Jaarverslag 2010 Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.
Datum rapport Auteur
19 mei 2011 Bestuur
Nummer/versie Telefoon
Definitief 050 582 98 11
Inhoudsopgave Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bestuursverslag 1. Woord van de voorzitter 2. Algemene informatie 2.1 Juridische structuur 2.2 Statutaire doelstelling 2.3 Personalia 3. Financiële positie en beleid in 2010 3.1 Financiële opzet en positie 3.2 Beleid en beleidskeuzes 3.2.1 Toeslagbeleid 3.2.2 Financieringsbeleid 3.2.3 Beleggingsbeleid 3.3 Risicobeheer 4. Beleggingen 4.1 Algemeen 4.2 Resultaten 4.3 Aandelen 4.4 Vastrentende waarden 4.5 Vastgoed 4.6 Overige beleggingen 4.6.1 Alternatieve beleggingen 4.6.2 Valuta-afdekking 5. Pensioen en uitvoering 5.1 Inleiding 5.2 Pensioencommunicatie 5.3 Pensioenadministratie 5.4 Pensioenregeling 5.5 Nieuwe wetgeving 6. Actuariële analyse 7. Governance en compliance 7.1 Algemeen 7.2 Bestuursaangelegenheden 7.3 Goed Pensioenfondsbestuur 7.3.1 Visitatiecommissie 7.3.2 Verslag van het verantwoordingsorgaan 7.3.3 Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan 7.4 Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM 7.5 Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding 7.6 Gedragscodes 7.7 Geschillencommissie 7.8 Organisatie en uitvoering 7.9 Statutenwijziging 8. Verwachte gang van zaken
1
3 4 5 7 7 7 7 9 9 11 12 12 13 15 18 18 19 21 22 23 23 23 24 25 25 25 26 27 27 31 32 32 32 33 33 34 35 35 36 36 36 37 37 38
Jaarrekening 9. Jaarrekening 9.1 Balans 9.2 Staat van baten en lasten 9.3 Kasstroomoverzicht 9.4 Toelichting op de jaarrekening 9.4.1 Wettelijke bepalingen 9.4.2 Waarderings- en berekeningsgrondslagen 9.4.3 Toelichting op de balans 9.4.4 Toelichting op de staat van baten en lasten 9.4.5 Verbonden partijen Overige gegevens 10. Overige gegevens 10.1 Statutaire bestemming resultaat 10.2 Actuariële verklaring 10.3 Controleverklaring Bijlagen Bijlage 1 Deelnemersbestand Bijlage 2 Begrippenlijst
2
39 40 40 41 42 43 43 43 48 61 66 67 68 68 69 71 73 74 75
Meerjarenoverzicht van kerncijfers en kengetallen Bedragen x € 1.000
2010
2009
2008
2007*
2006*
Aantal verzekerden (per einde van het jaar) Deelnemers, actief en voortgezet Gewezen deelnemers Uitkeringsgerechtigden Totaal aantal verzekerden
2.188 1.298 569 4.055
2.221 1.224 537 3.982
2.227 1.120 523 3.870
2.175 1.018 473 3.666
2.059 914 449 3.422
31.600
Premies en koopsommen Feitelijke premie Kostendekkende premie
29.103
36.595** 29.749
21.216 18.810
19.552 22.000
17.728 -
Uitkeringen Pensioenen
10.875
9.728
8.505
7.327
6.693
Vermogen (incl. deelvermogens) Eigen vermogen Pensioenverplichtingen *** Dekkingsgraad *** Rekenrente
20.199 478.464 104,2% 3,5%
38.594 395.933 109,7% 3,9%
11.944 378.412 103,2% 3,6%
111.820 285.358 142,3% 4,9%
88.997 285.135 132,6% 4,0%
Beleggingen**** Balanswaarde Beleggingsopbrengsten
502.742 45.330
437.657 19.805
399.125 -15.126
369.882 7.507
362.570 18.603
*
De vergelijkende cijfers zijn een samenvoeging van de in de jaarrekeningen van pensioenfonds Cargill en het per 1 januari 2008 gefuseerde voormalige pensioenfonds Cargill Benelux opgenomen cijfers, met uitzondering van de dekkingsgraad aangezien een samengevoegde dekkingsgraad geen enkele beleidsmatige consequentie heeft.
**
De feitelijke premie is in 2009 incidenteel gecorrigeerd voor 2007 en 2008. Dit heeft geleid tot een
***
Met ingang van 2010 zijn de voorziening ziektegevallen, de voorziening herverzekerd deel en overige
eenmalige verhoging van de premie in 2009 van € 3.589 duizend. technische voorziening meegenomen in de pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad wordt bepaald door het eigen vermogen te vermeerderen met de pensioenverplichtingen en te delen door de pensioenverplichtingen. ****
Betreft beleggingen voor risico pensioenfonds, beleggingen voor risico deelnemers, liquide middelen en beleggingsdebiteuren en beleggingscrediteuren.
3
Bestuursverslag
4
1.
Woord van de voorzitter
Geachte deelnemers, collega’s en andere lezers, Stichting Pensioenfonds Cargill BV biedt u hierbij het jaarverslag 2010 aan. In dit jaarverslag legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid in 2010, de achterliggende overwegingen daarbij en de uitkomsten hiervan voor ons pensioenfonds en haar deelnemers. Financiële positie Het beleggingsjaar 2010 is zonder meer turbulent te noemen. Het dreigende bankroet van Griekenland deed de Europese beleidsmakers besluiten tot het toekennen van een omvangrijk steunpakket. Nadat de eerste angst was weggeëbd, werd echter ook duidelijk dat andere landen binnen de EU financieringsproblemen hadden. In mei 2010 werd dan ook besloten tot het oprichten van het Europese Financiële Stabilisatie Faciliteit (EFSF), een noodfonds met een omvang van maar liefst 750 miljard euro wat als vangnet moest dienen voor landen in moeilijkheden. Door deze problemen zochten beleggers hun heil in veilige staatsobligaties, met name uit de VS, Duitsland en Nederland. Vanwege deze sterke vraag naar staatspapier daalde de rente tot een historisch laag niveau in augustus 2010. Pas na geruststellende woorden van de Federal Reserve bank begon de rente weer aan een opmars. Door deze schommelingen in de rente had ook de dekkingsgraad van het pensioenfonds erg te lijden. Nadat ultimo 2009 een niveau van 109,7% werd bereikt, zakte deze terug naar 96,8% in augustus 2010. Nadien is de dekkingsgraad weer gestaag gestegen tot het niveau van 104,2% ultimo 2010. Dit herstel werd nog geremd doordat het pensioenfonds overgestapt is op de nieuwste AG-prognosetafels. De reeds opgenomen opslag van de voorziening van 4,0% ultimo 2009 bleek niet voldoende om het effect van de gestegen levensverwachting op de voorziening te compenseren, waardoor de voorziening in 2010 verder verhoogd diende te worden met 3,5%. Dit had negatieve gevolgen voor de dekkingsgraad. Risicomanagement DNB heeft eind 2010 een uitgebreid beleggingsonderzoek uitgevoerd bij het pensioenfonds. Daarbij zijn zaken als corporate governance, strategisch beleid en risicomanagement uitvoering onderwerp van gesprek geweest. Met name de afwijkende tracking error en een onafhankelijk uit te voeren risicomanagement zijn daarbij door DNB voor verbetering vatbaar geacht. Inmiddels is er een plan van aanpak ingediend door het pensioenfonds, en is het pensioenfonds met de opmerkingen en aanbevelingen van DNB aan de slag gegaan. Toeslagverlening Doordat de dekkingsgraad ultimo 2010 onder de minimaal vereiste dekkingsgraad ligt heeft het bestuur besloten om per 1 januari 2011 geen toeslagverlening toe te kennen op de ingegane pensioenen en de premievrije aanspraken. Ook is geen toeslag verleend op de opgebouwde aanspraken van die middelloonregelingen waarbij de toezegging een voorwaardelijk karakter kent. Herstelplan Het pensioenfonds heeft in 2009 een herstelplan ingediend bij DNB. Na een aanvankelijk herstel van de dekkingsgraad in 2009 tot boven de grens van het minimaal vereist eigen vermogen is deze in 2010 door de sterk gedaalde rente en de aanpassing van de fondsfactoren aan de toegenomen levensverwachting weer onder dit niveau gedaald. 5
Hierdoor is het herstelplan weer actief geworden. Het bestuur verwacht een verder herstel van de financiële positie van het fonds met toepassing van het huidige beleidskader. Uitvoeringsovereenkomst De uitvoeringsovereenkomst tussen het pensioenfonds en de werkgever is dit verslagjaar aangepast. Deze aanpassing was nodig om duidelijker dan voorheen aan te geven wat de rechten en plichten van de werkgever ten opzichte van het fonds zijn. Met name is hierbij gefocused op de definitie van de jaarlijkse door de werkgever te betalen premie. Communicatie In 2010 heeft het pensioenfonds meerdere malen gecommuniceerd over de gevolgen van de kredietcrisis. Met name de berichtgeving in de media over het mogelijke afstempelen bij een aantal fondsen is reden geweest voor het fonds om deelnemers gerust te stellen. Ook dit jaar heeft het fonds weer een aantal nieuwsbrieven verspreid waarin de belangrijkste elementen uit de bestuursvergaderingen worden gecommuniceerd met de deelnemers. Tenslotte hebben dit jaar de laatste groepen deelnemers eveneens een uniform pensioenoverzicht gehad. In 2011 zal de website van het pensioenfonds geheel vernieuwd worden waarbij vormgeving en gebruiksgemak toenemen. Tevens zal in navolging van de eerder uitgevoerde nulmeting in 2009 het pensioenbewustzijn onder de deelnemers opnieuw getoetst worden middels een zogenaamde éénmeting. Deskundigheid bestuur Het bestuur hecht aan een verdere ontwikkeling van de kennis en kunde van de individuele bestuursleden en het bestuur als geheel. Daartoe heeft het bestuur een bestuursdag georganiseerd in 2010 waarin met name de eigen performance is besproken en waarbij is aangegeven waar aanvulling van kennis gewenst zou zijn. Ook is deze dag gebruikt om uitgebreid stil te staan bij de rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard. Verder heeft het bestuur een studiedag georganiseerd bij de vermogensbeheerder. Deze is gebruikt om de kennis van beleggingsinstrumenten (met name de matchingportefeuille en renterisico’s) nader te verdiepen. Bestuursmutaties In 2010 is Ineke Prince-Kappen afgezwaaid als bestuurslid en tevens voorzitter van het fonds. Haar plaats in het bestuur en in het dagelijks bestuur is ingenomen door Jos Zwienenberg. De voorzittershamer is overgegaan naar Bert van der Plas. Het bestuur hecht er aan Ineke Prince-Kappen zeer te bedanken voor haar inzet, kennis en enthousiasme waarmee zij haar taak als voorzitter heeft vervuld. Toekomstverwachting Het bestuur is in 2010 gestart met het uitvoeren van een ALM-studie. Deze studie resulteert in een nieuw beleidskader waarbij het risicobudget op eenzelfde niveau blijft en niet meer wordt afgebouwd bij een lager dekkingsgraadniveau. Dankzij dit beleidskader verwacht het bestuur adequaat te kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Graag nodig ik u namens het bestuur uit tot het lezen van dit jaarverslag. Amsterdam, 19 mei 2011 E.J. van der Plas, voorzitter
6
2.
