Jaarverslag
2010
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
1
Inhoudsopgave
Blz.
Jaarverslag 2010 1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE 1.1 Profiel 1.2 Organisatie 1.3 Kerncijfers
4 4 6 11
2
Verslag van het bestuur 2.1 Hoofdlijnen 2.2 Goed pensioenfondsbestuur 2.3 Pensioenparagraaf 2.4 Beleggingenparagraaf 2.5 Financiële paragraaf 2.6 Actuariële paragraaf 2.7 Risicoparagraaf 2.8 Toekomstparagraaf
12 12 13 18 22 28 36 38 41
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
43
Jaarrekening 2010 Balans per 31 december 2010 Staat van baten en lasten over 2010 Samenvatting van de actuariële analyse Bestemming van het saldo van baten en lasten
46 47 48 48
Kasstroomoverzicht over 2010
49
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2010
50
Overige gegevens Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
83
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
83
Gebeurtenissen na balansdatum
83
Actuariële verklaring
85
Controleverklaring
87
JAARVERSLAG
2010
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
3
1
1.1
Karakteristieken van Stichting Pensioenfonds OWASE
Profiel
Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle, is opgericht op 1 januari 1957. De laatste statutenwijziging vond plaats op 23 december 2010. De stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Zwolle onder nummer 41022770. Stichting Pensioenfonds OWASE is een ondernemingspensioenfonds en is aangesloten bij koepelorganisatie OPF (tegenwoordig onderdeel van de Pensioenfederatie). Het pensioenfonds heeft tot doel uitvoering te geven aan het pensioenreglement, zoals dat geldt voor de aangesloten ondernemingen en de deelnemers. Hiertoe wordt ultimo 2010 voor 23 aangesloten ondernemingen en voor ruim 4.300 deelnemers, gewezen deelnemers (slapers) en pensioengerechtigden circa € 530 miljoen aan vermogen beheerd.
1.1.1
Ondernemingspensioenfonds voor de OWASE-ondernemingen
Stichting Pensioenfonds OWASE is in 1957 opgericht als ondernemingspensioenfonds voor het Wavinconcern. Bij het pensioenfonds zijn zowel de ondernemingen van het huidige Wavin-concern aangesloten, als de ondernemingen die in de loop der jaren zijn verzelfstandigd. Wavin en de voormalige Wavinondernemingen hebben samen een vereniging opgericht: Werkgevers Vereniging OWASE (WVO). Deze vereniging heeft onder meer als doel om een gemeenschappelijk personeels- en arbeidsvoorwaardenbeleid te voeren. De pensioenregelingen zijn een belangrijk onderdeel van dit beleid. De gezamenlijke werkgevers en werknemers - lees: CAO-partijen - maken met elkaar afspraken over de pensioenen en pensioenregelingen. De werknemers van de OWASE-ondernemingen nemen op grond van hun arbeidsovereenkomst deel aan deze pensioenregelingen. Stichting Pensioenfonds OWASE voert de pensioenregelingen uit. De OWASE-ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. Stichting Pensioenfonds OWASE heeft voor de uitvoering van de pensioenregelingen een pensioenreglement opgesteld waarin de regelingen zijn vastgelegd. Het pensioenfonds verstrekt op basis van het pensioenreglement pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en aan hun nabestaanden. Naar verwachting zal het aantal actieve deelnemers aan de pensioenregelingen van pensioenfonds OWASE in de komende jaren licht dalen en zullen de aantallen slapers en pensioengerechtigden toenemen. Hierdoor zal de gemiddelde leeftijd van de deelnemers toenemen. Het pensioenfonds zal “rijper” worden.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
4
1.1.2
Opbouw van het deelnemersbestand
4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0
pensioen slapers actieven
1995
1.1.3
2000
2005
2010
Bij het pensioenfonds aangesloten ondernemingen
In 2010 waren onderstaande ondernemingen bij pensioenfonds OWASE aangesloten:
Aangesloten ondernemingen: -
Cleanbord Systems B.V. Combipac B.V. Dion B.V. Future Pipe Industries B.V. Future Pipe B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland * Schoeller Arca Systems B.V. Schoeller Arca Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V.
-
Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Behalve dat deze ondernemingen hun pensioenregelingen door een gezamenlijk pensioenfonds laten uitvoeren, zijn deze ondernemingen in beginsel* ook lid van WVO en volgen ze een gezamenlijke CAO: de OWASE CAO. Hoofdstuk 12 ‘Pensioen’ van deze OWASE CAO bepaalt: “De werkgever is aangesloten bij de ‘Stichting Pensioenfonds OWASE’ en de werknemer zal, conform het pensioenreglement, deelnemen aan dit pensioenfonds.” en “De inhoud van de pensioenregeling en de hoogte van de werknemersbijdrage wordt vastgesteld door CAO-partijen.”. *
RPC Bebo Nederland is geen lid van WVO en heeft een eigen CAO. Deze onderneming was reeds geruime tijd vóór de oprichting van WVO verzelfstandigd. De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE is enkel van toepassing voor de vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen. De vestiging in Goor is per 1 januari 2011 gesloten. Voormalige medewerkers die overgeplaatst zijn naar de RPC-vestiging in Deventer blijven deelnemer aan de OWASE-pensioenregeling.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
5
1.2
Organisatie
1.2.1
Bestuur
Het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE bestond in 2010 uit zes personen: drie vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en één vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur worden benoemd door Werkgeversvereniging OWASE. De vertegenwoordigers van de werknemers in het bestuur worden benoemd door Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASE-ondernemingen (SOR). De vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden wordt gekozen door en uit de geleding van pensioengerechtigden. Het bestuur heeft de bevoegdheden zoals deze zijn vastgelegd in de statuten, in de reglementen en in de ABTN van het pensioenfonds. Het pensioenfondsbestuur heeft de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
Lid sinds
Zittingsduur tot
H.J. Meijerink
voorzitter
werkgevers
2000
2013
J.W. Floor *
plv. voorzitter
werkgevers
2005
2015
H. Dries
lid
werkgevers
2000
2012
R.M. Botter **
secretaris
werknemers
2004
2014
R.H.A. Brookhuis
plv. secretaris
werknemers
2004
2012
J. Stoffelsma ***
lid
pensioengerechtigden
2004
2014
*
De heer Floor is per 1 januari 2011 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2011 plv. voorzitter van het bestuur. ** De heer Botter is per 1 januari 2010 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het bestuur. Hij blijft ook na 1 januari 2010 secretaris van het bestuur. *** De heer Stoffelsma is per 1 januari 2010 herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het bestuur. Er hebben zich geen tegenkandidaten gemeld voor de verkiezing van een vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het pensioenfondsbestuur.
1.2.2
Verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan bestond in 2010 uit zes personen: twee vertegenwoordigers van de werkgevers, twee vertegenwoordigers van de werknemers en twee vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden. De werkgeversvertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door Werkgeversvereniging OWASE. De vertegenwoordigers van de werknemers in het verantwoordingsorgaan worden benoemd door de Samenwerkende Ondernemingsraden van de OWASEondernemingen (SOR). De vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden worden benoemd door de vereniging van gepensioneerden Wavin Old.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
6
Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende samenstelling:
Naam
Functie
Geleding
Lid sinds
Zittingsduur tot
F. Schepers *
voorzitter
pensioengerechtigden
2008
2014
L. Meijer
lid
pensioengerechtigden
2008
2012
B.H.J. van Dijk
plv. voorzitter
werknemers
2008
2013
W. van Dijk **
lid
werknemers
2008
2015
R. de Jonge
secretaris
werkgevers
2008
2012
L. Hessels ***
plv. secretaris
werkgevers
2008
2014
*
De heer Schepers is per 1 januari 2010 herbenoemd als vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het verantwoordingsorgaan. Hij blijft ook na 1 januari 2010 voorzitter van het verantwoordingsorgaan. ** De heer Van Dijk is per 1 januari 2011 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werknemers in het verantwoordingsorgaan. *** De heer Hessels is per 1 januari 2010 herbenoemd als vertegenwoordiger van de werkgevers in het verantwoordingsorgaan. Hij blijft ook na 1 januari 2010 plv. secretaris van het verantwoordingsorgaan.
Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag (jaarrekening, bestuursverslag en actuarieel verslag) verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de beleidskeuzes voor de toekomst, het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance (PFG). Het verantwoordingsorgaan adviseert op basis van de Pensioenwet: − bij het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden (aangezien het verantwoordingsorgaan zelf de normbedragen vaststelt is deze adviestaak bij Stichting Pensioenfonds OWASE niet aan de orde; zie hieronder); − bij het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; − bij besluiten ten aanzien van de vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; − bij het vaststellen en wijzigen van de interne klachten- en geschillenprocedure; − bij het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid. Het verantwoordingsorgaan adviseert in aanvulling daarop ook: − bij het nemen van maatregelen ten aanzien van aanspraken en pensioenen in verband met een verslechterde financiële situatie van het pensioenfonds; − bij het vaststellen en wijzigen van het bestuursreglement; − bij het toe- en uittreden van (aangesloten) ondernemingen. Het verantwoordingsorgaan heeft voorts de volgende goedkeuringsrechten: − bij wijziging van de statuten van de stichting; − bij gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van de stichting; − bij liquidatie van de stichting. Het verantwoordingsorgaan stelt - op voorstel van het bestuur - normbedragen vast voor de tegemoetkoming aan de bedrijven voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan stelt tevens - op voorstel van het bestuur - de hoogte vast van de tegemoetkoming voor eventuele vakbestuurders en de vergoeding voor pensioengerechtigde bestuursleden. Het verantwoordingsorgaan is tot slot bevoegd om - in voorkomende gevallen - op verzoek van het bestuur of van de benoemende geleding een bestuurslid of een lid van het verantwoordingsorgaan te schorsen.
1.2.3
Intern toezicht
Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Taken van het intern toezicht zijn: − het beoordelen van de beleids- en bestuursprocedures en -processen en de checks en balances in het pensioenfonds;
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
7
− het beoordelen van de aansturing van het pensioenfonds; − het beoordelen van het beleid van het bestuur ten aanzien van langere termijnrisico's. Het bestuur heeft begin 2010 een visitatiecommissie ingehuurd om een visitatie uit te voeren. De visitatiecommissie heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport en daarin ook een aantal aanbevelingen gedaan. Het bestuur heeft die aanbevelingen ter harte genomen en een aantal (beleids-) wijzigingen doorgevoerd. Zo heeft het bestuur in 2010 nadrukkelijk aandacht besteedt aan heldere communicatie over de risico’s voor de deelnemers, aan risicomanagement, aan de implementatie van de beleidscyclus voor het vermogensbeheer en die voor het compliancebeleid en heeft het bestuur strategische onderwerpen met een hogere prioriteit op de beleidsagenda gezet en voor deze onderwerpen meer tijd in de vergaderingen gereserveerd.
1.2.4
Commissies
Het pensioenfondsbestuur heeft een drietal commissies ingesteld die zich elk bezig houden met een onderdeel van de werkzaamheden van het pensioenfondsbestuur. Dit zijn: − de Beleggingscommissie; − de Financiële en Technische Commissie; − de Communicatiecommissie. De commissies houden zich bezig met hun specifieke taken en adviseren het bestuur. De commissies hebben elk ten minste twee leden vanuit het bestuur. De commissies worden ondersteund door medewerkers van het pensioenbureau en door externe adviseurs. Door het werken met de verschillende commissies kunnen de werkzaamheden van het bestuur van het pensioenfonds efficiënter worden uitgevoerd. De commissies hebben ook leden die niet tevens bestuurslid zijn (externe leden). De communicatiecommissie heeft drie externe leden. Het gaat daarbij om twee werknemers van aangesloten ondernemingen en om één pensioengerechtigde. De financiële en technische commissie heeft één extern lid (werknemer van een aangesloten onderneming), tevens kandidaat-lid van het bestuur. De beleggingscommissie heeft eveneens één extern lid (werknemer van een aangesloten onderneming). Dit lid is sinds 1 januari 2009 tevens (extern) voorzitter van de beleggingscommissie.
Communicatiecommissie Financiële commissie
Beleggingscommissie
Bestuursleden
Bestuursleden
Bestuursleden
H. Dries (voorzitter)
H.J. Meijerink (voorzitter)
R.M. Botter
J.U. Stoffelsma
J.W. Floor
R.H.A. Brookhuis
Externe leden
Externe leden
Externe leden
I.M. Körbl *
A.J. van den Elst
A.J.M Bruijne (extern voorzitter)
J.A. Tempelman
(tevens kandidaat-lid
J.H. Willems
van het bestuur)
*
Mevrouw Körbl heeft zich per 1 januari 2011 teruggetrokken als lid van de communicatiecommissie.
1.2.5
Compliance officer
Met ingang van 24 november 2009 heeft het pensioenfondsbestuur de heer H.J. Meijerink - tevens voorzitter van het bestuur - benoemd tot compliance officer (ad interim) van het pensioenfonds. De compliance officer is belast met de uitvoering van het integriteitsbeleid van het pensioenfonds en met het
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
8
toezicht op de naleving van de gedragscode van het pensioenfonds. De compliance officer wordt ondersteund door het pensioenbureau en door KPMG Integrity Services. Aangezien de heer Meijerink tevens voorzitter van het pensioenfondsbestuur is en deze functie kan conflicteren met de functie van compliance officer, is hij met ingang van 8 juni 2010 teruggetreden als compliance officer. Met ingang van deze datum heeft het bestuur de heer S.H.A.J. Beckers benoemd als compliance officer. De heer Beckers is geen lid van het bestuur of van de beleggingscommissie van het pensioenfonds.
1.2.6
Uitvoeringsorganisatie
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft zelf geen mensen in dienst. Het bestuur heeft in 2004 een uitbestedingsbeleid voor het pensioenfonds vastgesteld. Op basis van dit beleid worden overeenkomsten gesloten met externe dienstverleners. De externe dienstverleners leggen aan het pensioenfondsbestuur verantwoording af over de wijze waarop zij hun taken uitvoeren. Uitgangspunt is dat het bestuur, overeenkomstig de eisen van de Pensioenwet, verantwoordelijk blijft voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het pensioenbureau is onderdeel van Dion B.V. Het pensioenbureau voert veel van de administratieve werkzaamheden uit, zoals het berekenen en aan de ondernemingen doorbelasten van de premies, het vaststellen van de pensioenuitkeringen en het berekenen van het hiervoor benodigde vermogen. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning van het bestuur en de andere pensioenfondsorganen en coördineert de beleidsvoorbereiding. Het pensioenfonds heeft de beleggingen vrijwel geheel uitbesteed aan externe vermogensbeheerders. Daarnaast werkt het pensioenfonds samen met een aantal externe adviseurs zoals een actuaris, een accountant en een beleggingsadviseur.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
9
Manager pensioenfonds H. Lubbers (Dion B.V.) Administratie en informatie J.F. Lodewijk (Dion B.V.) G. Bouck (Dion B.V.) M.E.H. Zwiers (Dion B.V.) Beleidsvoorbereiding M.E.R. Spit (Dion B.V.) A.J. Juurlink (Dion B.V.) Beleggingsondersteuning A.G. Doppenberg (Dion B.V.) F. Helmich (Towers Watson te Amstelveen) Beleggingsadviseur J. Boot (Insinger de Beaufort te Amsterdam) Bewaarder KasBank te Amsterdam Actuaris P.M. Halkes (Towers Watson te Apeldoorn) - adviseur R. Westhoff (Towers Watson te Amstelveen) - certificeerder Accountant C. Messina (KPMG Accountants N.V. te Zwolle)
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
10
1.3
Kerncijfers
(aantallen nominaal, bedragen x € 1000)
Aantal werkgevers
2010
2009
2008
2007
2006
1
20
20
21
1.679 1.416 1.252 4.347
1.775 1.363 1.221 4.359
1.889 1.286 1.180 4.355
1.852 1.224 1.142 4.218
1.839 1.161 1.110 4.110
1,0 1,19 14.330 30
0 0,75 14.188 30
4,85 1,86 14.188 30
2,75 1,75 13.525 30
1,25 1,70 13.163 30
15.864 13.452 1.144 17.109 16
16.212 14.104 1.005 16.233 97
16.360 10.234 961 15.173 2.523
17.696 13.924 900 14.437 226
16.215 13.413 697 13.555 657
3,45 533.296 456.678 116,8 117,4
3,86 483.190 405.298 119,2 114,6
3,50 421.512 398.033 105,9 111,0
4,80 456.106 309.590 147,3 118,1
4,30 427.304 313.556 136,3 121,4
194.300 32.912 277.788 - 1.127 16.369 11.834 532.076
171.985 23.771 285.592 - 2.046 479.302
126.943 19.804 267.165 5.193 419.105
197.166 17.914 239.056 290 454.426
182.393 15.237 223.469 - 224 4.432 425.307
10,4 12,5
14,6 21,4
- 8,6 - 20,3
6,2 1,5
6,0 3,3
23
23
Aantal verzekerden Actieve deelnemers Premievrije rechten (“slapers”) Pensioentrekkenden (excl. IP) totaal
Reglementvariabelen Indexatie actieven (in %) Indexatie inactieven (in %) Franchise ultimo jaar (in Euro) Premiepercentage OP (over grondslag)
Pensioenuitvoering Ontvangen premie 2 Kostendekkende premie Pensioenuitvoeringskosten Uitkeringen Saldo waardeoverdrachten
Vermogenssituatie o.b.v. FTKmethodiek (rentetermijnstructuur) 3 FTK-rekenrente ultimo jaar (in %) Totaal pensioenvermogen Pensioenverplichtingen Aanwezige dekkingsgraad (in %) Vereiste dekkingsgraad (in %) 4
Beleggingsportefeuille Aandelen Commodities Vastrentende waarden Derivaten Vastgoed Overige beleggingen totaal
Beleggingsperformance Beleggingsrendement (in %) ALM-Benchmark (in %)
1
2
3
4
De toename van het aantal aangesloten ondernemingen houdt verband met een wijziging in de concernverhoudingen van twee van de aangesloten ondernemingen (onderbrengen van bedrijfsonderdelen in aparte B.V.’s). Met ingang van boekjaar 2008 worden de gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen niet meer tot de ontvangen premie gerekend. De FTK-methodiek geldt sinds 2007. In de jaren daarvoor werd o.b.v. de zgn. APP-methodiek een klassieke dekkingsgraad berekend a.d.h.v. de klassieke rekenrente. De klassieke rekenrente was een vaste rente van maximaal 4%. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn ook de in de tabel opgenomen cijfers over 2006 berekend o.b.v. de FTK-methodiek (en dus niet o.b.v. de destijds geldende APP-methodiek). Het pensioenfonds had ultimo 2010 een reservetekort van - 0,6% en ultimo 2008 een tekort van - 5,1%. In de overige jaren was er geen sprake van een tekort.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
11
2
Verslag van het bestuur
2.1
Hoofdlijnen
2.1.1
Algemeen
Met dit jaarverslag wil het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE verantwoording afleggen over en toelichting geven op het gevoerde beleid in het afgelopen jaar. Het jaarverslag geeft inzicht in vraagstukken die voor het pensioenfonds belangrijk zijn. Afhankelijk van het onderwerp zal in dit verslag naast een verantwoording over het in het verleden gevoerde beleid ook het in de toekomst te voeren beleid aan de orde komen.
2.1.2
Statutaire doelstelling
Artikel 3 ‘Doel’ van de Statuten van Stichting Pensioenfonds OWASE bepaalt: “Het pensioenfonds heeft als doel de verstrekking van pensioenen en andere uitkeringen terzake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid en overlijden aan deelnemers en gewezen deelnemers, alsmede aan hun nabestaanden, overeenkomstig de bepalingen van het pensioenreglement en van deze statuten.” De statuten van het pensioenfonds zijn in 2010 geactualiseerd. De procedure voor de verkiezing en benoeming van de vertegenwoordiger van de pensioengerechtigden in het bestuur werd in de statuten opgenomen en de procedure voor schorsing van bestuursleden en leden van het verantwoordingsorgaan werd nader uitgewerkt. De wijzigingen werden doorgevoerd naar aanleiding van kanttekeningen, die de toezichthouder DNB in 2010 bij de statuten heeft geplaatst. De notariële akte van de statutenwijziging is op 23 december 2010 bij de notaris verleden. De nieuwe statuten zijn per 1 januari 2011 van kracht geworden.
2.1.3
Actuariële en Bedrijfstechnische Nota
Om de doelstelling van het pensioenfonds te realiseren werkt het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE volgens een Actuariële en Bedrijfstechnische Nota (ABTN). De bedoeling van de ABTN is om integraal inzicht te geven in het functioneren van het pensioenfonds en om een beschrijving te geven van het ten behoeve van het pensioenfonds te voeren beleid, waarbij de financiële opzet en de grondslagen waarop deze berust, gemotiveerd omschreven zijn. In 2010 is de ABTN geactualiseerd. De geactualiseerde ABTN is begin 2011 vastgesteld door het bestuur. In 2009 en 2010 is de ondersteuning van de beleggingscommissie geherstructureerd en heeft de beleggingscommissie tevens nieuw beleggingsbeleid geformuleerd (zie paragraaf 2.4.1). Er wordt voor het vermogensbeheer een aparte beleidscyclus ingericht. Het bestuur is begin 2011 nog bezig met het inrichten van integraal risicomanagement, maar heeft een belangrijk deel van het risicomanagement reeds gerealiseerd. Ook het integraal risicomanagement wordt als beleidscyclus ingericht. Het nieuwe beleid is gedeeltelijk al vastgelegd in de ABTN en zal daarin nog nader worden uitgewerkt. De communicatiematrix waar in staat welke - vaste - communicatie-uitingen op welk moment en gericht op welke doelgroep door het pensioenfonds worden gedaan is in 2010 eveneens opgenomen in de ABTN.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
12
2.2
Goed pensioenfondsbestuur
2.2.1
Integere bedrijfsvoering
Het beleid van het pensioenfonds is gericht op een integere bedrijfsvoering. De organisatiestructuur en de regelingen van Stichting Pensioenfonds OWASE zijn in voorgaande jaren in overeenstemming gebracht met de zgn. Pension Fund Governance (PFG). Deze principes van goed pensioenfondsbestuur zijn sinds de invoering van de Pensioenwet per 1 januari 2007 verankerd in de wet. De principes geven het kader voor zorgvuldig bestuur, transparantie, openheid en communicatie, deskundigheid, verantwoording en intern toezicht. Het bestuur dient te zorgen voor: − een adequate administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) en risicobeheersing; − de analyse en beheersing van integriteitsrisico’s; − het voorkomen van belangenverstrengeling; − de duurzame beheersing van (financiële) risico’s; − een driejaarlijkse continuïteitsanalyse. In 2009 heeft het bestuur een risicoanalyse laten uitvoeren. De risico’s en de bijbehorende beheersmaatregelen zijn in 2010 kaart gebracht. Op een aantal onderdelen zal nog nader beleid worden geformuleerd. De identificatie en de monitoring van risico’s en beheersmaatregelen zal verder verbeterd worden. Het bestuur zal in 2011 op basis van de uitkomsten van de risicoanalyse een beleidscyclus voor integraal risicomanagement inrichten om de risico’s en de beheersmaatregelen permanent te monitoren en om permanent op deze risico’s en beheersmaatregelen te kunnen sturen.
