te willen betrekken bij de discussie over de maatschappelijke houdbaarheid van het Nederlandse pensioenstelsel.
41
Jaarverslag 2013 Toekomst pensioenstelsel De conclusies uit de doorlichting van het pensioenbeleid (zie hierboven ‘Doorlichting pensioenbeleid’) geven aanleiding om te bezien of het pensioensysteem op de langere termijn aanpassing behoeft. Daarbij dienen de belangen van alle belanghebbenden te worden gehoord en meegenomen in de oriëntatie op de toekomst, aldus de staatssecretaris. In een brief van 4 april 2014 aan de Tweede Kamer wordt daarbij een drietal fundamentele vraagstukken genoemd: de wijze en mate van collectiviteit, de gewenst ruimte voor maatwerk en keuzevrijheid en de vorm en mate van solidariteit. Het kabinet zal in het voorjaar van 2015 een hoofdlijnennotitie aan de Tweede Kamer sturen, waarin ‘de bouwstenen voor een toekomstig pensioenstelsel in beeld worden gebracht’. Daarin worden onder meer inzichten verwerkt die voortkomen uit een SER-advies op dit onderwerp, het CBP-rapport over de doorsneepremie (zie hierboven ‘Onderzoek doorsneesystematiek’) en verschillende gesprekken en bijeenkomsten met belanghebbenden. Heroverweging waardeoverdracht In februari 2012 heeft voormalig minister Kamp een advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid betreffende de heroverweging van de huidige regelgeving over waardeoverdracht. Redenen voor eventuele heroverweging zijn volgens de minister de uitvoeringstechnisch complexe en langdurige waardeoverdrachttrajecten en het feit dat werkgevers geconfronteerd kunnen worden met bijbetalingslasten. Verder zou het financiële belang bij waardeoverdracht sterk zijn afgenomen en zou het voor deelnemers nog steeds lastig zijn een goede keuze te maken met betrekking tot waardeoverdracht. De Stichting van de Arbeid heeft samen met de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars in december 2012 een advies op hooflijnen opgesteld. De auteurs zijn van oordeel dat een serieuze poging gedaan moet worden om het recht op waardeoverdracht in stand te houden en te zoeken naar een evenwichtige oplossing voor de huidige problemen. In een nader advies van de Stichting van de Arbeid van juni 2013 wordt betoogd dat – bij behoud van het recht op waardeoverdracht – de waardeoverdracht zou moeten plaatsvinden op grond van de gefinancierde waarde van de pensioenaanspraken en de huidige rekenregels zouden moeten vervallen. Staatssecretaris Klijnsma heeft in januari 2014 in een brief aan de Tweede kamer laten weten waarde te hechten aan de individuele keuzevrijheid om bij baanwisseling de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen. Er zal een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om waardeoverdracht op basis van de gefinancierde waarde te laten plaatsvinden, alsmede of de uitvoering van waardeoverdracht kan worden vereenvoudigd. Daarnaast wordt bezien of het wenselijk en mogelijk is kleine pensioenen automatisch en verplicht over te dragen. De verwachting is dat de uitkomsten van dit het onderzoek in het voorjaar van 2014 aan de Tweede Kamer zullen worden gezonden. Medezeggenschap ondernemingsraad In de Wet op de ondernemingsraden is bepaald dat de ondernemingsraad als het gaat om voorgenomen besluiten met betrekking tot de pensioenregeling een instemmingsrecht heeft. Dit instemmingsrecht verschilt al naar gelang de pensioenregeling wordt uitgevoerd door een verzekeraar, PPI of een pensioenfonds. Waar bij een verzekeraar of PPI er een instemmingsrecht is voor de ondernemingsraad bij vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenregeling, beperkt het instemmingsrecht bij een pensioenfonds alleen tot de vaststelling of intrekking – en dus niet de wijziging - van de pensioenregeling. Instemming van de ondernemingsraad is echter niet vereist als de pensioenregeling is geregeld in een cao of een publiekrechtelijke arbeidsvoorwaardenregeling. De ondernemingsraad heeft dus geen instemmingsrecht als cao-partijen de inhoud van de pensioenregeling bepalen, zoals bij verplichte bedrijfstakpensioenfondsen en bij veel ondernemingspensioenfondsen. Staatssecretaris Klijnsma heeft in januari 2014 in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven voornemens te zijn het instemmingsrecht te vereenvoudigen. De differentiatie naar het soort uitvoerder (verzekeraar/PPI, pensioenfonds) zou komen te vervallen. De werkgever heeft in dat geval – tenzij de inhoud van de pensioenregeling wordt bepaald door cao-partijen – instemming van de ondernemingsraad nodig bij ieder voorgenomen besluit tot vaststelling wijziging of intrekking van een pensioenregeling.
42
Jaarverslag 2013
De gedachte hierbij is dat er sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet (2007) geen overlap meer is van medezeggenschap van de ondernemingsraad en de medezeggenschap van pensioenfondsen over de inhoud van de pensioenregeling. De vormgeving van het pensioen als arbeidsvoorwaarde is een zaak van werkgever en werknemers; de verantwoordelijkheid voor de uitvoering ligt bij de pensioenuitvoerder (waaronder pensioenfondsen). Het ligt daarom voor de hand dat in alle gevallen waar cao-partijen geen rol hebben bij de inhoud van de pensioenregeling de ondernemingsraad een instemmingsrecht heeft om de belangen van de werknemers te behartigen. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden zal naar verwachting in het najaar van 2014 bij de Tweede Kamer worden ingediend. Europese Pensioenfondsrichtlijn In de Europese Pensioenfondsenrichtlijn zijn regels opgenomen ten aanzien van onder meer de door een pensioenfonds aan te houden buffers en technische voorzieningen. De Europese Commissie heeft aangekondigd de Europese Pensioenfondsenrichtlijn te willen herzien, in die zin dat pensioenfondsen dezelfde buffers zouden moeten aanhouden als verzekeraars. Dat zou onder meer betekenen dat een zekerheidsmaatstaf zou moeten worden gehanteerd van 99,5% in plaats van de huidige 97,5%. Als deze zogenoemde Solvency II Richtlijn zou gaan gelden voor pensioenfondsen, zou dat leiden tot een toename van de pensioenverplichtingen van circa 11%. Die toename zou gefinancierd moeten worden uit een extra stijging van de pensioenpremie of het over langere periode niet toekennen van indexaties. Het kabinet acht dit gevolg zeer onwenselijk en zal intensief gaan lobbyen om deze wijziging van de Pensioenfondsenrichtlijn tegen te houden. In mei 2013 werd bekend dat de invoering van de buffereisen voor de pensioensector wordt uitgesteld. Eurocommissaris Michel Barnier heeft aangegeven dat er in verband met de complexiteit van de materie meer tijd nodig is om `met intelligente regels te komen die recht doen aan de verschillende stelsels'. Premiestaffels en leeftijdsonderscheid Onderscheid naar leeftijd bij de arbeidsvoorwaarden is verboden. Er mag alleen onderscheid op grond van leeftijd worden gemaakt als er sprake is van een wettelijke uitzondering, of als het onderscheid objectief kan worden gerechtvaardigd. Dat laatste wil zeggen dat het leeftijdsonderscheid een ‘legitiem’ doel heeft, waarbij het middel waarmee dat doel wordt bereikt passend en noodzakelijk is. Kort gezegd is het eenvoudiger gebruik te maken van een wettelijke uitzondering dan het aantonen van een objectieve rechtvaardiging. De ‘lat’ om een objectieve rechtvaardiging aan te tonen, ligt in het algemeen hoog. Een van de wettelijke uitzonderingen is dat het verbod op onderscheid niet geldt als er gebruik wordt gemaakt van actuariële berekeningen bij pensioenvoorzieningen. Deze uitzondering geldt onder meer bij het hanteren van leeftijdsafhankelijke premiestaffels bij premieregelingen. De premie wordt in deze staffels hoger naarmate de leeftijd stijgt. Soms is ook de werknemersbijdrage in de premie leeftijdsafhankelijk. Uit een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie (HK Danmark/Experian, 26 september 2013) is af te leiden dat de wettelijke uitzondering met betrekking tot actuariële berekeningen bij pensioenvoorzieningen niet in overeenstemming is met de Europese Richtlijn over dit onderwerp. De conclusie zou kunnen zijn dat Nederland de bedoelde Richtlijn indertijd niet correct heeft omgezet in Nederlandse wetgeving en dat de uitzondering ten onrechte is opgenomen in de wet. Dat zou betekenen dat de wettelijke uitzondering moet worden geschrapt en dat het hanteren van leeftijdsafhankelijke premiestaffels in het vervolg objectief gerechtvaardigd moet zijn, oftewel met een legitiem doel en een passend en noodzakelijk middel. Er zijn auteurs die betogen dat een objectieve rechtvaardiging voor het werkgeversdeel van premie aan te tonen is. De staffels zijn namelijk zo vastgesteld dat de verwachte pensioenuitkomst op de pensioendatum voor iedereen hetzelfde is en er is geen andere manier om dat resultaat te bereiken. Wat betreft de werknemerspremie ligt dat wellicht anders, aangezien daar minder ingrijpende alternatieven voorhanden zouden zijn om het gewenste doel (een ‘eigen’ bijdrage) te bereiken, bijvoorbeeld een leeftijdsonafhankelijke werknemersbijdrage in de vorm van een percentage van de pensioengrondslag. De gevolgen van de uitspraak voor de Nederlandse wetgeving en eventueel de leeftijdsafhankelijke premiestaffels zullen de komende periode waarschijnlijk duidelijk worden.
43
Jaarverslag 2013
6
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris niet voldoende, vanwege een reservetekort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Actuariële analyse van het resultaat 2013
2012
12.571
-900
-4.936
21.982
-1.459 624
-3.497 14.660
-7 479
123 495
-34 43
-28 -2.103
Saldo uit hoofde van toeslagverlening Saldo uit hoofde van andere oorzaken
-2.773 1.437
0 -1.239
Totaal resultaat
5.945
29.493
Bedragen x € 1.000 Saldo uit hoofde van wijziging rentetermijnstructuur Saldo uit hoofde van beleggingsopbrengsten Saldo uit hoofde van overige (incidentele) mutatie technische voorziening Saldo uit hoofde van premie Saldo uit hoofde van waardeoverdrachten Saldo uit hoofde van kosten Saldo uit hoofde van uitkeringen Saldo uit hoofde van kanssystemen
Het resultaat in 2013 wordt voornamelijk verklaard door de volgende vier oorzaken: •
• • •
De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank gepubliceerd. Deze rentetermijnstructuur is geen constante maar wijzigt continu. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de technische voorzieningen. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2013 geleid tot een daling van de voorziening van € 12,6 miljoen. Hiertegenover stond een verlies op de renteafdekking tegenover van € 17,2 miljoen. Per saldo heeft dit tot een negatief resultaat van € 4,6 miljoen geleid; Per 1 april 2013 en per 1 januari 2014 zijn toeslagen verleend aan (gewezen) deelnemers en uitkeringsgerechtigden. Dit heeft geleid tot een negatief resultaat van € 2,8 miljoen; Het fonds is per ultimo 2013 overgegaan naar nieuwe correctiefactoren. Dit heeft geleid tot een stijging van de voorziening met € 0,8 miljoen. ; Het positieve saldo uit hoofde van premie wordt met name veroorzaakt door de additionele storting van de werkgever van € 3,5 miljoen voortvloeiend uit afspraken in het herstelplan.
Kostendekkende premie In de volgende tabel is een overzicht van de kostendekkende premie opgenomen. Het fonds maakt gebruik van de mogelijkheid om de kostendekkende premie te dempen. In de tabel zijn zowel de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur, als de gedempte kostendekkende premie opgenomen.
44
Jaarverslag 2013
Bedragen x € 1.000 Kostendekkende premie ▪ actuarieel benodigde premie voor inkoop onvoorwaardelijke onderdelen van de regeling ▪ opslag voor uitvoeringskosten ▪ de risicopremie voor WIA-excedent en premievrijstelling bij invaliditeit ▪ solvabiliteitsopslag ▪ actuarieel benodigde premie voor inkoop voorwaardelijke onderdelen van de regeling Totaal kostendekkende premie Bijstorting Herstelbijdrage Toetswaarde premie
RTS 10.480
Gedempt 9.241
Feitelijk 9.008
1.063
945
1.063
710
710
253
1.324
1.177
13.577
12.073
10.324 3.500
13.577
12.073
13.824
Overige premie
Totaal feitelijke premie
160 464
FVP-bijdrage Individueel pensioensparen Afrekening vorig jaar VPL
0 70 14.518
Waarvan Feitelijke premie voor risico pensioenfonds
14.294
Het fonds voldoet aan de eis dat de feitelijke premie minimaal gelijk moet zijn aan de gedempte kostendekkende premie. Wijziging marktrente De marktrente wordt bepaald conform de rentetermijnstructuur, zoals gepubliceerd door DNB. De gemiddelde marktrente is per 31 december 2013 2,7% (2012: 2,4%) en daarmee 0,3% hoger dan per 31 december 2012. Als gevolg van stijging van de marktrente is de voorziening pensioenverplichtingen gedaald met € 12,6 miljoen. Vereist eigen vermogen Ultimo 2013 bedroeg de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen 112,9% (2012: 111,6%). Ultimo 2013 bedraagt de werkelijke dekkingsgraad 109,0% (2012: 107,3%).
45
Jaarverslag 2013
7
Besturing en naleving wetgeving
7.1
Algemeen
Het fonds draagt de verantwoordelijkheid voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor (gewezen) deelnemers, pensioengerechtigden en hun nabestaanden, in overeenstemming met de bestaande wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van de arbeidsvoorwaarden die na overleg tussen werkgevers en werknemers van Honeywell Nederland zijn overeengekomen. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering daarvan.