Algemene informatie
2.1
Juridische structuur
De Stichting Pensioenfonds Cargill BV is een ondernemingspensioenfonds, statutair gevestigd te Amsterdam en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 41203234. Het pensioenfonds voert de pensioenregelingen uit voor het personeel van de aangesloten ondernemingen van Cargill BV en Cargill Benelux BV.
2.2
Statutaire doelstelling
Stichting Pensioenfonds Cargill BV stelt zich ten doel het binnen de perken van zijn middelen verlenen of doen verlenen van pensioenen en overige uitkeringen aan pensioenen aanspraakgerechtigden, één en ander overeenkomstig de bepalingen van de statuten en reglementen. Om deze doelstelling te bereiken, heeft het bestuur beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, toeslagverlening, beleggingen en communicatie. De eerste drie beleidsgebieden hebben invloed op de financiële positie van het pensioenfonds en worden nader toegelicht in hoofdstuk 3. Het verslag van de vermogensbeheerder inzake de uitvoering van het beleggingsbeleid komt in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op het communicatiebeleid. De governance-structuur van het pensioenfonds wordt toegelicht in hoofdstuk 7. In dit hoofdstuk komt ook de compliance met wet- en regelgeving aan de orde. In hoofdstuk 8 wordt ten slotte ingegaan op de verwachte gang van zaken.
2.3
Personalia
Bestuursmutaties In de bestuursvergadering van 25 november 2010 is afscheid genomen van mevrouw Prince-Kappen als bestuurslid en voorzitter van de Stichting Pensioenfonds Cargill BV. De heer Zwienenberg is door de werkgever ter vervanging aangesteld als nieuw bestuurslid. Het bestuur heeft in vergadering besloten de heer Zwienenberg eveneens te benoemen tot lid van het dagelijks bestuur, ter vervanging van mevrouw Prince-Kappen. De heer van der Plas is door het bestuur aangesteld als nieuwe voorzitter. De heer Zwienenberg is aangesteld als plaatsvervangend voorzitter. Benoemd namens de werkgever (Cargill B.V.) Bestuurslid Naam Bestuurslid tot vanaf
Functie in bestuur
E. J. van der Plas
2009
Onbepaalde tijd
Voorzitter
S. Vermeersch
2004
Onbepaalde tijd
Secretaris
W. Rous
2000
Onbepaalde tijd
Lid
J. A. M. Zwienenberg
2011
Onbepaalde tijd
Plaatsvervangend voorzitter
7
Benoemd namens de deelnemers: Naam Bestuurslid vanaf
Bestuurslid tot
Functie in bestuur
R. J. J. van Wees
2002
2011
Plaatsvervangend secretaris
J. P. A. C. van Dierendonck
2009
2013
Lid
C. C. A. Hoedelmans
2008
2013
Lid
B. P. Zoethout
2002
2011
Lid
Benoemd namens de pensioengerechtigden: Bestuurslid Naam Bestuurslid tot vanaf
Functie in bestuur
W. B. de Clercq
2003
2013
Lid
C. A. Koppen
2002
2011
Lid
Bestuursleden namens de pensioengerechtigden worden voorgedragen door de vereniging van gepensioneerden.
Beleggingscommissie P. L. Naar (voorzitter) J. Dirkzwager J. Leuning E. J. van der Plas R. J. J. van Wees S. Vermeersch (secretaris) Verantwoordingsorgaan C. R. J. Goossens, namens de werkgever W. A. R. Bracké, namens de werknemers M. J. van Nunen, namens de gepensioneerden Visitatiecommissie J. G. Baaij J. C. Hokke R. P. van Leeuwen Administratie De administratie van het pensioenfonds is ondergebracht bij TKP Pensioen BV. Actuaris Mercer (Nederland) BV treedt op als adviserend actuaris van het pensioenfonds, Mercer Certificering BV is de certificerend actuaris. Accountant KPMG Accountants NV treedt op als accountant van het pensioenfonds. Bestuursadvisering Mercer (Nederland) BV treedt op als adviseur van het pensioenfonds. Adviseur Beleggingscommissie Mercer Investment Consulting Vermogensbeheer Het vermogensbeheer is ondergebracht bij Mn Services. 8
3.
Financiële positie en beleid in 2010
3.1
Financiële opzet en positie
Dekkingsgraad De dekkingsgraad is een maatstaf voor de financiële positie van een pensioenfonds. Het geeft het pensioenvermogen als percentage van de contante waarde van de pensioenverplichtingen weer. De dekkingsgraad kan wijzigen door diverse factoren, zoals de ontwikkeling van het beleggingsresultaat, verzekeringstechnische ontwikkelingen en de ontwikkeling van de marktrente. De ontwikkeling van de dekkingsgraad van het pensioenfonds gedurende het jaar wordt hieronder weergegeven. Dekkingsgraad 1 januari Effect premies Effect toeslagverlening Effect beleggingsresultaat Effect rentetermijnstructuur voorziening pensioenverplichtingen Effect overige mutatie technische voorzieningen (met name aanpassing levensverwachting) Effect overige oorzaken Dekkingsgraad 31 december
2010 109,7% 0,7% -/- 0,1% 8,7%
2009 103,2% 1,6% 0,0% 1,4%
-/- 11,7%
7,6%
-/-
3,5% 0,4% 104,2%
-/-
4,4% 0,3% 109,7%
Effect premies De actuariële premie bevat de koopsom voor de toename van de pensioenaanspraken in het boekjaar (gefinancierd door middel van een per individu bepaalde actuariële koopsom), de risicopremies voor het nabestaandenpensioen, wezenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen (premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en arbeidsongeschiktheidspensioen), en een kostenopslag. De actuariele premie bevat ook de backservicekoopsom voor de actieve deelnemers in de eindloonregelingen dan wel de koopsom voor verhoging van de opgebouwde aanspraken van deelnemers in de middelloonregelingen. Daarnaast bevat de premie een opslag als percentage van de salarissom, afhankelijk van de hoogte van de dekkingsgraad. Deze opslag geeft een positief effect op de dekkingsgraad. Het positieve effect wordt gedeeltelijk gecompenseerd door de premieafrekening van voorgaande jaren. Effect beleggingsresultaat Het beleggingsresultaat minus de benodigde intresttoevoeging aan de voorziening pensioenverplichtingen heeft geleid tot een positief resultaat. De benodigde intresttoevoeging is gebaseerd op de één-jaars zero-rente uit de rentetermijnstructuur van 31 december 2009. Effect rentetermijnstructuur De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd op marktwaarde met behulp van de rentetermijnstructuur. Iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank (DNB) gepubliceerd. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice 9
versa. De daling van de rentetermijnstructuur leidde in 2010 tot een stijging van de voorziening. Dit had een negatief effect op de dekkingsgraad. Effect aanpassing levensverwachting Vooruitlopend op de nieuwe AG Prognosetafel 2010-2060 heeft het bestuur eind 2009 besloten om de technische voorziening met 4% te verhogen. Deze verhoging is gebaseerd op eind 2008 gepubliceerde overlevingtafel van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. In november 2010 heeft het bestuur, op basis van onderzoek naar de ervaringssterfte, besloten om met ingang van 1 januari 2010 ervaringssterfte op basis van de ervaringscurve van het Centrum voor VerzekeringsStatistiek (CVS) te hanteren voor de waardering van de pensioenvoorziening in plaats van het toepassen van leeftijdterugstellingen. Door het meenemen van ervaringssterfte wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat een werkende populatie gemiddeld langer leeft. Het totale effect op de technische voorziening van de aangepaste prognosetafel (inclusief ervaringssterfte) bedraagt 7,5%, waarvan in 2009 reeds 4,0% is meegenomen, ten opzichte van de voorziening op basis van de oude prognosetafels. Ontwikkeling herstelplan De dekkingsgraad van het pensioenfonds was eind 2008 gedaald tot onder de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Dit betekent dat er sprake is van een dekkingstekort. Het pensioenfonds heeft op 30 maart 2009 een herstelplan ingediend bij DNB. De belangrijkste uitgangspunten van het herstelplan zijn: • Zolang de dekkingsgraad lager is dan 105%, vindt er geen toeslagverlening plaats op de premievrije pensioenaanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen. De dekkingsgraad mag door het verlenen van een toeslag niet lager worden dan 105%; • Wijzigingen in het beleggingsbeleid gedurende de herstelperiode mogen niet leiden tot toename van het fondsrisico; • Handhaving huidige premie- en beleggingsbeleid; Door toepassing van de bovenstaande sturingsmiddelen verwacht het bestuur dat de getroffen maatregelen leiden tot herstel van het pensioenfonds binnen de wettelijke termijnen. In 2010 heeft de dekkingsgraad zich als volgt ontwikkeld:
Dekkingsgraad per 31 december 2009 Premie Sturingsmiddelen Toeslagverlening Beleggingen (inclusief swaps) Rentetermijnstructuur Effect van uitkeringen, kosten, kanssystemen Overige en waardeoverdrachten. Subtotaal Effect overige mutatie technische voorzieningen (met name aanpassing levensverwachting) Dekkingsgraad per 31 december 2010 10
Verwacht (in %) 108,0 0,6 -0,4 2,2 0,0
Werkelijk (in %) 109,7 0,7 -0,1 8,7 -11,7
0,2
0,4
0,0 110,6
-3,5 104,2
In het herstelplan wordt ultimo 2010 een dekkingsgraad van 110,6% verwacht. De werkelijke dekkingsgraad ultimo 2010 is vastgesteld op 104,2%. Het achterblijven van het herstel wordt met name veroorzaakt door de dalende rentetermijnstructuur en de aanpassing aan de gestegen levensverwachting. In 2009 is door het pensioensfonds de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen gelijk gesteld aan de maximale door de DNB voorgeschreven 105,0%. In 2010 is de dekkingsgraad van een groot aantal pensioenfondsen gedaald tot onder de 105%. Het is daarom van groter belang geworden om de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist vermogen nauwkeurig te bepalen. De dekkingsgraad behorend bij het minimaal eigen vermogen bedraagt, op basis van een door DNB vastgestelde formule, eind 2010 104,4%. Eind 2010 is sprake van een dekkingstekort, omdat de dekkingsgraad lager is dan de dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen. Door het bestuur is de voorgeschreven jaarlijkse evaluatie van het aangepaste herstelplan uitgevoerd. Deze evaluatie heeft niet geleid tot bijstelling van de uitgangspunten van het aangepaste herstelplan. Op grond van de huidige situatie voorziet dit herstelplan in herstel binnen de daarvoor geldende termijnen.
3.2
Beleid en beleidskeuzes
Het bestuur heeft beleid ontwikkeld op het gebied van financiering, beleggingen en toeslagen om de risico’s en de financiële positie van het pensioenfonds te beheersen. Bij het maken van beleidskeuzes worden de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig afgewogen. Het beleid moet worden uitgevoerd binnen de kaders van de pensioenregeling zoals die overeengekomen is door de sociale partners. Dit wordt visueel toegelicht aan de hand van onderstaande figuur.