2.2.2
Deskundigheidsbevordering
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft in 2009 een deskundigheidsplan vastgesteld. In dit deskundigheidsplan is een beleidskader geformuleerd voor maatregelen en activiteiten die gericht zijn op het verkrijgen en behouden van een adequaat bestuur met voldoende deskundigheid op alle noodzakelijke deelterreinen. De koepelorganisaties hebben in 2007 een plan van aanpak deskundigheidsbevordering opgesteld. In dit plan van aanpak zijn zgn. eindtermen geformuleerd waaraan bestuursleden binnen een bepaalde termijn moeten voldoen. Het nieuwe deskundigheidsplan sluit aan bij het plan van aanpak van de koepelorganisaties. Er worden hogere eisen gesteld aan de deskundigheid van bestuursleden. Als onderdeel van het deskundigheidsplan is in 2008 reeds een nulmeting van het kennisniveau van de bestuursleden uitgevoerd. In 2009 heeft het bestuur een eerste zelfevaluatie met betrekking tot zijn eigen functioneren uitgevoerd. De zelfevaluaties worden jaarlijks uitgevoerd. In 2010 heeft het bestuur een tweede zelfevaluatie uitgevoerd en begin 2011 een derde zelfevaluatie. De uitkomsten van de evaluaties waren positief, maar het bestuur heeft voor zichzelf ook een aantal aandachtspunten geformuleerd. De voorzitter van het pensioenfondsbestuur heeft begin 2010 en begin 2011 evaluatiegesprekken gevoerd met de individuele bestuursleden. Op basis van de uitkomsten van de nulmeting, de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken is in 2010 voor elk bestuurslid afzonderlijk een trainingsprogramma vastgesteld. De afspraken in het kader van deze programma’s zijn begin 2011 geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Voor het gehele bestuur werd in juni 2010 een cursusmiddag wet- en regelgeving georganiseerd en het bestuur heeft in oktober 2010 ook weer zijn jaarlijkse studiedag gehouden, waarvoor diverse externe sprekers werden uitgenodigd. Voor het verantwoordingsorgaan werd zowel begin 2010 als begin 2011 een studiedag georganiseerd. De beleggingscommissie heeft in december 2010 haar jaarlijkse beleidsdag gehouden waarvoor eveneens diverse sprekers werden uitgenodigd. Tevens werden in 2010 weer diverse
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
13
congressen, seminars en contactdagen bezocht en werd literatuur over de ontwikkelingen op pensioengebied bijgehouden.
2.2.3
Naleving wet- en regelgeving
Het bestuur is niet bekend met overtredingen van wet- en regelgeving.
2.2.4
Klachten- en geschillenprocedure
Het pensioenfonds heeft een klachten- en geschillenprocedure. In het kader van deze procedure kunnen belanghebbenden worden verwezen naar de Ombudsman Pensioenen. In 2010 zijn er geen klachten ingediend.
2.2.5
Gedragscode
De bestuursleden en de bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau van Dion B.V. hebben een gedragscode getekend volgens het model van de Stichting Ondernemingspensioenfondsen (OPF). De gedragscode werd vastgesteld omdat Stichting Pensioenfonds OWASE onder het zgn. effectentypisch gedragstoezicht (ETGT) valt. De gedragscode van het pensioenfonds moet daarom zowel aan de eisen van de Pensioenwet als aan de eisen van de Wet op het financieel toezicht voldoen. Ook nieuwe bestuursleden en nieuwe medewerkers van het pensioenbureau dienen de gedragscode te tekenen. In 2008 is het model van de gedragscode van OPF gewijzigd. De definities in de nieuwe gedragscode zijn gewijzigd. Er vallen meer personen onder de definitie van insider. De categorie van betrokken personen is komen te vervallen, de categorie van verbonden personen is gehandhaafd. Het bestuur heeft de gedragscode van het pensioenfonds in 2009 in overeenstemming gebracht met de nieuwe modelgedragscode en heeft in 2009 een breder compliancebeleid vastgesteld en dit nieuwe beleid vastgelegd in een Handboek Compliance. In dit handboek zijn ook de processen en procedures vastgelegd op basis waarvan het pensioenfonds vaststelt of de betrokken personen zich hebben gehouden aan de gedragscode en of het fonds in compliance is geweest. De gedragscode en het Handboek Compliance zijn in 2010 en begin 2011 op enkele onderdelen nog wat aangepast: de kring van insiders is verder uitgebreid - hetgeen betekent dat meer mensen aan strengere eisen moeten voldoen - en de procedures zijn wat praktischer en inzichtelijker ingericht. In het kader van het nieuwe beleid hebben alle bij het pensioenfonds betrokken medewerkers van het pensioenbureau een door de gemeente van hun woonplaats afgegeven verklaring omtrent het gedrag ingeleverd. Ook nieuwe medewerkers dienen een dergelijke verklaring te overleggen. In opdracht van de compliance officer van het pensioenfonds wordt door KPMG Integrity Services jaarlijks een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de gedragscode en naar nevenactiviteiten en halfjaarlijks een onderzoek naar privébeleggingstransaties. De compliance officer heeft begin 2011 nieuwe afspraken met KPMG gemaakt over de uitvoering van het onderzoek naar de naleving van de gedragscode. Het pensioenfondsbestuur zal het compliancebeleid in 2011 opnieuw onder de aandacht brengen van alle betrokken personen. Op basis van het onderzoek van KPMG over 2010 werd o.a. vastgesteld dat de gedragscode van het pensioenfonds is nageleefd, dat er door de bestuursleden geen conflicterende nevenactiviteiten zijn verricht en dat er in 2010 door de insiders bij de pensioenfondsbeleggingen geen privébeleggingstransacties zijn verricht in die beleggingsfondsen waarin het pensioenfonds in de toetsingsperiode een aandeel in het belegde vermogen heeft of heeft gehad. De heer Dries is behalve bestuurslid bij het pensioenfonds tevens directeur van Dion B.V. Dion is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen het
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
14
pensioenfonds en Dion worden op zakelijke grondslagen overeengekomen. Wanneer in het bestuur gesproken wordt over de relatie tussen het pensioenfonds en Dion is de heer Dries daarbij in beginsel niet aanwezig. Ook andere medewerkers van Dion zijn daarbij niet aanwezig. Wanneer in het bestuur gestemd wordt over transacties met Dion onthoudt de heer Dries zich van stemmen.
2.2.6
Toezichthouder
Begin 2010 heeft DNB het pensioenfonds een brief gestuurd met de uitkomsten van de door haar uitgevoerde toetsing van de pensioenfondsdocumenten. Uit deze toetsing is naar voren gekomen dat de documenten op een aantal punten aanpassing behoeven. De aanpassingen zijn in 2010 en begin 2011 doorgevoerd. De statuten van het fonds en het pensioenreglement zijn per 1 januari 2011 gewijzigd. Begin 2011 werd een nieuwe modeluitvoeringsovereenkomst vastgesteld. De aanpassingen leiden tot verduidelijking, verbetering of aanvulling van de huidige documenten, maar geven geen aanleiding tot ingrijpende beleidswijzigingen. Een aantal punten valt onder de verantwoordelijkheid van CAO-partijen. Het pensioenfondsbestuur heeft CAO-partijen over deze punten geïnformeerd en daarbij zijn visie gegeven op de wijze waarop deze onderdelen aangepast zouden kunnen worden. CAO-partijen hebben op basis daarvan een aantal wijzigingen doorgevoerd in de pensioenregeling, die vervolgens werden vastgelegd in het pensioenreglement.
2.2.7
Uitbesteding
Het bestuur is bevoegd één of meerdere onderdelen van de bedrijfsprocessen van het pensioenfonds te laten uitvoeren door derden. In het uitbestedingsbeleid heeft het bestuur vastgelegd aan welke voorwaarden deze uitbesteding zal moeten voldoen. Bij deze beleidsregels is rekening gehouden met de voorwaarden zoals die door De Nederlandsche Bank als toezichthouder zijn voorgeschreven. Nieuwe uitbestedingsovereenkomsten en aanpassingen van bestaande uitbestedingsovereenkomsten worden steeds getoetst aan het uitbestedingsbeleid. Pensioenfonds OWASE heeft voor de beleidsvoorbereiding en de uitvoering van de administratie door het pensioenbureau een uitbestedingsovereenkomst gesloten met Dion B.V. Vanwege de toegenomen complexiteit van de pensioenregelgeving en de aanscherping van de eisen die de toezichthouders stellen is deze dienstverlening uitgebreid. Het bestuur heeft behoefte aan één centraal aanspreekpunt bij het pensioenbureau. De heer H. Lubbers van Dion is benoemd als manager pensioenfonds. De met Dion gesloten uitbestedingsovereenkomst (Service Level Agreement) is vanwege deze uitbreidingen aangepast. Ook de kwaliteitsaspecten en de monitoring daarvan door middel van kwartaal-SLArapportages zijn vastgelegd in de nieuwe SLA. De nieuwe SLA met Dion is per 1 januari 2010 van kracht geworden. In de loop van 2010 is gebleken dat er behoefte is aan meer en meer specialistische ondersteuning van de beleggingscommissie. In 2011 zullen met Dion nadere afspraken worden gemaakt over uitbreiding van de SLA op dit punt.
2.2.8
Communicatie
In 2010 is veel aandacht besteed aan communicatie. De communicatiecommissie zet zich in om de complexe pensioenmaterie op een duidelijke en begrijpelijke manier aan de deelnemers en pensioengerechtigden uit te leggen. De commissie heeft het communicatieplan geactualiseerd. Het bestuur heeft het nieuwe communicatieplan in het najaar van 2010 - na een positief advies van het verantwoordingsorgaan - vastgesteld. In het communicatieplan is ook een aantal acties opgenomen naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek onder de deelnemers naar hun pensioenkennis. Het bestuur heeft Dion B.V. gevraagd om alle
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
15
actieve deelnemers bij het bereiken van 30- en 45-jarige leeftijd uit te nodigen voor een kort pensioengesprek. Zo’n gesprek is met name bedoeld om de deelnemer inzicht te verschaffen in de eigen pensioensituatie en de deelnemer te wijzen op zijn eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van een adequate pensioenvoorziening voor hem zelf en voor zijn eventuele nabestaanden. Aan de deelnemers die uitgenodigd zijn werd na elk gesprek gevraagd om een evaluatieformulier in te vullen. Eind 2010 zijn de antwoorden op de formulieren voor de eerste keer geïnventariseerd. De respons was goed. Van de 85 deelnemers die uitgenodigd werden zijn er 62 gekomen. Deze personen waren zonder uitzondering erg positief over het gesprek en vonden het gesprek erg zinvol. De 13 mensen die niet zijn gekomen gaven daarvoor hele verschillende redenen op, bijvoorbeeld geen belangstelling, de afstand is te ver, ik ben bijna uit dienst, of ik ben ziek. Pensioen is iets was de meeste mensen als heel ingewikkeld ervaren. Uit de inventarisatie kwam naar voren dat je de mensen met zo’n persoonlijk pensioengesprek beter bereikt dan bijvoorbeeld met een brief. Je kunt iemand één op één uitleg geven over zijn pensioen. Dan kan diegene ook direct aangeven wat hem wel of niet duidelijk is. De deelnemers gaven vrijwel allemaal aan dat ze door het gesprek een goed beeld hebben gekregen van hun persoonlijke pensioensituatie en van de gevolgen van bepaalde gebeurtenissen - zoals trouwen, scheiden of het wisselen van baan - op hun pensioen. Al met al een goede reden om door te gaan met de pensioengesprekken. Pensioenfonds OWASE heeft sinds januari 2010 een vernieuwde website: www.owase.nl. Op de website zijn naast algemene informatie over organisatie en structuur van het pensioenfonds ook de reglementen, brochures, nieuwsbrieven, samenvattingen van de notulen van vergaderingen van bestuur, veelgestelde vragen (en antwoorden) en andere wetenswaardigheden geplaatst. Per 1 januari 2011 worden de kwartaalrapportages op de website gezet. Ook wordt via de website een rekenmodule (pensioenpeiler) ter beschikking gesteld waarmee de deelnemers hun persoonlijke pensioensituatie kunnen bepalen en verschillende pensioenmogelijkheden kunnen doorrekenen. Dezelfde pensioenpeiler wordt gebruikt bij de pensioengesprekken, maar is dus ook voor iedereen toegankelijk op de website van het pensioenfonds. Een nieuwe deelnemer krijgt binnen drie maanden een startbrief van het pensioenfonds. Bij deze startbrief is een pensioenbrochure bijgevoegd waarin de pensioenregelingen en de uitvoering van deze regelingen op een voor iedereen te begrijpen wijze worden uitgelegd. De brochure is ook bedoeld als beknopt pensioenreglement. De brochure is in 2010 geactualiseerd. In overeenstemming met de door de koepelorganisaties geïntroduceerde doelstelling om eenvormige, eenduidige en duidelijke pensioenoverzichten te verstrekken, is in 2010 aan alle actieve deelnemers een uniform pensioenoverzicht (UPO) uitgereikt. In 2010 is tevens aan de gewezen deelnemers een UPO uitgereikt. In 2011 zullen de actieve deelnemers en gewezen deelnemers wederom een UPO uitgereikt krijgen. De commissie oriënteert zich nog op de mogelijkheid om ook aan de pensioengerechtigden een ‘UPO’ uit te reiken. Er is voor deze doelgroep echter geen landelijk format beschikbaar en de doelgroep is - alleen al binnen de pensioenfondspopulatie van pensioenfonds OWASE - heel divers samengesteld. Er zijn mensen met een ouderdomspensioen, met een tijdelijk ouderdomspensioen, met een nabestaandenpensioen, met een tijdelijk nabestaandenpensioen, met een wezenpensioen, met arbeidsongeschiktheidspensioen, etc. en er zijn mensen die gebruik hebben gemaakt van de keuzemogelijkheden die in het pensioenreglement vermeld staan. Ofwel de pensioengerechtigden krijgen een overzicht waarop enkel staat wat zij in een bepaald jaar aan pensioen krijgen, ofwel de mensen krijgen zoveel mogelijk de informatie zoals die ook op het reguliere UPO wordt gegeven - voor zover deze informatie voor hen relevant is - maar dan moet voor elke subgroep binnen de doelgroep een eigen format worden ontwikkeld. Gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden op het moment dat zij voornoemde status krijgen over bepaalde elementen (die voor hen op dat moment van belang zijn) in hun pensioenregeling geïnformeerd. Daarna worden de gewezen deelnemer, de gewezen partner en de pensioengerechtigde jaarlijks op de hoogte gehouden over belangrijke ontwikkelingen in hun pensioenregeling. In november 2010 is aan alle deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden een ‘risicobrief’ gestuurd waarmee de mensen werden geïnformeerd over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds, over de risico’s van het pensioenfonds, over het beheersen van die risico’s, over de noodzaak om (ook) in aandelen te beleggen en over de noodzaak om te blijven beleggen. Eind 2010 is tevens een nieuwe pensioenkrant uitgebracht en aan de deelnemers en de pensioengerechtigden gestuurd. De deelnemers en pensioengerechtigden ontvangen in de eerste helft van elk jaar een beknopt jaarverslag en in de tweede helft van het jaar een pensioenkrant.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
16
2.2.9
Bestuursvergaderingen
Het bestuur van het pensioenfonds heeft het afgelopen jaar verscheidene keren vergaderd. De belangrijkste onderwerpen waren naast de reguliere beleidscyclus: − de financiële situatie van het pensioenfonds; − de ophoging van de excassokostenopslag; − de ophoging van de voorziening pensioenverplichtingen i.v.m. de toegenomen levensverwachting; − de ontwikkeling van de kostendekkende premie; − de pensioenafspraken in de nieuwe OWASE CAO; − de pensioenafspraken van RPC in het sociaal plan voor haar vestiging in Goor; − de toekenning van voorwaardelijke indexaties; − de invoering van integraal risicomanagement, de uitkomsten van de risicoanalyse en de te ondernemen vervolgacties; − de uitkomsten van het onderzoek door de visitatiecommissie en de te ondernemen vervolgacties; − de communicatie met de deelnemers over de risico’s van het pensioenfonds en de pensioenregeling; − de uitkomsten van de toetsing door DNB van de fondsdocumenten en de te ondernemen vervolgacties (aanpassing statuten, pensioenreglement en uitvoeringsovereenkomst); − de ALM-studie 2010; − de zelfevaluatie van het bestuur en het deskundigheidsbeleid; − het rooster van aftreden en de herschikking van de samenstelling van het bestuur; − de benoeming van een externe complianceofficer en de aanpassing van het compliancebeleid. De visitatiecommissie heeft in haar rapport aangegeven dat het bestuur zich meer met strategisch beleid en minder met operationele zaken bezig zou moeten houden. Met ingang van 2011 zal de agenda van de bestuursvergaderingen worden gesplitst in een deel strategisch zaken van ca. 1,5 uur en een deel actuele zaken van ca. 1,5 uur. In het strategische deel van de vergadering kunnen dan per vergadering bepaalde specifieke beleidspunten worden besproken. De beleidsvoorbereiding zal zoveel mogelijk in de commissies plaatsvinden.
2.2.10
Bestuursvergadering 19 april 2011
Op 19 april 2011 heeft de bestuursvergadering over de jaarstukken plaatsgevonden. In deze vergadering heeft het pensioenfondsbestuur de jaarstukken over het boekjaar 2010 formeel vastgesteld. Het bestuur heeft kennis genomen van de kanttekening van de certificerend actuaris in de actuariële verklaring en het actuariële rapport dat de teksten in het kader van toeslagverlening zoals opgenomen in een aantal fondsdocumenten en communicatie-uitingen van het pensioenfonds niet volledig voldoen aan de wettelijk voorgeschreven teksten. Naar het oordeel van het bestuur werd het eigen toeslagbeleid van het pensioenfonds op correcte wijze ingepast in de voorgeschreven teksten. Het bestuur heeft de voorgeschreven teksten zoveel mogelijk gevolgd. Aangezien het eigen toeslagbeleid op een aantal punten afwijkt van het standaard toeslagbeleid waarvoor deze teksten zijn geschreven, heeft het bestuur een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd op de voorgeschreven teksten. Het eigen beleid wijkt af ten aanzien van de te hanteren ijkdata, referentieperiodes, halfjaarlijkse i.p.v. jaarlijkse beoordeling, de te hanteren ex ante-maatstaven en een verschillend beleid ten aanzien van actieven en niet-actieven. De inhoud van de aangepaste teksten verschilt in essentie niet van de voorgeschreven teksten. Indien de voorgeschreven teksten één-op-één zouden zijn overgenomen, zou de informatie onjuist en onbegrijpelijk zijn geweest. Met de aanpassingen zijn de teksten naar het oordeel van het bestuur wel begrijpelijk. Er kan bij de eigen teksten geen enkele onduidelijkheid bestaan omtrent het strikt voorwaardelijke karakter van het toeslagbeleid. Per 1 april 2011 zijn de wettelijke voorschriften gewijzigd. Pensioenfondsen hebben meer ruimte gekregen om de voorgeschreven teksten aan te passen aan hun eigen specifieke beleid en situatie. Het bestuur is van oordeel dat de eigen teksten van het pensioenfonds in elk geval sinds 1 april 2011 voldoen aan de wettelijke eisen, maar zal de teksten zorgvuldigheidshalve alsnog voorleggen aan de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
17
2.3
Pensioenparagraaf
De pensioenregeling die Stichting Pensioenfonds OWASE uitvoert is een voorwaardelijk geïndexeerde middelloon-pensioenregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in een arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De belangrijkste kenmerken van de pensioenregeling: het opbouwpercentage voor het levenslang ouderdomspensioen is 2,15%; de franchise in de ouderdomspensioenregeling is per 1 april 2010 vastgesteld op € 14.330 en per 1 januari 2011 op € 14.423; de ploegentoeslag is voor de deelnemers, die onder de OWASE CAO vallen, met ingang van 1 januari 2010 voor 35% in het pensioengevend salaris opgenomen en met ingang van 1 januari 2011 voor 50%; voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen is het oude percentage van 20% blijven gelden; de pensioenpremie komt voor 75% voor rekening van de werkgever en voor 25% voor rekening van de werknemer. De totale pensioenpremie is momenteel vastgesteld op 30% van de pensioengrondslag; er geldt een flexibele ingangsdatum van het ouderdomspensioen (eerder of later dan de pensioenleeftijd van 65 jaar) het tijdelijk nabestaandenpensioen is vastgesteld op € 7.000 per jaar; het arbeidsongeschiktheidspensioen heeft een excedent-onderdeel voor inkomens boven het maximale WAO of WIA-dagloon; tijdens volledige arbeidsongeschiktheid (WAO of WIA) vindt de opbouw van ouderdomspensioen voor 70% plaats. Voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is een opbouwstaffel vastgesteld. De belangrijkste wijziging van de pensioenregeling in 2010 is het ophogen van het pensioengevende gedeelte van de ploegentoeslag in twee stappen: tot 1 januari 2010 voor 20%, met ingang van 1 januari 2010 35% en met ingang van 1 januari 2011 50%. Met ingang van 1 januari 2011 is tevens de consignatietoeslag voor 50% pensioengevend. De hoogte van het arbeidsongeschiktheidspensioen is niet langer leeftijdafhankelijk. Voor alle deelnemers die volledig arbeidsongeschikt zijn, vult de pensioenregeling de WAO- of WIA-uitkering aan tot 76,5% van het pensioensalaris (voor zover het pensioensalaris het maximumdagloon niet overschrijdt).
2.3.1
Toeslagbeleid
Het indexatiebeleid van Stichting Pensioenfonds OWASE heeft een strikt voorwaardelijk karakter. Als sprake zou zijn geweest van een onvoorwaardelijk indexatiebeleid, dan had het pensioenfonds voor indexaties een reserve moeten aanhouden, maar voor het opbouwen en aanhouden van een dergelijke reserve ontbreken de financiële middelen. Het pensioenfonds heeft wel de ambitie om de indexaties zoveel als mogelijk is te realiseren. De indexaties moeten echter gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds (lees: uit de beleggingsopbrengsten). Indexatieambitie De indexatieambitie van het pensioenfonds is gebaseerd op de uitkomsten van de continuïteitsanalyse, die begin 2009 is uitgevoerd. De indexatieambitie luidt als volgt: - Het bestuur streeft er naar om halfjaarlijks de pensioenuitkeringen van de gepensioneerden en de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers te indexeren op basis van de CBS-consumentenprijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Deze mensen mogen verwachten dat hun pensioenrechten in de komende jaren met een groot deel van de prijsindex worden verhoogd (80-100%). De verhoging kan per jaar verschillen. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. - Het bestuur streeft er naar om de pensioenaanspraken van actieve deelnemers per de data van de collectieve OWASE CAO-verhogingen te indexeren overeenkomstig de OWASE CAO-loonindex. Deze
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
18
mensen mogen verwachten dat hun pensioenrechten in de komende jaren met een groot deel van de loonindex worden verhoogd (80-100%). De verhoging kan per jaar verschillen. Zij kunnen voor de toekomst geen rechten ontlenen aan een verleende indexatie en aan de verwachting voor de komende jaren. Indexatiekader De voorziening pensioenverplichtingen wordt onder het Financiële Toetsingskader (FTK) vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur. Ook bij het vaststellen van de dekkingsgraad van het pensioenfonds wordt uitgegaan van deze rentetermijnstructuur. Er wordt een nominale dekkingsgraad bepaald. Op basis van deze nominale dekkingsgraad beoordeelt het bestuur of er op dat moment voldoende financiële middelen zijn om indexaties toe te kennen. Zoals reeds aangegeven wordt voor indexaties door het pensioenfonds geen geld gereserveerd. Als de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat kan het bestuur besluiten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken aan te passen aan de loon- en prijsstijgingen. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van looninflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de collectieve OWASE CAO-verhogingen, de zgn. loonindex. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van gepensioneerden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers in de pensioenregeling bekijkt het bestuur eerst óf sprake is van een prijsinflatie en zo ja, hoe hoog deze is. Het bestuur gaat daarbij uit van de prijsindexcijfers die door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden vastgesteld (CPI alle huishoudens afgeleid), de zgn. prijsindex. Het bestuur bekijkt vervolgens hoe de financiële situatie van het pensioenfonds is. Het pensioenfonds moet op elk moment voldoende financiële middelen hebben om aan al zijn financiële verplichtingen te voldoen (bijvoorbeeld het uitbetalen van de pensioenuitkeringen) en moet tevens nog een reserve hebben. In totaal dient het pensioenfonds ten minste een zgn. dekkingsgraad van 105% te hebben (100% voor de verplichtingen plus 5% voor de reserve). Als de dekkingsgraad onder 105% zakt heeft het pensioenfonds een zgn. dekkingstekort. Als het pensioenfonds een dekkingsgraad van 105% heeft, heeft het geen financiële middelen om de pensioenuitkeringen en pensioenaanspraken te indexeren. Door te indexeren worden de verplichtingen van het pensioenfonds namelijk groter en aan grotere verplichtingen kan het pensioenfonds op dat moment niet voldoen. Naast de hiervoor genoemde reserve van 5% moet het pensioenfonds nog een aantal financiële reserves aanhouden. Deze reserves dienen om eventuele risico’s te kunnen opvangen (zoals een hele lage rentestand of het inzakken van de aandelenkoersen). Als het pensioenfonds onvoldoende financiële middelen heeft om alle reserves aan te houden heeft het pensioenfonds een zgn. reservetekort. Als geen sprake is van een reservetekort heeft het pensioenfonds op dat moment in beginsel voldoende middelen om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken volledig te indexeren en kan het bestuur bij de vaststelling van het indexatiepercentage zelfs rekening houden met indexaties die in het verleden niet konden plaatsvinden (maar dan mag door deze zgn. inhaalindexatie niet alsnog een reservetekort ontstaan). De grens voor volledig indexeren ligt op 100% van de reservetekortgrens. Als geen sprake is van een dekkingstekort maar wel van een reservetekort kan het bestuur besluiten de pensioenaanspraken gedeeltelijk te indexeren. Het bestuur hanteert daarvoor de zgn. lineaire indexatie-methode. De voor het bepalen van de financiële situatie relevante ijkdatum is de situatie één maand vóór de beoogde indexatieverlening. Voor de eventuele indexatie van de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers gaat het bestuur uit van de datum van de collectieve OWASE CAO-verhoging. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen van gepensioneerden en voor de pensioenaanspraken van gewezen deelnemers beoordeelt het bestuur twee keer per jaar - per 1 januari en per 1 juli - of de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken geïndexeerd kunnen worden. Het bestuur beoordeelt de financiële situatie van het pensioenfonds op de datum die één maand vóór de beoogde indexatiedatum ligt. Voor de beoordeling of sprake is geweest van prijsinflatie kijkt het bestuur of de prijsindex is gestegen in de referteperiode van april tot oktober, resp. van oktober tot april (referteperiode van een halfjaar).