7.2
Bestuursaangelegenheden
Het pensioenfonds wordt bestuurd door zes bestuursleden. Drie leden worden benoemd door de werkgever, Honeywell B.V. Twee van deze bestuursleden moeten deelnemer zijn. Statutair is bepaald dat de werkgeversvertegenwoordigers zitting hebben voor onbepaalde tijd; het bestuurslidmaatschap van deze leden kan door de werkgever worden beëindigd. Drie bestuursleden worden gekozen door de deelnemers uit de deelnemers. De werknemersvertegenwoordigers hebben zitting voor een periode van drie jaar. Aftredende bestuursleden kunnen zich terstond herkiesbaar stellen. Het bestuur heeft een voorzitter (F.H.M. van den Oetelaar), een plaatsvervangend voorzitter (F.G. Boukens), een secretaris (M.J.M. van Falier) en een plaatsvervangend secretaris (J. de Vries). De voorzitter zal door de aangesloten ondernemingen uit de bestuursleden worden benoemd. De plaatsvervangend voorzitter, de secretaris en de plaatsvervangend secretaris worden door en uit de bestuursleden gekozen, telkens voor de tijd van één jaar. De aftredende bestuursleden zijn terstond herkiesbaar. De heer M. van Falier is in 2013 herkozen voor een nieuwe zittingsperiode die loopt tot 1 april 2016. In het verslagjaar hebben er vijf bestuursvergaderingen plaatsgevonden. In alle vergaderingen was het voor besluitvorming noodzakelijke aantal bestuursleden aanwezig. Ook hebben in 2013 vier vergaderingen van de beleggingscommissie plaatsgevonden. Daarnaast vonden diverse besprekingen of telecons (conference calls) plaats van het bestuur of de commissies over specifieke onderwerpen, zoals renteafdekking. Het bestuur acht goede samenwerking en communicatie met de deelnemersraad van belang. In het verslagjaar is driemaal vergaderd in gezamenlijkheid met de deelnemersraad. Hierin zijn onder meer de bestuursbesluiten besproken, welke statutair een advies van het deelnemersraad behoeven, zoals de vaststelling van het jaarverslag en het toeslagbesluit. Daarnaast is het communicatiebeleid van het fonds met de deelnemersraad besproken. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt er voor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Het bestuur vindt het belangrijk om inzicht te geven in het eigen functioneren en het gevoerde beleid, evenals in de uitvoering van het reglement.
7.3
Goed pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen door het bestuur, het geven van rekenschap en het afleggen van verantwoording aan het verantwoordingsorgaan over het uitgeoefende toezicht.
46
Jaarverslag 2013 Het bestuur is zich bewust van zijn verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. De Principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn met ingang van 1 januari 2008 van kracht. Wettelijke verankering van de principes heeft plaatsgevonden in de Pensioenwet. Het bestuur heeft met ingang van 1 januari 2008 een verantwoordingsorgaan ingesteld. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbende rekening heeft gehouden bij het bepalen van de beleidsgebieden en de genomen besluiten. Het verslag van het verantwoordingsorgaan is opgenomen in hoofdstuk 7.3.2. In paragraaf 7.3.3. is de reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan vermeld. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie.
7.3.1
Visitatiecommissie
In 2009 heeft het bestuur voor de inrichting van het interne toezicht gekozen voor de instelling van een visitatiecommissie. De visitatiecommissie bestaat uit drie onafhankelijke deskundigen, benoemd door het bestuur. Het bestuur heeft besloten de visitatiecommissie eens in drie jaar en incidenteel op verzoek de opdracht te geven het functioneren van (het bestuur van) het fonds kritisch te bezien. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het fonds, naar de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. In 2012 heeft het bestuur de visitatiecommissie opdracht gegeven om een nieuwe visitatie uit te voeren. De gesprekken met een delegatie van het bestuur bestaande uit de voorzitter, de secretaris en een lid, alsmede een delegatie van het VO en DR en de externe betrokkenen: PricewaterhouseCoopers, Mercer en TKP hebben in november 2012 plaatsgevonden. Het visitatierapport is in februari 2013 opgeleverd. De algemene bevinding van de visitatiecommissie is dat het pensioenfonds goed en degelijk wordt aangestuurd, dat het bestuur haar taakuitoefening belangrijk vindt en deze dan ook correct uitvoert. De volgende visitatie vindt naar verwachting plaats in 2014. Samenvatting bevindingen Visitatiecommissie Deze rapportage bevat de bevindingen van de Visitatiecommissie (hierna de VC) naar aanleiding van haar onderzoek naar het functioneren van het bestuur van de Stichting Pensioenfonds Honeywell over de periode 2010-2011 en het eerste halfjaar van 2012. De algemene bevinding van de VC is dat het pensioenfonds goed en degelijk wordt aangestuurd, dat het bestuur haar taakuitoefening belangrijk vindt en deze dan ook correct uitvoert. Naar aanleiding van de uitgevoerde visitatie heeft de commissie de volgende aanbevelingen geformuleerd: - Het opzetten van een evaluatieproces ter monitoring van het functioneren van de externe adviseurs, teneinde de kwaliteit en de kosten beter te kunnen beoordelen; - Het goed bewaken van de countervailing power van het bestuur, teneinde een goed tegenwicht te kunnen bieden ten opzichte van de exteme adviseurs;
47
Jaarverslag 2013 - Het in de notulen goed vastleggen van de besluitvorming en de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden, zowel binnen de bestuursvergaderingen als de beleggingscommissie; - Het in de ABTN explicieter vastleggen van het risicobeleid en de beheersingsmiddelen, evenals de overwegingen die hebben geleid tot de waarderingen van die verschillende risico's; - Het in de beleggingsrapportage transparanter vastleggen van de renteresultaten en de mate van afdekking, teneinde de aanwezige mismatch inzichtelijker te maken; - Het opnemen van de belangrijkste elementen uit de Uitvoeringsovereenkomst in de ABTN; De leesbaarheid van het jaarverslag te vergroten door de omvang te beperken. De VC stelt tenslotte vast dat het bestuur van het fonds goed is opgezet en dat er een goede balans is tussen de ambities, deskundigheid en risico's. De juiste checks and balances zijn aanwezig. De VC dankt alle betrokken partijen voor de positieve en open wijze van samenwerken om te komen tot dit verslag.
Amsterdam, 7 februari 2013 P.H. Oyens (voorzitter) Mr. G.J. Heeres P.L.J.M. Stroucx
7.3.2
Reactie bestuur op verslag Visitatiecommissie
Het bestuur bedankt de visitatiecommissie voor de gedegen wijze waarop de visitatie is uitgevoerd. Het bestuur waardeert de rol van de visitatiecommissie en ervaart de toegevoegde waarde van deze vorm van intern toezicht. Het doet het bestuur deugd dat de algemene bevinding van de visitatiecommissie de beleving van het bestuur onderschrijft. De aandachtspunten die door de visitatiecommissie naar voren zijn gebracht, worden door het bestuur onderkend. Zo is door het bestuur aandacht besteed aan het in kaart brengen en inzichtelijk maken van de renteresultaten en mate van afdekking. Hierover wordt inmiddels op maandbasis door de adviserend actuaris aan het bestuur gerapporteerd. Ook de update van de verschillende fondsdocumenten (o.a. ABTN, uitvoeringsovereenkomst) en de wijze van vastlegging van de besluitvorming in de notulen zijn aandachtpunten die zijn opgepakt. De overige aanbevelingen uit het rapport zullen door het bestuur transparant in kaart worden gebracht en op de actielijst worden geplaatst zodat gedurende het jaar de acties en de voortgang kunnen worden bewaakt.
7.3.3
Verslag verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de principes voor goed pensioenfondsbestuur met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Voor het verantwoordingsorgaan is een reglement vastgesteld. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur en de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording aan het verantwoordingsorgaan vastgesteld. Het verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over: • het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; • de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; • het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; • het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan baseert haar oordeel op de periode 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013.
48
Jaarverslag 2013 Gedurende deze periode heeft het verantwoordingsorgaan drie vergaderingen met het bestuur gehad. Voorafgaand en/of aansluitend heeft het verantwoordingsorgaan haar eigen vergaderingen gepland. De onderwerpen die tijdens deze vergaderingen zijn besproken, zijn: • jaarstukken 2013; • herstelplan; • beleggingen; • toeslagverlening; • communicatiebeleid; Daarnaast hebben enkele leden van het verantwoordingsorgaan deelgenomen aan een strategiedag. Voorafgaand aan alle vergaderingen en informatiebijeenkomsten heeft het verantwoordingsorgaan de benodigde stukken ontvangen, die noodzakelijk waren voor het bespreken van de diverse onderwerpen op dat moment. Bevindingen en aandachtspunten Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van het jaarverslag 2013 en de jaarrekening 2013, welke zijn besproken tijdens de vergadering van 28 mei 2014. Tevens heeft het verantwoordingsorgaan kennis genomen van de bevindingen van de externe accountant, de externe actuaris en TKP. Het verantwoordingsorgaan stelt met voldoening vast, dat 2013 positief is afgesloten. Het VO adviseert het bestuur om het advies van de actuaris met betrekking tot de VPL gelden door te voeren. Oordeel Op basis van de beschreven werkzaamheden komt het verantwoordingsorgaan tot het oordeel, dat het bestuur met inachtneming van een voldoende mate van zorgvuldigheid en evenwichtige afweging van de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de werkgever, tot verantwoorde besluitvorming en beleidskeuzes is gekomen. Amsterdam, 28 mei 2014 P.C. van Doodewaard N. van Es P.J.J.H. Jonkhout E.C.J. van Koetsveld van Ankeren B. Land A.E. van Loon
7.3.4
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft in zijn vergadering van 5 juni 2014 met instemming kennis genomen van het positieve oordeel van het verantwoordingsorgaan. De aan het bestuur gegeven aanbevelingen en aandachtspunten zal het bestuur betrekken in de door het bestuur te nemen actuele en toekomstige besluitvorming en daar waar mogelijk vermelden in toekomstige jaarverslagen.
7.4
Informatie inzake toezicht door DNB en AFM
DNB houdt voortdurend toezicht op financiële instellingen en het netwerk waarvan zij deel uitmaken. In 2013 zijn, evenals in voorgaande jaren, aan het pensioenfonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van DNB. De vermogenspositie is zodanig dat er een langetermijnherstelplan van toepassing is. Sinds 1 januari 2007 houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht uit hoofde van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De AFM heeft tot taak toezicht te houden
49
Jaarverslag 2013 op het gedrag van pensioenuitvoerders. Het toezicht omvat met name de communicatie van pensioenfondsen en de wettelijk verplichte informatieverstrekking, alsmede de zorgplicht bij individuele pensioenopbouw op beleggingsbasis.
7.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Deze regels houden concreet in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, door DNB worden getoetst op integriteit en deskundigheid. Alle bestuursleden van het pensioenfonds zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle voorgestelde kandidaatbestuursleden ingestemd. Het bestuur vindt het belangrijk dat zijn deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de veelheid aan ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het fonds relevante pensioenontwikkelingen. Tevens worden bestuursleden in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars en themabijeenkomsten bij te wonen. Beleidsregel Deskundigheid Op 1 januari 2011 is de Beleidsregel Deskundigheid 2011 van DNB en de AFM in werking getreden. De AFM en DNB verduidelijken in deze beleidsregel welke eisen zij stellen aan deskundigheid van beleidsbepalers van de onder hun toezicht staande ondernemingen en welke aspecten zij bij de toetsing in aanmerking nemen. Deskundigheid omvat volgens hen kennis, vaardigheden en professioneel gedrag en kan in elk geval worden aangetoond met opleiding, ervaring en competenties van de beleidsbepalers. De Pensioenfederatie heeft medio 2011 de 'Aanbevelingen deskundig en competent pensioenfondsbestuur' gepubliceerd. In september 2012 is het Beleidsdocument Deskundigheid - waarin het fondsbeleid om te komen tot een deskundig en competent pensioenfondsbestuur is vastgelegd - door het bestuur vastgesteld. Hierin is het bestaande deskundigheidsplan van het pensioenfonds geïntegreerd. Het voorstel is gebaseerd op de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Op 20 augustus 2013 is door Mercer een Beleidsdag georganiseerd rondom de thema’s nieuw FTK, (integraal) risicomanagement, besluitvorming bij vermogensbeheer en bestuursmodellen. Jaarlijks wordt door TKP voor de bestuursleden en leden van de Verantwoordingsorganen een studiemiddag georganiseerd. Tijdens deze dag op 11 oktober 2013 is aandacht besteed aan het digitale pensioenfonds, de consolidatie van bedrijfstakpensioenfondsen, governance en het nieuwe FTK. Daarnaast hebben verschillende bestuursleden deelgenomen aan elders georganiseerde seminars, zoals het DNB pensioenseminar. Het bestuur is van mening dat alle bestuursleden over een algemeen deskundigheidsniveau dienen te beschikken. Elk bestuurslid dient een algemene cursus pensioenen te volgen. Bestuursleden belast met specifieke beleidsbepalende taken dienen te beschikken over minstens twee jaar relevante managementervaring. Dit beleid waarborgt naar de mening van het bestuur dat binnen de kring van personen belast met beleidsbepalende taken, voldoende deskundigheid aanwezig is op alle door DNB genoemde terreinen. Het bestuur is van mening dat het in zijn geheel voldoende deskundig is om zijn taak adequaat uit te voeren.
7.6
Gedragscodes
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode die in 2008 is opgesteld aan de hand van de modelgedragscode van de pensioenkoepels. Het doel van deze gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en tot het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscodes bevatten onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren vergelijkbare gedragscodes.