11
3.2.1
Toeslagbeleid
De hoogte van de toeslagverlening voor gewezen deelnemers en gepensioneerden is gekoppeld aan de Consumenten Prijsindex zoals vastgesteld door het CBS en de aanwezige middelen van het fonds. Of toeslagverlening zal worden toegekend, is daarmee afhankelijk van de financiële positie van het fonds. Als de middelen van het fonds, naar het oordeel van het bestuur, het toelaten zal het bestuur overgaan tot toeslagverlening. Het betreft een voorwaardelijke toeslagverlening. Dit betekent dat er geen recht op toeslagverlening is en het ook op lange termijn niet zeker is of en in welke mate toeslagverlening zal plaatsvinden. Er is geen geld gereserveerd voor toekomstige toeslagverlening. Deze voorwaardelijke toeslagverlening valt onder de toeslagcategorie D1 van de Beleidsmaatregel Toeslagenmatrix DNB, hetgeen betekent dat toe te kennen toeslagen gefinancierd worden uit te behalen overrendement. De opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van de deelnemers, voor zover deelnemer aan één van de middelloonregelingen bij Cargill, worden aangepast overeenkomstig de algemene verhoging van de salarissen volgens de cao. Deze toeslagverlening valt onder de toeslagcategorie F2 van de Beleidsmaatregel Toeslagenmatrix DNB, hetgeen betekent dat toe te kennen toeslagen gefinancierd worden uit koopsommen die onderdeel vormen van de kostendekkende premie. Per 1 januari 2010 zijn de aanspraken van deelnemers van Cargill verhoogd met 2,0% en deelnemers van Cargill Cacao verhoogd met 3,0%. Toeslagverlening Op grond van de ontwikkeling van de Consumenten Prijsindex voor alle huishoudens (oktober 2008– oktober 2009) zouden de aanspraken per 1 januari 2010 met 0,71% (Cargill Benelux) respectievelijk 0,36% (Cargill B.V.) moeten worden verhoogd voor de (in)actieve deelnemers. Het bestuur heeft op 27 mei 2010 besloten de opgebouwde aanspraken van gewezen deelnemers en de ingegane pensioenen per 1 januari 2010 te verhogen met 0,20% respectievelijk 0,36%. Het bestuur heeft dit besluit genomen omdat de financiële positie van het pensioenfonds toeslagverlening gedeeltelijk toelaat, omdat het eigen vermogen van het pensioenfonds op dat moment hoger is dan het minimaal vereist eigen vermogen maar lager dan de streefgrens. Dit besluit is in overeenstemming met de beleidsrichtlijnen van het pensioenfonds en de richtlijnen van DNB. Wanneer de financiële positie in de toekomst zal verbeteren, en uitkomt boven de streefgrens bestaat de mogelijkheid dat het bestuur besluit tot het inhalen van in het verleden niet toegekende toeslagen.
3.2.2
Financieringsbeleid
Financieringssysteem Voor het premie- en toeslagbeleid is een aantal vermogensposities van belang. De volgende grenzen worden onderscheiden: • Minimaal vereist eigen vermogen: ondergrens Het minimaal vereist eigen vermogen is gelijk aan 4,4% (2009: 5,0%) van de nominale voorziening pensioenverplichtingen. De dekkingsgraad behorend bij het minimaal vereist eigen vermogen is gelijk aan 104,4% (2009:105,0%). • Vereist eigen vermogen Het vereist eigen vermogen is het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het eigen vermogen in een periode van één jaar negatief wordt. De bepaling van dit vermogen geschiedt conform de standaardtoets van DNB. Per 31 december 2010 is de dekkingsgraad behorend bij het vereist eigen vermogen vastgesteld op 111,3% (31 december 2009: 112,1%). • Gewenst eigen vermogen: streefgrens 12
Het gewenst eigen vermogen is het vermogen dat boven de voorziening pensioenverplichtingen nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Kostendekkende premie Volgens het financieel toetsingskader (FTK) moet de kostendekkende premie uit een aantal onderdelen bestaan. Deze onderdelen komen terug in de actuariële premie. De kostendekkende premie bestaat uit de volgende onderdelen: • • • •
actuariële premie pensioenopbouw inclusief risicopremies; solvabiliteitsopslag; opslag voor uitvoeringskosten; premie voor beschikbare premieregelingen.
Over de actuariële premie wordt, ter dekking van toekomstige excassokosten, een opslag van 1,75% gehanteerd. De opslag voor uitvoeringskosten bedraagt € 817 duizend.
3.2.3
Beleggingsbeleid
Het beleggingsbeleid van pensioenfonds Cargill is vormgegeven rond het begrip risicobudget. Door een risicobudget te bepalen kan het fonds in beleggingen met meer risico, maar ook met een beter verwacht rendement. Door te streven naar dit overrendement tracht het fonds in haar toeslagambities te voorzien. De maatstaf voor het risicobudget wordt bepaald door de tracking error. De tracking error vloeit voort uit het beleidskader van het fonds. Dit beleidskader wordt elk jaar vastgesteld door het bestuur. De hoogte van het risicobudget geeft de mate van beweeglijkheid van de dekkingsgraad aan. De basisindeling van de beleggingsportefeuille is een matchingportefeuille en een return portefeuille. De matchingportefeuille is afgestemd op de pensioenverplichtingen en heeft als doelstelling deze zo goed mogelijk te volgen. De returnportefeuille heeft als doel om een overrendement te genereren zodat onder andere ook aan de toeslagen doelstelling van het pensioenfonds kan worden voldaan. Per 2010 geldt de volgende strategische portefeuille:
Matching portefeuille
2010 in (%) 69,6
Vastrentend matching Langlopende obligaties Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Duration overlay Liquiditeiten
65,8 59,6 1,4 4,8 0,4 3,4
Return portefeuille
30,4
Aandelen Europa Noord-Amerika
12,9 3,4 3,7 13
Verre Oosten Opkomende landen
1,2 4,6
Hoogrentende obligaties Emerging market debt US High Yield Bank Loans European High Yield
10,9 6,8 2,4 0,8 0,9
Alternatieve Investeringen Commodities Hedge Funds Private Equity
4,3 2,0 1,9 0,4
Vastgoed Indirect Vastgoed
2,3 2,3
Totaal
100,0
Asset Liability Management Het bestuur laat eens in de drie jaar een Asset Liability Management-studie (ALM-studie) uitvoeren. Mede op basis van de uitkomsten van de ALM-studie bepaalt het bestuur het beleggingsbeleid en het financiële beleid van het fonds voor de daarop volgende jaren. Op basis van de ALM-studies is de laatste paar jaar bijvoorbeeld besloten om het risico van de mismatch in de duration van de vastrentende waarden-portefeuille en de voorziening pensioenverplichtingen gefaseerd te verminderen. Beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid kent een strategisch niveau en een jaarplan op grond van het strategische beleid. Bij het vaststellen van het strategische beleid worden op grond van de beschikbare analyses keuzes gemaakt over de verdeling over de beleggingscategorieën op de lange termijn. Hierbij streeft het bestuur naar een zo hoog mogelijk rendement onder verantwoorde risico´s en gegeven de structuur van de verplichtingen. Eventuele aanpassingen in het strategische beleid worden zorgvuldig verwerkt in de jaarplannen, waarbij de marktontwikkelingen in ogenschouw worden genomen. Spreiding beleggingen Positieve en negatieve waardeschommelingen zijn onlosmakelijk verbonden met de beleggingsactiviteiten van een pensioenfonds. Bij het beheer van het vermogen is het volledig voorkomen of afwenden van risico’s niet mogelijk. Wel streeft het fonds naar continu inzicht in de beleggingsrisico’s en worden maatregelen genomen om deze risico’s te beheersen. Het belangrijkste instrument voor het bestuur is de weloverwogen spreiding van de beschikbare middelen over een groot aantal uiteenlopende beleggingscategorieën, die onderling weinig samenhang hebben voor wat betreft de rendementen. Op deze wijze kunnen mindere resultaten van de ene beleggingscategorie worden gecompenseerd door betere resultaten van andere categorieën. Zodoende wordt het risico van de totale beleggingsportefeuille gereduceerd en wordt de kans op een consistent en goed rendement sterk vergroot. Derivaten: defensief Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het vermogensbeheer is het gebruik van afgeleide producten, ofwel derivaten genoemd. Derivaten zijn risicovol indien deze worden gebruikt voor speculatieve doeleinden. Het fonds zet derivaten vooral defensief in, waarbij 14
de beleggingsrisico’s op totaalniveau afnemen. Met derivaten kunnen ongewenste en/of tijdelijke risico’s worden afgedekt, zoals vreemde valuta risico. Voorts kunnen sommige beleggingsvormen door de inzet van derivaten met lagere kosten worden gerealiseerd. Ook kunnen derivaten worden ingezet om snel en flexibel aanpassingen in de portefeuille aan te brengen teneinde het risico/rendementprofiel van de beleggingsportefeuille op het gewenste niveau te brengen.
3.3
Risicobeheer
Onderstaand wordt een nadere toelichting gegeven op de voornaamste risico’s die door het bestuur zijn onderkend, alsmede op het beleid van het bestuur voor het mitigeren van deze risico’s. Solvabiliteitsrisico Een belangrijk risico is dat een fonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te kunnen komen, ook wel het solvabiliteitsrisico genoemd. De solvabiliteit van een pensioenfonds wordt gemeten op basis van de hoogte van de dekkingsgraad van het pensioenfonds. Beleggingsrisico’s De belangrijkste financiële risico’s met betrekking tot beleggingen betreffen het marktrisico (bestaande uit rente-, valuta- en prijsrisico), het kredietrisico, het concentratierisico en het liquiditeitsrisico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde ALM-beleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. • Renterisico Het renterisico is het risico dat de waarden van vastrentende beleggingen en de pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is een maat voor de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de kasstromen in jaren. Indien de duration van de beleggingen niet overeenkomt met de duration van de pensioenverplichtingen, betekent dit dat er sprake is van een zogenaamde ‘durationmismatch’. Dit kan betekenen dat de pensioenverplichtingen gevoeliger zijn voor renteveranderingen dan de beleggingen. Het renterisico wordt beheerst door een belangrijk deel van de beleggingen te alloceren naar Europese Lang Lopende Staatsleningen. Hierdoor zijn rentebewegingen in de markt die van invloed zijn op de beleggingen en de verplichtingen op elkaar afgestemd. Het renterisico is niet volledig afgedekt omdat het lange termijn rendement dan te zwaar beïnvloed kan worden met als gevolg dat de verlening van toeslagen onder druk zou kunnen komen te staan. • Valutarisico Het valutarisico is het risico dat de waarde van beleggingen en verplichtingen veranderd als gevolg van veranderingen in valutakoersen. Voor het pensioenfonds zijn de belangrijkste vreemde valuta de US-dollar, de Britse pond en de Japanse Yen voor 100% afgedekt. Om het risico van korte termijnfluctuaties van valutaposities te beperken, maakt het pensioenfonds gebruik van financiële derivaten.