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
19
Zoals reeds vermeld is het indexatiebeleid strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur beslist op basis van de actuele financiële situatie of en in hoeverre de pensioenaanspraken per een bepaalde datum kunnen worden aangepast. Als dat nodig is kan het bestuur eventueel ook andere factoren bij zijn beslissing laten meewegen. Indexatie per 1 januari 2010 en per 1 april 2010 Het pensioenfondsbestuur had in januari 2009 besloten om de indexatie van de pensioenuitkeringen van pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers per 1 januari 2009 niet toe te kennen. Er was op 1 januari 2009 sprake van een reservetekort. Volgens het CBS waren de prijzen over de voor deze indexatie geldende referteperiode van april 2008 tot oktober 2008 met 0,65% gestegen (inflatie). Deze mensen misten dus een indexatie van 0,65%. De gemiste indexatie werd voor elke individuele persoon in de administratie geregistreerd. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 12 januari 2010 bekeken of de indexatie van 1 januari 2009 per 1 januari 2010 als een zgn. inhaalindexatie alsnog toegekend zou kunnen worden. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was op de (nieuwe) ijkdatum van 1 december 2009 119,5%. De reservetekortgrens lag bij 115,0%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2010 te kunnen verhogen. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van april 2009 tot oktober 2009 niet gestegen, maar juist gedaald met -0,34% (deflatie). Dit betekende dat per 1 januari 2010 geen reguliere indexatie toegekend zou worden. De pensioenen werden ook niet verlaagd met - 0,34%. Wel diende het deflatiepercentage verrekend te worden met een op een latere datum eventueel toe te kennen indexatie. Het bestuur heeft vervolgens besloten om aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2010 een inhaalindexatie toe te kennen van 0,31%, waarbij het bestuur het deflatiepercentage van - 0,34% heeft verrekend met het nog niet toegekende inflatiepercentage van 0,65% van 1 januari 2009 (0,65% - 0,34% = 0,31%). Met de toekenning van de inhaalindexatie van 0,31% waren er geen achterstanden meer bij het toekennen van indexaties. Voor de goede orde dient hierbij opgemerkt te worden dat op dat moment nog in het pensioenreglement stond dat een deflatiepercentage verrekend kan worden met toekomstige indexaties. De situatie van verrekening met een inhaalindexatie werd eenvoudigweg niet voorzien. Het bestuur heeft volgens het pensioenreglement de mogelijkheid om af te wijken van het reguliere beleid en heeft daartoe in dit geval ook besloten. Het bestuur heeft CAO-partijen in 2010 voorgesteld om de pensioenregeling zodanig aan te passen dat een deflatiepercentage - als regulier beleid - ook verrekend kan worden met inhaalindexaties. CAO-partijen zijn daarmee akkoord gegaan en het pensioenreglement is in 2010 op dienovereenkomstige wijze aangepast. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 12 januari 2010 besloten om de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers per 1 januari 2010 overeenkomstig de OWASE-loonindex met 0,5% te indexeren. Per 1 april 2010 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, nogmaals met 0,5% verhoogd. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was op de zgn. ijkdatum van 1 maart 2010 114,8%. De reservetekortgrens lag bij 113,9%. Dit betekent dat het pensioenfonds in beginsel voldoende financiële middelen had om de pensioenaanspraken per 1 april 2010 te kunnen verhogen. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 20 april 2010 besloten om de opgebouwde pensioenaanspraken van de actieve deelnemers per 1 april 2010 te verhogen met 0,5%. Indexatie per 1 juli 2010 en per 1 januari 2011 Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 6 juli 2010 beoordeeld of de pensioenen per 1 juli 2010 geïndexeerd konden worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 oktober 2009 tot 1 april 2010 gestegen met 0,97%. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 112,1% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2010. De dekkingsgraad had ten minste 112,8% moeten zijn (reservetekortgrens). Er was sprake van een reservetekort van -0,7%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 juli 2010 volledig te kunnen verhogen. Volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds kon de indexatie wel gedeeltelijk worden toegekend. De deelfactor op basis van het reservetekort was 91/100 (berekening: 112,1 - 105,0 / 112,8 -105,0). Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 juli 2010 een gedeeltelijke indexatie toe te
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
20
kennen van 0,88% (berekening: 91/100 x 0,97%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteerde een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09%. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 beoordeeld of de pensioenen per 1 januari 2011 geïndexeerd kunnen worden. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 april 2009 tot 1 oktober 2010 gestegen met 0,28%. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 111,6% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2010. De dekkingsgraad had ten minste 114,4% moeten zijn (reservetekortgrens). Er was sprake van een reservetekort van -2,8%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2011 volledig te kunnen verhogen. Volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds kon de indexatie wel gedeeltelijk worden toegekend. De deelfactor op basis van het reservetekort was 70/100 (berekening: 111,6 - 105,0 / 114,4 -105,0). Het bestuur heeft vervolgens besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,20% (berekening: 70/100 x 0,28%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteert voor deze personen een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,08% per 1 januari 2011 en een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09% per 1 juli 2010 (totaal is dit 0,08% +0,09% = 0,17%). Het bestuur probeert het gemiste indexatiedeel van 0,17% op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. De eerstvolgende datum per wanneer het bestuur beoordeelt of geïndexeerd kan worden is 1 juli 2011. Per 1 januari 2011 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, met 0,65% verhoogd. Het bestuur heeft besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid aan de actieve deelnemers per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,45% (berekening: 70/100 x 0,65%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteert een niet gecompenseerde loonstijging van 0,20% per 1 januari 2011. Het bestuur probeert het gemiste indexatiedeel van 0,20% op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat.
2.3.2
Verwachte en gerealiseerde wijzigingen in het komend jaar
CAO-partijen hebben afgesproken dat er een pensioenwerkgroep wordt ingesteld, die zal adviseren op welke wijze het STAR-pensioenakkoord kan worden geïmplementeerd. Ook het pensioenbureau zal in deze werkgroep zitting nemen. Er is bij de OWASE-ondernemingen een duidelijke tendens zichtbaar dat de mensen steeds langer in ploegendienst blijven werken. Per 1 januari 2010 is het pensioengevende percentage van de ploegentoeslag voor de deelnemers die onder de OWASE CAO vallen verhoogd van 20% naar 35% en per 1 januari 2011 is dit percentage verder verhoogd naar 50% (voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen is het percentage van 20% blijven gelden). De pensioenaanspraken van de ex-partner op het verevend ouderdomspensioen worden met ingang van 1 januari 2011 (zo mogelijk) tegelijk met de pensioenaanspraken van de actieve deelnemer geïndexeerd op basis van de OWASE CAO-loonindex. Tot 1 januari 2011 werden de pensioenaanspraken van de expartner geïndexeerd op basis van de CPI prijsindex (alle huishoudens, afgeleid). Het bijzonder nabestaandenpensioen werd en wordt op basis van de prijsindex geïndexeerd. Vanwege de gestegen levensverwachting dienden de zgn. flexibiliseringsfactoren (ruil- en afkoopverhoudingen) in het pensioenreglement aangepast te worden. De actuaris van het pensioenfonds heeft de nieuwe factoren berekend. De nieuwe factoren zullen met ingang van 1 april 2011 van toepassing worden. De in het pensioenreglement genoemde afgeleide rente - op basis waarvan de ruilen afkoopverhoudingen worden berekend - was op een bepaald moment net iets uit de voor de rekenrente vastgestelde bandbreedte van 3% en 5% gelopen. De afgeleide rente is daarna echter weer wat gestegen. Het bestuur heeft daarom besloten de in het reglement voor de berekening van de flexibiliseringsfactoren genoemde rekenrente van 4% en de bijbehorende bandbreedte onverkort te handhaven.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
21
2.4
Beleggingenparagraaf
2.4.1
Algemeen en beleggingsproces
Het bestuur heeft een beleggingscommissie ingesteld die in 2010 bestond uit twee bestuursleden en één extern lid, die tevens voorzitter is van de beleggingscommissie (zie paragraaf 1.2.5). De heer A.J.M. Bruijne is de externe voorzitter van de beleggingscommissie. De heer J. Boot van Insinger de Beaufort is de beleggingsadviseur van het pensioenfonds. Towers Watson verzorgt de beleggings- en performancerapportages en voert in samenwerking met het pensioenbureau van Dion wijzigingen door in de beleggingsportefeuille op basis van de besluiten van het bestuur en van de beleggingscommissie. Het pensioenbureau zorgt tevens voor de ambtelijke ondersteuning, de beleidsvoorbereiding en de operationele uitvoering van beleggingsbeslissingen en coördineert de beleggingsadministratie. Het bestuur bepaalt de hoofdlijnen van het te voeren beleggingsbeleid door middel van de vaststelling van de lange termijn ALM-benchmark. Hiertoe wordt periodiek een Asset Liability Management (ALM) studie uitgevoerd. In een ALM-studie worden, op basis van bepaalde uitgangspunten, lange termijn prognoses gemaakt waarbij de ontwikkelingen van de bezittingen en de verplichtingen tegen elkaar worden afgezet. De vorige ALM-studie is in 2006 uitgevoerd. In 2007 zijn op basis van de uitkomsten van deze ALM-studie de hoofdlijnen van het huidige beleggingsbeleid vastgesteld. Op basis hiervan zijn vervolgens in 2008 de ALM-benchmarks en de SAA-beheerruimte vastgesteld. Per 1 december 2008 zijn de ALM-benchmarks en de SAA-beheerruimte enigszins bijgesteld. Het bestuur heeft in de tweede helft van 2010 een nieuwe ALM-studie uit laten voeren. Op basis van de uitkomsten van de nieuwe ALM-studie zal in 2011 worden bekeken of en zo ja in hoeverre het beleggingsbeleid opnieuw vastgesteld dient te worden en of de ALM-benchmarks en SAA-beheerruimte bijgesteld dienen te worden. De SAA-beheerruimte geeft aan binnen welke marges de beleggingscommissie, na advies van de beleggingsadviseur, op strategisch niveau mag afwijken van de ALM-benchmark. Dit SAA-beheer (Strategische Asset Allocatie-beheer) is gebaseerd op de verwachtingen op middellange termijn en de timing van de strategische aanpassingen. De SAA-benchmark die door de beleggingscommissie wordt vastgesteld, wordt opgesplitst in mandaten die door mandaatbeheerders deels op actieve wijze worden beheerd. De implementatie hiervan en de aansturing van de mandaatbeheerders is de verantwoordelijkheid van de beleggingsadviseur, van Towers Watson en van het pensioenbureau. De behaalde rendementen van de ALM-benchmark, de SAA-benchmark en de mandaten worden gemeten zodat duidelijk wordt hoe het behaalde pensioenfondsrendement is opgebouwd en op basis van welke beslissingen dit rendement tot stand is gekomen.
2.4.2
Beleggingsklimaat en het beleggingsresultaat
Het jaar 2010 werd vooral gedomineerd door de diverse crises in het eurogebied. Ook in 2011 zullen de financiële markten te maken krijgen met onzekerheden over het financieren van overheidsschulden en kan van tijd tot tijd grote volatiliteit op het gebied van rente, valuta en waarschijnlijk ook de aandelenmarkten worden verwacht. Begin 2010 werd uitgegaan van het volgende economische scenario: − In Westerse economieën traag economisch herstel met meerdere jaren van lage groei; − Opkomende markten groeien sneller maar daar is kans op oververhitting en inflatiedruk; − Minder lenen en hoge werkloosheid vormen een rem op de consumentenbestedingen; − De centrale banken houden de rente voorlopig laag, maar de afloop van de geldverruimende maatregelen door de centrale banken en de overheden kan voor een opwaartse druk op de rentetarieven zorgen; − Door de lage groei zal de inflatie in de Westerse economieën voorlopig beperkt blijven.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
22
In grote lijnen heeft de economische cyclus zich in 2010 inderdaad voltrokken volgens bovenstaand economische scenario. De druk op de lange rente in verband met de geldverruimende maatregelen is vooralsnog beperkt gebleven. De enorme renteval in juli/augustus 2010 werd echter niet voorzien. 2010 is een goed jaar geworden voor de wat meer risicovolle beleggingscategorieën. Zowel de kredietmarkten, de wereldwijde aandelenmarkten, de grondstoffen als de vastgoedmarkten leverden goede positieve rendementen op, veelal meer dan 10%. Uitzonderingen waren de bankensector en de nutsbedrijven. De markten worden geleid door een krachtige economische opleving in met name de grote opkomende landen zoals China, Brazilië, Turkije en India. Investeringen in die landen liggen hoog, de wereldhandel bloeit op en grondstoffenprijzen hebben de neiging omhoog te gaan. In Europa profiteerden met name Zweden en Duitsland van de grote vraag naar kapitaalgoederen en auto’s. Deze cyclische beweging is nog iets sterker geweest dan begin 2010 werd voorzien. Investeringsbeslissingen Het lijkt achteraf gezien dat het pensioenfonds wat vroeg geweest is met het stapsgewijs langzaam afbouwen van cyclische posities in goudmijnen, energie en opkomende markten. De koersen stegen aanvankelijk nog iets verder door. Toch heeft de herbelegging in vastgoedaandelen uiteindelijk meer opgeleverd. De switch van energieaandelen en groeiaandelen naar dividendaandelen eind september 2010 heeft nog geen positief voordeel opgeleverd. Groeiaandelen presteren momenteel nog beter dan dividendaandelen. In december 2010 werd € 15 mln. herbelegd van een passief naar een actief beheerd opkomende markten-fonds. De beleggingscommissie is van oordeel dat een actieve manager in opkomende markten bij de huidige ontwikkeling van de beurskoersen in deze beleggingscategorie waarde kan toevoegen ten opzichte van de index. De beleggingscommissie zal de resultaten na een jaar evalueren. De herbeleggingen in vastgoed - in zowel het beursgenoteerde vastgoed van het Kempen-vastgoedfonds als het niet beursgenoteerde vastgoed van het Aberdeen-vastgoedfonds - lijken redelijk goed getimed. De waarde van het Aberdeen-vastgoedfonds is vrijwel onveranderd en er is een klein dividend ontvangen. Het Kempen-vastgoedfonds is met ruim 15% in waarde gestegen. Vanaf april 2010 heeft de beleggingscommissie stapsgewijs de omvang van de vastrentende waardenportefeuille en de duration van de beleggingsportefeuille teruggebracht door winst te nemen in één van de twee lange duration obligatiefondsen waarin het pensioenfonds participaties heeft. De commissie verwachtte - en verwacht nog steeds - dat de rente op termijn zal stijgen. De rente was echter pas eind augustus 2010 op haar dieptepunt, dus de commissie was op dit punt een paar maanden te vroeg. De rente kruipt sindsdien langzaam maar zeker omhoog en de koers van het lange duration fonds ligt momenteel al weer 2% onder het niveau van de eerste verkopen in april 2010. Tegen het einde van het jaar is - na een goede performance - tevens een lange Franse inflatiegerelateerde obligatie verkocht. De afdekking van het renterisico is hierdoor verder afgebouwd. De afdekking van de US-dollar op aandelen Amerika is gedurende het jaar op 90% gehouden. De USdollar is nog steeds in herstel ten opzichte van de Euro. In het kalenderjaar 2010 steeg de US-dollar met bijna 7% ten opzichte van de Euro. De US-dollar lijkt daarmee naar een bandbreedte van € 1,20 - € 1,45 verschoven te zijn met nog steeds grote schommelingen in de koersen. Bij een EUR/USD-koers van € 1,45 gaat de beleggingscommissie het huidige beleid van 90% US-dollar afdekking heroverwegen. Samenvatting terugblik De cyclische herstelmarkt heeft zich in 2010 zeer goed doorgezet op basis van onderliggend economisch herstel. Er was in april/mei 2010 en later in november echter wel veel onrust in de markten. Sterk oplopende overheidstekorten in de Verenigde Staten en Europa gaven reden tot zorg en de Centrale Banken en overheden werden gedwongen vergaande maatregelen te nemen. Het stapsgewijs afbouwen van cyclische en groei sectoren blijkt achteraf iets te vroeg te zijn geweest. De allocatie naar vastgoed lijkt wel goed getimed te zijn. Rentestanden in de ‘safe haven’ landen Duitsland, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië lijken eind augustus 2010 een bodem gevonden te hebben (tussen de 2% - 2,5% voor de 10 jaarsrente) en sindsdien is er een opwaartse druk op de rentetarieven. De renteafdekking door middel van de lange duration obligatiefondsen en de inflatie gerelateerde obligatiefondsen heeft in de praktijk goed gewerkt, maar kon niet voorkomen dat de dekkingsgraad tijdelijk weer terugviel naar 107%.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
23
2.4.3
Performance-analyse
In absolute termen is het rendement over het vermogen over het jaar 2010 positief (zie onderstaande tabel). Als de valuta-afdekking buiten beschouwing wordt gelaten heeft de beleggingsportefeuille een rendement van 12,1% gerealiseerd. Als de valuta-afdekking wordt meegewogen is het rendement lager, namelijk 10,4%. De gedeeltelijke afdekking van het valutarisico heeft de performance over het jaar 2010 dus nadelig beïnvloed. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft de portefeuille een underperformance gerealiseerd. Als de valuta-afdekking buiten beschouwing wordt gelaten hebben de mandaatbeheerders een lichte underperformance van -0,4% gerealiseerd. Als de valuta-afdekking wordt meegewogen is de underperformance wat groter, namelijk -2,1%. Ten opzichte van de ALM-benchmark heeft alleen de categorie Vastrentende waarden een outperformance behaald over 2010. Van de subcategorieën onder Vastrentende waarden heeft alleen de subcategorie staatsobligaties een outperformance behaald over 2010. Alle overige categorieën laten een underperformance zien ten opzichte van de ALM-benchmark. De beleggingscategorie Zakelijke waarden heeft een underperformance behaald, ondermeer omdat er niet meer wordt belegd in Japanse aandelen, terwijl deze categorie binnen de ALM-benchmark een positief rendement heeft laten zien. De underperformance van de categorie Overige zakelijke waarden heeft een soortgelijke oorzaak: er wordt niet belegd in private equity, terwijl deze categorie een veel hoger rendement (+41,3%) heeft behaald dan de benchmark van Overige zakelijke waarden (+31,1%). De afwijking binnen de categorie aandelen Noord-Amerika wordt veroorzaakt doordat bij deze categorie ook wereldwijde aandelenfondsen zijn meegenomen. De benchmark betreft echter die van NoordAmerika. Binnen de categorie aandelen Europa wordt de underperformance veroorzaakt door de beleggingen in large cap aandelen, terwijl large cap aandelen over het jaar 2010 minder goed hebben gepresteerd ten opzichte van de bredere benchmarkindex voor aandelen Europa.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
24
2010 performanceoverzicht (YTD)
Beleggingscategorie
2010
2010
2010
2010
2010
2010
Feitelijke positie per 31-12-2010 (x € 1 mln)
Feitelijke positie per 31-12-2010 (in %)
Rendement Portefeuille
Bijdrage SAA en Mandaatbeheer (in %)
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
(in %)
(in %)
(in %)
Staatobligaties * Bedrijfsobligaties Inflation linked obligaties
127,0 80,5 70,3
23,9 15,1 13,2
12,7 4,9 0,1
10,6 - 0,1 - 0,4
2,1 4,8 0,5
30 10 10
Totaal Vastrentende waarden
277,8
52,2
7,1
4,7
2,4
50
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
Noord Amerika ** Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
101,9 25,7 15,5 51,2
19,2 4,8 2,9 9,6
15,9 25,3 27,4 7,0
- 7,4 - 2,0 - 0,5 -25,6 - 4,7
23,3 27,3 27,9 25,6 11,7
15 5 4,5 3,5 12
Totaal Zakelijke waarden
194,3
36,5
15,4
- 5,7
21,1
40
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen Hedgefunds met volatielere elementen High Yield credits Private Equity
16,4 32,9 11,8 -
3,1 6,2 2,2 -
12,4 37,1 11,5 -
0,7 - 1,7 - 28,9 11,5 - 41,3
11,7 38,8 28,9 41,3
2,5 2,5 2,5 0 0 2,5
Totaal Overige zakelijke waarden
61,1
11,5
25,6
- 5,5
31,1
10
Totaal excl. valuta-afdekking
533,2
100,2
12,1
-0,4
12,5
Totaal incl. valuta-afdekking
532,1
100,0
10,4
- 2,1
12,5
2009 performanceoverzicht (YTD)
2009
2009
2009
2009
2009
2009
Feitelijke positie per 31-12-2009 (x € 1 mln)
Feitelijke positie per 31-12-2009 (in %)
Rendement Portefeuille
Bijdrage SAA en Mandaatbeheer (in %)
Rendement ALMBenchmark
ALMbenchmark
(in %)
(in %)
Staatobligaties * Bedrijfsobligaties Inflation linked obligaties
131,2 68,3 75,5
27,4 14,3 15,7
- 3,8 10,4 8,9
- 6,6 - 4,0 0,1
2,8 14,4 8,8
30 10 10
Totaal Vastrentende waarden
275,0
57,4
2,5
- 3,8
6,3
50
Noord Amerika ** Emerging Markets Azië overig Azië Japan Europa
80,8 25,8 12,4 48,3
16,9 5,4 2,5 10,1
26,7 68,8 89,5 38,5
2,3 - 5,3 24,8 - 25,6 5,3
24,4 74,1 64,7 25,6 33,2
15 5 4,5 3,5 12
Totaal Zakelijke waarden
167,3
34,9
38,1
0,9
37,2
40
Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen Commodities: andere delfstoffen Hedgefunds met volatielere elementen High Yield credits Private Equity
28,4 10,6 -
5,9 2,2 -
20,0 32,7 -
- 28,9 - 0,9 - 46,6 - 6,2 32,7 - 48,8
28,9 20,9 46,6 6,2 48,8
2,5 2,5 2,5 0 0 2,5
Totaal Overige zakelijke waarden
39,0
8,1
25,3
- 13,8
39,1
10
Totaal excl. valuta-afdekking
481,3
100,4
nb
nb
nb
Totaal incl. valuta-afdekking
479,3
100,0
14,6
- 6,8
21,4
Beleggingscategorie
Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen Aandelen
*
**
(in %)
De categorie staatsobligaties bevat twee fondsen met een lange duration. De voor de ALM-benchmark gehanteerde index heeft een veel kortere duration. Dit leidt tot een enigszins vertekend beeld bij het weergeven van het relatieve rendement. Inclusief allocaties naar het BNP Global High Income Equity Fund, BNP L Fund – Bond Convertible World, iShares Macquarie Global Infrastructure fonds die in werkelijkheid wereldwijde aandelenfondsen zijn
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
25
2.4.4
De huidige ALM-benchmark en SAA-bandbreedtes
Strategische beheerruimte van de SAAFeitelijke posities * benchmark
in %
Beleggingscategorie
ALM-benchmark Benchmark index
Vastgesteld door:
Assetmix
Benchmark Bestuur
Minimum Bestuur
Maximum Bestuur
31-12-2010
100
Vastrentende waarden Zakelijke waarden
50 50
45 40
60 55
52 48
Vastrentende waarden
50
45
60
52
30
25
50
24
10
0
20
13
10
0
20
13
0
-5
5
2
Zakelijke waarden
50
40
55
48
Aandelen Overige zakelijke waarden
40 10
25 0
45 20
36 11
Aandelen
40
25
45
36
Staatsobligaties (Eur. Unie, ex Conv; AAA/AA/A) Staatsobligaties: Inflation Linked AAA/AA/A Credits AAA/AA/A/BBB-rating (incl. OL) ** Liquiditeiten
Aandelen ontwikkelde landen: Europa Aandelen ontwikkelde landen: Noord Amerika Aandelen ontwikkelde landen: Azië Japan Aandelen ontwikkelde landen: Azie overig Aandelen Emerging Markets
JPMorgan New EMU Barcap Euro Overall Over 5 years Lehman Euro Aggregate Credit - Corporate Euribor
MSCI AC Europe MSCI North America MSCI AC Far East MSCI AC Far East ex JP MSCI EM (Emerging Markets)
Private Equity
15
28
3,5
4,5
5
0
10
8
10
0
20
11
2,5
0
5
3
2,5
0
5
6
2,5
0
5
-
0
0
5
-
0
0
5
2
2,5
0
5
-
100 100 100
80 80 80
100 100 100
86 0
0
0
100
0
16
12
16
15
Overige zakelijke waarden Indirect onroerend goed Commodities: edelmetalen (goud incl. mining) Commodities: andere delfstoffen (energie) Hedgefunds met volatielere rendementen High yield credits
12
EPRA Total Return Index EUR S&P GSCI Gold Index Spot S&P GSCI Index Spot Indx Euribor +5% Citigroup High Yield Market Capped Index DJ STOXX Priv. EQ 20 TR
Risicobeperkingen afdekking van valuta exposure Beleggingen in USD Beleggingen in JPY *** Beleggingen in GBP **** Beleggingen in overige valuta's Modified duration inv. grade obligaties (jaar): *
conform VPV
Het bestuur accepteert dat de beheerruimte tijdelijk wordt overschreden wanneer deze overschrijding het enkele gevolg van marktontwikkelingen is.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
26
**
Het bestuur heeft op 3 maart 2009 besloten dat een beperkt percentage van ten hoogste 10% high yield credits in een investment grade creditsfonds waarin het pensioenfonds belegt is toegestaan, mits de belegging in dit fonds bij de aankoop een omvang heeft van ten hoogste € 15 miljoen. *** Het pensioenfonds had in het gehele boekjaar 2010 geen in Japanse Yen genoteerde beleggingen. **** Het bestuur heeft op 21 april 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie op tactische gronden besloten om de afdekking van de GBP volledig los te laten. De ALM-benchmark is niet aangepast. Als de GBP onder de € 0,75 zakt dient de afdekking weer opgetrokken te worden naar ten minste 80%.