50
Jaarverslag 2013
Alle bestuursleden hebben de verklaring bij de Gedragscode over 2013 ondertekend. De leden van het verantwoordingsorgaan en de deelnemersraad hebben de verklaring bij de Gedragscode eveneens ondertekend. De uitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder hanteren gedragscodes die gelijkwaardig zijn. Het bestuur heeft per 13 november 2008 de heer B. Buurma aangewezen als compliance officer voor het fonds. In 2013 zijn geen verbonden personen als insider aangemerkt. Bij de compliance officer zijn in het verslagjaar geen meldingen gedaan inzake aanvaarding van relatiegeschenken of uitnodigingen, potentiële belangconflicten bij nevenfuncties of financiële belangen in een bedrijf of instelling.
7.7
Geschillencommissie
Het pensioenfonds heeft een geschillencommissie ingericht. Belanghebbenden kunnen zich tot deze commissie wenden indien zij het niet eens zijn met een besluit van het pensioenfonds over de toepassing van het pensioenreglement. Voor de procedure gelden nadere voorwaarden die zijn vastgelegd in het reglement van de geschillencommissie. De geschillencommissie heeft in het verslagjaar geen uitspraak gedaan dan wel advies aan het bestuur uitgebracht.
7.8
Organisatie en uitvoering
Het pensioenfonds heeft een deel van haar werkzaamheden uitbesteed. Zo is het administreren van pensioenen en bestuursondersteuning uitbesteed aan TKP Pensioen B.V. (TKP). De uitvoering van het vermogensbeheer wordt door Aegon Asset Management (AAM), BNP Paribas Investment Partners Netherlands N.V. en ING Asset Management B.V. gedaan. Advisering aan het bestuur inzake pensioenaangelegenheden is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V. Besluitvorming over het beleid van het pensioenfonds vindt plaats door het bestuur. Door het bestuur is een dagelijks bestuur benoemd dat zich bezig houdt met de dagelijkse gang van zaken. Tevens zijn een aantal commissies aangeduid die zich bezig houden met een specifieke taak. Het bestuur monitort de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden op basis van periodieke rapportages van de uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de afgesloten Service Level Agreements. Tevens ontvangt het pensioenfonds een ISAE3402-type II-rapportes van TKP en AAM, die door een externe accountant gecertificeerd zijn.
7.9
Statutenwijziging
In 2013 hebben geen statutaire wijzigingen plaatsgevonden.
51
Jaarverslag 2013
8
Verwachte gang van zaken
De uitvoering van het herstelplan, het beleggingsbeleid, de invoering van een integraal risicomanagementbeleid en de heroverweging van de governancestructuur van het fonds zijn onderwerpen die in 2014 bijzondere aandacht zullen krijgen. Het bestuur zal voorts inspelen op actuele ontwikkelingen en zullen voorbereidingen worden getroffen voor aanpassing van de pensioenregeling per 1 januari 2015. Herstelplan Naar de situatie van eind 2013 is het fonds uit de situatie van dekkingstekort. De jaarlijkse evaluatie van het ingediende herstelplan heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. In 2014 zal verdere uitvoering worden gegeven aan het voor het fonds geldende langetermijnherstelplan. Toeslagverlening Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro zouden de aanspraken per 1 januari 2014 van de actieve deelnemers met 2,35% moeten worden verhoogd en voor gewezen deelnemers en gepensioneerden met 1,68%. Het bestuur heef in januari 2014 besloten om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2014 aan te passen. De aanspraken van actieve deelnemers zijn verhoogd met 0,47% en de aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen met 0,34%. Wet versterking bestuur pensioenfondsen Medio 2014 zal het pensioenfonds de governancestructuur aanpassen aan de hand van in de wet versterking bestuur pensioenfondsen beschreven modellen. Het bestuur heeft zich uitgesproken voor een paritair bestuur. Als toezichtsorgaan zal de bestaande Visitatiecommissie worden gehandhaafd. Nieuwe pensioenregeling Als gevolg van de wijziging van het fiscaal kader voor de opbouw van pensioen per 1 januari 2014, heeft het bestuur op aangeven van de werkgever en sociale partners, besloten tot aanpassing van het pensioenreglement. Voor de deelnemers geboren na 1949, zal met ingang van 1 januari 2014 de pensioenleeftijd van 67 jaar gaan gelden. Jaarlijks vindt de opbouw van pensioen plaats op basis van een opbouwpercentage van 2,12% en een franchise van € 13.449. De inmiddels opgebouwde aanspraken zullen actuarieel neutraal worden herrekend naar de nieuwe pensioenleeftijd. De deelnemers zullen hierover bericht ontvangen. Voor de deelnemers geboren voor 1950 blijft de pensioenregeling gelden zoals deze bestond in 2013, met dien verstande dat in navolging van de PME de franchise wordt verlaagd van € 20.221 naar € 20.093. Amsterdam, 5 juni 2014 F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter M.J.M. van Falier, secretaris J. de Vries F.G. Boukens J. Huigen mw. C. van der Voort-Bergman
52
Jaarverslag 2013
Jaarrekening 9
Jaarrekening
53
Jaarverslag 2013
9.1
Balans per 31 december 2013
(na resultaatbestemming)
31-12-2013
31-12-2012
€
€
409.203 12.336 1.009
412.552 8.234 112
422.547
420.898
39.762 379.538 3.247
33.817 386.617 464
422.547
420.898
ACTIVA Beleggingen voor risico pensioenfonds Vorderingen en overlopende activa Overige activa
(1) (2) (3)
TOTAAL ACTIVA PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves Technische voorzieningen Overige schulden en overlopende passiva
(4) (5) (6)
TOTAAL PASSIVA
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 64.
54
Jaarverslag 2013
9.2
Staat van baten en lasten
2013 €
2012 €
€
€
Baten Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Overige baten
(7) (8) (9)
Totaal baten
15.256 -3.630 192
29.118 51.369 298
11.818
80.786
12.752 614
12.673 569
Lasten Pensioenuitkeringen (10) Pensioenuitvoeringskosten (11) Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds (12) - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten - Wijziging marktrente - Wijziging actuariële uitgangspunten - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Inkoop VPL-regeling - Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
11.876 2.773 1.357
11.305 0 5.429
-12.972 -12.571 817
-12.894 24.153 2.992
132 906
-69 4.111
536
3.135 -7.146 67 -294 -124 4
38.162 -531 466 -54 8
Totaal lasten
5.873
51.293
Saldo van baten en lasten
5.945
29.493
Mutatie overige technische voorzieningen Saldo herverzekering Saldo overdracht van derden Overige lasten
(13) (14) (15) (16)
(-) De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf pagina 82. Bestemming van het saldo van baten en lasten Algemene reserve Bestemmingsreserve
55
5.875 70
31.196 -1.703
5.945
29.493
Jaarverslag 2013
9.3
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. 2013 €
2012 €
€
€
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangsten Ontvangen premies Ontvangen in verband met overdracht van rechten Overig
15.172 494 188
31.998 240 297 15.854
Uitgaven Betaalde pensioenuitkeringen Betaald in verband met overdracht van rechten Betaalde premies herverzekering Betaalde pensioenuitvoeringkosten
-12.673 -369 -843 -684
32.536 -12.685 -186 -1.257 -507
-14.569
-14.635
1.285
17.900
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Ontvangsten Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen
-437 52.886
10.045 66.072 52.449
Uitgaven Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer
-52.769 -68
76.117 -94.484 -211
-52.837
-94.695
-388
-18.578
Netto kasstroom
897
-678
Mutatie liquide middelen
897
-678
Totale kasstroom uit beleggingsactiveiten
Samenstelling geldmiddelen 2013
2012
€
€
Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
112 1.009
790 112
Waarvan: Voor risico pensioenfonds Voor risico deelnemers
1.009 0
112 0
56
Jaarverslag 2013
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Algemeen
Activiteiten Stichting Pensioenfonds Honeywell (hierna 'het pensioenfonds'), is statutair gevestigd te Amsterdam. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41200495. Het doel van het pensioenfonds is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het fonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregelingen van de volgende aangesloten ondernemingen Honeywell B.V., Honeywell Aerospace B.V., Honeywell Fluorine Products Europe B.V. en Honeywell Customized Comfort Products, onderdeel van Cara C'Air B.V. Overeenstemmingsverklaring De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen. Het bestuur heeft op 5 juni 2014 de jaarrekening opgemaakt. Referenties In de balans en de staat van baten en lasten zijn referenties opgenomen waarmee wordt verwezen naar de toelichting.
9.4.2
Grondslagen
9.4.2.1
Algemene grondslagen
Alle bedragen in de jaarrekening zijn vermeld in Euro's x 1.000, mits anders is aangegeven. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico's met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post 'nog af te wikkelen transacties'. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Vreemde valuta Functionele valuta De jaarrekening is opgesteld in euro's, zijnde de functionele en presentatievaluta van het pensioenfonds.
57
Jaarverslag 2013 Transacties, vorderingen en schulden Transacties in vreemde valuta gedurende de verslagperiode zijn in de jaarrekening verwerkt tegen de koers op transactiedatum. Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro's tegen de koers per balansdatum. De uit de afwikkeling en omrekening voortvloeiende koersverschillen komen ten gunste of ten laste van de staat van baten en lasten. De koersen van de belangrijkste valuta zijn: 31 december 2013 USD GBP JPN CHF SEK
0,7257 1,2020 0,0069 0,8160 0,1130
Gemiddeld 2013 0,7535 1,1785 0,0078 0,8144 0,1156
31 december 2012
Gemiddeld 2012
0,7585 1,2329 0,0087 0,8286 0,1165
0,7751 1,2321 0,0097 0,8340 0,1150
Vergelijking met voorgaand jaar De gehanteerde grondslagen van waardering en van resultaatbepaling zijn ongewijzigd ten opzichte van het voorgaande jaar. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Indien het voor het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW vereiste inzicht noodzakelijk is, is de aard van deze oordelen en schattingen inclusief de bijbehorende veronderstellingen opgenomen bij de toelichting op de desbetreffende jaarrekeningposten. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft. Het bestuur heeft besloten de correctiefactoren te wijzigen. Met ingang van 31 december 2013 is overgegaan op correctiefactoren gebaseerd op het Mercer-model 2012, inkomensklasse hoog en uitgaande van startjaar 2014. De actualisatie van de correctiefactoren is per 31-12-2013 doorgevoerd. De voorziening is opgehoogd met € 817, waardoor de dekkingsgraad daalt met 0,2%. Bij overlijden van een deelnemer wordt een aanvulling gegeven op het partnerpensioen; het tijdelijk partnerpensioen. Deze aanvulling eindigt uiterlijk op de eerste van de maand dat de partner de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het tijdelijk partnerpensioen was bedoeld als aanvulling totdat de AOW ingaat. Omdat de AOW-leeftijd vanaf 2013 verschuift, heeft het bestuur besloten het tijdelijk partnerpensioen per direct te koppelen aan de AOW-datum. Dit geldt tevens voor de gevallen van tijdelijk partnerpensioen die al zijn ingegaan. Het WIA-excedentpensioen eindigt op de eerste van de maand dat de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het bestuur heeft besloten om in navolging van het tijdelijk partnerpensioen de uitkeringsduur van het WIA-excedentpensioen voor toekomstige gevallen per direct te koppelen aan de AOW-datum. De technische voorziening is verhoogd met € 175 om voor de huidige groep deelnemers met een tijdelijke uitkering (Partnerpensioen/WIA) de uitkering door te laten lopen tot de datum ingang AOW. Per 1 januari 2014 is de pensioenregeling van het fonds gewijzigd. De nieuwe pensioenregeling is gebaseerd op een pensioenleeftijd van 67 jaar. Dit betekent dat er twee jaar langer pensioen wordt opgebouwd. Voor arbeidsongeschikte deelnemers vindt de opbouw premievrij plaats. Hiervoor is € 400 extra benodigd voor de huidige groep arbeidsongeschikte deelnemers die premievrije voortzetting van de pensioenopbouw hebben, om de pensioenopbouw tot 67 jaar door te laten lopen. Het totale effect op de dekkingsgraad is -0,1%. Dekkingsgraad De (nominale) dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt berekend door op balansdatum het balanstotaal minus de kortlopende schulden te delen op de technische voorzieningen zoals opgenomen in de balans. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie.
58
Jaarverslag 2013
9.4.2.2
Grondslagen voor waardering van activa en passiva
Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het begrip marktwaarde is te beschouwen als synoniem van reële waarde. Onder waardering op marktwaarde wordt verstaan: het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een passief kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Overlopende activa inzake beleggingen en passiva alsmede liquiditeiten vermogensbeheer worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Het verschil tussen marktwaarde en nominale waarde is bij deze activa en passiva in het algemeen gering. De waardering van participaties in beleggingsinstellingen geschiedt tegen marktwaarde. Voor beursgenoteerde beleggingsinstellingen is dit de marktnotering per balansdatum. De waardering in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen geschiedt tegen actuele waarde. Participaties in beleggingsfondsen die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort belegging worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort belegging. Bij gemengde beleggingsfondsen wordt aangesloten bij de hoofdcategorie, bepaald op basis van de marktwaarde. Bij zowel de beursgenoteerde als de niet-beursgenoteerde beleggingen is sprake van een frequente marktwaardering. Niet-beursgenoteerde fondsen hebben onderliggende beursgenoteerde beleggingen, waarbij de intrinsieke waarde van het fonds dagelijks dan wel wekelijks bepaald wordt. De liquide middelen die deel uitmaken van de onderliggende fondsen in aandelen, vastrentende waarden en vastgoed zijn bij de betreffende beleggingscategorie vermeld. Conform de aanbeveling van de Raad voor de Jaarverslaggeving worden participaties met een beleggingskarakter niet aangemerkt als een groepsmaatschappij en/of -deelneming. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vastgoedbeleggingen De belangen in beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de per balansdatum geldende beurskoers. Direct vastgoed wordt eens per vijf jaar door een onafhankelijke taxateur getaxeerd. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. De actuele waarde van niet-beursgenoteerde aandelen en participaties in beleggingsfondsen is gebaseerd op het aandeel dat het pensioenfonds heeft in het eigen vermogen van het niet-beursgenoteerde aandeel per balansdatum. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen marktwaarde, zijnde de beurswaarde per balansdatum. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige netto kasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de ultimo boekjaar geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijden. De lopende interest op vastrentende waarden wordt gepresenteerd onder Vorderingen. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd op marktwaarde. De marktwaarde van niet-beursgenoteerde overige beleggingen wordt bepaald op basis van opgaven van een onafhankelijke derde of, indien niet voorhanden, op basis van financiële modellen. Indien geen betrouwbare schatting van de marktwaarde van deze beleggingen is te maken, worden deze gewaardeerd op kostprijs.