15
• Prijsrisico Prijsrisico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen waardewijzigingen plaatsvinden. Dit wordt veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op actuele waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het prijsrisico gedempt. • Kredietrisico Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Voor het pensioenfonds betreft dit voornamelijk de beleggingen in obligaties en leningen. Het kredietrisico wordt gemitigeerd door spreiding van de vastrentende waarden naar regio en sector. • Concentratierisico Concentratierisico kan optreden als gevolg van het ontbreken van een adequate spreiding van activa en passiva, bijvoorbeeld bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Het concentratierisico wordt onderzocht in de ALMstudie, waarbij beleggingscategorieën met elkaar worden gecombineerd om tot een strategische beleggingsmix te komen. Om de concentratierisico’s te beheersen wordt de beleggingsportefeuille van het pensioenfonds in hoge mate gediversifieerd. • Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico speelt nagenoeg geen rol van betekenis bij het pensioenfonds, een groot deel van de beleggingsportefeuille wordt belegd in liquide beleggingsinstrumenten die indien nodig op zeer korte termijn kunnen worden geliquideerd. Verzekeringstechnische risico´s Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. Gezien de omvang van het pensioenfonds wordt het verzekeringstechnische risico voor wat betreft overlijden en arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk herverzekerd. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico (kortleven) en het arbeidsongeschiktheidsrisico. • Langlevenrisico Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen mogelijk niet voor de uitkering van de pensioenverplichting aan deze langer levende deelnemers. Vooruitlopend op de herziene prognosetafel is de technische voorziening voor risico fonds per eind 2009 verhoogd met 4%. Dit percentage is gebaseerd op berekeningen met behulp van CBS cijfers. Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. Het bestuur heeft op basis van onderzoek naar de ervaringsterfte, besloten om de Centrum voor Verzekeringsstatistiek (CVS) ervaringssterfte te hanteren voor de waardering van de pensioenvoorziening met ingang van 1 januari 2010. 16
Door het meenemen van ervaringssterfte wordt op een adequate wijze rekening gehouden met het feit dat de werkende populatie geacht wordt langer te leven. Het totale effect op de VPV van de aangepaste prognosetafels (inclusief ervaringssterfte) bedraagt circa 7,5%, waarvan in 2009 reeds 4,0% is meegenomen, ten opzichte van de oude prognosetafels. • Overlijdensrisico Het Overlijdensrisico betekent dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen. • Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële invloed hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s zijn het operationeel risico en het uitbestedingsrisico. • Operationeel risico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer, bestuursondersteuning en de integrale advisering van het pensioenfonds inzake het beleid op communicatie-, juridisch, fiscaal, actuarieel en beleggingsterrein. Dit heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP Pensioen BV en Mn Services. • Uitbestedingsrisico Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden, dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur vindt plaats op basis van de periodieke rapportages over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport en van Mn Services een SAS 70 type II-rapport. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geven aan of de pensioenuitvoerder en vermogensbeheerder ‘in control’ zijn. Een externe accountant certificeert de ISAE 3402 type II-rapportage van TKP en de SAS 70 type II-rapportage van Mn Services. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer BV. Voor een nadere toelichting op de risico’s en het beheersingsbeleid wordt verwezen naar de risicoparagraaf van de jaarrekening (paragraaf 9.4.3.1).
17
4.
Beleggingen
4.1
Algemeen
Doel van het beleggingsbeleid Het beleggingsbeleid van pensioenfonds Cargill heeft als doel om, binnen aanvaardbare risico’s, op zodanige wijze te beleggen dat een zo hoog mogelijk rendement wordt behaald. Op deze manier wordt gestreefd een zo groot mogelijke kans op toeslagverlening te behalen. Het bestuur stelt elk jaar een risicobudget vast, wat het kader aangeeft waarbinnen risico’s opgezocht mogen worden. De uitkomsten van Asset Liability Managementstudies (ALM-studies) vormen de basis van de hoogte van het risicobudget en zijn zodoende een belangrijke leidraad bij het bepalen van de samenstelling van de beleggingsportefeuille. In 2010 is door het fonds wederom een ALM-studie uitgevoerd. De belangrijkste uitkomsten hiervan zijn door het fonds gebruikt om het huidige beleidskader opnieuw in te richten. Pensioenfonds Cargill voert sinds enkele jaren een sterk diversificatiebeleid binnen de beleggingsportefeuille. 2010: Wederom een bewogen jaar Na het dieptepunt van de financiële markten in maart 2009, vond een onverwacht sterk herstel plaats. Dat herstel zette begin 2010 door, na een aantal aarzelende eerste weken. Die aarzeling werd ingegeven door zorgen over een dreigend bankroet van Griekenland, dat niet langer aan zijn betalingsverplichtingen leek te kunnen voldoen. Het gevaar dat de Griekse schuldenproblematiek zou uitstralen naar de rest van de eurozone, deed Europese beleidsmakers besluiten tot het uitspreken van omvangrijke steun aan het wankelende Griekenland. De boodschap was eensluidend: de eurozone stond niet toe dat de munt zou wankelen. Die boodschap en de steun aan Griekenland stelden de markten aanvankelijk gerust. Geleidelijk werd echter duidelijk dat ook andere landen in de Europese periferie diep in de problemen zaten. Bovendien kwamen beleggers tot nader inzien, wat betreft hun vertrouwen in het steunpakket voor Griekenland. De euro daalde verder, en de rente op staatsobligaties van gewantrouwde landen in met name Zuid-Europa liep snel op. Om de onrust over de stabiliteit van de eurozone in te dammen, besloten de Europese landen in mei 2010 tot het opzetten van een grootschalig noodfonds, de Europese Financiële Stabilisatie Faciliteit (EFSF). Dit fonds, opgericht in nauwe samenwerking met het IMF, kent een omvang van 750 miljard euro en dient als financieel vangnet voor landen in financieringsproblemen*. Naast de oprichting van het noodfonds ging de Europese Centrale Bank over tot het aankopen van staatsobligaties. Ook werden verschillende kredietlijnen voor banken heropend. Echter, ook deze stevige ingrepen zorgden slechts voor kortstondige opluchting in de financiële markten. Beleggers leken zich te realiseren dat het succes van het noodfonds niet gegarandeerd is, maar afhangt van de aanhoudende politieke wil in zowel de donerende als de ontvangende landen. Wanneer de pijn bij de belastingbetaler voelbaar wordt, kan afnemend electoraal draagvlak leiden tot een groeiend politiek populisme. De *
Het EFSF staat voor European Financial Stability Facility. Tezamen met fondsen van het IMF en de EU is het EFSF € 750 miljard groot. Aangezien echter een deel hiervan als buffer moet worden aangehouden om de hoogste kredietstatus te behouden, is het feitelijk uit te lenen bedrag 492 miljard euro.
18
steuntoezeggingen en bezuinigingsafspraken zouden dan wel eens minder hard kunnen blijken dan ze in eerste instantie op papier werden gezet. De onrust in Europa werkte wereldwijd door. Bovendien begon ook de Amerikaanse economie af te zwakken. Monetaire beleidsmakers en financiële markten raakten hierdoor in de zomermaanden in de greep van de angst voor deflatie. De internationale financiële markten reageerden klassiek risicomijdend. De internationale aandelenindex MSCI World daalde fors, de rentespreads op bedrijfsobligaties en staatspapier van opkomende landen stegen en grondstoffenprijzen kelderden. Beleggers zochten veilig geachte havens, naast veilige staatsobligaties vooral goud. De vlucht in veilige staatsobligaties van onder meer de Verenigde Staten, Duitsland en Nederland zorgde voor een verdere daling van de rendementen op dit staatspapier. Ook de voor pensioenfondsen relevante lange termijn swaprentes daalden verder, tot ongekend lage niveaus. Een voorlopig dieptepunt in de stand van deze rentes werd bereikt in augustus 2010, met voor de Nederlandse pensioenfondsen opnieuw sterk dalende dekkingsgraden als gevolg. De reactie van beleidsmakers liet evenwel niet lang op zich wachten. Eind augustus, op de jaarlijkse centrale bank bijeenkomst in Jackson Hole, liet Federal Reserve voorzitter Bernanke voor het eerst doorschemeren dat er waarschijnlijk een tweede ronde kwantitatieve verruiming zou volgen†. Hoewel er gerede twijfel bestond over het directe economische effect van kwantitatieve verruiming, was de boodschap duidelijk; de Fed zou de afnemende groei, hoge werkloosheid en deflatoire trend niet accepteren en alles in het werk stellen om de Amerikaanse economie op een hoger groeipad te krijgen. Ditmaal was de boodschap in de financiële markten niet aan dovemansoren gericht. Zowel rentes, als risicodragende beleggingen begonnen aan een stijging die tot het einde van het jaar zou aanhouden. Dat betekende echter geenszins dat beleggers alle zorgen achter zich lieten. Met name de Europese fiscale situatie werd nog altijd met zeer veel scepsis gevolgd en gedurende het vierde kwartaal laaiden de spanningen daaromtrent weer in alle hevigheid op. De vonk hiervoor was dat de Europese leiders eind oktober aangaven serieus na te willen denken over het voorstel van de Duitse bondskanselier Merkel om obligatiehouders mee te laten delen in de kosten van toekomstige reddingsoperaties. Bovendien liep als gevolg van de kwantitatieve verruiming in de Verenigde Staten de euro op ten opzichte van de dollar‡, hetgeen de groeiperspectieven voor de Europese periferie niet ten goede kwam. Ditmaal viel Ierland ten prooi aan de tucht van de markt. Op 21 november moest de Ierse premier Cowen uiteindelijk toegeven dat het land financiële steun nodig had. In het weekend van 27 en 28 november kwamen de ministers van Financiën van de eurozone bijeen in Brussel om de Ierse crisis te bezweren en uitstraling naar de overige periferische landen te remmen. Er werd via leningen van het Europees Financieel Stabiliteit Fonds, aangevuld door gelden van het IMF, de EU, Engeland, Denemarken en Zweden in totaal € 85 miljard aan Ierland ter beschikking gesteld.