In de bestuursvergadering van 13 januari 2009 heeft het pensioenfondsbestuur de ALM-benchmarks en beheerruimtes vastgesteld (zie bovenstaande tabel). De benchmarks en beheerruimtes gelden per 1 december 2008. Deze percentages zijn gedurende het boekjaar 2010 niet gewijzigd.
2.4.5
Vooruitblik 2011
Onzekerheden 2011 Naast de schuldencrisis binnen Europa zijn er meer zaken die de financiële markten in zijn greep houden. De belangrijkste onzekerheden voor 2011 zijn: − Mogelijke oververhitting van de Chinese economie; − Inflatiedruk bij opkomende landen door stijging van de voedselprijzen; − Houdt het stelsel van Amerikaanse centrale banken (de FED) de Amerikaanse economie aan de praat? De betalingsbalans van de Verenigde Staten raakt verder uit evenwicht; − De exit-strategie van de overheden en centrale banken; worden de geldverruimende steunmaatregelen in 2012 afgebouwd? − Welke invloed hebben de overheidstekorten op de financiële markten van de economisch zwakke Eurolanden (Griekenland, Italië, Ierland, Portugal en Spanje); − Wat is het effect van de invloed die de overheid uitoefent op de werking van de financiële markten (o.a. de Volcker-rule en het Basel 3-akkoord op het bankenstelsel); − Zet het consumentenvertrouwen door? − Hoe gevoelig zijn de aandelenmarkten voor een eventuele stijging van de marktrente boven de 4%. Samenvatting economisch scenario 2011 De beleggingscommissie gaat voor 2011 uit van een ongewijzigd economisch scenario ten opzichte van begin 2010. De economische cyclus verloopt daarmee ondanks grote problemen bij banken en de hoge schuldenlast in de Westerse wereld volgens normale patronen: − In Westerse economieën traag economisch herstel met meerdere jaren van lage groei; − Opkomende markten groeien sneller maar daar is kans op oververhitting en inflatiedruk; − Minder lenen en hoge werkloosheid vormen een rem op de consumentenbestedingen; − De centrale banken houden de rente voorlopig laag, maar de afloop van de geldverruimende maatregelen door de centrale banken en de overheden kan voor een opwaartse druk op de rentetarieven zorgen; − Door de lage groei zal de inflatie in de Westerse economieën voorlopig beperkt blijven. De meest recente economische cijfers wijzen op een wereldwijde economische groei van ongeveer 4% voor 2011. Handel en distributie draaien inmiddels weer op volle toeren. Fabricage heeft nog steeds te kampen met overcapaciteit maar bedrijven kunnen wel goede winsten rapporteren. De meest recente inflatiecijfers vallen licht hoger uit dan een jaar eerder voorspeld. In de Westerse wereld wordt de inflatiedruk gezien als een tijdelijk fenomeen als gevolg van de jaar op jaar stijgende grondstofprijzen en bestaande loonafspraken. Men gaat nog steeds uit van zeer sterke deflationaire krachten in de Westerse wereld. Het risico bestaat dat de kerninflatie - dat zijn de prijsstijgingen exclusief prijsstijgingen in de sectoren voeding en energie - lager uitvalt en daarmee dat de financiële markten zich weer richten op de Westerse schuldencrisis. Marktverwachtingen 2011 Op basis van een verder economisch herstel, relatief lage rentestanden, goede winstcijfers en stijgende investeringen gaat de beleggingscommissie uit van wederom een positief jaar voor de meer risicovolle beleggingscategorieën zoals aandelen, vastgoed en high yield-obligaties. De markt wordt nog steeds geleid door cyclische tendensen, waardoor opkomende markten en grondstoffen nog steeds opwaarts potentieel hebben. Het pensioenfondsbestuur zal zich ook in 2011 weer uitgebreid laten informeren en adviseren over de economische ontwikkelingen door de beleggingscommissie en de beleggingsadviseur.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
27
2.5
Financiële paragraaf
2.5.1
Algemeen
Sinds 2007 geldt het Financiële Toetsingskader (FTK). In dit berekeningsmodel is de financiële positie van het pensioenfonds sterk afhankelijk van renteschommelingen. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de duration (rentegevoeligheid) van de pensioenverplichtingen hoger is dan de duration van de beleggingen. Als de rente omhoog gaat neemt de vermogenspositie van het pensioenfonds toe en als de rente omlaag gaat neemt de vermogenspositie af. Om dit effect te verkleinen is in 2007 besloten om de duration van de beleggingen in twee stappen fors te verhogen. In augustus 2007 werden voor € 75 mln. participaties aangekocht in het Robeco Inst. Long Duration Euro Governement Bond Fund 20 (LDI 20-fonds) en in september 2007 werden nog eens voor € 50 mln. participaties aangekocht in datzelfde fonds. De duration van dit beleggingsfonds is ca. 20. Een pensioenfonds moet de omvang van de verwachte uitgaande kasstromen vaststellen op basis van verwachte marktontwikkelingen en prudente verzekeringstechnische grondslagen waaronder begrepen de voorzienbare trend in overlevingskansen. Het pensioenfonds ging voor wat betreft laatstgenoemde trend tot 1 januari 2010 uit van de door het Actuarieel Genootschap (AG) begin 2007 uitgebrachte prognosetafel 2005–2050. Deze tafel was gebaseerd op de CBS-prognose 2006. Eind 2008 heeft het CBS een update uitgebracht: de CBS prognose 2008. De levensverwachting van mannen en vrouwen stijgt sneller dan eerder werd aangenomen. Het is belangrijk dat fondsen uitgaan van recente inzichten voor een actueel beeld. De toezichthouder DNB verwachtte daarom van fondsen dat zij bij het vaststellen van hun verplichtingen ultimo 2009 al rekening zouden houden met de wijziging van de overlevingskansen. Het bestuur heeft - na raadpleging van de adviserend actuaris van het pensioenfonds - besloten om de voorziening pensioenverplichtingen vooruitlopend op de publicatie van een nieuwe AG-prognosetafel met 3% te verhogen per ultimo 2009. De nieuwe AG prognosetafel 2010-2060 werd eind augustus 2010 gepubliceerd. In aansluiting op de nieuwe AG prognosetafel is tevens nog de zgn. ervaringssterfte berekend. De beroepsbevolking heeft namelijk een andere - over het algemeen hogere - levensverwachting dan de gehele bevolking. Het lang leven-risico nam toe met € 30,2 mln. Het kort leven-risico nam af met € 9,3 mln. Per saldo stegen de technische voorzieningen met € 20,9 mln. Aangezien in 2009 reeds een bedrag van € 11,9 mln. voor wijzigingen van overlevingskansen werd genomen resteerde in 2010 een toename van € 9,0 mln. Met ingang van oktober 2010 wordt de gestegen levensverwachting volledig meegenomen bij de berekeningen van de financiële positie van het pensioenfonds.
2.5.2
Het verslagjaar 2010
Het pensioenfonds heeft het jaar 2010 afgesloten met een negatief resultaat van € 1,2 miljoen. De verplichtingen dienden in oktober 2010 opgehoogd te worden in verband met nieuwe sterftecijfers. Uit de sterftecijfers moest worden afgeleid dat de levensverwachting van de mensen in de komende 50 jaar meer zal stijgen dan oorspronkelijk werd gedacht. Een hogere levensverwachting betekent langere verplichtingen en dus hogere verplichtingen. De gemiddelde rekenrente is gedurende 2010 afgenomen van 3,86% eind 2009 naar 3,45% eind 2010 waardoor de verplichtingen zijn toegenomen. Mede in combinatie met de sterftecorrectie zijn de verplichtingen eind 2010 met € 51,4 miljoen toegenomen ten opzichte van eind 2009. Eind 2009 had het pensioenfonds een VPV van € 405,3 miljoen, eind 2010 was dat € 456,7 miljoen. De geringe prijs- en looninflatie en de geringe - gedeeltelijke - indexatie van de pensioenaanspraken en pensioenuitkeringen heeft in positieve zin bijgedragen. Het vermogen van het pensioenfonds is gedurende 2010 aangegroeid met bijna € 50,1 miljoen. De toename van het vermogen is grotendeels te danken aan de stijging van de aandelenkoersen in 2010. Eind 2009 had het pensioenfonds een vermogen van € 483,2 miljoen, eind 2010 was dat € 533,3 miljoen.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
28
De groei van de verplichtingen werd dus vrijwel geheel gecompenseerd door de groei van het vermogen, maar door deze combinatie van factoren is de dekkingsgraad van het pensioenfonds wel afgenomen. Samenvatting van de financiële positie van het fonds en ontwikkelingen gedurende het jaar: Pensioenfondsvermogen in € 1000
Technische voorzieningen in € 1000
Dekkingsgraad in %
483.190
405.298
119,2%
Beleggingsresultaten
51.450
-
Premiebijdragen
15.866
-
1.035
-
- 17.109
-
-
38.203
- 1.136
13.177
533.296
456.678
Stand per 1 januari 2010
Werknemersgelden expiratie IPR Uitkeringen Wijziging marktrente Overige
Stand per 31 december 2010
116,8%
Het saldo van baten en lasten over de afgelopen jaren kan als volgt worden geanalyseerd:
Bedragen x € 1000
Premieresultaat Interestresultaat Overig resultaat
2010
2009
2008
2007
2006
4.597
4.256
7.748
6.603
5.289
46.093
50.577
- 54.013
13.338
11.448
- 51.933
-387
- 76.874
19.090
9.431
- 1.243
54.446
- 123.139
39.031
26.168
Het positieve premieresultaat duidt op een kostendekkende premie (zie ook paragraaf 2.5.5). Het positieve interestresultaat is voornamelijk het gevolg van de stijging van de beurskoersen. Het overig resultaat is het gevolg van de stijging van de marktrente met als gevolg een stijging van de voorziening pensioenverplichtingen en een toevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen in verband met de toegenomen levensverwachting van de deelnemers (zie ook paragraaf 2.6.1). Het bestuur heeft besloten om de zgn. excassokostenopslag op de voorziening pensioenverplichtingen (VPV) per 31 december 2010 van 2% van de VPV naar 2,25% op te hogen. Het gaat om de excassokosten voor het zgn. afwikkelscenario (dit houdt in het per direct volledig premievrij maken van alle pensioenen en vervolgens de pensioenregeling uitvoeren totdat de laatste deelnemer is overleden). Het opslagpercentage is wat lager dan de actuaris van het pensioenfonds heeft geadviseerd (2,4%), maar is ruim hoger dan op basis van de feitelijke berekening noodzakelijk zou zijn (1,5%). Het bestuur heeft de excassokostenopslag om prudente redenen opgehoogd naar 2,25% van de VPV. In 2011 zal nader worden bekeken of de opslag verder opgehoogd dient te worden. Het bestuur wil de uitkomsten van de landelijke discussie over de wenselijkheid van de invoering van een reëel kader (in plaats van het huidige nominale kader) afwachten. Het bestuur acht het niet opportuun om vooruitlopend op de uitkomsten van die discussie alvast een eventuele verdere verhoging door te voeren.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
29
2.5.3
Dekkingsgraad
Onder dekkingsgraad wordt verstaan de waarde van de bezittingen van het pensioenfonds, uitgedrukt in een percentage van de voorziening pensioenverplichtingen. Per 31 december 2010 is de nominale dekkingsgraad op basis van de FTK-methode 116,8%. De dekkingsgraad per 31 december (op basis van de jaarrekening) heeft zich de afgelopen jaren als volgt ontwikkeld: in % Dekkingsgraad per 31 december Gemiddelde rekenrente
2010
2009
2008
2007
2006
116,8
119,2
105,9
147,3
134,3
3,45
3,86
3,50
4,80
4,00
FTK
FTK
FTK
FTK
APP
Grafiek van de dekkingsgraadontwikkeling sinds december 2008 (vlak na het begin van de kredietcrisis):
Dekkingsgraadontwikkeling pensioenfonds OWASE 125,00% 120,00% 115,00%
Dekkingsgraad Dekkingstekortgrens
110,00%
Reservetekortgrens
105,00% 100,00% 95,00% dec-08 mrt-09 jun-09 sep-09 dec-09 mrt-10 jun-10 sep-10 dec-10
2.5.4
Richtlijnen van De Nederlandsche Bank
Onderdekking Indien op enig moment de dekkingsgraad daalt tot onder de 105% is er sprake van onderdekking van het fonds. In die situatie moet DNB hiervan op de hoogte worden gebracht en zal er binnen 3 maanden een herstelplan ter beëindiging van de onderdekking moeten worden ingediend. De situatie van onderdekking dient binnen 3 jaar na het optreden hiervan te zijn beëindigd. De FTK dekkingsgraad eind 2010 bedroeg 116,8% zodat er geen sprake was van onderdekking.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
30
Eind februari 2009 bedroeg de dekkingsgraad echter 101,3% en was er wel degelijk sprake van een dekkingstekort. De situatie van onderdekking heeft twee maanden geduurd, tot eind april 2009. In verband met het dekkingstekort heeft het bestuur een korte termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Dit herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een dekkingstekort, zodat het herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing was. Reservetekort Van een reservetekort is sprake indien de middelen ontoereikend zijn om naast de voorziening voor de pensioenverplichtingen en de reserve voor algemene risico's ook nog de buffers voor beleggingsrisico's en andere bestemde reserves aan te houden. Indien er op enig moment sprake is van een reservetekort dient DNB hierover te worden ingelicht en moet er binnen 3 maanden een plan worden ingediend om het reservetekort te beëindigen. De reserves dienen binnen maximaal 15 jaar weer op het gewenste niveau te worden gebracht. De vereiste dekkingsgraad zoals die voortvloeit uit de solvabiliteitsvoorschriften volgens de Pensioenwet bedroeg ultimo 2010 117,4%. De actuele dekkingsgraad lag met 116,8% onder deze zgn. reservetekortgrens. Per 31 december 2010 was er sprake van een reservetekort, de solvabiliteit was niet toereikend. De reservepositie van het pensioenfonds was negatief. De vereiste dekkingsgraad bedroeg ultimo 2008 111,0%. De dekkingsgraad lag ultimo 2008 met 105,9% onder de zgn. reservetekortgrens. Per 31 december 2008 was er wel degelijk sprake van een reservetekort. De situatie van reservetekort heeft tot eind mei 2009 geduurd. In verband met het reservetekort heeft het bestuur een lange termijn herstelplan opgesteld en bij DNB ingediend. Ook dit lange termijn herstelplan is gedurende de rest van 2009 van toepassing geweest. Eind 2009 was er gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer van een reservetekort, zodat dit herstelplan met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing is. Mei 2010 ontstond er opnieuw een reservetekort. Per 1 juni 2010 herleefde het ‘oude’ lange termijnherstelplan (het korte termijn herstelplan herleefde niet per deze datum, want er was geen sprake van een dekkingstekort). Ultimo 2010 was er nog steeds sprake van een reservetekort. Het herstelplan blijft van toepassing totdat er drie kwartaaleinden geen sprake is geweest van een tekort. Herstelplan In verband met het dekkings- en reservetekort begin 2009 heeft het bestuur een korte termijn- en lange termijnherstelplan opgesteld. In het korte termijn-herstelplan werd rekening gehouden met de verlaagde financiële positie per eind februari 2009. De uitgangspunten voor het lange termijn-herstelplan en de ondersteunende continuïteitsanalyse werden door het pensioenfondsbestuur vastgesteld op 3 maart 2009. Het herstelplan werd op 31 maart 2009 ingediend bij DNB. De daling van de dekkingsgraad in 2008 werd met name veroorzaakt door de volgende oorzaken: - Stijging van de Technische Voorziening door daling marktrente, effect dekkingsgraad -26%. - Daling vermogen door (negatieve) beleggingsrendementen, effect dekkingsgraad -19%. Omdat het pensioenfonds zich eind 2007 niet in een herstelsituatie bevond, was eind 2008 sprake van een nieuw herstelplan. De hersteltermijn voor opheffing dekkingstekort werd door de overheid verlengd van maximaal 3 jaar tot maximaal 5 jaar. De hersteltermijn voor opheffing reservetekort bleef maximaal 15 jaar. Uit het herstelplan bleek herstelkracht. Opheffing van het dekkingstekort werd naar verwachting in een periode van 3 jaar gehaald. Opheffing van het reservetekort werd naar verwachting in een periode van 5 jaar gehaald. Het herstelplan werd opgesteld met inachtneming van de uitgangspunten zoals die door DNB waren voorgeschreven. Ook een herstelplan is echter een benadering van de werkelijkheid. Dit betekende dat de werkelijke ontwikkeling van de dekkingsgraad in positieve of negatieve zin kon afwijken van het verwachte herstelpad, waardoor de financiële positie van het fonds zich sneller of langzamer kan herstellen dan voorzien. Volgens het herstelpad zou de dekkingsgraad ultimo 2010 104,9% moeten zijn (met dus nog een gering dekkingstekort). In werkelijkheid was er ultimo 2010 al lang geen sprake meer van een dekkingstekort. Wel was er sprake van een reservetekort: de dekkingsgraad was 116,8% met een negatieve reservepositie van -0,6%.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
31
Sturingsmiddelen In het herstelplan werd gebruik gemaakt van het sturingsmiddel toeslagverlening. Per 1 januari 2009 werden geen toeslagen toegekend aan inactieven (en actieven). Per 1 juli 2009, 1 januari 2010 en 1 april 2010 werden wel toeslagen toegekend. Per 1 juli 2010 werd een gedeeltelijk toeslag toegekend aan de inactieven en per 1 januari 2011 werd een gedeeltelijke toeslag toegekend aan de inactieven en de actieven. Dit was in overeenstemming met het reeds bestaande beleid zoals opgenomen in de ABTN. Evenwichtige belangenbehartiging In het herstelplan werd voornamelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid de toeslagverlening te korten om tot herstel te komen. Alle deelnemers zouden door deze maatregel worden getroffen. Het bestuur was en is dan ook van mening dat hij met dit beleid recht heeft gedaan aan het uitgangspunt van evenwichtige belangenbehartiging. Ook bij eventuele verdergaande maatregelen zou het bestuur dit uitgangspunt hanteren bij de besluitvorming. Gehanteerde uitgangspunten Bij het herstelplan werd uitgegaan van een prognose van de ontwikkeling van het deelnemersbestand op basis van de deelnemersgegevens per 31 december 2007. De daarbij gehanteerde aannames waren conform de eerder uitgevoerde continuïteitsanalyse van april 2008. Als peildatum voor de tekortsituatie en de beleggingsportefeuille gold 28 februari 2009. Hierdoor werd rekening gehouden met de verdere daling van de dekkingsgraad in de eerste maanden van 2009, waarbij het pensioenfonds in onderdekking terecht was gekomen. Onderbouwing uitgangspunten: In het herstelplan werd uitgegaan van de feitelijke asset-mix per eind 2008. De reden hiervoor was dat de feitelijke beleggingsmix op die datum fors afweek van de strategische mix. Er werd verondersteld dat niet zou worden gerebalanced en dat de verschuiving naar de strategische mix uit autonome groei diende plaats te vinden. In het herstelplan werd verondersteld dat de rentetermijnstructuur waarmee de Technische Voorzieningen waren vastgesteld, zich gedurende de eerste vijf jaar zou ontwikkelen conform de verwachtingen in de rentetermijnstructuur van begin 2009. Vanaf 2013 werd verondersteld dat de rentetermijnstructuur aan het einde van ieder jaar identiek zou zijn aan de rentetermijnstructuur die aan het begin van dat jaar van toepassing was. Er ontstond derhalve vanaf 2013 jaarlijks een resultaat doordat de in de rentetermijnstructuur besloten verwachte ontwikkeling van de rente bij de veronderstelde bevriezing niet optrad. DNB had hiervoor generiek toestemming verleend. Ultimo 2008 bedroeg de benodigde buffer 11,0%. Deze buffer was afgestemd op de feitelijke asset-mix. Het bestuur heeft zich bij het opstellen van de uitgangspunten gehouden aan de gestelde uitersten in de Regeling Parameters. In het bijzonder betekende dit dat het verwachte rendement over de gehele vijftienjaarsperiode 5,7% zou bedragen, met uitzondering van de eerste twee jaar. Ontwikkelingen na 31 december 2008 Begin 2009 waren de aandelenbeurzen verder gedaald. Daarnaast was de rentetermijnstructuur waarop de verplichtingen werden berekend eveneens gedaald. Als gevolg van deze ontwikkelingen had de dekkingsgraad zich als volgt ontwikkeld: Dekkingsgraad eind december 2008 105,9% Dekkingsgraad eind februari 2009 101,3% Met genoemde ontwikkelingen was rekening gehouden bij het opstellen van onderhavig herstelplan. Het herstel was onderbouwd vanaf de dekkingsgraad van 101,3% per eind februari 2009. Informatieverstrekking aan deelnemers en overige betrokkenen -
-
Het bestuur heeft de deelnemers en de pensioengerechtigden op de hoogte gesteld van het dekkingstekort en de financiële situatie van het pensioenfonds door middel van een nieuwsbrief die meegestuurd werd met de salaris- en pensioenspecificaties van maart 2009. In overeenstemming met de communicatievereisten uit de pensioenwet werd in de startbrief en in de informatie bij uitdiensttreding opgenomen, dat het pensioenfonds een tekort had en zich in een herstelsituatie bevond. Daarnaast werden de deelnemers van het pensioenfonds geïnformeerd over het herstelplan middels de modelbrief van de Autoriteit Financiële Markten
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
32
(AFM) die in het tweede kwartaal van 2009 werd verstuurd aan alle deelnemers. Verder was het herstelplan opvraagbaar voor alle deelnemers. Aan gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zou - in overeenstemming met de communicatievereisten uit de pensioenwet - op verzoek informatie over het herstelplan worden verstrekt. Daarnaast werd aan gewezen deelnemers/pensioengerechtigden in het tweede kwartaal van 2009 informatie verstuurd over het herstelplan.