59
Jaarverslag 2013 Securities lending Het fonds neemt indirect via de beleggingsfondsen deel aan een securities-lendingprogramma, waarbij bepaalde effecten voor een korte periode worden uitgeleend aan andere marktpartijen. Beleggingen die in het kader van een securitieslendingcontract worden uitgeleend, blijven deel uitmaken van de balans en worden gewaardeerd conform de grondslag voor waardering en resultaatbepaling zoals die geldt voor deze beleggingen. Als onderpand ontvangen geldmiddelen worden opgenomen onder beleggingen. Indien als onderpand ontvangen geldmiddelen zijn herbelegd, worden deze beleggingen opgenomen onder de desbetreffende beleggingencategorie. De schuld uit hoofde van de ontvangen zekerheden is opgenomen onder de overige schulden. Indien uit hoofde van een securities- lendingprogramma als zekerheid beleggingen zijn ontvangen worden deze beleggingen en de daarmee samenhangende verplichtingen niet in de balans van het pensioenfonds opgenomen. Alle uit het securities-lendingprogramma voortvloeiende baten en lasten worden volgens het toerekenbeginsel over de looptijd van de desbetreffende transacties verantwoord en in de rentebaten of -lasten in de staat van baten en lasten. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Liquide middelen Liquide middelen worden tegen nominale waarde gewaardeerd. Onder de liquide middelen zijn opgenomen die kas- en banktegoeden die onmiddellijk opeisbaar zijn dan wel een looptijd korter dan twaalf maanden hebben. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Rekening-courantschulden bij banken zijn opgenomen onder schulden aan kredietinstellingen onder kortlopende schulden. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. De statutaire reserves en de overige wettelijke reserves die het pensioenfonds conform artikel 2:389 en artikel 2:390 BW vormt, blijken op grond van artikel 2:373 lid 1 BW afzonderlijk uit de balans. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds De voorziening voor pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (toezeggingen tot) toeslagen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente, waarvoor de actuele rentetermijnstructuur zoals gepubliceerd door DNB wordt gebruikt. Bij de berekening van de voorziening pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of toeslagen op de opgebouwde pensioenaanspraken worden verleend. Alle per balansdatum bestaande besluiten tot toeslagverlening (ook voor besluiten na balansdatum voor zover sprake is van ex-ante- condities) zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen.
60
Jaarverslag 2013 * De rentetermijnstructuur op balansdatum zoals die door DNB is vastgesteld en gepubliceerd, rekening houdend met de looptijd van de uitkeringen (2013: gemiddeld 2,8%, 2012: gemiddeld 2,4%). * Sterftekansen zijn ontleend aan de AG-Prognosetafel 2012-2062. Om rekening te houden met het gegeven dat de werkende populatie gemiddeld langer leeft dan de niet-werkende populatie is een leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen toegepast. De leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen is gebaseerd op het Mercer-model 2012, inkomensklasse hoog en uitgaande van startjaar 2014. Doordat rekening gehouden is met een leeftijdsafhankelijke afslag op de sterftekansen is voor zowel mannen als vrouwen geen leeftijdscorrectie meer toegepast. * Een opslag van 2% voor toekomstige administratiekosten en excassokosten. * Gehuwdheidsfrequentie: - voor ingegane pensioenen op basis van werkelijkheid; - voor niet-ingegane partnerpensioenen 100%, waarbij verondersteld is dat de partner van het andere geslacht is; - voor niet-ingegane aanvullende ouderdomspensioenen voor alleenstaanden 85%; - de vrouwelijke partner wordt drie jaar jonger verondersteld dan de man. Een eventuele toeslagverlening per 1 januari van het volgende boekjaar wordt reeds op 31 december van het lopend boekjaar verwerkt, indien het besluit in het lopend boekjaar is genomen. Het fonds heeft de overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico's gedeeltelijk herverzekerd. Overige technische voorzieningen Onder de overige technische voorzieningen worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico's voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening, zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, rendementsgarantie pensioenverplichtingen voor risico deelnemer of overige uitkeringen. Bij de bepaling van de voorziening voor arbeidsongeschiktheid wordt rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. De verplichting wordt geschat op basis van ervaringscijfers. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Kortlopende schulden hebben een looptijd korter dan een jaar.
9.4.2.3
Grondslagen voor bepaling van het resultaat
Algemeen De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorziening pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen. Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Extra stortingen en opslagen op de premie zijn eveneens als premiebijdragen verantwoord. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten vermogensbeheer Onder kosten van vermogensbeheer worden zowel de externe als de daaraan toegerekende interne kosten verstaan. Afschrijvingen en andere exploitatiekosten van onroerende zaken in exploitatie zijn in de kosten van vermogensbeheer opgenomen.
61
Jaarverslag 2013 Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen e.d. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Bij de pensioenopbouw zijn aanspraken en rechten over het boekjaar gewaardeerd naar het niveau dat zij op balansdatum hebben. Indexering en overige toeslagen Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO Metalektro. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. De toeslagverlening is maximaal gelijk aan het rendement, ook als de prijsstijging hoger is. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,35% (2012: 1,54%), op basis van de éénjaarsrente van de DNB-curve aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Vooraf wordt een actuariële berekening gemaakt van de toekomstige pensioenuitvoeringskosten (met name excassokosten) en pensioenuitkeringen die in de voorziening pensioenverplichtingen worden opgenomen. Deze post betreft de vrijval ten behoeve van de financiering van de kosten en uitkeringen van het verslagjaar. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Als gevolg van de stijging van de gemiddelde marktrente met 0,3%, is de voorziening pensioenverplichtingen met € 12, 6 miljoen gedaald. Wijzigingen actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Het bestuur heeft besloten de correctiefactoren te wijzigen. Met ingang van 31 december 2013 is overgegaan op correctiefactoren gebaseerd op het Mercer-model 2012, inkomensklasse hoog en uitgaande van startjaar 2014. De actualisatie van de correctiefactoren is per 31-12-2013 doorgevoerd. De voorziening is opgehoogd met € 817, waardoor de dekkingsgraad daalt met 0,2%. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Een resultaat op overdrachten kan ontstaan doordat de vrijval van de voorziening plaatsvindt tegen fondstarieven, terwijl het bedrag dat wordt overgedragen gebaseerd is op de wettelijke factoren voor waardeoverdrachten. De tarieven van het pensioenfonds wijken af van de wettelijke tarieven. Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen De overige mutaties ontstaan door mutaties in de aanspraken door overlijden, arbeidsongeschiktheid en pensioneren. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen.
62
Jaarverslag 2013 Overige baten en lasten Overige baten en lasten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben.
9.4.2.4
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is volgens de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
63
Jaarverslag 2013
9.4.3
Toelichting op de balans per 31 december 2013
ACTIVA 31-12-2013
31-12-2012
€
€
2.276 113.951 274.156 18.820
2.276 96.387 287.968 25.921
409.203
412.552
1. Beleggingen voor risico pensioenfonds Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Totaal
€
€
€
€
€
Stand per 1 januari 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
2.276 0 0 0 0
71.763 17.758 -2.739 9.605 0
244.763 73.492 -36.100 5.813 0
23.403 3.234 -1.610 872 22
342.205 94.484 -40.449 16.290 22
Stand per 31 december 2012 Aankopen Verkopen Herwaardering Overige mutaties
2.276 0 0 0 0
96.387 4.502 -3.083 16.145 0
287.968 46.653 -45.816 -14.648 -1
25.921 1.614 -3.987 -5.132 403
412.552 52.769 -52.886 -3.636 403
Stand per 31 december 2013
2.276
113.951
274.156
18.820
409.203
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vastgoedbeleggingen Directe vastgoedbeleggingen
2.276
2.276
De vastgoedportefeuille betreft voor 100% een bedrijfsterrein te Emmen ter waarde van € 2,3 miljoen (2012: € 2,3 miljoen), dat momenteel wordt verhuurd aan de sponsor. Met betrekking tot de vrije verhandelbaarheid door het fonds gelden geen restricties. 100% van het directe vastgoed is getaxeerd door een onafhankelijke, beëdigde taxateur.
Aandelen Participaties Aegon aandelenfondsen Participaties BNP Paribas OBAM
74.258 39.693
63.045 33.342
113.951
96.387
Het pensioenfonds belegt voor € 0,09 miljoen in de sponsor. In 2012 belegde het pensioenfonds voor € 0,05 miljoen in de sponsor.
64
Jaarverslag 2013 31-12-2013
31-12-2012
€
€
26.298 222.504 25.354
30.386 257.582 0
274.156
287.968
Vastrentende waarden Obligaties Participaties in Aegon beleggingsfondsen Participaties in ING beleggingsfondsen
Het bedrag inzake te vorderen dividendbelasting, opgenomen onder overige vorderingen, is per 31 december 2013 € 1.051 (2012: € 1.090). Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 %
€ Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties
2012 €
%
70.973 49.806 22.288
25,9 18,2 8,1
90.952 55.579 26.991
31,6 19,3 9,4
143.067
52,2
173.522
60,3
31-12-2013
31-12-2012
€
€
Overige beleggingen Directe grondstofbeleggingen Participaties Aegon beleggingsfondsen
8.156 9.614
17.166 8.109
17.770
25.275
Ultimo boekjaar bedragen de volgende posten meer dan 5,0% van de betreffende beleggingscategorie: 2013 € Directe goudbeleggingen Directe platinumbeleggingen Directe zilverbeleggingen
2012 %
€
%
5.577 2.579 0
29,6 13,7 -
8.108 3.015 6.082
31,3 11,6 23,5
8.156
43,3
17.205
66,4
Pending trades inzake beleggingen Eind 2013 is er opdracht gegeven voor een beleggingstransactie om het terugdraaien van een tactische positie, waarmee opdracht is gegeven tot aankoop van beleggingen ad € 2,6 miljoen, die gefinancierd wordt vanuit de beleggingen en beleggingsliquiditeiten van het fonds. Hiertoe is opdracht gegeven om € 2,4 miljoen aan beleggingen te verkopen. Deze aan- en verkopen, die uitsluitend resulteren in een herbalancering van de beleggingsportefeuille zijn in de beleggingsstanden nog niet tot uiting gekomen, omdat de jaarrekening wordt opgemaakt op basis van het realisatiebeginsel. De transactie leidt tot een verschuiving van de aandelen (€ 2,4 miljoen) en liquide middelen (€ 0,2 miljoen) naar de vastrentende waarden (€ 2,6 miljoen). Onder de overige vorderingen en schulden zijn deze posten resultaatneutraal zichtbaar gemaakt.
65
Jaarverslag 2013 Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals bijvoorbeeld derivaten zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt: Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
0 39.693 50.195 9.614
0 74.258 223.961 8.156
2.276 0 0 0
2.276 113.951 274.156 17.770
99.502
306.375
2.276
408.153
Direct marktnoteringen
Afgeleide marktnoteringen
Waarderingsmodellen
Totaal
0 33.342 30.386 17.166
0 63.045 257.582 8.108
2.276 0 0 0
2.276 96.387 287.968 25.274
80.894
328.735
2.276
411.905
Per 31 december 2013 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
Per 31 december 2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen
De beleggingsliquiditeiten € 1.050 (2012: € 646) maken geen onderdeel uit van het bovenstaande overzicht. Schattingen van de actuele waarde zijn een momentopname, gebaseerd op de marktomstandigheden en de beschikbare informatie over het financiële instrument. Deze schattingen zijn van nature subjectief en bevatten onzekerheden en een significante oordeelsvorming (bijvoorbeeld rentestand, volatiliteit, schatting van kasstromen, etc.) en kunnen derhalve niet met precisie worden vastgesteld.