4.2
Resultaten
Om het gerealiseerde rendement per beleggingscategorie op waarde te schatten, wordt dit afgezet tegen twee maatstaven. De eerste maatstaf betreft het resultaat op de normportefeuille voor 2010. Aan de hand van de ontwikkeling ten opzichte van deze normportefeuille kan worden getoetst of door actief beheer waarde is toegevoegd. De †
Het opkopen van financiële activa door centrale banken teneinde de geldhoeveelheid te vergroten. De creatie van steeds meer dollars door de kwantitatieve verruiming van de Fed is een negatieve factor voor de dollar. ‡
19
tweede maatstaf waartegen de beleggingsresultaten worden afgezet is het gemiddelde rendement van een groot aantal Nederlandse pensioenfondsen, zoals dat wordt berekend door WM Company. Het bestuur heeft er voor gekozen risico op rentedalingen voor een belangrijk deel af te dekken. Hierdoor stabiliseert de ontwikkeling van de dekkingsgraad en is de vereiste reservebuffer lager. Het deel van het risico dat hiermee verminderd wordt, kan ergens anders worden ingezet: daar waar het fonds verwacht extra rendement te kunnen halen. De feitelijke renteafdekking ultimo 2010 bedraagt ongeveer 54%. De aanpassing van de voorziening pensioenverplichtingen aan de nieuwe sterftetafels heeft de renteafdekking met ongeveer 5% verlaagd. In het beleggingsplan 2010 was geen afspraken gemaakt over de hoogte van de renteafdekking. In april 2011 heeft het bestuur besloten de mate van afdekking te verhogen, om aldus het neerwaartse renterisico verder af te dekken. Feitelijke samenstelling beleggingsportefeuille Portefeuille Aard belegging MATCHING PORTEFEUILLE Vastrentend matching Langlopende obligaties Staatsobligaties Bedrijfsobligaties Duration overlay Liquiditeiten
Directe belegging Mn Services fonds Mn Services fonds
2010 in % 69,3
2009 in % 67,7
64,6 58,4 1,4 4,8 0,4 4,2
67,7 60,8 1,6 5,6 0,2 0,0
30,7
32,3
16.956 19.167 5.978 22.842
12,8 3,3 3,7 1,2 4,6
13,0 4,4 4,5 1,6 2,5
11.903 35.200 5.285 5.620
11,5 2,3 7,0 1,1 1,1
11,7 3,1 6,7 0,9 1,0 5,7 2,8 2,1 0,8
x € 1.000
290.596 8.378 23.846 21.000
RETURN PORTEFEUILLE Aandelen Europa Noord Amerika Verre Oosten Opkomende landen Hoogrentende obligaties US High Yield Emerging Markets Debt Bankloans European High Yield
Mn Mn Mn Mn
Mn Mn Mn Mn
Services Services Services Services
Services Services Services Services
fonds fonds fonds fonds
fonds fonds fonds fonds
Alternatieve Investeringen Commodities Hedge Funds Private Equity
Mn Services fonds Mn Services fonds Mn Services fonds
10.103 9.259 3.139
4,3 1,9 1,8 0,6
Vastgoed Indirect Vastgoed
Mn Services fonds
10.601
2,1 2,1
1,9 1,9
100,0
100,0
Overig
2.868
Totaal
502.741 20
In onderstaande tabel is naast het feitelijke rendement, het resultaat opgenomen van de benchmark die het pensioenfonds hanteert om de beleggingsresultaten mee te vergelijken. Het feitelijke resultaat van het pensioenfonds bedroeg 10,3% in 2010. Dit rendement lag iets lager dan de maatstaf die werd gehanteerd. Het rendement van deze benchmark kwam uit op: 10,4%. De tweede maatstaf, het gemiddelde rendement van het Nederlandse pensioenuniversum kwam over 2010 uit op 7,8% (bron: WM Performance Services). Rendementen boekjaar Rendement Feitelijk rendement Norm rendement WM universum
2010 in %
2009 in %
10,3 10,4 7,8
5,8 5,6 13,2
Rendement 2010 per beleggingscategorie Matching portefeuille Return portefeuille* Totaal
Rendement 9,4 19,0 10,3
Benchmark 9,2 18,5 10,4
WM universum 7,8%
*) Performance exclusief vreemde valuta afdekking.
Over 2010 lag het behaalde rendement iets onder de benchmark§. Deze lichte underperformance is ontstaan door een beperkte overweging in de returnportefeuille ten opzichte van de matchingsportefeuille. Het positieve verschil tussen het rendement van het WM universum en het rendement van het fonds is veroorzaakt doordat de beleggingsportefeuille van Cargill defensiever is gepositioneerd. Hierdoor heeft, vanwege het relatieve gewicht en de goede performance van de matchingportefeuille ten opzichte van de returnportefeuille, de totale portefeuille van het fonds beter gepresteerd dan het WM universum. Het totale beleggingsresultaat over 2010 bedraagt € 45,3 miljoen. Inclusief stortingen van € 20,0 miljoen nam het belegde vermogen in 2010 toe met € 65,3 miljoen tot € 502,7 miljoen.
4.3
Aandelen
Marktontwikkelingen Na de flinke stijging in 2009 wisten de aandelenbeurzen het koersherstel in 2010 verder uit te breiden. Ondanks het behaalde goede absolute rendement, mede door het uitblijven van een double dip scenario, was het geen gemakkelijk jaar voor beleggers. Het jaar kan grofweg in tweeën opgedeeld worden waarbij het eerste deel van het jaar gekenmerkt werd door veel onzekerheid onder beleggers als gevolg van de Europese schuldencrisis. Dit resulteerde in lagere beurskoersen in de eerste helft van 2010. Het tweede gedeelte van het jaar werd juist gekenmerkt door optimisme onder beleggers naar aanleiding van onder andere de steun aan Ierland en verdere monetaire verruiming door de Amerikaanse Centrale Bank, met een behoorlijke rally als gevolg en een flinke stijging voor het jaar 2010.
§
Het behaalde rendement is inclusief vreemde valuta afdekking.
21
Activiteiten Aandelen vormen eveneens een grote categorie in de beleggingmix van het fonds. Aandelen geven op termijn een hoger verwacht rendement dan vastrentende waarden. De afgelopen jaren hebben de aandelenbeleggingen van het fonds dan ook een belangrijke rol gespeeld in het op niveau en betaalbaar houden van de pensioenen bij het fonds. Het hoger verwachte rendement van aandelen gaat gepaard met een hoger risicoprofiel van deze beleggingscategorie. Dat hogere risico uit zich in een sterk schommelend resultaat van jaar tot jaar. In het jaar 2010 lieten de aandelenbeleggingen een mooi positief resultaat zien. Ook binnen de aandelenportefeuille spreidt het fonds de beleggingen over verschillende regio’s en segmenten. Het fonds belegt in aandelen van beursgenoteerde ondernemingen in Europa, de Verenigde Staten, het Verre Oosten en in opkomende markten. Het totaalrendement op aandelen ontwikkelde landen kwam in 2010 uit op 21,4%. Wereldwijd werden sterke positieve rendementen geboekt, vooral in de regio opkomende landen.
4.4
Vastrentende waarden
Marktontwikkelingen De obligatieportefeuilles lieten een wisselend beeld zien. Als gevolg van de crisis omtrent de overheidsschulden in de periferielanden van Europa daalde de 10- jaars Duitse rente. Daardoor waren beleggers overduidelijk op zoek naar staatsobligaties van zeer hoge kwaliteit en liet de portefeuille in Europese staatsobligaties een bescheiden resultaat zien van 1,7%. De beleggingen in langlopende obligaties liet een rendement zien van 9,7%. Wat betreft de overige obligatieportefeuilles lieten met name de belegging in Amerikaanse en Europese hoogrentende bedrijfsobligaties hoge rendementen zien (USD: 21,2% respectievelijk EUR: 14,0%). Ook de portefeuille obligaties van opkomende landen heeft een uitstekend jaar achter de rug en liet een rendement zien van 27,2%. Activiteiten Een groot deel van het vermogen van het fonds was in 2010 belegd in vastrentende waarden. Ook binnen deze portefeuille vastrentende waarden streeft het fonds naar vermindering van het risico door middel van spreiding van de beleggingen. Deze spreiding vindt plaats door te beleggen in Europese staats- en bedrijfsobligaties, in hoogrentende Amerikaanse en Europese bedrijfsobligaties, in bankleningen en in obligaties van opkomende markten. Behalve over verschillende segmenten en wereldwijde regio’s spreidt het fonds de beleggingen in vastrentende waarden ook over verschillende debiteurenkwaliteiten. Hoe hoger de debiteurenkwaliteit van de lener is, hoe lager het risico en hoe lager het te verwachten rendement. Andersom geldt dat voor lagere debiteurenkwaliteiten steeds hogere rentevergoedingen worden ontvangen. Vanwege de risico’s bij twijfelachtige debiteurenkwaliteiten, houdt het fonds scherp toezicht op de kredietwaardigheid van partijen waaraan leningen worden verstrekt. Gedurende 2010 is echter een grote focus geweest binnen de matchingportefeuille op de kwaliteit van de debiteuren. Hierdoor is onder andere besloten om Spaanse staatsobligaties te verkopen. Dit besluit is ingegeven door de negatieve vooruitzichten voor Spanje en andere Zuid-Europese landen. Het belang in Spanje was ondergebracht in een beleggingsfonds van langlopende obligaties, waar ook Nederlandse, Duitse, Franse en Oostenrijkse staatsobligaties onderdeel van uit maakten. Hierdoor was het pensioenfonds 22
genoodzaakt over te stappen van het betreffende langlopende obligatiefonds op een discretionaire portefeuille.
4.5
Vastgoed
Marktontwikkelingen Het jaar 2010 was wederom voor de vastgoedinvesteringen een lastig jaar. Over de gehele linie stonden de waardes van het vastgoed onder druk. Dit heeft geleid tot verdere afwaarderingen. In de tweede helft van 2010 is de vraag naar vastgoed met een hoge kwaliteit op goede locaties toegenomen. Activiteiten In deze beleggingsvorm streeft het pensioenfonds naar spreiding over indirecte beleggingen in Europa (kantoren, winkels en distributiecentra). Het totaalrendement op de vastgoed beleggingen kwam in 2010 uit op 2,5%.
4.6
Overige beleggingen
4.6.1
Alternatieve beleggingen
De portefeuille alternatieve beleggingen maakt een belangrijk onderdeel uit van het spreidingsbeleid, omdat de rendementen van de alternatieve beleggingen zich vaak min of meer onafhankelijk bewegen van het resultaat op traditionele investeringen als aandelen en obligaties. De resultaten waren in 2010 waren positief. Binnen de portefeuille wordt belegd in private equity, hedgefunds en grondstoffen (commodities). Het rendement voor private equity kwam in 2010 uit op 26,6%, voor hedgefunds was dit 13,6% en voor commodities 19,5%; beiden in USD. De voortzettende ontspanning in financiële markten en stijging van de aandelenmarkten zorgden voor positieve rendementen bij de meeste hedge funds strategieën. De investeringen in grondstoffen bestaan voor een belangrijk deel uit energiedragers als olie en gas, naast een kleiner deel metalen, edelmetalen, hout en landbouwproducten. Na een lastige eerste helft van 2010, stegen in de tweede helft van het jaar met name landbouwgrondstoffen, edelmetalen en industriële metalen. De energiesector is, mede door de aanwezigheid van ruime voorraden en overcapaciteit in de productiemogelijkheden, achtergebleven ten opzichte van de index. Voor wat betreft de beleggingen in Private Equity heeft het Private Equity fonds, waarin het pensioenfonds participeert, al haar aangegane verplichtingen vastgelegd met onderliggende Private Equity fondsen in 2008. Daarom zijn in 2010 geen nieuwe verplichtingen meer aangegaan. Het Private Equity fonds zal de komende jaren de aangegane verplichtingen met de acht onderliggende beheerders verder uitbreiden. Het fonds wist in 2010 een hoog rendement te behalen doordat enkele beheerders een gedeelte van hun aankopen weer snel met winst wisten te verzilveren.
23
4.6.2
Valuta-afdekking
Het beleid is erop gericht om met de beleggingen alleen risico te lopen als daar ook een verwacht rendement tegenover staat. Risico’s op schommelingen in valutakoersen horen daar niet bij. Het fonds dekt dan ook het risico af op schommelingen van de Amerikaanse dollar, de Japanse yen en de Britse pond. Ook de gevoeligheid voor renteschommelingen, die van grote invloed zijn op de waarde van de pensioenverplichtingen en daarmee de dekkingsgraad, is voor een belangrijk deel afgedekt. Het afdekken van de Amerikaanse dollar heeft in 2010 een verlies opgeleverd door de verzwakking van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar.
24
5.
Pensioen en uitvoering
5.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op activiteiten op het gebied van pensioencommunicatie en -administratie die in 2010 hebben plaatsgevonden. Tot slot wordt in dit hoofdstuk ingegaan op (voorstellen voor) nieuwe wetgeving op pensioengebied.