-
Tabel: Effect op dekkingsgraad (in %) Korte Lange termijn termijn Dekkingsgraad per 28 februari 2009 resp. 31 december 2011 SturingsPremie De premie is ruim kostendekkend. Een middelen premieverhoging is niet nodig en de werkgevers hoeven ook geen extra herstelpremie bij te dragen Uitkeringen Vrijval buffer over uitkeringen Indexatie Geen toeslagverlening in de periode 2009-2011, daarna overeenkomstig toeslagbeleid Beleggingen Verschil tussen het gemiddelde jaarrendement van 5,7% en de oprenting van de pensioenverplichtingen Rentetermijnstructuur Aanpassing van de rentecurve vanaf 2014 met toestemming van DNB (forward rates) Overige Inclusief prognoses voor langlevenrisico Dekkingsgraad per 31 december 2011 resp. 31 december 2023 MVEV* per 31 december 2011 resp. VEV** per 31 december 2023 Korting op aanspraken en Korting van aanspraken is niet nodig. rechten (korte termijn herstelplan)
101,3
108,1
2,5
4,6
0,3
6,7
0,0
- 31,6
4,0
25,5
0,0
5,9
0,0
- 1,1
108,1
118,1
105,0
111,0
-
-
* MVEV: minimaal vereist eigen vermogen ** VEV: vereist eigen vermogen
DNB heeft bij brief van 1 juli 2009 bevestigd dat het herstelplan akkoord is bevonden. Zowel het korte termijn-herstelplan als het lange termijn-herstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Het lange termijn herstelplan herleefde echter per 1 juni 2010 en is begin 2011 nog steeds van kracht. De deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn in november 2010 met een brief uitgebreid geïnformeerd over de risico’s van het pensioenfonds en van de pensioenregeling, over de actuele financiële situatie van het pensioenfonds en over de risico’s van het beleggen in aandelen en de noodzaak om te beleggen.
2.5.5
Kostendekkende premie volgens de FTK-methode
De beleidsregels van De Nederlandsche Bank schrijven voor dat de premie kostendekkend dient te zijn. De door het pensioenfonds in 2010 ontvangen pensioenpremie van € 15,9 miljoen is hoger dan de door de actuaris voor 2010 berekende kostendekkende premie van € 13,5 miljoen. De kostendekkende premie fluctueert van jaar tot jaar, mede als gevolg van wijziging van het rentepercentage. Voor zover de in 2010 ontvangen premies hoger zijn dan de kostendekkende premie is het meerdere toegevoegd aan de vrije reserve van het pensioenfonds en dient dit ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds. Werkgevers en werknemers betalen gezamenlijk een pensioenpremie van 30% van de pensioengrondslag(som). Deze 30% is de premie die het pensioenfonds daadwerkelijk in rekening brengt. Volgens de pensioenwet dient het pensioenfonds een premie in rekening te brengen die ten minste kostendekkend is. Het gaat hierbij om de kosten van de opbouw van de nominale pensioenaanspraken en
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
33
om de uitvoeringskosten. De nominale aanspraken vormen ca. 60% van het uiteindelijke pensioen van de deelnemer. De overige 40% van het pensioen wordt gevormd door indexaties. Indexaties zijn bij pensioenfonds OWASE echter strikt voorwaardelijk. Het pensioenfondsbestuur besluit of een indexatie al dan niet wordt toegekend. De deelnemers hebben geen recht op indexatie. Voor de indexaties wordt geen geld gereserveerd en voor de indexaties wordt ook geen premie betaald. Indexaties dienen uit de beleggingsopbrengsten te worden gefinancierd. De actuaris van het pensioenfonds heeft de hoogte van de kostendekkende premie in oktober 2010 onderzocht in verband met de extreem lage rentestand eind augustus en de gestegen levensverwachting. Bij andere pensioenfondsen was gebleken dat de marges klein waren geworden of dat de premie niet langer kostendekkend was. Tot oktober 2010 was er altijd sprake van een marge tussen de daadwerkelijke premie van 30% en de kostendekkende premie. De premie van 30% lag dus voorheen altijd wat hoger dan door de pensioenwet wordt voorgeschreven. Maar in de maand oktober bleek de kostendekkende premie opeens hoger te zijn dan 30%, dit als gevolg van de extreem lage rentestand eind augustus en doordat de levensverwachting van de deelnemers sterker gestegen is dan eerder werd verwacht. Dat mensen langer leven is positief, maar het betekent tevens dat het pensioenfonds ook langer pensioen zal moeten uitbetalen en daarmee was bij de berekening van de voor de opbouw van de pensioenen benodigde premie nog geen rekening gehouden. Daarnaast geldt: hoe lager de rekenrente, hoe hoger de pensioenverplichtingen en dus ook hoe hoger de kostendekkende premie. Zuiver kostendekkende premie vs. gedempte kostendekkende premie Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen de zuiver kostendekkende premie en de gedempte kostendekkende premie. De zuiver kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december vastgesteld voor het gehele komende jaar op basis van de rekenrente over december. Het pensioenfonds hanteert naast de zuiver kostendekkende premie ook een gedempte kostendekkende premie. Deze gedempte kostendekkende premie is voor het bestuur het uitgangspunt bij de vaststelling van de pensioenpremie die daadwerkelijk in rekening wordt gebracht. Ook de gedempte kostendekkende premie wordt jaarlijks op 31 december voor het komende jaar vastgesteld, maar op basis van de gemiddelde rekenrente over de voorliggende periode van 12 maanden (deze zgn. dempingsperiode van 12 maanden is een eigen keuze van het pensioenfonds; het pensioenfonds mag ook een langere dempingsperiode hanteren). a.
De zuiver kostendekkende premie 2010 en 2011
De zuiver kostendekkende premie voor 2010 werd op 31 december 2009 vastgesteld (rekenrente 3,88%). De zuiver kostendekkende premie voor 2010 was 25,0%. De zuiver kostendekkende premie voor 2011 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2010 (rekenrente 3,42%). De zuiver kostendekkende premie voor 2011 is 29,0% en is dus lager dan 30%. Wel is duidelijk dat er momenteel slechts een hele geringe marge zit tussen de premie van 30% en de zuiver kostendekkende premie. b.
De gedempte kostendekkende premie 2010 en 2011
De gedempte kostendekkende premie voor 2010 werd op 31 december 2009 vastgesteld (rekenrente 3,75%). De gedempte kostendekkende premie voor 2010 was 25,7%. De gedempte kostendekkende premie voor 2011 is inmiddels ook vastgesteld, op 31 december 2010 (rekenrente 3,23%). De gedempte kostendekkende premie voor 2011 is 30,3% hetgeen hoger is dan 30%. Het gaat hierbij dan wel om een hele geringe overschrijding. De pensioenpremie is bij de gekozen dempingsystematiek strikt formeel niet kostendekkend in 2011. Dit betekent - strikt formeel - dat ofwel de dempingsperiode aangepast dient te worden, ofwel de opbouw van pensioenaanspraken in 2011 gekort dient te worden, ofwel een hogere premie betaald dient te worden, ofwel de pensioenregeling versoberd dient te worden. Echter, gezien de slechts hele geringe overschrijding kan de daadwerkelijke premie voor 2011 naar het oordeel van het bestuur voorlopig op 30% worden gehandhaafd. Dit mede gelet op het feit dat in voorgaande jaren de premie ruim voldoende was en in 2011 de pensioensituatie, in lijn met de ontwikkelingen in Nederland, heroverwogen zal worden. Indien de premie in de komende periode structureel niet kostendekkend blijkt te zijn zal het bestuur wel degelijk actie ondernemen. CAO-partijen zijn per brief over deze ontwikkelingen geïnformeerd.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
34
2.5.6
Herverzekering
In de financiële opzet van het pensioenfonds wordt rekening gehouden met normaal voorkomende risico’s. Het risico voor het pensioenfonds van kort leven (lees: vroegtijdig overlijden) is dan ook opgenomen in de financiële opzet en dus ook in de vastgestelde pensioenpremie. Voor het risico voor het pensioenfonds van arbeidsongeschiktheid geldt dit eveneens. Het pensioenfonds heeft ter afdekking van de risico’s als gevolg van uitzonderlijke situaties van overlijden en arbeidsongeschiktheid een herverzekering afgesloten. Deze herverzekering is ondergebracht bij Alhermij. Het gaat hierbij om een integrale stop-loss verzekering voor het totale risico van overlijden en arbeidsongeschiktheid. Per 1 januari 2010 en per 1 januari 2011 zijn de bij Alhermij afgesloten herverzekeringen verlengd.
2.5.7
Vooruitzichten 2011
Het beleid van het pensioenfondsbestuur is gericht op het behoud van de vermogenspositie en van de dekkingsgraad. Een daling van de dekkingsgraad kan echter niet worden uitgesloten.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
35
2.6
Actuariële paragraaf
2.6.1
Actuariële analyse van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
2010
2009
16.901 - 11.511 - 793
18.009 - 12.942 - 811
4.597
4.256
4.319 - 429 47.560 - 5.357
4.081 - 417 57.164 - 10.251
46.093
50.577
- 22 429 19 - 4.516 - 38.203 -2 340 - 10.155 208 - 31 0
- 91 129 - 898 - 1.677 13.604 129 - 87 - 11.464 0 - 34 2
- 51.933
- 387
- 1.243
54.446
Premieresultaat Premiebijdragen Pensioenopbouw Onttrekking uit premie voor uitvoeringskosten
Interestresultaat Directe beleggingsopbrengsten Beleggingskosten Indirecte beleggingsopbrengsten Rentetoevoeging
Overig resultaat Resultaat op waardeoverdrachten Resultaat op levenskansen Resultaat op arbeidsongeschiktheid Toeslagen Wijziging marktrente (ultimo jaar) Resultaat op kosten Resultaat op uitkeringen Overige mutaties in technische voorzieningen * Overige baten Wijziging herverzekeringsdeel technische voorzieningen Overige lasten
Totaal saldo van baten en lasten
* De post "Overige mutaties in technische voorzieningen" werd in 2010 in overwegende mate bepaald door de overgang naar de nieuwe sterftegrondslagen en de wijziging in opslag excassokosten van 2% naar 2,25%.
Op grond van bovenstaande kan worden vastgesteld dat sprake is van een kostendekkende premie (zie ook paragraaf 2.5.5).
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
36
2.6.2
Uitkomsten van de solvabiliteitstoets
Bedragen x € 1000
31-12-2010
Uitgedrukt in de VPV
Aanwezig vermogen
533.296
116,8%
Af: VPV volgens FTK-methode
456.678
100,0%
22.834
5,0%
53.784
11,8%
56.682
12,4%
Overige voorzieningen
17
0,0%
Reservepositie
- 2.915
- 0,6%
Af: minimaal vereist eigen vermogen (5%)
Dekkingspositie Af: vereist eigen vermogen (excl. minimaal vereist eigen vermogen)
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
37
2.7
Risicoparagraaf
2.7.1
Risico- en beheersingsbeleid
Het bestuur heeft zijn beleid verwoord in de ABTN. Risicobeheersing en Interne Controle zijn ook voor de komende periode speerpunten van het beleid. Het bestuur is druk bezig met het doorvoeren van integraal risicomanagement (implementatie beleidscyclus). In de tweede helft van 2010 en begin 2011 zijn alle risicogebieden en de bijbehorende beheersmaatregelen door het bestuur behandeld. Per risicogebied worden de risico’s geïdentificeerd, wordt beleid bepaald, wordt dat beleid geïmplementeerd en wordt een adequate monitoring gerealiseerd. Het gaat om de volgende risicogebieden: − Matchingrisico − Marktrisico − Kredietrisico; − Verzekeringstechnisch risico − Omgevingsrisico − Operationeel Risico * − Uitbestedingsrisico − IT-risico * − Integriteitsrisico − Juridisch risico * Het operationele risico en het IT-risico vallen bij het pensioenfonds onder het uitbestedingsrisico. Niet het pensioenfonds, maar de externe dienstverleners dienen het operationele risico en het IT-risico te beheersen. Het pensioenfonds dient daarover in het kader van zijn uitbestedingsbeleid goede afspraken te maken met die externe dienstverleners, want het pensioenfonds blijft wel verantwoordelijk voor de beheersing van deze risico’s
De risicobeheerparagraaf in de ABTN zal in de loop van 2011 verder aangepast en uitgebreid worden. Risicobeheersmaatregelen Bij de beheersing van risico’s wordt er naar vier beheersmaatregelen gekeken: Risico-identificatie Risicobeleid Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid Hieronder worden deze vier beheersmaatregelen kort toegelicht. Risico-identificatie Bij identificatie wordt gekeken in welke mate en op welke wijze het pensioenfonds een bepaald risico geïdentificeerd heeft. De identificatie dient op een systematisch en structureel proces te zijn gebaseerd en het bestuur dient betrokken te zijn bij het hele proces. Het proces dient beschreven en vastgelegd te worden. Risico’s kunnen worden onderscheiden in financiële en niet-financiële risico’s. Bij de identificatie van financiële risico’s zijn ook de gebruikte modellen (bijvoorbeeld een ALM-model) van belang: welk model is het, is het model state of the art, welke parameters worden gebruikt en zijn die parameters actueel. Risicobeleid De kwaliteit van het risicobeleid als beheersmaatregel wordt bepaald door een adequate vastlegging van de mate waarin en de wijze waarop men het risico wenst te beheersen (acceptatienorm / tolerantiegrenzen). Voor het beleid zijn ook de keuzes die het bestuur ten aanzien van de beheersing van risico’s heeft gemaakt, de prioriteiten die het bestuur daarbij heeft gesteld, de belangenafweging die het bestuur daarbij heeft gemaakt en de motivering van deze keuzes, prioriteiten en afweging van belang.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
38
Implementatie en uitvoering van het risicobeleid Bij implementatie wordt gekeken naar de mate waarin en wijze waarop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden in de organisatie van het pensioenfonds en processen, procedures en richtlijnen in de AO/IC van het pensioenfonds zijn geïmplementeerd, teneinde uitvoering te geven aan het risicobeleid. Van belang hierbij is dat er een goede scheiding is tussen de uitvoerende en de controlerende taken binnen het pensioenfonds. Bij financiële risico’s dienen de parameters die gebruikt worden voor de modellen tijdig geëvalueerd en zo nodig aangepast te worden. Monitoring van de uitvoering van het risicobeleid De mate waarin en de wijze waarop wordt toegezien - en bijgestuurd - op de specifieke risico’s en de getroffen beheersmaatregelen, bijvoorbeeld door middel van ALM-studies, continuïteitsanalyses, risicoanalyses, scenarioanalyses, stresstesting, performancerapportages, financiële rapportages, accountantsrapporten, actuariële rapporten, compliancerapporten, SLA-rapportages, SAS70-verklaringen, foutenanalyses. Er wordt gekeken naar de kwaliteit van deze monitoring. Van belang hierbij is dat er frequente en heldere rapportages voor het bestuur zijn en dat er door het bestuur - als er bijgestuurd moet worden - ook tijdig bijgestuurd wordt.
2.7.2
Beleggingsrisico’s
De belangrijkste beleggingsrisico’s zijn markt-, prijs-, valuta- en kredietrisico. In 2008 is het beleggingsbeleid heroverwogen in het licht van de nieuwe Pensioenwet en de daarin opgenomen eisen inzake de kostendekkende premie, het indexatiebeleid en het (minimaal) vereiste eigen vermogen. Binnen het huidige beleggingsbeleid wordt gestreefd naar een evenwichtige spreiding over de verschillende beleggingscategorieën en regio’s. In 2011 zal het beleggingsbeleid opnieuw worden heroverwogen, mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie die in het vierde kwartaal van 2010 werd uitgevoerd (zie paragraaf 2.8.1).
2.7.3
Actuariële risico’s
Najaar 2010 zijn de zgn. prognosetafels AG 2010-2060 verschenen en is tevens de nieuwe TW ervaringssterfte 2010 gepubliceerd. In de nieuwe prognosetafels is de sterftetrend verdisconteerd. De tafels wijzen op een sterkere toename van de levensverwachting, dan drie jaar eerder - bij de publicatie van de vorige prognosetafels - werd verwacht. Door toepassing van de prognosetafels is het langlevenrisico voor het pensioenfonds weliswaar sterk gereduceerd, maar door het grote verschil tussen de nieuwe en de vorige prognosetafels diende er toch een forse correctie te worden doorgevoerd. Vooruitlopend op het beschikbaar komen van de nieuwe tafels heeft het pensioenfondsbestuur de verplichtingen op advies van de actuaris van het fonds per ultimo 2009 reeds met een percentage van 3% verhoogd in verband met de toegenomen levensverwachtingen. In oktober 2010 zijn de verplichtingen op advies van de actuaris verder opgehoogd naar totaal 7% (met inbegrip van de reeds doorgevoerde verhoging van 3%). Overige relevante actuariële risico’s zijn het overlijdens- en het arbeidsongeschiktheidsrisico. Voor deze risico’s is een stop loss-verzekering afgesloten (zie paragraaf 2.5.6)
2.7.4
Renterisico
Het pensioenfonds is gevoelig voor wijzigingen in de marktrente omdat de duration van de beleggingen en van de verplichtingen niet gelijk zijn. Bij de bepaling van het beleggingsbeleid weegt het bestuur zorgvuldig de voordelen (meer zekerheid) en nadelen (minder rendement) van meer of minder duration matching af ten opzichte van alternatieve strategieën. Het bestuur heeft er in 2007 voor gekozen om het
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
39
verschil tussen de duration van de beleggingen en de duration van de verplichtingen te verkleinen. Het renterisico werd op deze wijze aanzienlijk verminderd. De beslissing werd ingegeven door de verwachting dat de rente zou gaan dalen. Het bleek een goede beslissing op het juiste moment te zijn. Inmiddels is de situatie echter enigszins gewijzigd. Na in 2007 en 2008 te zijn gedaald is de lange rente gedurende 2009 en 2010 gestegen, in augustus van 2010 opeens weer sterk gedaald, maar vervolgens weer gestegen. Voor 2011 wordt een verdere rentestijging verwacht. Het bestuur wil daarom op behoedzame wijze en stapsgewijs het verschil tussen de duration van de beleggingen en de duration van de verplichtingen weer wat vergroten, zodat wat meer rendement gerealiseerd kan worden.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
40
2.8
Toekomstparagraaf
2.8.1
Wijzigingen in de bestuurssamenstelling
Het pensioenfondsbestuur heeft het rooster van aftreden van de bestuursleden en de leden van het verantwoordingsorgaan in februari 2011 opnieuw vastgesteld. Met ingang van mei 2011 zal een herschikking binnen het bestuur plaatsvinden: De heer Botter zal per 1 mei 2011 met pensioen gaan. Hij kan dan niet langer namens de geleding van de werknemers in het bestuur zitten. Er ontstaat dus een vacature in het bestuur. De heer Van den Elst is reeds geruime tijd kandidaat-lid van het bestuur en (extern) lid van de financiële commissie. Daarvoor was hij de voorzitter van de vroegere deelnemersraad. Hij is dus goed bekend met het reilen en zeilen van het pensioenfonds en goed ingevoerd in de pensioenmaterie. De heer Van den Elst zal doorschuiven mits DNB met de benoeming akkoord gaat (DNB toetst alle voorgenomen benoemingen van bestuurders van pensioenfondsen). Als lid van het dagelijks bestuur van de werkgeversvereniging WVO kan de heer Van den Elst niet tot werknemersvertegenwoordiger worden benoemd. De heer Van den Elst zal per 1 mei 2011 namens de geleding van de werkgevers plaatsnemen in het bestuur. De heer Floor zit momenteel namens de werkgevers in het bestuur. Hij zal met ingang van 1 mei 2011 namens de werknemers worden benoemd. Zowel de werkgeversvereniging WVO als het platform van de gezamenlijke ondernemingsraden SOR hebben met deze mutaties ingestemd, WVO benoemt de werkgeversvertegenwoordigers in het bestuur en de SOR benoemt de werknemersvertegenwoordigers in het bestuur. De heer Botter blijft tot 1 mei 2011 secretaris van het bestuur. Hij zal na 1 mei 2011 als extern lid aan de beleggingscommissie worden toegevoegd (maar zonder stemrecht). De heer Van den Elst zal met ingang van januari 2011 terugtreden uit de financiële commissie en plaatsnemen in de beleggingscommissie van het pensioenfonds (vanaf 1 mei 2011 met stemrecht). De heer Floor zal vanaf 1 mei 2011 de nieuwe secretaris van het bestuur zijn. Er zal een nieuw kandidaat-bestuurslid worden gezocht dat aan de financiële commissie toegevoegd zal worden.