31-12-2013
31-12-2012
€
€
2. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen op de werkgever(s) Vorderingen uit herverzekering Kortlopende beleggingsvorderingen Overige vorderingen en overlopende activa
66
2.791 5.218 3.202 1.125
2.389 4.080 488 1.277
12.336
8.234
Jaarverslag 2013 De herverzekeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en Aegon Levensverzekering N.V. is in werking getreden op 1 januari 2009 voor de duur van vijf jaar. Deze overeenkomst liep af per 31 december 2013, maar is tijdelijk verlengd tot 1 april 2014. Per 1 april 2014 is een nieuw contract afgesloten bij Zwitserleven. De technische winstdeling is gebaseerd op de resultaten in een periode van 7 jaar, startend vanaf 1 januari 2007, waarbij het resultaat over de jaren 2007 en 2008 is bepaald op grond van de voorgaande overeenkomst. Tijdens deze periode worden de resultaten gereserveerd met intrestvergoeding. Indien het totaal van het opgerente resultaat tot 1 januari 2014 positief is, wordt dit als winstaandeel aan het pensioenfonds uitgekeerd. In verband met uitlooprisico wordt het winstaandeel niet direct uitgekeerd. Ultimo 2013 is op de balans onder de post 'herverzekeraar, te vorderen technisch resultaat' de verwachte technische resultaatdeling opgenomen die is gebaseerd op de technische resultaten over de jaren 2007 tot en met 2013. De overige vorderingen en overlopende activa betreft voornamelijk een vordering dividendbelasting. Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. 31-12-2013
31-12-2012
€
€
Vordering op de werkgever(s) Premieafrekening 2012 Vordering premie
0 2.791
158 2.231
2.791
2.389
439 170 2.593
488 0 0
3.202
488
Kortlopende beleggingsvorderingen Vordering lopende interest obligaties Overige beleggingsvorderingen Openstaande positie m.b.t. pending trades inzake beleggingen
Openstaande positie m.b.t. pending trades inzake beleggingen Eind 2013 is er opdracht gegeven tot de aankoop van vastrentende waarden ad € 2,6 miljoen, die gefinancierd wordt vanuit de verkoop van aandelen (€ 2,4 miljoen) en beleggingsliquiditeiten (€ 0,2 miljoen) van het fonds. Deze aan- en verkopen, die uitsluitend resulteren in een herbalancering van de beleggingsportefeuille zijn in de waardering van de beleggingen nog niet tot uiting gekomen, omdat de jaarrekening wordt opgemaakt op basis van het realisatiebeginsel. 3. Overige activa Liquide middelen
1.009
De tegoeden bij de bank staan ter vrije beschikking van het pensioenfonds.
67
112
Jaarverslag 2013 PASSIVA 31-12-2013
31-12-2012
€
€
4. Stichtingskapitaal en reserves Algemene reserve Bestemmingsreserve
Algemene reserve
34.039 5.723
28.164 5.653
39.762
33.817
Bestemmingsreserve
Totaal
Stand per 1 januari 2012 Bestemming van saldo baten en lasten
-3.032 31.196
7.356 -1.703
4.324 29.493
Stand per 1 januari 2013 Bestemming van saldo baten en lasten
28.164 5.875
5.653 70
33.817 5.945
Stand per 31 december 2013
34.039
5.723
39.762
De dotatie aan de bestemmingsreserve bestaat uit de toekenning van rechten (- € 841), ontvangen premie (€ 962) en beleggingsrendement (- € 51).
68
Jaarverslag 2013 Dekkingsgraad, vermogenspositie en herstelplan De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds bedraagt per 31 december 2013 109,0% (31 december 2012: 107, 3%). De dekkingsgraad is als volgt berekend: (Totaal activa -/- overige schulden -/- bestemmingsreserve)/ Technische voorzieningen. Bij het berekenen van de reële dekkingsgraad van het fonds wordt ten behoeve van deze berekening de voorziening pensioenverplichtingen herrekend, rekening houdend met de verwachte loon- en prijsinflatie. De reële dekkingsgraad per 31 december 2013 bedraagt 76,1%. De dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen per 31 december 2013 bedraagt: 104,2% (31 december 2012: 104,2%). De dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen per 31 december 2013 bedraagt: 112,9% (31 december 2012: 111,6%). Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van een standaard model, waarbij een opslag is opgenomen voor het actief beheer van de beleggingsportefeuille. Deze opslag is verwerkt in S10 en heeft een omvang van 1,96 keer de tracking error van de totale beleggingen keer de balanswaarde van de totale beleggingen. De mate waarin het actieve beleggingsrisico bijdraagt aan het totale risico van de beleggingen is mede afhankelijk van de correlatie die verondersteld wordt te bestaan tussen het benchmark rendement en het extra rendement als gevolg van actief beheer. De uitkomsten van de solvabiliteitstoets zijn opgenomen onder de paragraaf Risicobeheer. De dekkingsgraad van het pensioenfonds per 31 december 2013 is lager dan de vereiste dekkingsgraad, maar hoger dan de minimaal vereiste dekkingsgraad. De vermogenspositie van het pensioenfonds per 31 december 2013 kan derhalve worden gekarakteriseerd als een reservetekort. Het herstel van het vermogen van het pensioenfonds is gebaseerd op het op 23 maart 2009 bij DNB ingediende herstelplan. De belangrijkste maatregelen uit het herstelplan zijn: * voor het kortetermijnherstel wordt een periode van vijf jaar gehanteerd; * de premie is vastgesteld op 30,7% van de pensioengrondslag zolang er sprake is van een dekkingstekort (dit is het geval bij een lagere dekkingsgraad dan 105%); * de werkgever zal jaarlijks gedurende vier jaar, voor het eerst per 1 januari 2010, een extra bijdrage storten van € 3, 5 miljoen; * zolang het minimaal vereist eigen vermogen nog niet is overschreden worden geen toeslagen toegekend. Volgens het herstelplan werd voor ultimo 2013 een dekkingsgraad verwacht van 110,8%. De feitelijke dekkingsgraad per 31 december 2013 komt uit op 109,0% en is daarmee lager dan de verwachte dekkingsgraad voor eind 2013, maar hoger dan de dekkingsgraad behorende bij het minimum vereist eigen vermogen (104,2%). Het kortetermijnherstelplan is ultimo 2013 afgelopen. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het herstelplan uitgevoerd (ingediend op 12 februari 2014). Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de oorspronkelijke uitgangspunten van het herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet het herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen. Wel is op aangeven van DNB een aangepast dekkingsgraadsjabloon ingediend die er in voorziet dat na verloop van 15 jaar de dekkingsgraad van het fonds zich herstelt tot de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen. Op basis hiervan bedraagt het (minimaal) vereist vermogen op 31 december:
Stichtingskapitaal en reserves Minimaal vereist eigen vermogen Vereist eigen vermogen
2013
2012
€
€ 39.762 15.764 48.889
33.817 16.238 44.848
385.770 11.876 2.773 1.357 -12.972 -12.571 817 132 906 536
347.608 11.305 0 5.429 -12.894 24.153 2.992 -69 4.111 3.135
378.624
385.770
5. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Stand per begin boekjaar Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Inkoop VPL-regeling Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
69
Jaarverslag 2013 Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling. Toeslagverlening Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de CAO Metalektro. De toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op toeslagen bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst toeslagverlening kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de toeslagverlening kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft ernaar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex. Ook deze toeslagverlening heeft een voorwaardelijk karakter. De toeslagverlening is maximaal gelijk aan het rendement, ook als de prijsstijging hoger is. Rentetoevoeging De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 0,35% (2012: 1,54%), op basis van de éénjaarsrente op de interbancaire swapmarkt aan het begin van het verslagjaar. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte pensioenuitkeringen in de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de verwachte uitvoeringskosten in de verslagperiode. Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. De marktrente is van 2,4% per ultimo 2012 tot 2,7% per ultimo 2013 gestegen. Als gevolg van de stijging van de gemiddelde marktrente met 0,3%, is de voorziening pensioenverplichtingen met € 12, 6 miljoen gedaald. Wijziging actuariële uitgangspunten Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien van sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen, zowel voor de gehele bevolking als voor de populatie van het fonds. De vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen is een inherent onzeker proces, waarbij gebruik wordt gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het fonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien. Het bestuur heeft besloten de correctiefactoren te wijzigen. Met ingang van 31 december 2013 is overgegaan op correctiefactoren gebaseerd op het Mercer-model 2012, inkomensklasse hoog en uitgaande van startjaar 2014. De actualisatie van de correctiefactoren is per 31-12-2013 doorgevoerd. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Toevoeging aan de technische voorzieningen Onttrekking aan de technische voorzieningen
Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen Resultaat op kanssystemen: Sterfte Arbeidsongeschiktheid Mutaties Ooverige technische grondslagen
70
552 -420
215 -284
132
-69
554 -754 161 575
445 -547 2.368 0
536
2.266
Jaarverslag 2013 Bij overlijden van een deelnemer wordt een aanvulling gegeven op het partnerpensioen; het tijdelijk partnerpensioen. Deze aanvulling eindigt uiterlijk op de eerste van de maand dat de partner de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het tijdelijk partnerpensioen was bedoeld als aanvulling totdat de AOW ingaat. Omdat de AOW-leeftijd vanaf 2013 verschuift, heeft het bestuur besloten het tijdelijk partnerpensioen per direct te koppelen aan de AOW-datum. Dit geldt tevens voor de gevallen van tijdelijk partnerpensioen die al zijn ingegaan. Het WIA-excedentpensioen eindigt op de eerste van de maand dat de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. Het bestuur heeft besloten om in navolging van het tijdelijk partnerpensioen de uitkeringsduur van het WIA-excedentpensioen voor toekomstige gevallen per direct te koppelen aan de AOW-datum. De technische voorziening is verhoogd met € 175 om voor de huidige groep deelnemers met een tijdelijke uitkering (Partnerpensioen/WIA) de uitkering door te laten lopen tot de datum ingang AOW. Per 1 januari 2014 is de pensioenregeling van het fonds gewijzigd. De nieuwe pensioenregeling is gebaseerd op een pensioenleeftijd van 67 jaar. Dit betekent dat er twee jaar langer pensioen wordt opgebouwd. Voor arbeidsongeschikte deelnemers vindt de opbouw premievrij plaats. Hiervoor is € 400 extra benodigd voor de huidige groep arbeidsongeschikte deelnemers die premievrije voortzetting van de pensioenopbouw hebben, om de pensioenopbouw tot 67 jaar door te laten lopen. Het totale effect op de dekkingsgraad is -0,1%. De voorziening voor pensioenverplichtingen (inclusief de Overige technische voorzieningen) is naar categorieën als volgt samengesteld: 2013 €
2012 Aantallen
€
Aantallen
Actieven Gepensioneerden Slapers
127.757 176.362 75.419
729 1.139 1.419
138.562 173.701 74.354
779 1.116 1.418
Voorziening voor pensioenverplichtingen
379.538
3.287
386.617
3.313
Korte beschrijving pensioenregeling De pensioenregeling van het fonds is grotendeels gelijk aan de pensioenregeling van PME en valt te kenmerken als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling (een salaris-diensttijd regeling). Dit houdt in dat de hoogte van de te verkrijgen pensioenaanspraak in een bepaald jaar afhankelijk is van de hoogte van het salaris en de duur van de diensttijd in dat jaar. Opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers kunnen jaarlijks, indien de middelen van het fonds dit naar het oordeel van het bestuur toelaten, worden verhoogd op basis van de loonontwikkeling. Per 1 januari 2006 is een nieuwe pensioenregeling in werking getreden. Deze regeling geldt voor deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. De pensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een nabestaandenpensioen. De pensioenopbouw begint bij aanvang van het dienstverband. De pensioenrichtleeftijd is 65 jaar. Deelnemers geboren voor 1 januari 1950 vallen nog onder de pensioenregeling geldende vanaf 1 januari 2003. Deze pensioenregeling heeft een hogere franchise, een overbruggingspensioen en een pensioenleeftijd van 62 jaar. Het nabestaandenpensioen is in deze regeling op risicobasis. De hieronder beschreven regeling betreft alleen de regeling van de deelnemers geboren op of na 1 januari 1950. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst. Als gevolg van de wijziging van het fiscaal kader voor de opbouw van pensioen per 1 januari 2014, heeft het bestuur op aangeven van de werkgever en sociale partners, besloten tot aanpassing van het pensioenreglement. Voor de deelnemers geboren na 1949, zal met ingang van 1 januari 2014 de pensioenleeftijd van 67 jaar gaan gelden. Jaarlijks vindt de opbouw van pensioen plaats op basis van een opbouwpercentage van 2,12% en een franchise van € 13.449. De inmiddels opgebouwde aanspraken zullen actuarieel neutraal worden herrekend naar de nieuwe pensioenleeftijd. Voor de deelnemers geboren voor 1950 blijft de pensioenregeling gelden zoals deze bestond in 2013, met dien verstande dat in navolging van de PME de franchise wordt verlaagd van € 20.221 naar € 20.093.