5.2
Pensioencommunicatie
Het bestuur beschikt over een communicatieplan dat de basis vormt voor het communicatiebeleid dat het pensioenfonds voert richting de verschillende doelgroepen. Het pensioenfonds onderscheidt vier doelgroepen, te weten deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners bij scheiding en pensioengerechtigden. De communicatiedoelstellingen zijn er op gericht deze groepen die informatie te verschaffen die voor hen relevant is. Er is een aantal omstandigheden waarmee pensioenfondsen te maken hebben en waarmee ook in de communicatie over pensioenen rekening gehouden dient te worden. Met name de wereldwijde financiële crisis en de gestegen levensverwachting zijn omstandigheden die pensioenfondsen parten spelen, maar die ook de publieke opinie over het functioneren van de pensioenfondsen sterk beïnvloeden. Het onderwerp ‘pensioen’ stond dan ook volop in de mediabelangstelling het afgelopen jaar. Het Nederlandse pensioenstelsel behoort echter nog altijd tot de beste stelsels ter wereld. Bij dit alles zal communicatie over pensioenen, en de maatregelen die worden getroffen om de pensioenen toekomstbestendig (lees: betaalbaar) te houden, steeds belangrijker worden. Communicatie rond de financiële crisis Als gevolg van de financiële crisis heeft het pensioenfonds diverse specifieke communicatieactiviteiten uitgevoerd om deelnemers over de consequenties van de crisis te informeren. • De dekkingsgraad daalde aan het begin van de crisis tot onder het vereiste niveau. Het pensioenfonds heeft daarom een herstelplan ingediend bij de toezichthouder. Over de financiële situatie van het fonds is in september 2010 een artikel op de website geplaatst. De dekkingsgraad wordt maandelijks geactualiseerd op de website. • Demissionair minister Donner maakte op 17 augustus 2010 bekend dat een aantal pensioenfondsen de pensioenen mogelijk moest gaan verlagen. Omdat dit niet gold voor Pensioenfonds Cargill, is hieraan in de nieuwsbrief aandacht besteed om onrust bij deelnemers te voorkomen. De nieuwsbrief is te vinden op de website van het fonds. • In 2009 heeft het fonds aan alle betrokkenen een brief gestuurd over de gevolgen van de financiële crisis voor de pensioenen. De Autoriteit Financiele Markten (AFM) heeft toegestaan deze brief aan deelnemers te verzenden in plaats van het in 2009 hanteren van het toeslagenlabel. Vanaf 2010 is het toeslagenlabel toegevoegd aan de procesbrieven. Uniform Pensioenoverzicht en spaaroverzicht Het Uniform Pensioenoverzicht (UPO) is in juni aan de actieve en voortzettende deelnemers verstrekt. Het Spaaroverzicht, behorende bij de beschikbare premieregeling is in juni verzonden. Nieuwsbrief In 2010 zijn vier nieuwsbrieven verschenen, in januari, april, juni en oktober. Actieve deelnemers kunnen via de website kennis nemen van de inhoud; gepensioneerden 25
ontvangen de nieuwsbrief per post. Poll In het najaar van 2010 is op de website van Pensioenfonds Cargill voor het eerst een poll geplaatst. Met een poll wordt op een interactieve manier een beeld verkregen van wat er bij de bezoekers leeft en wat hun mening of kennis is over pensioenonderwerpen. Een pollvraag is bij uitstek een middel om snel in te spelen op de actualiteit, maar kan ook gebruikt worden bij minder actuele onderwerpen die meer op de achtergrond spelen. Het bestuur heeft besloten beide communicatiemiddelen in te zetten.
5.3
Pensioenadministratie
Gegevensaanlevering De maandelijkse gegevensaanlevering van Cargill is in 2010 goed verlopen. De aanlevering van de werkgever was tijdig en het uitvalpercentage van de gegevensaanleveringen was in vrijwel alle maanden laag. De gegevens zijn in 2010 door de pensioenuitvoerder TKP binnen de afgesproken termijn verwerkt in de pensioenadministratie. Waardeoverdrachten In verband met de lage dekkingsgraad zijn er in de periode van september tot eind december 2010 geen nieuwe waardeoverdrachten in behandeling genomen. Doordat de dekkingsgraad weer tot boven de 100% is gestegen, zijn in het begin van 2011 de waardeoverdrachten wederom opgestart. Beantwoording vragen Onderstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal gestelde vragen per communicatiekanaal. In 2010 zijn er door deelnemers 994 vragen gesteld (2009: 929 vragen). Met name in het eerste kwartaal van 2010 zijn door deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden meer vragen gesteld dan in de rest van het jaar. Dit werd vooral veroorzaakt door de wijzigingen in de uitkeringen van januari 2010 (de netto uitkering werd in veel gevallen lager). De gemiddelde doorlooptijd van de beantwoording van de brieven was in vrijwel alle gevallen korter dan de gewenste doorlooptijd. Verloop communicatie per kanaal 250 200 150
Telefonische vragen Schriftelijke vragen Contact via Internet
100 50 0 1e kwrt 2010
2e kwrt 2010
3e kwrt 2010
4e kwrt 2010
26
5.4
Pensioenregeling
Het pensioenfonds voert de volgende 14 verschillende pensioenregelingen uit: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Cargill CAO 55 Plus Cargill niet CAO Cargill niet CAO 55 plus Gerkens ZOR 55 Plus Fennema excedent Cargill niet CAO Cargill niet CAO 55 plus Cargill CAO Gerkens ZOR Cargill CAO Gerkens ZOR Cerestar Cerestar Fennema excedent
Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Traditioneel eindloon Flexibel eindloon Flexibel eindloon Traditioneel middelloon Traditioneel middelloon Flexibel middelloon Flexibel middelloon Eindloon Eindloon Traditioneel middelloon
Meer informatie over een regeling is verkrijgbaar via de website: www.cargillpensioen.nl.
5.5
Nieuwe wetgeving
Diverse ontwikkelingen op het gebied van pensioen in het verslagjaar vormden de aanleiding voor nieuwe (voorstellen van) wetgeving. Het gaat hierbij onder meer om wetgeving ten aanzien van de AOW, de uitvoeringsmogelijkheden en Pension Fund Governance. Daarnaast worden er wijzigingen in de pensioenwetgeving en het financieel toetsingskader verwacht als gevolg van het op 4 juni 2010 gesloten Pensioenakkoord. Verhoging AOW-leeftijd Op 10 mei 2011 is het wetsvoorstel “Wet verhoging pensioenleeftijd naar 66 jaar” aan de Tweede Kamer aangeboden. Voorgesteld wordt de AOW-leeftijd in 2020 te verhogen van 65 naar 66 jaar. Daarnaast wordt voorgesteld om met ingang van 1 januari 2013 de fiscale facilitering van het aanvullend pensioen (Witteveenkader) eveneens te baseren worden op 66 jaar. Dit leidt ertoe dat het fiscaal maximale opbouwpercentage in middelloonregelingen wordt verlaagd van 2,25% tot 2%. Het is nog niet duidelijk hoe het huidige kabinet precies met dit wetsvoorstel om zal gaan, maar dat de AOW-leeftijd verhoogd zal worden, lijkt wel waarschijnlijk. Uitstel AOW-uitkering Tevens is een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer ingediend waarin de mogelijkheid is opgenomen om de ingangsdatum van de AOW-uitkering na het bereiken van de 65-jarige leeftijd vrijwillig geheel of gedeeltelijk uit te stellen. Een latere ingangsdatum leidt tot een actuariële verhoging van het AOW-pensioen over de resterende uitkeringsperiode. De keuze om het AOW-pensioen uit te stellen moet vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd worden gemaakt en is eenmalig. De behandeling is onder het vorige kabinet stopgezet, maar zal naar verwachting door het huidige kabinet verder worden behandeld. Pensioenregister In het verslagjaar zijn verdere stappen gezet voor de ontwikkeling van het Pensioenregister. Met ingang van 1 januari 2011 is het Pensioenregister operationeel. Daardoor kunnen 27
(gewezen) deelnemers via het internet op een toegankelijke manier een overzicht krijgen van zowel de AOW als het aanvullend pensioen. Het Pensioenregister geeft daarbij inzicht in de opgebouwde en te bereiken rechten van zowel ouderdomspensioen als nabestaandenpensioen. Pension Fund Governance Op 27 september 2010 is door het kabinet een voorontwerp ‘Governance pensioenfondsen’ aan de Eerste Kamer gezonden. Doelstelling van het voorontwerp is de bevordering van deskundigheid binnen besturen, het tegengaan van overlap van de verschillende organen binnen pensioenfondsen en het verbeteren van medezeggenschap van pensioengerechtigden. In • • •
het voorontwerp worden drie bestuursmodellen geïntroduceerd: het paritaire model; een bestuur met (externe) deskundigen; een combinatie hiervan.