2.8.2
ALM-studie 2010
Het bestuur heeft in het vierde kwartaal van 2010 een nieuwe ALM-studie laten uitvoeren. De vorige ALM-studie dateerde uit 2006. Op 7 februari 2011 heeft Ortec BV - de instelling die de ALM-studie voor het pensioenfonds heeft uitgevoerd - de uitkomsten van de ALM-studie gepresenteerd. Eén van de belangrijkste uitkomsten is dat een andere asset allocatie op de korte termijn geen invloed heeft op de solvabiliteitsrisico’s en op de koopkracht: op korte termijn zijn geen aanpassingen aan de strategische asset allocatie nodig. Het eindrapport van Ortec BV met de uitkomsten van de ALM-studie zal in het eerste kwartaal van 2011 aan het bestuur worden aangeboden, zodat het bestuur in het tweede kwartaal op basis van de uitkomsten een actieplan kan maken voor 2011/2012. Ortec voert aansluitend tevens nog een continuïteitsanalyse uit.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
41
Hardenberg, 19 april 2011 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
R.M. Botter Secretaris
Disclaimer Voor zover de informatie in dit bestuursverslag betrekking heeft op (verwachtingen voor) de toekomst kunnen door het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE met betrekking tot de juistheid en volledigheid van gegevens vanzelfsprekend geen garanties worden gegeven. Aan deze gegevens kunnen daarom ook geen rechten worden ontleend.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
42
3
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Het verantwoordingsorgaan van het pensioenfonds is op 25 november 2008 ingesteld. Het pensioenfondsbestuur legt jaarlijks op basis van o.a. het jaarverslag verantwoording af aan het verantwoordingsorgaan over de beleidskeuzes voor de toekomst, het gevoerde beleid, de uitvoering hiervan en de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance. Voor de goede orde dient opgemerkt te worden dat het verantwoordingsorgaan niet belast is met het intern toezicht. Voor het intern toezicht wordt driejaarlijks een visitatiecommissie ingehuurd om het functioneren van het pensioenfonds en van het bestuur te onderzoeken en zo nodig aanbevelingen te doen. Het verantwoordingsorgaan kijkt met name of er een evenwichtige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Het verantwoordingsorgaan heeft in de nieuwe - huidige - organisatiestructuur behalve zijn eigen wettelijke taken ook een aantal taken van de vroegere deelnemersraad toebedeeld gekregen (zie paragraaf 1.2.2). In de huidige structuur is er geen deelnemersraad meer. Het verantwoordingsorgaan heeft voor zichzelf een reglement vastgesteld op basis van de uitgangspunten van de Pension Fund Governance. Hierbij zijn de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording van het orgaan vastgesteld. In het kader van de deskundigheidsbevordering heeft het verantwoordingsorgaan begin 2010 - en ook begin 2011 - voor zijn leden een cursusdag georganiseerd. De leden van het verantwoordingsorgaan hebben tevens de studiedag van het bestuur in oktober 2010 bijgewoond. De leden van het verantwoordingsorgaan zijn voldoende ingevoerd in de complexe pensioenmaterie en het reilen en zeilen van het pensioenfonds om het door het bestuur gevoerde beleid, de uitvoering van dat beleid, en de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes voor de toekomst op zijn merites te kunnen beoordelen. Om een beeld te krijgen van zijn eigen functioneren heeft het verantwoordingsorgaan begin 2010 een evaluatie uitgevoerd. Daaruit kwam naar voren dat het verantwoordingsorgaan naar behoren functioneert. Bij de cursusdag begin 2011 werd ingegaan op enkele onderwerpen waarvan de leden van het verantwoordingsorgaan bij de evaluatie hadden aangegeven dat een verdieping van de kennis van deze onderwerpen gewenst zou zijn. In het overleg tussen het bestuur en het verantwoordingsorgaan, dat over het boekjaar 2010 is gehouden zijn de volgende onderwerpen/ontwikkelingen aan de orde geweest: Beleid (m.n. het beleggingsbeleid, het communicatieplan, het deskundigheidsplan en het compliancebeleid) Waarborgen voor interne beheersing (risicomanagement) Uitvoeringsovereenkomst Financiële en actuariële analyses Reactie en beleid bestuur op kredietcrisis; gevolgen voor de dekkingsgraad Herstelplan Vooruitzichten Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van zijn taakuitoefening kennisgenomen van de jaarstukken (bestuursverslag, jaarrekening, actuarieel rapport, accountantsverslag). 2010 is het derde jaar waarin het verantwoordingsorgaan in functie is. Het bestuur heeft het verantwoordingsorgaan geïnformeerd over belangrijke ontwikkelingen. Bij het overleg met het pensioenfondsbestuur is door de voorzitter van het bestuur, de heer Meijerink, een toelichting gegeven op alle relevante ontwikkelingen bij het pensioenfonds. Voor zover het verantwoordingsorgaan dat kan beoordelen heeft het bestuur binnen hetgeen in zijn vermogen ligt - de juiste maatregelen genomen met een juiste afweging van de belangen van alle betrokkenen.
Bevindingen Het verantwoordingsorgaan heeft de volgende bevindingen: Het verantwoordingsorgaan heeft zich op basis van de jaarstukken en de toelichting op alle ontwikkelingen door het bestuur een adequaat beeld kunnen vormen van de financiële situatie van het pensioenfonds, van het gevoerde beleid, van de uitvoering van dat beleid, van de beleidskeuzes voor de toekomst, en van de naleving van de regels met betrekking tot de Pension Fund Governance.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
43
Conclusie Het verantwoordingsorgaan komt tot de volgende conclusie: Het verantwoordingsorgaan heeft op basis van de beschikbare informatie geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beleidskeuzes die het bestuur voor het boekjaar 2010 en voor de toekomst heeft gemaakt, aan de wijze waarop het bestuur uitvoering heeft gegeven aan zijn beleid en aan de naleving van de Pension Fund Governance door het bestuur. Het verantwoordingsorgaan heeft met instemming kennis genomen van de benoeming van een externe complianceofficer. Het verantwoordingsorgaan heeft voorts met instemming kennis genomen van de voortgang bij de inspanningen van het bestuur om te komen tot integraal risicomanagement en de inrichting van een gestructureerd intern control framework. Het verantwoordingsorgaan vertrouwt er op dat het bestuur ook het komende jaar doortastend zal optreden met een juist oog voor de belangen van alle betrokkenen.
Hardenberg, 19 april 2011 Stichting Pensioenfonds OWASE Het verantwoordingsorgaan,
F. Schepers Voorzitter
R.H. de Jonge Secretaris
Reactie van het bestuur Het bestuur heeft de volgende reactie gegeven op de bevindingen en de conclusie van het verantwoordingsorgaan: Het pensioenfondsbestuur kan zich vinden in het oordeel van het verantwoordingsorgaan en dankt het verantwoordingsorgaan voor het in hem gestelde vertrouwen.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
44
JAARREKENING
2010
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
45
Balans per 31 december 2010
Balans per 31 december 2010 na toerekening van het saldo van baten en lasten:
Bedragen x € 1000
2010
2009
Toelichting op pagina
Activa Beleggingen
55
532.076
479.302
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
59
218
248
Vorderingen en overlopende activa
59
908
998
Overige activa (liquide middelen)
60
1.147 __________
534.349
Totaal
3.588 __________
484.136
Passiva Stichtingskapitaal en reserves
60
76.383
77.626
Technische voorzieningen
61
456.896
405.546
Overige voorzieningen
66
17
18
Overige schulden en overlopende passiva
66
1.053
946
__________
Totaal
Dekkingsgraad * in % *
__________
534.349
484.136
116,8%
119,2%
Dekkingsgraad (op basis van de grondslagen van de jaarrekening) wordt hierbij gedefinieerd als pensioenvermogen gedeeld door de technische voorzieningen. Het pensioenvermogen is gelijk aan het totaal activa minus overige schulden en overlopende passiva.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
46
Staat van baten en lasten over 2010
Staat van baten en lasten over 2010:
Bedragen x € 1000
2010
2009
Toelichting op pagina
Baten Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers)
73
16.901
18.009
Beleggingsresultaten
75
51.450
60.828
Overige Baten
76
82
76
___________
___________
68.433
78.913
12.942
Totaal Lasten Pensioenopbouw
77
11.511
Indexering en overige toeslagen
77
4.516
1.677
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
77
5.357
10.251
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
77
- 17.449
- 16.146
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
77
- 349
- 323
Pensioenuitkeringen
78
17.109
16.233
Pensioenuitvoeringskosten
78
1.144
1.005
Wijziging marktrente
80
38.203
- 13.604
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
81
9.590
12.467
Saldo overdracht van rechten
81
- 16
- 97
Overige lasten
82
60
62
___________
___________
69.676
24.467
___________
___________
- 1.243
54.446
Totaal
Saldo van baten en lasten
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
47
Samenvatting van de actuariële analyse
2010
2009
4.597
4.256
46.093
50.577
Wijziging rekenrente
- 38.203
13.604
Overig resultaat
- 13.730
- 13.991
Bedragen x € 1000
Premieresultaat Interestresultaat
Totaal
___________
___________
- 1.243
54.446
Bestemming van het saldo van baten en lasten
Bedragen x € 1000
Bestemmingsreserves Overige reserves
Totaal
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
2010
2009
-
-
- 1.243
54.446
___________
___________
- 1.243
54.446
pagina
48
Kasstroomoverzicht over 2010
Bedragen x € 1000
2010
2009
16.802
18.817
Kasstroom uit pensioenactiviteiten Ontvangen premies Ontvangen waardeoverdrachten
520
401
Betaalde pensioenuitkeringen
- 17.109
- 16.233
Betaalde waardeoverdrachten
- 504
- 304
44
44
Ontvangen uitkeringen van herverzekeraars Resultatendeling herverzekeraars
-
0
Betaalde premies herverzekering
- 60
- 62
- 1.144
- 1.005
Betaalde pensioen uitvoeringskosten Mutatie overige vorderingen en schulden
Totaal kasstroom uit pensioenactiviteiten
266
300
___________
__________
- 1.185
1.958
66.165
66.929
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Verkopen en aflossingen van beleggingen Ontvangen directe beleggingsopbrengsten Aankopen beleggingen Betaalde kosten van vermogensbeheer
4.449
4.258
- 71.441
- 69.946
- 429 ___________
Totaal kasstroom uit beleggingsactiviteiten
- 1.256
___________
Netto kasstroom
Koers- en omrekeningsverschillen op liquide middelen
- 2.441
0
- 417 __________
824
__________
2.782
0
___________
__________
-2.441
2.782
Saldo liquide middelen 1 januari
3.588
806
Saldo liquide middelen 31 december
1.147
3.588
Mutatie liquide middelen
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
49
Toelichting behorende tot de jaarrekening 2010
1
Inleiding
Het doel van Stichting Pensioenfonds OWASE, statutair gevestigd te Zwolle (hierna ‘het pensioenfonds’) is het nu en in de toekomst verstrekken van uitkeringen aan gepensioneerden en nabestaanden ter zake van ouderdom en overlijden; tevens verstrekt het pensioenfonds uitkeringen aan arbeidsongeschikte deelnemers. Het pensioenfonds geeft invulling aan de uitvoering van de pensioenregeling van de volgende aangesloten ondernemingen:
Aangesloten ondernemingen: -
Cleanbord Systems B.V. Combipac B.V. Dion B.V. Future Pipe Industries B.V. Future Pipe B.V. Handelsonderneming Schinkel-Schouten B.V. Rollepaal B.V. Romit B.V. RPC Bebo Nederland Schoeller Arca Systems B.V. Schoeller Arca Systems Services B.V. Trepak Image Systems B.V.
-
Sima Kunststoffen B.V. Sphere Nederland B.V. Stichting BONO Wadinko N.V. Wavin Assurantie B.V. Wavin B.V. Wavin Diensten B.V. Wavin Nederland B.V. Wavin Overseas B.V. Wavin Staf B.V. Wavin Technology & Innovation B.V.
Deze ondernemingen hebben voor de uitvoering van de pensioenregelingen ieder afzonderlijk een (gelijkluidende) uitvoeringsovereenkomst gesloten met Stichting Pensioenfonds OWASE. De uitvoeringsovereenkomsten zijn in 2010 geactualiseerd. Zij zullen in 2011 door het pensioenfonds en alle aangesloten ondernemingen opnieuw worden ondertekend.
2
Overeenstemmingsverklaring
De jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. Het bestuur heeft op 19 april 2011 de jaarrekening opgemaakt.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
50
3
Grondslagen voor de waardering en resultaatbepaling
3.1
Algemeen
Alle bedragen zijn vermeld in Euro’s. Beleggingen en pensioenverplichtingen worden gewaardeerd op actuele waarde. Overige activa en passiva worden gewaardeerd tegen nominale waarde, tenzij anders vermeld. Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben.
3.2
Schattingen en veronderstellingen
De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden of opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden.
3.3
Opname van een actief of een verplichting cq. van een bate of een last
Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
51
de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en nadelen en de betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn.
3.4
Saldering van een actief en een verplichting
Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen.
3.5
Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Waardewijzigingen van beleggingen kunnen een wezenlijk onderdeel van de beleggingsperformance uitmaken. Aangezien het onderscheid tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardewijzigingen bij beleggen in het algemeen van weinig betekenis wordt geacht, dienen ongerealiseerde waardewijzigingen in de staat van baten en lasten te worden verwerkt. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Bijzondere waardevermindering De boekwaarde van de beleggingen wordt periodiek beoordeeld. Indien de boekwaarde van de belegging de realiseerbare waarde gedurende een langere periode overtreft, wordt de boekwaarde verlaagd ten laste van de winst- en verliesrekening in de periode waarin de waardevermindering is opgetreden.
3.6
Vreemde valuta
Activa en verplichtingen in vreemde valuta’s worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum.
31 december 2010
31 december 2009
Euro (incl. valuta-afdekking)
87%
88%
Overig (niet-Euro)
13%
12%
In percentages
Gedurende het boekjaar 2010 werden de posities in US-dollars voor ten minste 85% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft Pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst afgesloten met KasBank. Het bestuur heeft op 21 april 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
52
tactische gronden volledig los te laten. Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2010 niet het geval geweest.
3.7
Beleggingen
Algemeen In overeenstemming met de Pensioenwet worden beleggingen gewaardeerd op actuele waarde. Slechts indien de actuele waarde van een belegging niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, vindt waardering plaats op basis van geamortiseerde kostprijs. Participaties in beleggingsinstellingen, die gespecialiseerd zijn in een bepaald soort beleggingen worden gerubriceerd en gewaardeerd volgens de grondslagen voor dat soort beleggingen. Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Participaties in niet-beursgenoteerde beleggingsinstellingen worden gewaardeerd met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen. Indien vastrentende waarden of participaties in beleggingsinstellingen niet-beursgenoteerd zijn, vindt waardebepaling plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde (indirecte) vastgoed beleggingen worden gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoers. Niet-beursgenoteerde (indirecte) vastgoedbeleggingen worden gewaardeerd tegen de actuele waarde welke is bepaald op de net asset value die per ultimo jaar wordt vastgesteld op basis van algemeen aanvaarde grondslagen voor waardering en resultaat bepaling. Derivaten Derivaten worden gewaardeerd op reële waarde, te weten de relevante marktnotering of, als die er niet is, de waarde die wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. Overige beleggingen De overige beleggingen betreffen commodities (goud) en high yield-credits. Deze beleggingen zijn gewaardeerd tegen de per balansdatum geldende beurskoersen.
3.8
Herverzekeringen
Uitgaande herverzekeringspremies worden verantwoord in de periode waarop de herverzekering betrekking heeft. Vorderingen uit herverzekeringscontracten op risicobasis worden verantwoord op het moment dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. Bij de waardering worden de herverzekerde uitkeringen contant gemaakt tegen de rentetermijnstructuur, onder toepassing van de actuariële grondslagen van het pensioenfonds. Vorderingen uit hoofde van winstdelingsregelingen in herverzekeringscontracten worden verantwoord op het moment van toekenning door de herverzekeraar.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
53
3.9
Vorderingen en overlopende activa
Voor zover noodzakelijk is een voorziening voor oninbaarheid in mindering gebracht.
3.10
Technische voorzieningen
Voorziening voor pensioenverplichtingen De voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op actuele waarde (marktwaarde). De actuele waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen die samenhangen met de op balansdatum onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen. Onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen zijn de opgebouwde nominale aanspraken en de onvoorwaardelijke (indexatie)toezeggingen. De contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente. Bij de berekening van de voorziening voor pensioenverplichtingen is uitgegaan van het op de balansdatum geldende pensioenreglement en van de over de verstreken deelnemersjaren verworven aanspraken. Jaarlijks wordt door het bestuur besloten of de opgebouwde pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Alle per balansdatum bestaande indexatiebesluiten zijn in de berekening begrepen. Er wordt geen rekening gehouden met toekomstige salarisontwikkelingen. Bij de berekening van de voorziening wordt rekening gehouden met premievrije pensioenopbouw in verband met invaliditeit op basis van de contante waarde van premies waarvoor vrijstelling is verleend wegens arbeidsongeschiktheid. Bij de bepaling van de actuariële uitgangspunten wordt uitgegaan van voor de toezichthouder acceptabele grondslagen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorzienbare trend in overlevingskansen. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: Marktrente: gebaseerd op de rentetermijnstructuur zoals maandelijks gepubliceerd door DNB, rekening houdend met een looptijd van de uitkeringen van 0 tot 60 jaar. Overlevingstafels: AG prognosetafels 2010-2060 zonder leeftijdsterugstelling en met TWervaringssterfte 2010. Onbepaalde partner-systeem (na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geldt een bepaald partnersysteem). Voor partnerpensioen is aangenomen dat de partner 3 jaar jonger is dan de verzekerde man en 3 jaar ouder dan de verzekerde vrouw. Het nabestaandenpensioen is op opbouwbasis verzekerd. Voor het wezenpensioen geldt een opslag van 5% op het nabestaandenpensioen. Kostenopslag ter grootte van 2% cq. 2,25%* van de voorziening voor pensioenverplichtingen in verband toekomstige administratie- en excassokosten. Bij de bepaling van de mate van vrijstelling van premiebetaling voor arbeidsongeschikte deelnemers is uitgegaan van een revalidatiekans van 20%. Voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn, is rekening gehouden met de verwachte toekomstige schadelast. Dit geschiedt door een extra voorziening op te nemen van tweemaal de opslag voor premievrijstelling bij invaliditeit. * De excassokostenopslag is met ingang van 31 december 2011 opgehoogd naar 2,25%
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
54
3.11
Overige voorzieningen
Onder “Overige voorzieningen” worden voorzieningen opgenomen voor met de pensioenverplichtingen samenhangende risico’s voor zover niet opgenomen in de berekening van de pensioenvoorziening. Dit heeft betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANW-hiaatuitkeringen.
3.12
Kasstroomoverzicht
Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd. Onderscheid wordt gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
4
Beleggingen
Bedragen x € 1000
Vastgoedbeleggingen
Aandelen
Vastrentende waarden
Derivaten
Overige * beleggingen
Totaal
Stand per 1 januari 2009
-
126.943
267.165
5.193
19.804
419.105
Aankopen/ verstrekkingen
-
27.428
42.990
- 8.472
8.000
69.946
Verkopen/ aflossingen
-
- 27.068
- 39.862
-
-
- 66.929
Herwaardering
-
44.682
4.681
1.233
6.585
57.180
Stand per 31 december 2009
-
171.985
274.974
- 2.046
34.389
479.302
Aankopen/ verstrekkingen
14.990
39.619
11.332
5.500
-
71.441
-
- 39.780
- 26.385
-
-
- 66.165
Herwaardering
1.379
22.476
17.867
- 4.581
10.357
47.498
Stand per 31 december 2010
16.369
194.300
277.788
- 1.127
44.746
532.076
Verkopen/ aflossingen
*
De high yield bonds zijn in het boekjaar 2010 gerubriceerd onder overige beleggingen. De cijfers over het boekjaar 2009 zijn dienovereenkomstig aangepast.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
55
4.1
Actuele waarde
Schattingen en oordelen Zoals vermeld in de toelichting zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum en is het over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het korte termijn-karakter van de vorderingen en schulden. Waarderingsmodellen en -technieken Directe Marktnoteringen 31-12-2010
Bedragen x € 1000
afgeleide marktnoteringen 31-12-2010
niet gebaseerd op marktnoteringen 31-12-2010
Totaal 31-12-2010
Aandelen
72.076
122.224
-
194.300
Vastrentende waarden
26.160
241.978
9.650
277.788
Derivaten
-
-
-1.127
-1.127
Vastgoed
-
11.589
4.780
16.369
32.912
11.834
-
44.746
131.148
387.625
13.303
532.076
Overige beleggingen
De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor vrijwel alle financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van (afgeleide) marktnoteringen. Alleen bepaalde financiële instrumenten, zoals onderhandse leningen, zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief een verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Waardebepaling van de onderhandse leningen vindt plaats op basis van de geschatte toekomstige nettokasstromen (rente en aflossingen) die uit de beleggingen zullen voortvloeien, contant gemaakt tegen de geldende marktrente en rekening houdend met het risicoprofiel (kredietrisico; oninbaarheid) en de looptijd.
4.2
Vastgoed beleggingen
Stichting Pensioenfonds OWASE had in het boekjaar 2009 geen beleggingen in vastgoed. De beleggingscommissie heeft begin 2010 besloten om participaties in een tweetal vastgoed-fondsen aan te kopen (indirect vastgoed), het ene fonds wordt actief beheerd, het andere passief. De posities in deze fondsen werden in de loop van het boekjaar 2010 verder uitgebreid.
Bedragen x € 1000
Property funds
2010
2009
16.369
-
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
56
4.3
Aandelen
2010
2009
128.939
109.335
Aandelenbeleggingsfondsen emerging markets
43.575
42.559
Converteerbare obligaties
21.786
20.091
194.300
171.985
Bedragen x € 1000
Aandelenbeleggingsfondsen mature markets
4.4
Vastrentende waarden
2010
2009
58.453
55.620
9.664
11.579
Deposito’s
12.410
1.079
Inflation linked bonds
70.283
75.488
126.978
131.208
277.788
274.974
Bedragen x € 1000
Creditsfondsen Leningen op schuldbekentenis
Obligatiebeleggingsfondsen
Leningen op schuldbekentenis:
Bedragen x € 1000
Leningen op schuldbekentenis
Nominale waarde
9.698
Marktwaarde
9.664
Bij deze leningen gaat het om een annuïteitenlening aan Delta Lloyd en een onderhandse lening aan Staal Bankiers. In verband met haar liquidatie heeft OWM - de onderlinge waarborgmaatschappij van de OWASE-ondernemingen - de door het pensioenfonds aan haar verstrekte onderhandse lening ter grootte van € 1,2 miljoen begin 2010 afgelost. De marktwaarde van de onderhandse lening aan OWM werd per 31 december 2009 op de nominale waarde gewaardeerd.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
57
4.5
Derivaten
2010
2009
- 1.127
- 2.046
Aandelenderivaten
-
-
Vastgoedderivaten
-
-
Rentederivaten
-
-
Commodityderivaten
-
-
Overige derivaten
-
-
- 1.127
- 2.046
Bedragen x € 1000
Valutaderivaten
Zie met betrekking tot de valutaderivaten ook paragraaf 12. Gedurende het boekjaar 2010 werden de posities in US-dollars voor 100% afgedekt met een doorrol van 3 maanden. Voor de afdekking van de valutaposities heeft Pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst afgesloten met KasBank. Het bestuur heeft op 21 april 2009 overeenkomstig het voorstel van de beleggingscommissie besloten om de afdekking van de UK-pond op tactische gronden volledig los te laten (zie paragraaf 3.6). De UK-pond werd het gehele boekjaar 2010 niet afgedekt.
4.6
Overige beleggingen
2010
2009
11.834
10.618
-
-
32.912
23.771
-
-
44.746
34.389
Bedragen x € 1000
High Yield Bond fund Hedge funds Commodities (I-shares COMEX Gold Trust) Beleggingsfondsen
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
58
5
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
Bedragen x € 1000
2010
2009
218
248
Ingegane herverzekerde uitkeringen
De ingegane herverzekerde uitkeringen hebben betrekking op uitkeringen uit arbeidsongeschiktheidsrisicoherverzekeringscontracten.
6
Vorderingen en overlopende activa
2010
2009
Premies
379
280
Lopende interest e.d.
296
426
-
-
Restitutie beheerkosten BNP Inv.