71
Jaarverslag 2013 Toeslagverlening De hoogte van de toeslagverlening op pensioenen voor actieve deelnemers is reglementair gekoppeld aan de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro. De hoogte van de toeslag voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers is gekoppeld aan het prijsindexcijfer. Daarnaast zijn de toeslagen afhankelijk van de aanwezige middelen van het fonds. Het fonds heeft geen middelen gereserveerd voor toeslagen. Of toeslagverlening zal worden toegepast, is afhankelijk van de dekkingsgraad. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten, zal het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening. Dit betekent dat er geen recht op toeslagverlening is en het is ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagen zullen plaatsvinden. Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van de actieve deelnemers met 2,11% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2013 vooralsnog besloten geen indexatie toe te kennen, maar het besluit uit te stellen tot eind maart 2013. Op grond van de ontwikkeling van de prijsindex (CPI alle huishoudens) zouden de aanspraken per 1 januari 2013 van gewezen deelnemers en gepensioneerden met 2,43% moeten worden verhoogd. Op basis van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur per 1 januari 2013 besloten geen toeslag te verlenen op de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en gepensioneerden. Omdat de dekkingsgraad per eind maart 2013 gestegen is naar 110,7%, heeft het bestuur besloten om per 1 april 2013 een indexatie van 0,352% op basis van de CPI voor inactieve deelnemers en 0,306% op basis van de Loonindex voor actieve deelnemers toe te kennen. Naar de stand per 1 april 2013 bedraagt de hoogte van de niet-toegekende toeslagen in het verleden voor actieve deelnemers 11,55% en voor niet actieve deelnemers 9,85% (per 1 januari 2012 voor actieve deelnemers 9,57% en voor niet actieve deelnemers 7,61%). Op grond van de ontwikkeling van de algemene loonontwikkeling binnen de CAO Metalektro zouden de aanspraken per 1 januari 2014 van de actieve deelnemers met 2,35% moeten worden verhoogd en voor gewezen deelnemers en gepensioneerden met 1,68%. Het bestuur heef in januari 2014 besloten om de opgebouwde aanspraken van (gewezen) deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2014 aan te passen. De aanspraken van actieve deelnemers zijn verhoogd met 0,47% en de aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen met 0,34%. Inhaaltoeslagen Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaaltoeslagen worden toegekend. Inhaaltoeslagen zijn toeslagen die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om inhaaltoeslagen te kunnen toekennen is een hoge dekkingsgraad vereist. Inhaaltoeslagen zijn daarom op korte termijn niet te verwachten. Het bestuur van het pensioenfonds geeft in haar jaarrekening elk jaar een specificatie van het verschil tussen de volledige en de werkelijk toegekende toeslagen. Voor de premievrije deelnemers en de gepensioneerden is deze specificatie in de volgende tabel opgenomen. Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Actieve deelnemers Voor 2010 2010 2011 2012 01-04-2013 2014
1,76 1,66 2,16 2,11 2,35
0,31 0,47
1,76 1,66 2,16 1,80 1,88
3,68 5,50 7,25 9,57 11,55 13,65
Volledige toeslagverlening
Toegekende toeslagen
Verschil
Cumulatief verschil
%
%
%
%
Niet actieve deelnemers Voor 2010 2010 2011 2012 01-04-2013 2014
-0,11 1,38 2,42 2,43 1,68
72
0,35 0,34
-0,11 1,38 2,42 2,08 1,34
3,75 3,64 5,07 7,61 9,85 11,32
Jaarverslag 2013 31-12-2013
31-12-2012
€
€
Overige technische voorzieningen Voorziening voor ingegane ziektegevallen
914
847
Deze voorziening wordt in het kader van RJ610 opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn en die derhalve nog niet arbeidsongeschikt zijn. Deze voorziening vloeit voort uit de invoering van het FTK. De voorziening is gelijk aan twee keer het verschil tussen de ontvangen risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en de herverzekeringspremie voor arbeidsongeschiktheid. De voorziening is verhoogd van € 847 per 31 december 2012 naar € 914 per 31 december 2013. 2013
2012
€
€
Voorziening voor ingegane ziektegevallen Stand per begin boekjaar Dotatie
847 67
1.378 -531
914
847
31-12-2013
31-12-2012
€
€
6. Overige schulden en overlopende passiva Schulden aan werkgever(s) Pensioenuitkeringen Openstaande posities m.b.t. pending trades inzake beleggingen Belastingen en premies sociale verzekeringen Overige schulden en overlopende passiva
218 3 2.593 276 157
0 3 0 248 213
3.247
464
Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. Openstaande positie m.b.t. pending trades inzake beleggingen Eind 2013 is er opdracht gegeven tot de aankoop van vastrentende waarden ad € 2,6 miljoen, die gefinancierd wordt vanuit de verkoop van aandelen (€ 2,4 miljoen) en beleggingsliquiditeiten (€ 0,2 miljoen) van het fonds. Deze aan- en verkopen, die uitsluitend resulteren in een herbalancering van de beleggingsportefeuille zijn in de waardering van de beleggingen nog niet tot uiting gekomen, omdat de jaarrekening wordt opgemaakt op basis van het realisatiebeginsel.
9.4.3.1
Risicobeheer
Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van risico's. Deze beleidsinstrumenten betreffen: * * * *
beleggingsbeleid; premiebeleid; herverzekeringsbeleid; toeslagverleningsbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALMstudies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario's. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico's.
73
Jaarverslag 2013 Solvabiliteitsrisico's Het belangrijkste risico voor het fonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het fonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten op basis van zowel algemeen geldende normen als specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het fonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het fonds de premie voor de onderneming en deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele toeslagverlening op opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld: 2013
2012
%
%
Dekkingsgraad per 1 januari Premie Uitkeringen Toeslagverlening Korting van aanspraken en rechten Beleggingsrendementen (exclusief renteafdekking) Renteafdekking Wijziging rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Wijziging Ultimate Forward Rate voorziening pensioenverplichtingen Wijziging actuariële grondslagen Overige oorzaken
107,3 -0,1 0,2 -0,8
Dekkingsgraad per 31 december
109,0
3,1 -4,4 3,6 -0,4 0,5
99,1 4,0 8,1 6,7 -10,2 3,3 -1,0 -2,7
-
107,3
Om het solvabiliteitsrisico te beheersen dient het fonds buffers in het vermogen aan te houden. De omvang van deze buffers (buffers plus de pensioenverplichtingen heten samen het vereist vermogen) wordt vastgesteld met de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets (S-toets). Deze toets bevat een kwantificering van de bestuursvisie op de fondsspecifieke restrisico's (na afdekking). De berekening van het vereist eigen vermogen en het hieruit voortvloeiende surplus/tekort aan het einde van het boekjaar is als volgt: 2013 2012 %
%
S1 Renterisico S2 Risico zakelijke waarden S3 Valutarisico S4 Grondstoffenrisico S5 Kredietrisico S6 Verzekeringstechnisch risico S7 Liquiditeitsrisico S8 Concentratierisico S9 Operationeel risico S10 Actief risico Diversificatie-effect
4,3 8,7 2,8 1,0 0,7 2,8 2,3 -9,7
3,8 7,2 3,6 1,9 0,6 2,9 2,2 -10,6
Totaal
12,9
11,6
Het vereist eigen vermogen is bepaald als de wortel van: S1²+S2²+(0,5x2xS1xS2)+S3²+S4²+S5²+S6²+S10² + correlaties. De reële dekkingsgraad geeft zicht op de mate waarin toeslagen kunnen worden verleend. Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden de onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van de nominale rentetermijnstructuur. De voorziening voor risico fonds op basis van de reële rentetermijnstructuur bedraagt € 542.263, de reële dekkingsgraad ultimo 2013 komt daarmee uit op 76,1%.
Vereist eigen vermogen (buffer) Voorziening pensioenverplichting Vereist pensioenvermogen
74
2013
2012
€
€
48.889 379.538 428.427
44.848 386.617 431.465
Jaarverslag 2013 Aanwezig pensioenvermogen (Totaal activa -/- schulden)
34.039
28.164
Tekort
14.850
16.684
Ultimo 2013 is aan de hand van het standaardmodel van DNB per risicofactor het vereist eigen vermogen bepaald. Het vereist eigen vermogen per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereist eigen vermogen. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtssituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 12,9% (2012: 11,6%). Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de feitelijke portefeuille ultimo 2013 respectievelijk ultimo 2012. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille per ultimo 2013, zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen 11,9%. Beleggingsrisico De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen omtrent gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Renterisico is het risico dat de waarde van de portefeuille vastrentende waarden en de waarde van de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van ongunstige veranderingen in de marktrente. Maatstaf voor het meten van rentegevoeligheid is de duration. De duration is de gewogen gemiddelde resterende looptijd in jaren. Indien de duratie van de beleggingen korter is dan de duratie van de verplichtingen, is er sprake van een zogenaamde 'duratie-mismatch'. Dit betekent dat bij een rentestijging de waarde van beleggingen minder snel daalt dan de waarde van de verplichtingen (bij toepassing van de actuele marktrentestructuur), waardoor de dekkingsgraad stijgt. Bij een rentedaling zal de waarde van de beleggingen minder snel stijgen dan de waarde van de verplichtingen, waardoor de dekkingsgraad daalt. Door het renterisico gedeeltelijk af te dekken, is de dekkingsgraad minder afhankelijk van de renteontwikkeling. De renteafdekking voor het pensioenfonds vindt plaats door een combinatie van de portefeuille vastrentende waarden en een Long Duration Overlay (LDO) beleggingsfonds. De duratie en het effect van de renteafdekking kan als volgt worden samengevat: 31-12-2013 € Vastrentende waarden (na derivaten) (Nominale) pensioenverplichtingen
31-12-2012
Duratie
274.156 379.538
€
16,7 16,4
Duratie
287.968 386.617
15,9 17,0
De samenstelling van de totale beleggingsportefeuille naar looptijd is als volgt: 31-12-2013 € Resterende looptijd < 1 jaar Resterende looptijd 1 - 5 jaar Resterende looptijd 6 - 10 jaar Resterende looptijd > 10 jaar Niet rentedragend en Externe beleggingsportefeuille
-165.140 130.197 87.775 206.852
31-12-2012 %
€
%
-40,4 31,8 21,5 50,5
-44.209 145.676 81.988 131.218
-10,7 35,3 19,9 31,8
149.519
36,6
97.879
23,7
409.203
100,0
412.552
100,0
De presentatie van de beleggingsportefeuille in bovenstaande looptijden hangt samen met het lange termijn karakter van de investeringen van het pensioenfonds en het hiermee samenhangende beleid en ter vergelijking met de looptijden van de verplichtingen zoals in onderstaand overzicht weergegeven. Bovenstaande presentatie is op doorkijkbasis ingevuld, met uitzondering van de ING en OBAM beleggingsfondsen die zijn opgenomen als Externe beleggingsportefeuille. De resterende looptijd van de verplichtingen kan als volgt worden weergegeven:
75
Jaarverslag 2013 31-12-2013 € Resterende Resterende Resterende Resterende
looptijd looptijd looptijd looptijd
< > > >
5 jaar 5 en < 10 jaar 10 en < 20 jaar 20 jaar
31-12-2012 %
€
%
60.366 58.332 114.357 146.483
15,9 15,4 30,1 38,6
60.608 61.265 117.984 146.760
15,7 15,9 30,5 37,9
379.538
100,0
386.617
100,0
Risico zakelijke waarden (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden (voornamelijk aandelen, beursgenoteerd indirect vastgoed en converteerbare obligaties) verandert door veranderingen in de marktprijzen voor deze waarden. Het structurele marktrisico wordt beheerst binnen het ALM-proces. Daarin wordt een zodanige beleggingsmix vastgesteld dat het marktrisico acceptabel is. De feitelijke beleggingsmix mag binnen vastgestelde bandbreedtes afwijken van de ALM-beleggingsmix. Voor de beheersing van het marktrisico in samenhang met het renterisico wordt gebruik gemaakt van derivaten. Valutarisico (S3) Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen die in vreemde valuta luiden vermindert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. De pensioenverplichtingen luiden in euro's. Een deel van de beleggingsportefeuille luidt in vreemde valuta. De valutapositie per 31 december 2013 is als volgt weer te geven:
EUR Noorse kroon Australische dollar Zwitserse frank Britse Pond Canadese dollar Japanse yen Amerikaanse dollar Hong Kong dollar Deense kroon Overig Totaal niet EUR
2013
2012
€
€
304.804
308.101
8.866 8.711 8.585 8.441 6.670 5.807 7.332 5.091 2.501 42.394
9.246 9.981 8.908 6.923 7.717 4.165 15.027 3.936 800 37.748
104.399
104.451
409.203
412.552
In de portefeuille zijn beleggingen opgenomen welke luiden in vreemde valuta. De portefeuille is blootgesteld aan een aanzienlijk valutarisico. De beleggingen in de ING renta fund luiden voor 90% in Euro, 7% in USD en 3% in GBP. De OBAM beleggingsfondsen zijn onder Overig opgenomen. In de solvabiliteitstoets van het fonds is in de buffers voor het valutarisico rekening gehouden met bovenstaande valutaposities en afdekkingen. Prijsrisico Het prijsrisico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden verandert als gevolg van veranderingen in de desbetreffende marktprijzen. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door spreiding naar regio en sector. Het risico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen die zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van compliance aan deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. In het volgende overzicht betreft de categorie Overig de overige landen en de OBAM beleggingsfonds. De ING beleggingsfonds is volgens de valutaverdeling over de landen verdeeld: 90% aan Nederland en ander EU-landen, 3% aan Europa (niet-EU) en 7% aan de Verenigde Staten. De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar regio is als volgt:
76
Jaarverslag 2013 2013 €
2012 %
€
%
Nederland en andere EU-landen Europa (niet-EU) Verenigde Staten Australië Canada Overig
216.374 37.946 30.210 10.954 8.294 105.425
52,9 9,3 7,4 2,7 2,0 25,7
222.074 50.110 27.917 11.269 9.606 91.576
53,8 12,2 6,8 2,7 2,3 22,2
Totaal
409.203
100,0
412.552
100,0
De segmentatie van de totale beleggingsportefeuille naar sectoren is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
Energie Bouw- en grondstoffen Industrie Duurzame consumentengoederen Consumentengebruiksgoederen Gezondheidszorg Informatietechnologie Telecommunicatie Nutsbedrijven Overheid en overheidsinstellingen Niet-gespecificeerd binnen beleggingsfondsen Financiële instellingen Overige
8.577 4.522 17.152 11.816 13.125 6.367 8.959 10.065 5.854 192.378 69.547 34.036 26.805
2,1 1,1 4,2 2,9 3,2 1,6 2,2 2,5 1,4 47,0 17,0 8,3 6,5
9.494 4.063 15.789 11.485 10.723 5.993 6.356 8.646 5.536 228.486 36.722 46.593 22.666
2,3 1,0 3,8 2,8 2,6 1,5 1,5 2,1 1,3 55,4 8,9 11,3 5,5
Subtotaal vastgoed, aandelen en vastr. waarden
409.203
100,0
412.552
100,0
Totaal
409.203
100,0
412.552
100,0
Grondstoffenrisico (S4) Pensioenfondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het fonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het fonds (potentiële) vorderingen heeft. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan partijen die obligatieleningen uitgeven, banken waar deposito's worden geplaatst, marktpartijen waarmee Over The Counter (OTC)derivatenposities worden aangegaan en aan bijvoorbeeld herverzekeraars. Het kredietrisico is beperkt, omdat beperkt wordt belegd in schuldtitels van ondernemingen. Het tegenpartijrisico verbonden aan de inzet van afgeleide financiële instrumenten wordt op marktconforme wijze beheerst. Daarnaast wordt dit risico beperkt door gebruik te maken van tegenpartijen met een goede reputatie. De kredietwaardigheid van veel marktpartijen wordt ook door rating agencies beoordeeld. De samenvatting van de vastrentende waarden op basis van de ratings is als volgt: 2013 €
2012 %
€
%
AAA AA+ / AA / AAA+ / A / ABBB+ / BBB / BBBBB+ / BB / BBGeen rating Overige financiële instrumenten Externe beleggingsportefeuille
133.109 73.745 29.780 38.827 503 5.833 87.159 69.547
30,4 16,8 6,8 8,8 0,1 1,3 19,9 15,9
155.791 79.216 32.003 26.046 307 0 87.262 36.722
37,3 19,0 7,7 6,2 0,1 20,9 8,8
Totaal
438.504
100,0
417.347
100,0
Bovenstaande presentatie is op doorkijkbasis ingevuld, met uitzondering van de ING (vanaf 2013) en OBAM beleggingsfondsen die zijn opgenomen als Externe beleggingsportefeuille.