Naast de uitwerking van het paritaire model, worden de contouren van de twee andere modellen geschetst. Deze moeten nog nader uitgewerkt worden. Deze drie modellen zullen uiteindelijk in één wetsvoorstel worden opgenomen. Het wetsvoorstel zal voor de zomer van 2011 worden ingediend bij de Tweede Kamer. Multi-OPF Op 1 januari 2011 is de wet ‘Wijzigingen van de Pensioenwet in verband met het uitbreiden van de werkingssfeer voor ondernemingspensioenfondsen’ in werking getreden. Hiermee wordt het mogelijk dat verschillende ondernemingspensioenfondsen kunnen samengaan, waardoor één ondernemingspensioenfonds (een Multi-opf) voor meerdere ondernemingen financieel afgescheiden pensioenregelingen kan uitvoeren. In geval van het samengaan van meerdere pensioenfondsen binnen één onderneming, bestaat de mogelijkheid om gescheiden vermogens aan te houden. Premiepensioeninstelling (PPI) Op 1 januari 2011 is de ‘Wet introductie premiepensioeninstellingen’ in werking getreden. Een Premiepensioeninstelling (PPI) is een nieuwe pensioenuitvoerder die pensioenregelingen mag uitvoeren, maar daarbij geen risico's mag verzekeren (zoals langleven, overlijden en arbeidsongeschiktheid), en geen garanties over het rendement (de grondslag voor de uitkeringen) mag geven. Dat maakt de PPI met name geschikt voor de uitvoering van DCregelingen, waarbij de premiebijdrage wel vaststaat, maar de hoogte van het uiteindelijke pensioen niet. Omdat er geen risico’s mogen worden gelopen, zal de PPI op de uitkeringsdatum het opgebouwde kapitaal aan een verzekeraar of aan een pensioenfonds (als de deelnemer daar al pensioen heeft opgebouwd) moeten overdragen, zodat de verzekeraar of het pensioenfonds de uitkeringsfase kan verzorgen. Pensioenakkoord Op 4 juni 2010 hebben de sociale partners in de Stichting van de Arbeid (STAR) een akkoord gesloten over de AOW en de aanvullende pensioenen. In het akkoord zijn de twee problemen geschetst waar het Nederlandse pensioenstelsel mee te maken heeft, te weten: de stijgende levensverwachting en de onvoldoende schokbestendigheid van het huidige stelsel. 28
Om deze problemen op te kunnen lossen, wordt in het Pensioenakkoord een aantal aanpassingen voorgesteld. Het is uiteindelijk aan de sociale partners om te bepalen hoe daarmee wordt omgegaan. Onderdeel van het pensioenakkoord is dat de risico’s steeds meer bij de deelnemers komen te liggen. Het kabinet zal in overleg met de sociale partners nagaan welke aanpassingen in de pensioenwetgeving en in het Financieel Toetsingskader (zie hierna) nodig zijn om invulling te kunnen geven aan het Pensioenakkoord. Aanpassing Financieel Toetsingskader (FTK) In het verslagjaar is het door de Pensioenwet geïntroduceerde FTK geëvalueerd. In de evaluatie worden vier knelpunten binnen het FTK benoemd: • het spanningsveld tussen reële ambitie en nominale zekerheid; • het evenwicht tussen rendement en risico; • de wijze waarop met volatiliteit en marktwaardering wordt omgegaan; • de toereikendheid van de buffers. Het kabinet benadrukt dat naast de mogelijke wijzigingen naar aanleiding van de FTKevaluatie, ook de aanbevelingen van de Commissie Frijns en Goudswaard - die grotendeels zijn neerslag hebben gevonden in het Pensioenakkoord - tot nadere aanpassing van het FTK zullen leiden. Naar verwachting zal de aanpassing van het FTK in 2011 zijn beslag krijgen. Beleidsregel ‘Deskundigheid’ DNB en AFM DNB en AFM hebben in september 2010 een consultatieversie van de vernieuwde beleidsregel ‘Deskundigheid’ gepubliceerd. In de nieuwe beleidsregel worden de deskundigheidseisen verder aangescherpt. De vereiste deskundigheid moet blijken uit opleiding, werkervaring en competenties. DNB blijft de toetsende instantie. De nieuwe beleidsregel ‘Deskundigheid’ is op 1 januari 2011 in werking getreden en geldt voor nieuwe (kandidaat)bestuursleden. De beleidsregel kan leiden tot aanpassing van de deskundigheidsplannen van pensioenfondsen. FVP-bijdrageregeling De middelen van Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) worden sinds 1989 gebruikt om de pensioenvoorziening voor werkloze werknemers vanaf veertig jaar tijdelijk voort te zetten. FVP levert op deze manier een bijdrage aan de beperking van de pensioenbreuk als gevolg van werkloosheid. Het bestuur van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) heeft in 2009 besloten de FVP-bijdrageregeling definitief te beëindigen op 1 januari 2011. Dit betekent dat de werknemers van 40 jaar en ouder die vóór 1 januari 2011 WW-gerechtigd worden, onder voorwaarden nog aanspraak op een FVP-bijdrage kunnen maken. De beslissing van het FVP-bestuur is gebaseerd op de meest recente ramingen van de toekomstige vermogensontwikkeling van Stichting FVP. Deze ramingen laten zien dat de geraamde vermogensontwikkeling onvoldoende ruimte laat om de FVP-regeling te verlengen. Het FVP-bestuur heeft tevens besloten, als voorzorgsmaatregel tegen een eventueel vermogenstekort, de betalingen van de FVP-bijdrage van werknemers die in 2010 werkloos worden, op te schorten tot uiterlijk 1 januari 2014 en mogelijk te korten. Vanaf 2010 was de bijdrage uit de regeling al beperkt. Werknemers, die in 2010 werkloos werden, kregen een bijdrage van circa 50 procent van de totale pensioenpremie. Zij moeten er rekening mee houden dat deze bijdrage op voorlopige basis is vastgesteld. De definitieve vaststelling 29
zal bekend worden op het moment dat het fonds definitief wordt gesloten. Dat kan nog een aantal jaar duren. Werknemers die vóór 1 januari 2010 werkloos zijn geworden, worden in principe niet door deze maatregel getroffen. Overgang SAS 70 naar ISAE 3402 (type II) In september 2009 heeft de International Auditing and Assurance Standards Board (IAASB) een nieuwe standaard goedgekeurd voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten en certificering door externe accountants. Deze nieuwe standaard ‘International Standard on Assurance Engagements 3402’ (ISAE 3402) zal per 15 juni 2011 de standaard zijn voor rapportage over interne beheersing van uitbestede activiteiten. De SAS 70 standaard zal hiermee verdwijnen. ISAE 3402 bevat geen fundamentele wijzigingen, maar wel een aantal aandachtspunten: • het rapport moet gebaseerd zijn op een risicoanalyse; • het begrip materialiteit wordt geïntroduceerd voor afweging van de bevindingen; • ISAE 3402 vereist een verklaring van het management. TKP heeft over 2010 voor het eerst aan het pensioenfonds gerapporteerd op basis van de nieuwe standaard.
30
6.
Actuariële analyse
Oordeel van de externe actuaris over de financiële positie De financiële positie van het pensioenfonds is naar mening van de waarmerkend actuaris slecht, vanwege een dekkingskort. Daarbij is bepalend de mate van waarschijnlijkheid dat het pensioenfonds zal kunnen voldoen aan de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, in aanmerking nemend het streven inzake toeslagen, zoals aan verzekerden meegedeeld en de in wet- en regelgeving opgenomen criteria. Actuariële analyse van het resultaat 2010 Bedragen x € 1.000 Premie Sterfte Interest Rentetermijnstructuur Kosten Mutaties Mutatie technische voorzieningen Diversen Totaal resultaat
2010 4.578 -425 39.128 -47.476 0 631 -15.505 674 -18.395
2009 9.256 -102 6.715 26.146 0 435 -17.198 1.398 26.650
Het resultaat in 2010 wordt voornamelijk verklaard door de volgende drie oorzaken: • •
•
Er is in 2010 een positief beleggingsrendement gerealiseerd van 10,3% terwijl voor de voorziening pensioenverplichtingen gemiddeld een rendement van 1,3% nodig was. Dit heeft geleid tot een positief resultaat van € 39,1 miljoen. De voorziening pensioenverplichtingen wordt gewaardeerd met behulp van de rentetermijnstructuur. Aan het eind van iedere maand wordt deze door De Nederlandsche Bank gepubliceerd. Deze rentetermijnstructuur is geen constante maar wijzigt continu. Dit heeft gevolgen voor de hoogte van de technische voorzieningen. Een lagere rentetermijnstructuur betekent een hogere voorziening en vice versa. De wijziging van de rentetermijnstructuur heeft in 2010 geleid tot een stijging van de voorziening en dus tot een negatief resultaat van € 47,5 miljoen. Het negatief resultaat op de mutatie technische voorzieningen wordt veroorzaakt door de verhoging van de voorziening als gevolg van de aangepaste prognosetafels (€ 13,6 miljoen) en aanpassing van de overige technische voorziening (€ 1,9 miljoen).
Kostendekkende premie De kostendekkende premie is vastgesteld op basis van het actuariële jaarwerk. Dit houdt in dat deze premie is bepaald met behulp van de rentetermijnstructuur ultimo 2009. De kostendekkende premie over 2010 bedraagt € 29,1 miljoen, de feitelijke premie bedraagt € 31,5 miljoen, inclusief DC-component. De in rekening gebrachte premie over 2010 is kostendekkend. De feitelijke premie inclusief extra stortingen bedraagt € 31,6 miljoen.
31
7.
Governance en compliance
7.1
Algemeen
De werkgever heeft in overleg met de sociale partners pensioenregelingen getroffen voor zijn werknemers. Deze pensioenregelingen worden uitgevoerd door Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. Het Pensioenfonds stelt zich ten doel het binnen de perken van zijn middelen verlenen of doen verlenen van pensioenen en overige uitkeringen aan pensioen- en aanspraakgerechtigden, één en ander overeenkomstig de bepalingen van de statuten en reglementen. Het pensioenfonds draagt de verantwoording voor een goede uitvoering van de pensioenregeling voor deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden in overeenstemming met wet- en regelgeving. De inhoud van de pensioenregeling is het resultaat van het overleg tussen werkgevers en werknemers van Cargill. Het bestuur is belast met het bepalen van het beleid van het fonds. Delegatie of uitbesteding van het bepalen van het dagelijks beleid of onderdelen daarvan door het bestuur is mogelijk op basis van een gedetailleerde vastlegging van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de personen of instellingen aan wie delegatie of uitbesteding plaatsvindt. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken, vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte, en is met inachtneming van het bepaalde in de statuten bevoegd tot alle daden welke verband houden met de doelstelling van het fonds. Het bestuur is verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de doelstelling van het pensioenfonds, de strategie, het beleid en de uitvoering hiervan. Hierbij brengt het bestuur verslag uit over de bestuurlijke gang van zaken in 2010.
7.2
Bestuursaangelegenheden
De bestuursvergadering van 25 november 2010 is de laatste geweest onder het voorzittersschap van Ineke Prince. Vanwege einde dienstverband heeft zij afscheid genomen van haar plaats in het bestuur van het pensioenfonds. Bert van der Plas is bereid gevonden de voorzittershamer over te nemen. De plaats in het bestuur van het fonds is na voordracht van de werkgever overgenomen door Jos Zwienenberg, die ook plaats neemt in het dagelijks bestuur. Het bestuur acht zich onafhankelijk in de uitoefening van zijn functie en zorgt ervoor dat alle belanghebbenden zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen. Er wordt veel belang gehecht aan inzicht in eigen functioneren en beleid evenals in de uitvoering van het reglement en de aan derden uitbesteedde uitvoeringstaken. Eenmaal per jaar vindt een evaluatie plaats. In 2010 zijn in totaliteit zes bestuursvergaderingen geweest. Al deze vergaderingen zijn op een enkele uitzondering na door alle bestuursleden bijgewoond. In alle vergaderingen is het voor besluitvorming noodzakelijk quorum aanwezig geweest. Tevens is een aparte bestuursdag gehouden in maart 2010, waarin het bestuur de rapporten Frijns en Goudswaard uitvoering heeft besproken en waarin het bestuur en de individuele bestuursleden kritisch naar het eigen functioneren hebben gekeken. 32
In augustus heeft het bestuur een studiedag georganiseerd bij de vermogensbeheerder. Hierbij is een groot aantal beleggingsonderwerpen aan de orde geweest.
7.3
Goed Pensioenfondsbestuur
Goed Pensioenfondsbestuur behelst het integer en transparant handelen, waarbij een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor het afleggen van verantwoording over het uitgeoefende toezicht. De principes van Goed Pensioenfondsbestuur zijn verankerd in de Pensioenwet. Het bestuur is zich bewust van deze verantwoordelijkheid voor het goed besturen van het pensioenfonds en zal alles doen wat nodig is voor het handhaven van het vertrouwen in het pensioenfonds en de pensioensector. Ontwikkelingen op dit terrein worden nauwlettend gevolgd. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt het door het bestuur gevoerde beleid, de gemaakte beleidskeuzes en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden bij het bepalen van de beleidsgebieden en de genomen besluiten. Het verslag van het verantwoordingsorgaan is opgenomen in hoofdstuk 7.3.2. In paragraaf 7.3.3 is de reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan vermeld. Het verantwoordingsorgaan bestaat uit de heer C.R.J. Goossens namens de werkgever, de heer W.A.R. Bracké namens de werknemers en de heer M.J. van Nunen namens de gepensioneerden. Tijdens het verslagjaar zijn er vier vergaderingen geweest tussen leden van het bestuur en het verantwoordingsorgaan. Bij het interne toezicht op het functioneren van (het bestuur van) het pensioenfonds door onafhankelijke deskundigen wordt gekeken naar de procedures en processen en de interne beheersing binnen het pensioenfonds, het beoordelen van de wijze waarop het pensioenfonds wordt aangestuurd en de wijze waarop wordt omgegaan met de risico’s op de langere termijn. Voor de inrichting van het interne toezicht heeft het bestuur gekozen voor het oprichten van een visitatiecommissie die tenminste eens per drie jaar een visitatie uitvoert. In april en mei van 2010 is de eerste visitatie uitgevoerd, de belangrijkste conclusies zijn reeds ten behoeve van het jaarwerk over 2009 besproken. Aan de visititatiecommissie is invulling gegeven met de volgende leden: de heer J.G. Baaij, de heer J.C. Hokke en de heer R.P. van Leeuwen. In haar vergadering van 12 maart 2010 heeft het bestuur het reglement van de Visitatiecommissie definitief vastgesteld.