49
96
Restitutie beheerkosten Robeco
98
93
Bedragen x € 1000
Dividend I-shares
Restitutie beheerkosten Kempen
4
Overige vorderingen debiteuren
23
46
Vooruitbetaalde kosten
59
57
908
998
Totaal
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
59
7
Overige activa
2010
2009
Rekening-courant KasBank
373
2.792
Rekening-courant Kempen
65
-
709
796
1.147
3.588
Bedragen x € 1000
Rekening-courant Deutsche Bank
De overige activa betreffen liquide middelen. Onder de liquide middelen worden die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen opgenomen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn.
8
Stichtingskapitaal en reserves
2010
2009
Stand per 1 januari
77.626
23.180
Saldo van baten en lasten
- 1.243
54.446
Stand per 31 december
76.383
77.626
2010
2009
Minimaal vereist eigen vermogen
19.637
20.265
Vereist eigen vermogen
59.879
38.913
79.516
59.178
Bedragen x € 1000
8.1
Solvabiliteit
Bedragen x € 1000
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
60
De vermogenspositie van het pensioenfonds kan worden gekarakteriseerd als niet toereikend solvabel. Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruik gemaakt van het FTKstandaardmodel. Bij de berekening van de buffer voor inflation linked obligaties wordt gebruik gemaakt van de 80/20-methodiek zoals ontwikkeld door Towers Watson.
8.2
Toelichting op het eigen vermogen
In het boekjaar 2010 was het in 2009 opgestelde lange termijn herstelplan wederom van toepassing voor Stichting Pensioenfonds OWASE. Per 1 juni 2010 was er opnieuw sprake van een reservetekort en herleefde het herstelplan. Het reservetekort is gemeld aan DNB. Het pensioenfonds heeft het boekjaar ook met een reservetekort afgesloten. Het herstelplan blijft van kracht totdat er drie kwartaaleinden geen sprake meer is geweest van een tekort. Totstandkoming van het ‘oude’ herstelplan uit 2009 In 2008 was er - ondanks het ontstane reservetekort per ultimo oktober 2008 - nog geen herstelplan van toepassing, aangezien de overheid uitstel had verleend voor het indienen van een herstelplan tot 1 april 2009. Per 31 december 2008 voldeed het pensioenfonds niet aan de wettelijke normen met betrekking tot vereist eigen vermogen (VEV). Ultimo 2008 was er dus sprake van een reservetekort. Het reservetekort is gemeld bij DNB. In verband met dit reservetekort werd begin 2009 een lange termijn herstelplan opgesteld. Eind februari 2009 was de financiële situatie van het pensioenfonds verder verslechterd en voldeed het pensioenfonds ook niet langer aan de wettelijke normen met betrekking tot minimaal vereist eigen vermogen (MVEV). Er was dus sprake van een dekkingstekort. Ook het dekkingstekort is gemeld bij DNB. In verband met dit dekkingstekort werd begin 2009 een korte termijn herstelplan opgesteld. Eind april 2009 was er niet langer sprake van een dekkingstekort en eind mei 2009 was er niet langer sprake van een reservetekort. Zowel het korte termijn herstelplan als het lang termijnherstelplan waren met ingang van 1 januari 2010 niet langer van toepassing, aangezien gedurende drie kwartaaleinden geen sprake meer was van een tekort. Per 1 juni 2010 herleefde het lange termijn herstelplan (het kort termijnherstelplan herleefde niet per die datum).
9
Technische voorzieningen
2010
2009
456.896
405.546
- 218
- 248
456.678
405.298
Bedragen x € 1000
Voorziening voor pensioenverplichtingen Herverzekerd deel
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
61
Het mutatieoverzicht voor de voorziening voor pensioenverplichtingen is als volgt:
2010
2009
405.298
398.033
11.511
12.942
Indexering en overige toeslagen
4.516
1.677
Rentetoevoeging
5.357
10.251
- 17.449
- 16.146
- 349
- 323
38.203
-13.604
- 429
-129
- 35
880
51
219
10.004
11.498
456.678
405.298
Bedragen x € 1000
Stand per 1 januari Pensioenopbouw
Onttrekking voor pensioenuitkeringen Onttrekking voor pensioenuitvoeringskosten Wijziging marktrente Wijzigingen i.v.m. overlijden Wijzigingen i.v.m. arbeidsongeschiktheid Saldo waardeoverdrachten Overige mutaties *
Stand per 31 december
* De post "Overige mutaties in technische voorzieningen" werd in 2010 in overwegende mate bepaald door de overgang naar de nieuwe sterftegrondslagen en de wijziging in opslag excassokosten van 2% naar 2,25%.
Ultimo boekjaar 2010 bedraagt de gemiddeld gewogen discontovoet 3,45% (2009: 3,86%). Voor een toelichting op de verschillende posten wordt verwezen naar de toelichting op de verschillende posten uit de staat van baten en lasten.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
62
De voorziening voor pensioenverplichtingen is naar categorieën van deelnemers als volgt samengesteld:
2010
2009
189.518
161.055
56.255
44.747
164.019
146.930
30.922
26.924
116
142
5.235
5.273
446.065
385.071
- 213
- 242
10.031
7.696
795
906
-
11.867
456.678
405.298
Bedragen x € 1000
Actieve deelnemers Gewezen deelnemers Gepensioneerden Weduwen en weduwnaars Wezen Arbeidsongeschikten
Subtotaal Af: herverzekering Excassokosten 2% / 2,25% * Zieken Verbetering overlevingskansen **
Stand per 31 december * **
Met ingang van 31 december 2010 is de excassokostenopslag opgehoogd van 2,0% naar 2,25% In 2009 is een lumpsum post opgenomen voor verbetering van de overlevingskansen. In 2010 is de verbetering van de overlevingskansen verwerkt in de voorziening pensioenverplichtingen.
De methode voor de berekening van de pensioenverplichtingen is zodanig toegepast dat er geen sprake is van een financieringsachterstand. Naar hun aard hebben de technische voorzieningen in het algemeen een langlopend karakter. De voorziening voor actieve deelnemers is toegenomen, hoewel het aantal actieve deelnemers met 96 is afgenomen. Dit komt door de toegenomen levensverwachting van de deelnemers. De voorzieningen voor gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zijn eveneens toegenomen. Het aantal gewezen deelnemers is toegenomen met 53 en het aantal pensioengerechtigden is toegenomen met 31. Het pensioenfonds is in 2010 “rijper” geworden. Tevens is ook de levensverwachting van de gewezen deelnemers en de pensioengerechtigden toegenomen.
9.1
Korte beschrijving van de pensioenregeling
De pensioenregeling van Stichting Pensioenfonds OWASE wordt gekenmerkt als een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling op basis van een uitkeringsovereenkomst met gemaximeerde werkgeverspremie en met opbouw nabestaandenpensioen. Bovendien voorziet de pensioenregeling in arbeidsongeschiktheidspensioen op risicobasis, een tijdelijk nabestaandenpensioen op risicobasis en een wezenpensioen op risicobasis. De reguliere pensioenleeftijd is 65 jaar. Jaarlijks wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd van 2,15% van de in dat jaar geldende pensioengrondslag. De pensioengrondslag voor het ouderdomspensioen is gelijk aan 12 maandsalarissen vermeerderd met de
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
63
vakantietoeslag en met 35% (m.i.v. 1 januari 2011 is dat 50%, behoudens voor RPC-deelnemers) van de vaste ploegentoeslag onder aftrek van een franchise. Voor RPC-deelnemers geldt zowel vóór als na 1 januari 2011 een percentage van 20% van de vaste ploegentoeslag. De franchise wordt jaarlijks vastgesteld. Deelname aan de regeling is mogelijk vanaf de leeftijd van 21 jaar. Het bestuur van het pensioenfonds beslist of - en zo ja per wanneer en met welk percentage - de opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd. Overeenkomstig artikel 10 van de Pensioenwet kwalificeert de pensioenregeling als een uitkeringsovereenkomst.
9.2
Toeslagverlening
Er wordt voor indexaties geen bestemmingsreserve gevormd. Indexaties moeten gefinancierd worden uit de vrije reserve van het pensioenfonds. De indexatie in een bepaald jaar is voorwaardelijk en is afhankelijk van de beleggingsopbrengsten. Indexaties worden enkel toegekend als het bestuur van oordeel is dat de financiële situatie van het pensioenfonds dat toelaat. Het is niet zeker of en in hoeverre in de toekomst wordt geïndexeerd. Er is geen recht op toekomstige indexaties. De indexatie van de ingegane pensioenen en van de premievrije pensioenaanspraken bedraagt maximaal het percentage van de stijging van de consumentenprijsindex, zoals vastgesteld door het CBS (CPI alle huishoudens, afgeleid). Deze indexatie wordt halfjaarlijks per 1 januari en per 1 juli vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenrechten en pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde prijsindex aan te passen. De indexatie van de pensioenaanspraken van actieve deelnemers bedraagt maximaal het percentage van de collectieve loonstijging op grond van de OWASE CAO (OWASE-loonindex). Deze indexatie wordt per datum CAO-loonsverhoging vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds Het pensioenfonds heeft de ambitie om de pensioenaanspraken overeenkomstig de hiervoor genoemde loonindex aan te passen. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 12 januari 2010 besloten om de pensioenuitkeringen van de pensioengerechtigden en de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers per 1 januari 2010 met 0,31% te indexeren (inhaalindexatie), in zijn vergadering van 7 juli 2010 besloten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken per 1 juli 2010 met 0,88% gedeeltelijk te indexeren en in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om de pensioenuitkeringen en de pensioenaanspraken per 1 januari 2011 met 0,20% gedeeltelijk te indexeren. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 12 januari 2010 besloten om de pensioenaanspraken van de actieve deelnemers per 1 januari 2010 overeenkomstig de OWASE-loonindex met 0,5% te indexeren, in zijn vergadering van 20 april 2010 besloten om de pensioenaanspraken per 1 april 2010 met 0,5% te indexeren en in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om de pensioenaanspraken per 1 januari 2011 met 0,45% gedeeltelijk te indexeren.
9.3
Inhaalindexaties
Onder bepaalde omstandigheden kunnen inhaalindexaties worden toegekend. Inhaalindexaties zijn indexaties die worden toegezegd, voor zover in het verleden niet voor 100% is geïndexeerd. Om een eventuele inhaalindexatie te kunnen toekennen is een dekkingsgraad vereist, die gelijk is aan of hoger is dan de zgn. reservetekortgrens. Tevens mag de dekkingsgraad door het toekennen van de eventuele inhaalindexatie niet onder de reservetekortgrens komen. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 12 januari 2010 besloten om per 1 januari 2010 een inhaalindexatie toe te kennen van 0,31%. Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van april 2009 tot oktober 2009 niet gestegen, maar juist gedaald met -0,34% (deflatie). Dit betekende dat per 1 januari 2010 geen reguliere indexatie toegekend zou worden. De pensioenaanspraken werden niet verlaagd met - 0,34%. Het deflatiepercentage diende verrekend te worden met een op een latere datum eventueel toe te kennen indexatie. Het bestuur heeft het deflatiepercentage van - 0,34% verrekend met het inflatiepercentage van 0,65% over de referteperiode van april 2008 tot oktober 2009 (0,65% - 0,34% = 0,31%). Met de toekenning van de inhaalindexatie van 0,31% waren er - bij aanvang van het boekjaar 2010 - geen achterstanden meer bij het toekennen van indexaties.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
64
Ultimo van het boekjaar 2010 heeft het pensioenfonds wel een indexatieachterstand. De achterstand geldt voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers en dus niet voor de actieve deelnemers. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 7 juli 2010 besloten om de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken per 1 juli 2009 gedeeltelijk te indexeren aangezien de financiële situatie van het pensioenfonds het verlenen van een volledige indexatie niet toeliet. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 112,1% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2010. Van een dekkingstekort was geen sprake. De dekkingsgraad lag met 112,1% ruim boven de 105%. Maar volgens de eisen die De Nederlandsche Bank stelt aan de risicoreserves die pensioenfondsen moeten aanhouden, had de dekkingsgraad van het pensioenfonds ten minste 112,8% moeten zijn. De dekkingsgraad van het pensioenfonds lag daar met 112,1% net iets onder. Er was sprake van een reservetekort van -0,7%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 juli 2010 volledig te kunnen verhogen. Als sprake is van een reservetekort maar niet van een dekkingstekort kan het bestuur de voorwaardelijke indexatie - volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds - wel gedeeltelijk toekennen. De deelfactor op basis van het reservetekort op 1 juni 2010 is 91/100 (berekening: 112,1 - 105,0 / 112,8 -105,0). Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 oktober 2009 tot 1 april 2010 gestegen met 0,97%. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 7 juli 2010 besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 juli 2010 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,88% (berekening: 91/100 x 0,97%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteerde voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09%. Na de sluiting van het boekjaar 2010 werd opnieuw een indexatieachterstand opgelopen. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om per 1 januari 2011 zowel aan de actieve deelnemers als aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 70% van de OWASE-loonindex, resp. de CBS-prijsindex (alle huishoudens afgeleid). De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 111,6% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2010. Van een dekkingstekort was geen sprake. De dekkingsgraad lag met 111,6% ruim boven de 105%. Maar volgens de eisen die De Nederlandsche Bank stelt aan de risicoreserves die pensioenfondsen moeten aanhouden, had de dekkingsgraad van het pensioenfonds ten minste 114,4% moeten zijn. De dekkingsgraad van het pensioenfonds lag daar met 111,6% onder. Er was sprake van een reservetekort van -2,8%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2011 volledig te kunnen verhogen. Als sprake is van een reservetekort maar niet van een dekkingstekort kan het bestuur de voorwaardelijke indexatie - volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds - wel gedeeltelijk toekennen. De deelfactor op basis van het reservetekort van 1 december 2010 is 70/100 (berekening: 111,6 - 105,0 / 114,4 -105,0). Volgens het CBS zijn de prijzen over de referteperiode van 1 april 2009 tot 1 oktober 2010 gestegen met 0,28%.Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,20% (berekening: 70/100 x 0,28%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteert voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,08% per 1 januari 2011 en een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09% per 1 juli 2010 (totaal is dit 0,08% +0,09% = 0,17%). Het bestuur probeert het gemiste indexatiedeel van 0,17% op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Per 1 januari 2011 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, met 0,65% verhoogd. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om aan de actieve deelnemers overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,45% (berekening: 70/100 x 0,65%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteert voor de actieve deelnemers een niet gecompenseerde loonstijging van 0,20% per 1 januari 2011. Het bestuur probeert het gemiste indexatiedeel van 0,20% op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
65
10
Overige voorzieningen
De overige voorzieningen hebben betrekking op administratiekosten voor toekomstige ANWhiaatuitkeringen.
11
Overige schulden en overlopende passiva
2010
2009
87
173
Belastingen en premies sociale lasten
399
384
Overige schulden
182
191
Overlopende passiva
385
198
1.053
946
Bedragen x € 1000
Stichting Beheer Personeelsvoorzieningen OWASE
Alle schulden hebben een resterende looptijd korter dan één jaar.
12
Risicobeheer en derivaten
12.1
Solvabiliteitsrisico
Het pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het pensioenfonds is het nakomen van de pensioentoezeggingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds betreft het solvabiliteitsrisico, ofwel het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen ter dekking van de pensioenverplichtingen. De solvabiliteit wordt gemeten zowel op basis van algemeen geldende normen als ook naar de specifieke normen welke door de toezichthouder worden opgelegd. Indien de solvabiliteit van het pensioenfonds zich negatief ontwikkelt, bestaat het risico dat het pensioenfonds de premie voor de ondernemingen en de deelnemers moet verhogen en het risico dat er geen ruimte beschikbaar is voor een eventuele indexatie van de pensioenuitkeringen en opgebouwde pensioenrechten. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het pensioenfonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. De aanwezige dekkingsgraad heeft zich als volgt ontwikkeld:
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
66
In percentages
2010
2009
Dekkingsgraad per 1 januari
119%
106%
Pensioenuitkeringen
1%
-
Toevoegen nieuwe aanspraken en premie-inkomsten
1%
1%
Extra rendement gegenereerd door de beleggingen
10%
15%
Toeslagverlening
- 1%
-1%
- 10%
4%
Opslag i.v.m. sterfteontwikkeling
- 2%
-4%
Overige oorzaken
- 1%
-2%
117%
119%
Wijzigingen in de rentetermijnstructuur
Dekkingsgraad per 31 december
Het solvabiliteitsrisico van het pensioenfonds kan onderverdeeld worden naar de volgende risico’s: Mismatchrisico’s: -
Rentemismatchrisico is het verschil in rentegevoeligheid tussen de beleggingsportefeuille enerzijds en de verplichtingen anderzijds. In beginsel hebben de verplichtingen, vanwege de lange looptijden, een hogere rentegevoeligheid dan de obligaties in de beleggingsportefeuille. Een daling van de rente leidt dan tot een stijging van de verplichtingen, die slechts gedeeltelijk wordt goedgemaakt door een stijging van de waarde van de obligatieportefeuille. Om dit risico te beheersen kunnen de beleggingen worden afgestemd op de rentegevoeligheid van de verplichtingen. Dit is deels gedaan door te gaan beleggen in langlopende obligaties. Daarnaast wordt voortdurend onderzocht of het beleggingsbeleid verder moet worden aangepast.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
67
Bedrag
Duration
13.311
3,5
Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 20
109.614
21,7
Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 40
17.364
41,1
L&G Euro > 5 Year Inflation Linked
70.283
10,8
Pimco Global Investment Grade Credits-fonds
19,971
5,9
BlueBay Investment Grade Bond Fund
25.171
4,3
9.664
3,6
12.410
-
277.788
15,2
Bedragen in € 1000
I-shares Euro Corporate Bond Fund
Onderhandse leningen Liquiditeiten
Totaal vastrentende waarden Zakelijke waarden *
206.134
Valutatermijntransacties
- 1.127
Commodities
32.912
Vastgoed **
16.369
Totaal Beleggingen Verplichtingen op basis van FTK-methode
456.678
16,0
Vastrentende waarden
277.788
15,2
Zakelijke waarden toe te rekenen aan verplichtingen Duration beleggingen
*
**
-
532.076
178.890 9,2
High Yield bonds hebben een duration, die in beginsel meegewogen dient te worden. High Yield bonds zijn door het pensioenfondsbestuur echter geclassificeerd als ‘overige zakelijke waarden’ aangezien het risicoprofiel van high yield bonds meer vergelijkbaar is met aandelen dan met andere vastrentende waarden. De duration van high yield bonds wordt om deze reden niet meegewogen. Vastgoed heeft een duration die in beginsel meegewogen dient te worden. Het pensioenfonds belegt echter in vastgoedfondsen. De duration van het vastgoed in deze beleggingsfondsen wordt niet meegewogen.
Inflatierisico is het verschil in gevoeligheid voor de inflatie tussen de beleggingsportefeuille en de verplichtingen. Het pensioenfonds beoogt de verplichtingen te indexeren met de inflatie, zonder dit overigens te garanderen. Het pensioenfonds is daardoor gevoelig voor een onverwachte inflatietoename. Dit risico is deels gereduceerd door een gedeelte van de obligatieportefeuille in Inflation Linked Bonds te beleggen. In 2009 is - naast de participaties in het L&G Euro > 5 Year Inflation Linked Bond-fonds - een lange Franse inflation linked obligatie aangekocht. Deze obligatie is in 2010 weer verkocht.
Voor zover dat wenselijk is zullen in 2011 op basis van de uitkomsten van de risicoanalyse voor de mismatchrisico’s additionele beheersmaatregelen worden getroffen.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
68
Beleggingsrisico’s: Zakelijke waardenrisico betreft voornamelijk het prijsrisico dat wordt gelopen op de beleggingen in de verschillende aandelenmarkten. Door spreiding aan te brengen binnen de zakelijke waardenportefeuille, wordt het risico van koersdalingen beperkt. Actief beleggingsrisico ontstaat doordat door het voeren van tactisch assetallocatiebeleid (het op korte termijn onder- en overwegen van verschillende beleggingscategorieën) en het actieve beleid van de externe vermogensbeheerders van de benchmark wordt afgeweken. Het doel hiervan is om het beter te doen dan de benchmark. Aan het totale actieve risico is een maximum gesteld door middel van een tracking-error budget. Dit risico is in 2006 teruggebracht doordat toen een groot deel van de portefeuille passief is belegd. In 2009 is het risico wat toegenomen door de aankoop van participaties in het actief beheerde Blue Bay Investment Grade Bond Fund en in 2010 door de aankoop van het actief beheerde Aberdeen Global Emerging Markets Fund. Valutarisico betreft koersverschillen van buitenlandse valuta’s ten opzichte van de euro. Deze koersverschillen zijn van invloed op het vermogen van het pensioenfonds. Beleggingen in Amerikaanse dollars worden voor ten minste 85% afgedekt door middel van currency overlay (zie paragrafen 3.6 en 4.5). Schommelingen in de US-dollarkoers ten opzichte van de Euro hebben dus slechts beperkte invloed op het rendement van het vermogen. De afdekking van de koers van de UKpond is in 2009 op tactische gronden volledig losgelaten Zodra de koers van de UK-pond gelijk is aan of lager is dan € 0,75 dient de afdekking weer te worden opgetrokken tot ten minste 80%. Dat is het gehele boekjaar 2010 niet het geval geweest. Kredietrisico is het risico dat de tegenpartij zijn betalingsverplichting niet nakomt. Met betrekking tot de onderhandse leningen is de rating van de tegenpartij maatgevend geweest voor beperking van het risico. Voor zover dat wenselijk is zullen in 2011 op basis van de uitkomsten van de risicoanalyse voor het kredietrisico additionele beheersmaatregelen worden getroffen.
-
-
-
-
Bedragen in € 1000
Bedrag
AAA
112.226
AA
60.558
A
53.335
BBB
20.279
Lager dan BBB
16.667
Overige middelen
8.056
Geen rating
6.667
Totaal vastrentende waarden
277.788
Verplichtingenrisico’s: -
-
Indexatierisico is het risico dat de meeropbrengsten uit beleggingen niet toereikend zijn om de reglementair beoogde indexatie te kunnen toekennen. Langleven risico is het risico dat de actuariële aannames met betrekking tot overlevingskansen niet overeenstemmen met de werkelijkheid. Resultaten ontstaan bijvoorbeeld indien deelnemers langer leven dan waarmee rekening wordt gehouden bij de vaststelling van de premie en de voorziening pensioenverplichtingen. Kortleven risico is het risico dat door ingang van het nabestaandenpensioen een bedrag aan de technische voorziening moet worden toegevoegd. Arbeidsongeschiktheidsrisico is het risico dat een voorziening opgenomen moet worden voor deelnemers die op de balansdatum ziek zijn en naar verwachting in de toekomst arbeidsongeschikt zullen worden verklaard.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
69
Overige risico’s: Operationeel risico is het risico ten gevolge van niet afdoende of falende interne processen, menselijk gedrag en systemen of als gevolg van externe gebeurtenissen. Onder deze definitie vallen operationele gebeurtenissen zoals IT-problemen, tekortkomingen van de organisatiestructuur of interne controle, menselijke fouten, bijvoorbeeld de onjuiste afwikkeling van transacties, verkeerde verwerking van gegevens, fraude en dergelijke en externe bedreigingen. Doordat het pensioenfonds alle activiteiten heeft uitbesteed is ter beheersing van dit risico een uitbestedingsbeleid vastgesteld. Alle uitvoeringsinstanties wordt gevraagd zich te conformeren aan dit uitbestedingsbeleid. Daarnaast wordt dit risico beheerst door een interne gedragscode. Systeemrisico is het risico dat het mondiale financiële systeem (de internationale markten) niet langer naar behoren functioneert, waardoor beleggingen van het pensioenfonds niet langer verhandelbaar zijn en zelfs, al dan niet tijdelijk, hun waarde kunnen verliezen. Net als voor andere marktpartijen, is dit risico voor het pensioenfonds niet beheersbaar.