77
Jaarverslag 2013 Verzekeringstechnische risico's (actuariële risico's, S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. Bij het pensioenfonds is dit het actuariële risico van langleven. Langlevenrisico In de berekening van S6 is het langlevenrisico meegenomen. Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2012-2062 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. Toeslagrisico Het toeslagrisico omvat het risico dat de ambitie van het bestuur om toeslagen op pensioen toe te kennen in relatie tot de algemene prijsontwikkeling niet kan worden gerealiseerd. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen in de rente, beleggingsrendementen, looninflatie en demografie (beleggings- en actuariële resultaten) echter, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de toeslagverlening voorwaardelijk is. De zogenaamde reële dekkingsgraad geeft inzicht in de mate waarin toeslagen kunnen worden toegekend (ook wel aangeduid als de toeslagruimte). Voor het bepalen van de reële dekkingsgraad worden onvoorwaardelijke nominale pensioenverplichtingen verdisconteerd tegen een reële, in plaats van nominale, rentetermijnstructuur. Omdat er op dit moment geen markt voor financiële instrumenten aanwezig is waaruit de reële rentetermijnstructuur kan worden afgeleid, wordt gebruik gemaakt van een benaderingswijze. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Ultimo 2013 bedraagt de reële dekkingsgraad 76,1%. De nominale rente kan worden verminderd met een bepaald (vast) percentage dat de toeslagambitie op lange termijn weergeeft. Ook kan gebruik worden gemaakt van de verwachte loon- of prijsinflatie (afhankelijk van de bepalingen omtrent toeslagverlening in het reglement). Het fonds heeft deze risico's overwogen en verwerkt in de buffer voor het verzekeringstechnisch risico ultimo 2013. Inflatierisico Inflatierisico is het risico dat inflatie de waarde van de pensioenen aantast in termen van koopkracht. Het inflatierisico kan worden verkleind door inflatiegevoelige beleggingen. Deze beleggingen geven een hoger rendement naarmate de inflatie toeneemt. Deze beleggingen geven negatieve rendementen bij lage inflatie. Pensioenfonds Honeywell belegt niet direct in inflatiegevoelige beleggingsproducten. Wel belegt het pensioenfonds in goud. De goudbelegging heeft mede als doel het risico van hyperinflatie op te vangen. Daarmee is een deel van het inflatierisico afgedekt. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Waar de overige risicocomponenten vooral de langere termijn betreffen (solvabiliteit), gaat het hierbij om de kortere termijn. Dit risico kan worden beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende ruimte aan te houden voor de liquiditeitsposities. Er moet eveneens rekening worden gehouden met de directe beleggingsopbrengsten en andere inkomsten zoals premies.
78
Jaarverslag 2013 Concentratierisico (S8) Concentraties kunnen ertoe leiden dat het fonds bij grote veranderingen in bijvoorbeeld de waardering (marktrisico) of de financiële positie van een tegenpartij (kredietrisico) grote (veelal financiële) gevolgen hiervan ondervindt. Concentratierisico's kunnen optreden bij een concentratie in de beleggingsportefeuille in producten, regio's of landen, economische sectoren of tegenpartijen. Naast concentraties in de beleggingsportefeuille kan ook sprake zijn van concentraties in de verplichtingen en de uitvoering. Om concentratierisico's in de beleggingsportefeuille te beheersen maakt het bestuur gebruik van diversificatie en limieten voor beleggen in landen, regio's, landen, sectoren en tegenpartijen. Deze uitgangspunten zijn door het fonds vastgesteld op basis van de ALM-studie. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de contractuele afspraken met de vermogensbeheerders en het bestuur monitort op kwartaalbasis de naleving hiervan. De spreiding in de beleggingsportefeuille is weergegeven in de tabel die is opgenomen bij de toelichting op het prijsrisico. Grote posten kunnen een post van concentratierisico zijn. Om te bepalen welke posten dit betreft worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Ultimo 2013 zijn de volgende posten met meer dan 2% van het balanstotaal aanwezig: 31-12-2013 31-12-2012 €
%
€
%
Vastgoed BNP Paribas
39.693
9,4
33.342
7,9
70.973 49.806 22.288 10.983 25.354
16,8 11,8 5,3 2,6 6,0
90.952 55.579 26.991 10.780 0
21,6 13,2 6,4 2,6 -
219.097
51,9
217.644
51,7
Vastrentende waarden Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Oostenrijkse staatsobligaties ING Renta Fund totaal
Bovenstaande presentatie is op doorkijkbasis ingevuld, met uitzondering van de ING (vanaf 2013) en OBAM beleggingsfondsen. De belangrijkste vorm van concentratierisico in de verplichtingen van het fonds is de demografische opbouw van de deelnemers. Gegeven de aard is dit risico niet te beïnvloeden. Ultimo 2013 is de verhouding tussen mannen en vrouwen in het fonds 86:14 (2012: 85:15). De gemiddelde leeftijd bedraagt 57,6 jaar (2012: 56,8 jaar waarbij sprake is van een gelijkmatige leeftijdsspreiding). Op grond hiervan heeft het bestuur geconcludeerd dat er geen sprake is van concentratie in de activa of verplichtingen en dat er daarom geen buffer voor concentratierisico wordt aangehouden. Operationeel risico (S9) Operationeel risico is het risico van een onjuiste afwikkeling van transacties, fouten in de verwerking van gegevens, het verloren gaan van informatie, fraude en dergelijke. Deze risico's worden door het fonds beheerst door het stellen van hoge kwaliteitseisen aan de organisaties die bij de uitvoering zijn betrokken. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP en AAM. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP en AAM ISAE 3402 type II-rapportages. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico's en geeft aan of de uitvoerder 'in control' is. Een externe onafhankelijke accountant certificeert de rapportages. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer (Nederland) B.V. Actief risico (S10) Een actief beleggingsrisico ontstaat wanneer met het beleggingsbeleid binnen de beleggingscategorieën afgeweken wordt van het beleid volgens de benchmark. Een maatstaf van de mate waarin actief wordt belegd is de zogenaamde 'tracking error'. De tracking error geeft aan hoe groot de afwijkingen van het rendement kunnen zijn ten opzichte van het benchmarkrendement. Hoe hoger de tracking error, hoe hoger het actief risico. Het actief risico is in de berekening van het vereist eigen vermogen opgenomen als S10. Bij het pensioenfonds bedraagt de tracking error van de gehele beleggingsportefeuille 1,0% (2012: 1,4%). Daarnaast wordt rekening gehouden met een correlatie van 30% tussen S10 en S5 en tussen S10 en S2 + S4.
79
Jaarverslag 2013 Systeemrisico Systeemrisico betreft het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het fonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het fonds niet beheersbaar. Het systeemrisico maakt geen onderdeel uit van de door DNB voorgeschreven solvabiliteitstoets.
9.4.4
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Langlopende contractuele verplichtingen Het pensioenfonds heeft een uitbestedingsovereenkomst afgesloten met TKP Pensioen B.V. per 1 januari 2009. Het betreft een langlopende overeenkomst inzake pensioenadministratie, bestuursondersteuning en financiële administratie voor een periode van vijf jaar met een opzegtermijn van één jaar. De vergoeding voor 2013 bedraagt € 0,2 miljoen (2012: € 0,2 miljoen). Er is een nieuw addendum toegevoegd aan de uitbestedingsovereenkomst dat geldig is vanaf 1 januari 2014. Met Aegon Levensverzekering B.V. heeft het pensioenfonds per 1 januari 2009 een risicoherverzekeringscontract gesloten waarin het risico op overlijden en arbeidsongeschiktheid van deelnemers (gedeeltelijk) zijn ondergebracht voor de duur van vijf jaar. Deze overeenkomst is per 31 december 2013 afgelopen, maar tijdelijk verlengd tot 1 april 2014. De verschuldigde herverzekeringspremie wordt geboekt in de rekening-courant met de herverzekeraar. Naast de te betalen premie (last), heeft het pensioenfonds een vordering op de herverzekeraar inzake de (verwachte) technische winstdeling (bate). Per saldo heeft dit geen resultaatseffect. Zodra het werkelijke technische resultaat over het boekjaar bekend is, vindt eventuele bijstelling plaats. Onderdeel van de te betalen premie zijn de administratiekosten, alsmede de stoploss-premie. Deze worden als last genomen in de staat van baten en lasten onder de saldo herverzekering en bedragen jaarlijks ongeveer € 0,1 miljoen. De winstdeling is gebaseerd op de resultaten in een periode van 7 jaar, startend vanaf 1 januari 2007, waarbij de resultaten over de jaren 2007 en 2008 zijn bepaald op grond van de voorgaande overeenkomst. Tijdens deze periode worden de resultaten gereserveerd met interestvergoeding. Indien het totaal van het opgerente resultaat tot 1 januari 2014 positief is, wordt dit als winstaandeel aan het pensioenfonds uitgekeerd. Als gevolg van uitlooprisico, wordt het winstaandeel niet direct uitgekeerd. Ultimo 2013 is onder de overige vorderingen onder de post 'herverzekeraar, te vorderen technisch resultaat' de verwachte technische resultaatdeling opgenomen die is gebaseerd op de technische resultaten over de jaren 2007 tot en met 2013. Er is per 1 april 2014 een nieuw herverzekeringsovereenkomst afgesloten met Zwitserleven.
9.4.5
Verbonden partijen
Identiteit van verbonden partijen Er is sprake van een relatie tussen de verbonden partijen tussen het fonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Transacties met (voormalige) bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de pensioenuitvoeringskosten. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders.
80
Jaarverslag 2013 Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn: * de werkgever is verplicht al zijn werknemers waarop de pensioenovereenkomst van toepassing is aan te melden als deelnemer; * de werkgever verplicht zich de overeengekomen gegevens inzake werknemers tijdig en op de overeengekomen wijze aan het fonds te vertrekken; * het fonds verplicht zich de deelnemers en overige rechthebbenden pensioenaanspraken en pensioenrechten toe te kennen overeenkomstig de bepalingen van de geldende statuten en/of het pensioenreglement; * ter dekking van de financiële gevolgen van de door het fonds aangegane verplichtingen, zoals vastgelegd in de statuten en het pensioenreglement, verplicht de werkgever zich per kwartaal premies aan het fonds te voldoen, met inachtneming van de bepalingen van de uitvoeringsovereenkomst; * bij een tekort van het fonds, is de werkgever geen extra premie verschuldigd; * indien de vermogenspositie van het fonds daartoe aanleiding geeft, kan het bestuur van het fonds besluiten tot een verlaging van de premie, met inachtneming van de hierover opgenomen bepalingen in de ABTN en in overeenstemming met wettelijke regelingen. Het fonds kan niet eerder tot het verlagen van de premie overgaan, dan nadat eerst een eventuele achterstand in de toeslagverlening is ingelopen en vervolgens de dekkingsgraad nog boven de premiekortingsgrens ligt. De overeenkomst is in werking getreden per 1 januari 2008 en wordt ieder jaar automatisch met één jaar verlengd, tenzij één van beide partijen twee maanden voor het jaareinde schriftelijk te kennen geeft de overeenkomst te willen beëindigen. De overeenkomst is geamendeerd op 22 april 2009 als gevolg van het herstelplan. In afwijking van bovenstaande is een sprake van een aanvullende bijdrage van de werkgever. Zolang de dekkingsgraad van het fonds niet gestegen is tot boven de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen zal de werkgever een aanvullende bijdrage van de werkgever van € 3,5 miljoen per jaar voldoen tot en met 1 januari 2013. De verplichting eindigt indien de dekkingsgraad een drietal kwartalen achtereenvolgens op of boven het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen is uitgekomen.