-
-
Het surplus/tekort op FTK-grondslagen is als volgt:
Bedragen x € 1000
31-12-2010
31-12-2009
456.678
405.298
0
0
Technische voorzieningen volgens jaarrekening Aanpassing actuariële grondslagen
Voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering)
456.678
a
405.298
Buffers S1 renterisico
30.842
20.360
S2 risico zakelijke waarden
56.065
43.418
S3 valutarisico
10.724
10.962
S4 grondstoffenrisico
10.063
6.967
9.753
2.672
13.702
11.941
S5 kredietrisico S6 verzekeringstechnisch risico
Totaal S (vereiste buffers) *
79.516
b*
59.178
S = √ ( S1 2 + S2 2 + 2x0,5xS1xS2 + S3 2 + S4 2 + S5 2 + S6 2)
Vereist eigen vermogen (art. 132 Pensioenwet)
a +
b
536.194
464.476
Aanwezig vermogen (totaal activa - schulden = pensioenvermogen)
533.279
483.172
Surplus/tekort
- 2.915
18.696
Voor het bepalen van het minimaal vereist eigen vermogen geldt een aanvulling tot 5% van de voorziening pensioenverplichtingen (FTK-waardering). Deze aanvulling bedroeg ultimo 2010 € 22,8 miljoen (ultimo 2009 was dat € 20,3 miljoen).
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
70
Het pensioenfonds heeft ter afdekking van risico’s bepaalde derivatencontracten afgesloten. Hiermee is bij het bepalen van de vereiste buffers op de volgende wijze rekening gehouden: S1: de Robeco Inst. Long Duration Euro Government Bond Fund 20 resp. 40 obligatiefondsen waarin pensioenfonds OWASE participeert, maken voor het op peil houden van de gewenste duration gebruik van o.a. renteswaps. S3: de afdekking van de US-dollar geschiedt door middel van currency overlay met een doorrol van 3 maanden. Hiertoe heeft pensioenfonds OWASE een currency-overlay overeenkomst gesloten met KasBank. Het pensioenfonds heeft er voor gekozen om voor de vaststelling van het vereist eigen vermogen uit te gaan van de standaardmethode met modificaties in verband met inflation linked bonds. Inflation linked bonds hebben ten doel het risico dat indexatiedoelstellingen niet worden gerealiseerd te beperken. Ten opzichte van reguliere bonds leiden inflation linked bonds tot een minder goede afdekking van het renterisico hetgeen leidt tot een hoger vereist eigen vermogen. Dit komt omdat rente en inflatie sterk gecorreleerd zijn, waardoor een verandering in de nominale rente grotendeels wordt veroorzaakt door een tegengestelde verandering in de onderliggende inflatie. Er is uitgegaan van de in de markt gangbare en door DNB goedgekeurde 80/20-regel, waarbij de verandering in de nominale rente gelijk is aan 80% van de verandering in de inflatie en 20% van de verandering in de reële rente. Voor de samenstelling van de beleggingen wordt uitgegaan van de feitelijke asset mix in de evenwichtssituatie.
12.2
Specifieke financiële instrumenten (derivaten)
Voor de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt tevens gebruikgemaakt van financiële derivaten. Als hoofdregel geldt dat derivaten uitsluitend worden gebruikt voor zover dit passend is binnen het algemene beleggingsbeleid. De portefeuillestructuur en het risicoprofiel, berekend inclusief de economische effecten van derivaten, dienen zich binnen de door het bestuur vastgestelde grenzen (limieten) te bevinden. Het pensioenfonds gebruikt derivaten hoofdzakelijk om de hiervoor vermelde vormen van marktrisico zo veel mogelijk af te dekken. Een van de belangrijkste risico’s bij derivaten is het kredietrisico. Dit is het risico dat tegenpartijen niet aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Dit risico wordt beperkt door voor wat betreft derivaten uitsluitend transacties aan te gaan met tegenpartijen met ten minste een AA-rating. Gebruik kan worden gemaakt van onder meer de volgende instrumenten: Futures: dit zijn standaard beursgenoteerde instrumenten waarmee snel posities kunnen worden gewijzigd. Futures worden gebruikt voor het tactische beleggingsbeleid. Tactisch beleggingsbeleid is slechts zeer beperkt mogelijk binnen de grenzen van het strategische beleggingsbeleid. Putopties op aandelen: dit betreft al dan niet beursgenoteerde opties waarmee het pensioenfonds het neerwaartse koersrisico van de aandelenportefeuille kan beperken. Voor deze opties wordt bij de verwerving een premie betaald die onder meer afhankelijk is van het actuele koersniveau van de onderliggende index, de looptijd van de opties en de uitoefenprijs van de opties. Valutatermijncontracten: dit zijn met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het verkopen van een valuta en de aankoop van een andere valuta, tegen een vooraf vastgestelde prijs en op een vooraf vastgestelde datum. Door middel van valutatermijncontracten worden valutarisico’s afgedekt. Swaps: dit betreft met individuele banken afgesloten contracten waarbij de verplichting wordt aangegaan tot het uitwisselen van rentebetalingen over een nominale hoofdsom. Door middel van swaps kan het fonds de rentegevoeligheid van de portefeuille beïnvloeden. Pensioenfonds OWASE heeft in 2010 slechts gebruik gemaakt van valutatermijncontracten.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
71
13
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen
Stichting Pensioenfonds OWASE heeft met Dion B.V. een dienstverleningsovereenkomst (SLA) voor onbepaalde tijd afgesloten. Deze SLA kan voor het eerst per 31 december 2012 worden opgezegd. Het pensioenfonds had in het boekjaar 2010 voor het overige geen activa en/of verplichtingen welke niet in de balans zijn opgenomen. Per 1 januari 2010 was geen sprake van een indexatieachterstand, maar per 31 december 2010 heeft het pensioenfonds wel een indexatieachterstand. De achterstand geldt voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers en dus niet voor de actieve deelnemers. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 7 juli 2010 besloten om de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken per 1 juli 2009 gedeeltelijk te indexeren aangezien de financiële situatie van het pensioenfonds het verlenen van een volledige indexatie niet toeliet. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 112,1% op de zgn. ijkdatum van 1 juni 2010. Van een dekkingstekort was geen sprake. De dekkingsgraad lag met 112,1% ruim boven de 105%. Maar volgens de eisen die De Nederlandsche Bank stelt aan de risicoreserves die pensioenfondsen moeten aanhouden, had de dekkingsgraad van het pensioenfonds ten minste 112,8% moeten zijn. De dekkingsgraad van het pensioenfonds lag daar met 112,1% net iets onder. Er was sprake van een reservetekort van -0,7%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 juli 2010 volledig te kunnen verhogen. Als sprake is van een reservetekort maar niet van een dekkingstekort kan het bestuur de voorwaardelijke indexatie - volgens het indexatiebeleid van het pensioenfonds - wel gedeeltelijk toekennen. De deelfactor op basis van het reservetekort op 1 juni 2010 is 91/100 (berekening: 112,1 - 105,0 / 112,8 -105,0). Volgens het CBS waren de prijzen over de referteperiode van 1 oktober 2009 tot 1 april 2010 gestegen met 0,97%. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 7 juli 2010 besloten om overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 juli 2010 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,88% (berekening: 91/100 x 0,97%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteerde voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09%.
14
Verbonden partijen
14.1
Identiteit van verbonden partijen
Er is sprake van een relatie tussen het pensioenfonds en de sponsor, de aangesloten ondernemingen en hun bestuurders. Dion B.V. is zowel uitvoeringsorganisatie voor het pensioenfonds als aangesloten onderneming. Transacties tussen de verbonden partijen worden op zakelijke grondslagen overeengekomen.
14.2
Transacties met bestuurders
De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen op basis van de vergoedingsregeling van het pensioenfonds een vergoeding. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
72
bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen op basis van de vergoedingsregeling in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. Het bestuurslid dat de pensioengerechtigden vertegenwoordigt heeft een bezoldiging ontvangen van € 3.750,-. Er zijn noch leningen verstrekt aan noch is er sprake van vorderingen op (voormalige) bestuurders.
15
Premiebijdragen (van werkgever en werknemers)
De totale bijdrage van werkgevers en werknemers bedraagt 30% (2009: 30%) van de pensioengrondslag.
Bedragen x € 1000
Werkgeversgedeelte pensioenpremie Werkgeverspremies ineens Werknemersgedeelte pensioenpremie
subtotaal Werknemersgelden expiratie IPR *
totaal
*
2010
2009
11.497
11.745
2
13
4.367
4.467
15.866
16.225
1.035
1.784
16.901
18.009
Met ingang van boekjaar 2008 worden de gelden die het pensioenfonds in het kader van de Individuele Pensioenregeling (IPR) ontvangt voor de inkoop van ouderdomspensioen niet meer tot de ontvangen premie gerekend.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
73
De kostendekkende premie, de feitelijke premie en de ontvangen premie volgens artikel 130 van de Pensioenwet zijn als volgt:
2010
2009
Kostendekkende premie
13.110
14.104
Feitelijke premie
15.864
15.403
Ontvangen premie
15.864
16.212
Bedragen x € 1000
Bij de kostendekkende premie wordt, voor de benodigde koopsom voor pensioenopbouw, gerekend met de rentetermijnstructuur per 31 december van het voorgaand boekjaar. Daarbij wordt een opslag meegenomen voor het vereist eigen vermogen en een opslag voor uitvoeringskosten. Bij de feitelijke premie wordt de koopsom voor pensioenopbouw berekend op basis van de gemiddelde nominale marktrente over het voorafgaande jaar (12 maanden ) die wordt afgeleid van de nominale rentetermijnstructuur. De samenstelling van de kostendekkende premie en de feitelijke premie is als volgt:
Bedragen x € 1000
1 Actuarieel benodigde koopsom voor pensioenopbouw en risicodekking tijdens het boekjaar in verband met de aangroei van pensioenverplichtingen
Kostendekkende premie
Feitelijke premie
10.740
10.401
1.568
1.519
802
802
0
3.142
13.110
15.864
2 Opslag voor het bij de aangroei van pensioenverplichtingen behorende vereist eigen vermogen (met inachtneming van de geformuleerde ambitie en de afgesproken wijze van financieren) 3 Opslag voor de bij de aangroei van de pensioenverplichtingen behorende uitvoeringskosten 4 Opslag ter versterking van de financiële positie
totaal (1 + 2 + 3 + 4 =)
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
74
16
Beleggingsresultaten
16.1
2010
Bedragen x € 1000
Aandelen
Directe beleggingsopbrengsten
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
3.342
22.475
25.817
973
17.930
18.903
Derivaten
-
- 4.580
- 4.580
Vastgoed
9
1.378
1.387
-5
10.357
10.352
4.319
47.560
51.879
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen *
- 429
51.450 * In de beleggingsfondsen zijn de beleggingskosten veelal in de indirecte beleggingsopbrengsten opgenomen.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
75
16.2
2009
Bedragen x € 1000
Directe beleggingsopbrengsten
Aandelen
Indirecte beleggingsopbrengsten
Totaal
3.111
44.683
47.794
934
4.663
5.597
Derivaten
-
1.233
1.233
Vastgoed
-
-
-
36
6.585
6.621
4.081
57.164
61.245
Vastrentende waarden
Overige beleggingen
Kosten toegerekend aan beleggingen *
- 417
60.828 * In de beleggingsfondsen zijn de beleggingskosten veelal in de indirecte beleggingsopbrengsten opgenomen.
17
Overige baten
2010
2009
FVP-bijdragen
13
31
Baten uit herverzekering (uitkeringen, ontvangen resultatendeling)
44
44
Andere baten
25
-
82
75
Bedragen x € 1000
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
76
18
Pensioenopbouw
Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de diensttijdopbouw. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de individuele salarisontwikkeling.
19
Indexering en overige toeslagen
Het pensioenfonds streeft ernaar de opgebouwde pensioenrechten van de actieve deelnemers jaarlijks aan te passen aan de loonontwikkeling volgens de OWASE CAO. De indexering heeft een voorwaardelijk karakter. Dit betekent dat geen recht op indexering bestaat en dat het niet zeker is of en in hoeverre in de toekomst indexering kan plaatsvinden. Een eventuele achterstand in de indexering kan in principe worden ingehaald. Het pensioenfonds streeft er tevens naar de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenrechten (gewezen deelnemers) jaarlijks aan te passen aan de ontwikkeling van de prijsindex (CBS CPI alle huishoudens, afgeleid). Ook deze indexering heeft een voorwaardelijk karakter.
20
Rentetoevoeging voorziening pensioenverplichtingen
De pensioenverplichtingen zijn opgerent met 1,3% per 1 januari 2010 (per 1 januari 2009: met 2,5%), zijnde de eerstejaarsrente volgens de rentetermijnstructuur.
21
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitkeringen
Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode.
22
Onttrekking uit voorziening pensioenverplichtingen voor pensioenuitvoeringskosten
Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder deze kop opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
77
23
Pensioenuitkeringen
2010
2009
13.954
13.257
2.495
2.353
30
29
585
578
45
16
17.109
16.233
Bedragen x € 1000
Ouderdomspensioen Nabestaandenpensioen (partnerpensioen) Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Afkopen
De gevolgen van de uitruil van pensioenaanspraken zijn actuarieel neutraal en worden niet via de staat van baten en lasten verwerkt. De (gedeeltelijke) indexatie van de uitkeringen per 1 juli 2010 zoals vastgesteld door het bestuur bedraagt in 2010 in totaal 0,88% (2009: 0,75%). De post Afkopen (bij andere uitkeringen) betreft de afkoop van pensioenen die lager zijn dan € 420,69 (2009: € 417,47) per jaar (de afkoopgrens) overeenkomstig de wettelijke afkoopbedragen.
24
Pensioenuitvoeringskosten
Bedragen x € 1000
2010
2009
Beheerkosten
675
629
Adviseurs- en controlekosten
219
164
Bestuurskosten
106
90
34
17
110
105
1.144
1.005
Toezichthouders Overige kosten
Overeenkomstig artikel 96 van de Pensioenwet wordt vermeld dat het pensioenfonds in het afgelopen jaar geen dwangsommen en boetes zijn opgelegd.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
78
Honoraria accountant 2010
Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2010
Overig KPMG netwerk 2010
Totaal KPMG 2010
39
-
39
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
19
19
39
19
58
Honoraria accountant 2009
Bedragen x €1000
Controle van de jaarrekening
KPMG accountants NV 2009
Overig KPMG netwerk 2009
Totaal KPMG 2009
45
-
45
Overige controle opdrachten
-
-
-
Belastingadvies
-
-
-
Andere niet-controle diensten
-
24
24
45
24
69
25
Aantal personeelsleden
Bij het pensioenfonds zijn geen werknemers in dienst. De werkzaamheden worden verricht door werknemers die in dienst zijn bij Dion B.V.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
79
26
Bezoldiging bestuurders
Het verantwoordingsorgaan heeft overeenkomstig een voorstel van het pensioenfondsbestuur een vergoedingsregeling vastgesteld. De OWASE-bedrijven die bestuursleden beschikbaar stellen (vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers) krijgen daar op basis van deze regeling een vergoeding voor. De vergoeding is opgedeeld in een vast bedrag en een bedrag per bijgewoonde vergadering. Ook voor het beschikbaar stellen van leden van het verantwoordingsorgaan en van leden van commissies krijgen de bedrijven een vergoeding, maar dan alleen een bedrag per bijgewoonde vergadering. De gepensioneerde bestuursleden en gepensioneerde leden van het verantwoordingsorgaan en van de commissies krijgen in persoon een bedrag per bijgewoonde vergadering. Bestuursleden welke werkzaam zijn bij de aangesloten bedrijven ontvangen dus zelf geen bezoldiging. De aangesloten bedrijven hebben in 2010 een vergoeding ontvangen voor het beschikbaar stellen van bestuursleden. Het bestuurslid dat de gepensioneerden vertegenwoordigt heeft in 2010 een bezoldiging ontvangen van € 3.750,--.
27
Wijziging marktrente
Jaarlijks wordt per 31 december de marktwaarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder de kop wijziging marktrente.
28
Wijziging overige actuariële uitgangspunten
Jaarlijks worden de actuariële grondslagen en/of methoden beoordeeld en mogelijk herzien ten behoeve van de berekening van de actuele waarde van de pensioenverplichtingen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van interne en externe actuariële deskundigheid. Dit betreft onder meer de vergelijking van veronderstellingen ten aanzien sterfte, langleven, arbeidsongeschiktheid met werkelijke waarnemingen voor zowel de gehele bevolking als voor de populatie van het pensioenfonds. Bij de vaststelling van de toereikendheid van de voorziening voor pensioenverplichtingen wordt gebruik gemaakt van schattingen en oordelen door het bestuur van het pensioenfonds. Het effect van deze wijzigingen wordt verantwoord in het resultaat op het moment dat de actuariële uitgangspunten worden herzien.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
80
29
Overige wijzigingen in de voorziening voor pensioenverplichtingen
Bedragen x € 1000
2010
2009
Sterfte
8.611
11.738
Arbeidsongeschiktheid
- 35
880
Mutaties
-101
173
1.115
- 324
9.590
12.467
Overige technische grondslagen
Het bedrag van circa € 8,6 miljoen in 2010 bij Sterfte bestaat hoofdzakelijk uit de toename in voorziening als gevolg van een overgang naar nieuwe sterftegrondslagen.
30
Saldo overdracht van rechten
Bedragen x € 1000
Inkomende waardeoverdrachten Uitgaande waardeoverdrachten
Saldo overdracht van rechten
2010
2009
520
401
- 504
- 304
16
97
Waardeoverdracht betreft de ontvangst van of overdracht aan pensioenfonds of pensioenverzekeraar van respectievelijk de vorige of nieuwe werkgever van de contante waarde van premievrije pensioenaanspraken van deelnemers, die tot de ontslagdatum zijn opgebouwd. De ontvangen koopsommen worden aangewend voor de inkoop van extra dienstjaren.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
81
31
Overige lasten
Bedragen x € 1000
Premies herverzekering Andere lasten
32
2010
2009
60
62
-
-
60
62
Belastingen
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
Hardenberg, 19 april 2011 Stichting Pensioenfonds OWASE Het bestuur,
H.J. Meijerink Voorzitter
R.M. Botter Secretaris
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
82
Overige gegevens
Informatie over de tussen het pensioenfonds en de aangesloten ondernemingen getroffen overeenkomst betreffende de financiering en de uitvoering van de pensioenregeling
In de bestuursvergadering van 3 maart 2009 heeft het pensioenfondsbestuur een nieuwe standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. Met alle aangesloten ondernemingen zijn in 2009 gelijkluidende uitvoeringsovereenkomsten gesloten. In 2010 heeft DNB enkele kanttekeningen bij de standaarduitvoeringsovereenkomst geplaatst. Het pensioenfondsbestuur heeft besloten de overeenkomst op enkele punten aan te passen. Het bestuur heeft op 16 februari 2011 de gewijzigde standaarduitvoeringsovereenkomst vastgesteld. In 2011 zullen met alle aangesloten ondernemingen nieuwe gelijkluidende overeenkomsten worden gesloten. De vestigingen van RPC Bebo Nederland in Goor en Beuningen zijn bij het pensioenfonds aangesloten en hebben daartoe een uitvoeringsovereenkomst gesloten met het pensioenfonds. RPC heeft het pensioenfondsbestuur op 20 oktober 2010 geïnformeerd over de sluiting van haar vestiging in Goor. Met de RPC-vestiging in Deventer zal in 2011 een nieuwe uitvoeringsovereenkomst worden gesloten. Deze overeenkomst zal echter enkel betrekking hebben op de medewerkers van de voormalige RPC-vestiging in Goor, die overgeplaatst worden naar de RPC-vestiging in Deventer. Andere medewerkers van RPC in Deventer of van andere RPC-vestigingen zullen niet onder de pensioenregeling van pensioenfonds OWASE worden gebracht. De reeds lopende overeenkomst met de RPC-vestiging in Beuningen blijft onverkort van kracht.
Statutaire regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten
Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het pensioenfonds.
Gebeurtenissen na balansdatum
Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om per 1 januari 2011 zowel aan de actieve deelnemers als aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 70% van de OWASE-loonindex, resp. de CBS-prijsindex (alle huishoudens afgeleid). De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds was 111,6% op de zgn. ijkdatum van 1 december 2010. Van een dekkingstekort was geen sprake. De dekkingsgraad lag met 111,6% ruim boven de 105%. Maar volgens de eisen die De Nederlandsche Bank stelt aan de risicoreserves die pensioenfondsen moeten aanhouden, had de dekkingsgraad van het pensioenfonds ten minste 114,4% moeten zijn. De dekkingsgraad van het pensioenfonds lag daar met 111,6% onder. Er was sprake van een reservetekort van -2,8%. Dit betekende dat het pensioenfonds in beginsel niet voldoende financiële middelen had om de pensioenen per 1 januari 2011 volledig te kunnen verhogen. Als sprake is van een reservetekort maar niet van een dekkingstekort kan het bestuur de voorwaardelijke indexatie - volgens het indexatiebeleid
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
83
van het pensioenfonds - wel gedeeltelijk toekennen. De deelfactor op basis van het reservetekort van 1 december 2010 is 70/100 (berekening: 111,6 - 105,0 / 114,4 -105,0). Per 1 januari 2011 zijn de lonen van de werknemers, die vallen onder de OWASE CAO, met 0,65% verhoogd. Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om aan de actieve deelnemers overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,45% (berekening: 70/100 x 0,65%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteert voor de actieve deelnemers een niet gecompenseerde loonstijging van 0,20% per 1 januari 2011. Het bestuur probeert het gemiste indexatiedeel van 0,20% op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat. Volgens het CBS zijn de prijzen over de referteperiode van 1 april 2009 tot 1 oktober 2010 gestegen met 0,28%.Het pensioenfondsbestuur heeft in zijn vergadering van 11 januari 2011 besloten om aan de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers overeenkomstig het indexatiebeleid per 1 januari 2011 een gedeeltelijke indexatie toe te kennen van 0,20% (berekening: 70/100 x 0,28%). Na toekenning van deze gedeeltelijke indexatie resteert voor de pensioengerechtigden en de gewezen deelnemers een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,08% per 1 januari 2011 en een niet gecompenseerde prijsstijging van 0,09% per 1 juli 2010 (totaal is dit 0,08% +0,09% = 0,17%). Het bestuur probeert het gemiste indexatiedeel van 0,17% op een latere datum alsnog toe te kennen zodra de financiële situatie van het pensioenfonds dat weer toelaat.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
84
Actuariële verklaring
Opdracht
Door Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle is aan Towers Watson B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het verslagjaar 2010.
Gegevens
De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn ‘Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen’ heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden
Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: - heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en - heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
85
Oordeel
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk vereist eigen vermogen, maar niet lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een reservetekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van artikel 132 in verband met een beperkt reservetekort en artikel 137 omdat de teksten betreffende de toeslagverlening in enkele juridische documenten niet volledig voldoen aan de wettelijk voorgeschreven teksten. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds OWASE is naar mijn mening niet voldoende, vanwege het reservetekort. Amstelveen, 19 april 2011
Drs. R. Westhoff AAG verbonden aan Towers Watson B.V.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
86
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant
Aan: het bestuur van Stichting Pensioenfonds OWASE
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de in dit verslag opgenomen jaarrekening 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE te Zwolle gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010 en de staat van baten en lasten over 2010 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen.
Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van het pensioenfonds is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten.
Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van het pensioenfonds. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van het pensioenfonds gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Pensioenfonds OWASE per 31 december 2010 en van het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
87
Zwolle, 19 april 2011 KPMG ACCOUNTANTS N.V.*
C. Messina RA
* KPMG Accountants N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263683, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (‘KPMG International’), een Zwitserse entiteit.
Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
88
Stichting Pensioenfonds OWASE Bezoekadres: Bruchterweg 88, 7772 BJ Hardenberg Postadres: Postbus 150, 7770 AD Hardenberg Internetadres: www.OWASE.nl Jaarverslag 2010 van Stichting Pensioenfonds OWASE
pagina
89