81
Jaarverslag 2013
9.4.6
Toelichting op de staat van baten en lasten over 2013
7. Premiebijdragen voor risico pensioenfonds 2013
2012
€
€
De premiebijdragen kunnen als volgt worden gespecificeerd Pensioenpremie huidig jaar Herstelbijdrage Overige koopsom FVP bijdrage Koopsom als gevolg van stijging levensverwachting Topsum
11.062 3.500 464 160 0 70
11.220 7.600 67 261 9.800 170
15.256
29.118
De totale bijdrage van werkgever en werknemers bedraagt 30,7% (2012: 30,7% van de loonsom. Daarnaast is er in 2013 een opslag van 3% inzake financiering VPL bij de werkgever in rekening gebracht (2012: 2,5%). De kostendekkende, gedempte en feitelijke premie zijn als volgt: Kostendekkende premie Feitelijke premie Gedempte premie
13.577 10.324 12.073
12.895 10.375 10.479
De aan het boekjaar toe te rekenen feitelijke premie is als bate in de staat van baten en lasten verantwoord. De samenstelling van de kostendekkende premie is als volgt: Kostendekkende premie Actuarieel benodigd voor onvoorwaardelijke onderdelen pensioenopbouw Opslag voor instandhouding van het vereist eigen vermogen Opslag voor uitvoeringskosten Risicopremie WIA excedent en PVI Opslag voor toekomstige uitvoeringskosten
10.480 1.324 839 710 224
9.968 1.217 814 683 213
Totaal kostendekkende premie
13.577
12.895
De kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur 2012, bedraagt € 13,6 miljoen in 2013. De gedempte kostendekkende premie, vastgesteld op basis van de 5-jaars voortschrijdend gemiddelde rentetermijnstructuur, bedraagt € 12,1 miljoen in 2013. De feitelijke premie bedraagt in 2013 € 10,3 miljoen (2012: € 10,4 miljoen). Dit betreft de premie voor de basisregeling met uitzondering van de koopsommen en de afrekening van vorige boekjaren. De totaal ontvangen premie bedraagt in 2013 € 13,8 miljoen (2012: € 27,8 miljoen). De totaal ontvangen premie is de som van de feitelijke premie en de aanvullende bijdrage van de werkgever van € 3,5 miljoen.
82
Jaarverslag 2013 8. Beleggingsresultaten risico pensioenfonds
2013
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Kosten van vermogensbeheer
2012 Vastgoedbeleggingen Aandelen Vastrentende waarden Overige beleggingen Kosten van vermogensbeheer
134 1.666 -2.150 446
0 16.145 -14.648 -5.133
96
-3.636
-90
134 17.811 -16.799 -4.686 -90
-90
-3.630
Directe beleggingsopbrengst
Indirecte beleggingsopbrengst
Kosten vermogensbeheer
Totaal
€
€
€
€
134 1.128 33.761 272
0 9.605 5.813 872
35.295
16.290
-215
134 10.733 39.574 1.143 -215
-215
51.369
De kosten vermogensbeheer betreft het bewaarloon van de fysieke grondstofbeleggingen. De overige vermogensbeheerkosten, bestaande uit de beheervergoedingen en transactiekosten, maken onderdeel uit van de directe beleggingsopbrengsten. De beheervergoedingen in 2013 bedroegen € 1.121 duizend en de transactiekosten voor 2013 zijn geschat op € 176 duizend. 2013 2012 €
€
9. Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Andere baten
4 156 32
1 228 69
192
298
10.427 131 2.042 41 9 50 52
10.486 175 1.863 44 10 54 40
12.752
12.673
2 1 189 47 49 285 0 35 0 6
13 31 192 39 21 226 5 38 0 5
614
569
10. Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen en premierestitutie
11. Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Administratiekostenvergoeding Accountantskosten Certificerend actuaris Adviserend actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Dwangsommen en boetes Overige
Bestuurskosten De beloning aan bestuurders is in het boekjaar 2013 nihil, evenals in boekjaar 2012. De bestuurskosten betreffen reisen vergaderkosten.
83
Jaarverslag 2013 Accountantshonoraria De honoraria van de onafhankelijke externe accountant(s) zijn als volgt:
Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten
2013
2012
€
€ 41 6
38 1
47
39
Aantal personeelsleden Het pensioenfonds heeft geen personeel in dienst. De beheersactiviteiten worden op basis van een uitvoeringsovereenkomst verricht door personeel werkzaam van TKP Pensioen B.V., dan wel door personeel in dienst van externe vermogensbeheerders. 12. Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Onttrekking voor uitkeringen en uitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijziging actuariële uitgangspunten Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Inkoop VPL-regeling Overige mutaties voorziening pensioenverplichtingen
11.876 2.773 1.357 -12.972 -12.571 817 132 906 536
11.305 0 5.429 -12.894 24.153 2.992 -69 4.111 3.135
-7.146
38.162
67
-531
955 -1.249
1.496 -1.030
-294
466
-494 369
-240 186
-124
-54
4 0
2 6
4
8
13. Mutatie overige technische voorzieningen Mutatie overige technische voorzieningen 14. Saldo herverzekering Premie herverzekering Uitkeringen winstdeling
15. Saldo overdracht van derden Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
16. Overige lasten Interest waardeoverdrachten Overig
Amsterdam, 5 juni 2014 F.H.M. van den Oetelaar, voorzitter M.J.M. van Falier, secretaris J. de Vries F.G. Boukens J. Huigen mw. C. van der Voort-Bergman
84
Overige gegevens
85
10
Overige gegevens
10.1
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het voorstel voor de bestemming van het saldo van baten en lasten over 2012 is opgenomen onder de staat van baten en lasten.
10.2
Gebeurtenissen na balansdatum
Begin februari 2014 heeft het pensioenfonds de evaluatie van het herstelplan bij de toezichthouder voldaan. Deze evaluatie is gebaseerd op een dekkingsgraad van 110,3% (verwacht was 110,8%). Na het indienen van de evaluatie bij de toezichthouder is de dekkingsgraad bepaald op 109,0%. De dekkingsgraad is daarmee nog steeds boven het minimum vereist eigen vermogen. Deze verlaging van de dekkingsgraad leidt niet tot gewijzigde bevindingen. Eind maart 2014 heeft de toezichthouder aangegeven geen opmerkingen te hebben bij de evaluatie van het herstelplan. Het pensioenfonds hoeft geen korting door te voeren per 1 april 2014. Hiermee kan het ingediende kortetermijnherstelplan als beëindigd worden beschouwd. Het langetermijnherstelplan is nog wel van toepassing.
86
10.3
Actuariële verklaring
Stichting Pensioenfonds Honeywell Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Honeywell te Amsterdam is aan Mercer (Nederland) B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2013. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het Minimaal Vereist Eigen Vermogen en het Vereist Eigen Vermogen toereikend zijn vastgesteld en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, in overeenstemming met de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk Vereist Eigen Vermogen, maar niet lager dan het wettelijk Minimaal Vereist Eigen Vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort.
87
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet met uitzondering van artikel 132,lid 1 gegeven het reservetekort van het pensioenfonds. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Honeywell is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amstelveen, 5 juni 2014
Drs. J.E.J. Vink AAG verbonden aan Mercer (Nederland) B.V
88
10.4
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds Honeywell
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2013 van Stichting Pensioenfonds Honeywell te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2013 en de winst-enverliesrekening over 2013 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het bestuur noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds Honeywell per 31 december 2013 en van het resultaat over 2013 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW).
89
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Amsterdam, 5 juni 2014 PricewaterhouseCoopers Accountants N.V.
Origineel getekend door: drs. H.C. van der Rijst RA
90
10.5
Bijzondere statutaire zeggenschapsrechten
Het bestuur bestaat uit zes leden. Drie leden worden benoemd door Honeywell B.V. Het bestuurslidmaatschap van deze leden kan door Honeywell B.V. worden beëindigd. Twee van deze bestuursleden moeten deelnemer zijn. De drie andere leden worden gekozen en benoemd door de deelnemers uit de deelnemers. Ieder werknemerslid wordt benoemd voor een tijd van drie jaar, behoudens herverkiezing.
91
Bijlagen
92
Bijlage 1
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig verslagjaar
Bij
Stand ultimo verslagjaar
Af
781
19
69
729
Slapers
1.463
40
39
1.419
Gepensioneerden
1.086
53
30
1.139
761
39
15
805
63
1
4
60
248
11
8
260
Actieven
waarvan: (tijdelijk) ouderdomspensioen arbeidsongeschiktheidspensioen partnerpensioen wezenpensioen Totaal:
14
2
3
14
3.330
112
138
3.287
93
Bijlage 2
Begrippenlijst
ABTN Afkorting voor actuariële en bedrijfstechnische nota. In deze, door de wet verplicht gestelde nota, wordt het beleid van het fonds beschreven op het gebied van financiering, beleggingen, pensioenen en toeslagverlening. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario’s. Beleggingsfonds Instelling die geld van derden belegt in aandelen of andere beleggingssoorten. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en vastgoed. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. Contante waarde De huidige waarde van een bedrag waarover je pas na een bepaalde periode de beschikking hebt. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft de verhouding weer tussen het vermogen en de waarde van de pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen de nominale en de reële dekkingsgraad: •
Nominale dekkingsgraad Bij de nominale dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen géén rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening.
•
Reële dekkingsgraad Bij de reële dekkingsgraad wordt bij het vaststellen van de pensioenverplichtingen wel rekening gehouden met toekomstige toeslagverlening.
Daar waar in het jaarverslag over ‘de dekkingsgraad’ wordt gesproken, wordt de nominale dekkingsgraad bedoeld. Derivaten Van effecten afgeleide financiële instrumenten (beleggingsproducten), waarvan de waarde afhankelijk is van de waarde van andere meer onderliggende variabelen als valuta’s, effecten en rentes.
94
DNB De Nederlandsche Bank. Doorsneepremie Voor alle deelnemers aan de pensioenregeling van het pensioenfonds is de doorsneepremie een gelijk percentage van de pensioengrondslag. Bij de berekening van dit percentage wordt het totaal van individueel berekende pensioenkosten van de deelnemers uitgedrukt als een percentage van de som van alle pensioengrondslagen. Iedereen betaalt dit percentage als pensioenpremie, waardoor geslacht, leeftijd en burgerlijke staat geen rol meer spelen. Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Eigen vermogen Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het eigen vermogen groot genoeg is. Ervaringssterfte Omdat aangenomen wordt dat de werkende bevolking gezonder is dan de niet werkende bevolking wordt op basis van ervaringscijfers op de sterftekansen zoals ontleend aan de prognosetafel een leeftijdsafhankelijke afslag toegepast. Door rekening te houden met deze ervaringssterfte hoeven geen leeftijdscorrecties te worden toegepast. Feitelijke premie De feitelijke premie is de premie zoals deze daadwerkelijk wordt geheven in het boekjaar. Franchise Het deel van het salaris dat niet wordt meegenomen bij het berekenen van de pensioengrondslag. Grondstoffen Grondstoffen en goederen waarvan de prijs in hoge mate wordt bepaald door de actuele vraag en aanbod. Voorbeelden zijn: olie, graan en metalen. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Inlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Het risico dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden verstrekt aan één of meer werknemers uit hoofde van een ziekte of aandoening die reeds bij ingang van de (collectieve) verzekering bestond. Kostendekkende premie Pensioenfondsen zijn verplicht om een kostendekkende premie te berekenen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. Long Duration Overlay beleggingsfonds Een beleggingsfonds welke kan worden ingezet om de rentegevoeligheid te verkleinen. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn.
95
Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Minimaal vereist eigen vermogen De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Opkomende markten Markten die eerder achterbleven bij de economische ontwikkeling, maar waarvan de vooruitzichten nu goed zijn. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om markten in Midden- en Zuid-Amerika, Midden- en OostEuropa, het Verre Oosten en Zuid-Afrika. Pensioengrondslag Het gedeelte van het salaris dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw van een deelnemer. De pensioengrondslag wordt berekend door het pensioengevend jaarsalaris te verminderen met de franchise. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid. Prognosetafels Prognosetafels geven de gemiddelde overlevings- en sterftefrequenties binnen de Nederlandse bevolking weer en worden gebruikt bij het berekenen van pensioenpremies. De prognosetafels worden aangevuld met jaartallen die de waarnemingsperiode aangeven. Rentetermijnstructuur (RTS) Maandelijks door De Nederlandsche Bank gepubliceerde marktrente met een looptijd van 1 tot 60 jaar, waarmee de toekomstige cashflow van de verplichtingen contant moet worden gemaakt. Securities lending Security lending is het uitlenen van aandelen en obligaties voor een vastgestelde periode aan derden in ruil voor een geldelijke vergoeding. Doordat het economische eigendom bij de uitlener blijft, wordt er geen koersrisico gelopen. Stichtingskapitaal en reserves Buffer om mogelijke waardedalingen van de in het fonds aanwezige middelen op te vangen. Pensioenfondsen zijn verplicht om te beschikken over een voldoende grote buffer. Met een toereikendheidstoets kan jaarlijks worden vastgesteld of het stichtingskapitaal en de reserves groot genoeg zijn. Toeslagverlening Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat er een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. TOP/SUM (O) Voor werknemers die geboren zijn in of na 1950 en deelnemer zijn in de pensioenregeling, is een overgangsregeling getroffen waardoor ze eerder kunnen uittreden.
96
Ultimate Forward Rate (UFR) De UFR is een risicovrije rekenrente voor langjarige contracten, waarin wegens de lange looptijd onvoldoende handel plaatsvindt. Bij looptijden langer dan 20 jaar wordt de langstertermijnrente vastgesteld richting een convergentiepunt van 4,2%. Uitlooprisico bij arbeidsongeschiktheid Het risico dat een arbeidsongeschiktheidsuitkering moet worden verstrekt aan één of meer werknemers uit hoofde van een ziekte of aandoening die reeds gedurende de looptijd van de (collectieve) verzekering bestond, maar op grond waarvan een eventueel recht op een uitkering ontstond ná afloop van de looptijd van de (collectieve) verzekering. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfonds Bestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Vereist eigen vermogen Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een visitatiecommissie die één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht(en) Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
97
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds Honeywell Laarderhoogtweg 18 1101 EA Amsterdam Bezoekadres: Europaweg 27 9723 AS Groningen Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM Groningen Telefoon: (050) 582 79 27 Fax: (050) 313 82 01 Internet: www.honeywellpensioen.nl E-mail:
[email protected] Realisatie: TKP Pensioen B.V. Postbus 501 9700 AM Groningen
98
99
Stichting Pensioenfonds Honeywell Postbus 501 9700 AM Groningen www.honeywellpensioen.nl