7.3.1
Visitatiecommissie
Voor het intern toezicht is gekozen voor de vorm van een visitatiecommissie. De eerste visitatie had betrekking op de periode van 1 januari 2009 tot en met eind maart 2010. De uitkomsten van de visitatie zijn gepresenteerd in het jaarverslag van 2009. De volgende visitatie vindt plaats in 2012.
33
7.3.2
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Statutaire opdracht Het verantwoordingsorgaan beoordeelt de door het bestuur gemaakte beleidskeuzes, het gevoerde beleid en de naleving van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur, met als uitgangspunt de vraag of het bestuur bij de genomen besluiten op een evenwichtige wijze met de belangen van alle belanghebbenden rekening heeft gehouden. Voor het verantwoordingsorgaan is een reglement opgesteld op basis van de uitgangspunten van Goed Pensioenfondsbestuur. Hierin is de frequentie van het overleg met het bestuur, de te behandelen onderwerpen met betrekking tot het beleid en de verantwoording aan het verantwoordingsorgaan beschreven. Het verantwoordingsorgaan heeft het recht advies uit te brengen over: • • • • •
Het vaststellen en wijzigen van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; Het wijzigen van het beleid ten aanzien van het verantwoordingsorgaan; De vorm, inrichting en samenstelling van het intern toezicht; Het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; Het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid.
Verantwoording en werkwijze Het verantwoordingsorgaan is in 2010 een viertal keer bijeen geweest. De samenstelling was dezelfde als in 2009: Ruud Goossens (voorzitter), Rien van Nunen (plaatsvervangend voorzitter) en Wim Bracké (secretaris). Ons verslag is mede gebaseerd op een overleg dat heeft plaatsgevonden met de accountant en de actuaris. Bevindingen en aandachtspunten De communicatie van het Bestuur richting verantwoordingsorgaan is in 2010 aanzienlijk verbeterd mede door het installeren van een Pensioen sharepoint en het tijdig doorsturen van informatie door de secretaris. Ook de communicatie richting actieven en gepensioneerden is ten opzichte van 2009 verbeterd. In ons verslag van 2009, hebben wij opgemerkt dat de tracking error in dat jaar zich overwegend ver heeft bewogen boven de tracking error zoals die voortvloeide uit de beleidskeuze matrix. Dit heeft zich in 2010 voortgezet. Het bestuur heeft veel aandacht aan dit punt besteed, maar een snelle bijsturing is verhinderd door de turbulente marktomstandigheden. Het realiseren van een duidelijk systeem voor het berekenen van de premie van de werkgever is een positieve ontwikkeling. Het verantwoordingsorgaan heeft vertrouwen in het gevoerde financieel beleid, doch vindt het jammer dat het feitelijk rendement onder de benchmark ligt, ondanks het inzetten van een fiduciair vermogensbeheerder. Het verantwoordingsorgaan spreekt haar bezorgdheid uit over het voornemen van de werkgever om over te gaan naar een DC-regeling (beschikbare premie) voor nieuwe 34
werknemers. Dit zou kunnen leiden tot een gesloten fonds, met als consequentie in de toekomst minder cash flow en kleinere kans op toeslagverlening. Wij vragen ons af of dit nog in overeenstemming is met de doelstelling van het fonds om, onder andere, te streven naar het waardevast houden van de opgebouwde pensioenen, de ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken. Oordeel Wij zijn akkoord met de door het bestuur in 2010 gemaakte beleidskeuzes, met het gevoerde beleid en met de naleving door het bestuur van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur. Amsterdam, 19 mei 2011 Rien van Nunen (Vertegenwoordiger gepensioneerden) Wim Bracké (Vertegenwoordiger werknemers) Ruud Goossens (Vertegenwoordiger werkgever)
7.3.3
Reactie bestuur op verslag verantwoordingsorgaan
Het bestuur heeft in zijn vergadering van 19 mei 2011 kennis genomen van het oordeel van het verantwoordingsorgaan. De gehanteerde tracking error is inderdaad ook in 2010 hoger geweest dan de uit de beleidskeuze matrix voortvloeiende tracking error. Deze afwijking is het resultaat geweest van grondige analyses van de beleggingsrisico’s en uitgebreide discussies in het bestuur. De risicomaatstaven zullen in 2011 op basis van de in 2010 gestarte ALM studie opnieuw worden bezien. Ten aanzien van het punt van het feitelijke rendement dat onder de benchmark ligt wil het bestuur graag opmerken dat de performance van onze externe service providers continue gemonitored wordt. Dit geldt ook voor de vermogensbeheerder. Het bestuur begrijpt de bezorgdheid die het verantwoordingsorgaan uit over het voornemen van de werkgever om over te stappen naar een beschikbare premie regeling voor nieuwe deelnemers.. Ook andere belanghebbenden hebben deze zorg geuit. Het bestuur zal de mogelijke consequenties op korte termijn nader onderzoeken. Ook is het bestuur zich ervan bewust dat een goede communicatie hierover naar deelnemers van het fonds van groot belang is. Het bestuur dankt de leden van het verantwoordingsorgaan voor hun waardevolle werkzaamheden voor het pensioenfonds.
7.4
Informatie vanuit toezicht van DNB en AFM
Het afgelopen jaar zijn door DNB geen dwangsommen of boetes opgelegd aan het pensioenfonds. Er zijn door de toezichthouder geen aanwijzingen aan het pensioenfonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het pensioenfonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder. Het pensioenfonds heeft in 2009 een korte- en lange termijn herstelplan ingediend. Ondanks een herstel in 2009, waarbij feitelijk uit de situatie van het korte termijn herstelplan is getreden, is in de loop van 2010 door een dalende rente de vermogenspositie van het fonds wederom onder de vereiste ondergrens gekomen. Hiermee is het korte termijn herstelplan 35
weer actueel geworden. Het lange termijn herstelplan loopt eveneens. Toezichthouder DNB heeft in december 2010 een onderzoek uitgevoerd bij het pensioenfonds. Bij dit onderzoek is voornamelijk gekeken naar de wijze van besturen zowel in algemene zin als van van de uitbesteding van het beleggingsbeleid. De bevindingen zijn met een delegatie van het bestuur besproken. De belangrijkste bevindingen en conclusies naar aanleiding van het onderzoek zijn eind januari 2011 door DNB per brief gecommuniceerd. Naar aanleiding hiervan heeft het bestuur een plan van aanpak gemaakt en gecommuniceerd aan DNB. In dit plan van aanpak zijn een aantal aandachtsgebieden benoemd, waarvan een beheerste en integere bedrijfsvoering en uitbesteding de belangrijkste zijn. Een aantal elementen van het plan zijn inmiddels reeds geeffectueerd, het volledige plan zal uiterlijk eind 2011 uitgevoerd zijn.
7.5
Deskundigheids- en integriteitstoets en opleiding
DNB heeft regels vastgesteld om besturen en directies van pensioenfondsen te toetsen. Concreet houden deze regels in dat bestuurders en directieleden van pensioenfondsen, voordat zij worden benoemd, worden getoetst op integriteit en deskundigheid door DNB. Onze bestuursleden zijn getoetst en DNB heeft met de benoeming van alle bestuursleden ingestemd. Het bestuur vindt het belangrijk dat hun deskundigheid op peil wordt gehouden, mede gezien de ontwikkelingen op pensioen- en beleggingsgebied. Het bestuur volgt hiertoe actief de voor het pensioenfonds relevante pensioenontwikkelingen en wordt in de gelegenheid gesteld (vervolg)cursussen, seminars, regio- en themabijeenkomsten bij te wonen. In 2010 heeft het bestuur een bestuursdag georganiseerd waarbij de rapporten van de commissies Frijns en Goudswaard zijn besproken. Tevens heeft het bestuur een studiedag gevolgd bij de vermogensbeheerder.
7.6
Gedragscodes
Het pensioenfonds beschikt over een gedragscode. Het doel van de gedragscode is het bijdragen aan het transparant en integer handelen van bestuurders ten behoeve van al diegenen die bij het pensioenfonds belang hebben en het waarborgen van de goede naam en reputatie van het pensioenfonds als marktpartij. De gedragscode bevat onder meer regels over hoe een bestuurslid moet omgaan met vertrouwelijke informatie, voorwetenschap, relatiegeschenken en het vervullen van nevenfuncties bij andere ondernemingen en instellingen. Het bestuur heeft een Compliance Charter en een Compliance Program ingesteld conform de modellen van de pensioenkoepels. Mevrouw F. Bakker heeft de heer C.B. Kriens opgevolgd als Compliance Officer. De gedragscode is wederom door alle bestuursleden en de leden van de beleggingscommissie ondertekend en zal door de Compliance Officer worden beheerd.
7.7
Geschillencommissie
De mogelijkheid bestaat om klachten en geschillen voor te leggen aan het bestuur. Het bestuur neemt een gemotiveerde beslissing ten aanzien van de klacht of het geschil. Indien de belanghebbende zich met deze beslissing niet kan verenigen, kan deze het geschil voorleggen aan een daartoe in te stellen geschillencommissie, bestaande uit drie leden. In 36
het verslagjaar zijn geen beroepszaken bij de Geschillencommissie aangebracht.
7.8
Organisatie en uitvoering
Het pensioenfonds heeft een deel van haar werkzaamheden uitbesteed. Zo is de deelnemersadministratie uitbesteed aan TKP Pensioen BV (TKP). De uitvoering van het vermogensbeheer wordt door Mn Services gedaan, waarmee het pensioenfonds een fiduciaire management overeenkomst heeft. Advisering aan het bestuur inzake pensioenaangelegenheden is uitbesteed aan Mercer Nederland BV. Besluitvorming over het beleid van het pensioenfonds vindt plaats door het bestuur. Door het bestuur is een bestuur benoemd dat zich bezig houdt met de dagelijkse gang van zaken. Tevens zijn een aantal commissies aangeduid die zich bezig houden met een specifieke taak. Het bestuur monitort de uitvoering van de uitbestede werkzaamheden op basis van periodieke rapportages van de uitvoerders over de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de afgesloten Service Level Agreements. Tevens ontvangt het pensioenfonds een ISAE 3402 type II-rapport van TKP en een SAS 70 type II-rapport van Mn Services, die door een externe accountant gecertificeerd zijn.
7.9
Statutenwijziging
Mede naar aanleiding van opmerkingen van DNB en de visitatiecommissie is in 2010 werk gemaakt van het aanpassen van de statuten en heeft het bestuur begin 2011 ingestemd met de voorgestelde wijziging van de statuten. De belangrijkste aanpassing hierbij is dat er geen verplichte evenredige vertegenwoordiging van werkgeversleden en werknemersleden meer dient te zijn in het dagelijks bestuur. Doordat beide geledingen evenredig vertegenwoordigd zijn in het algemeen bestuur, en het dagelijks bestuur vanuit het algemeen bestuur gekozen wordt, was een dergelijke verplichting in de statuten in feite overbodig.
37
8.
Verwachte gang van zaken
De gevolgen van de uitvoering van het herstelplan, het beleggingsonderzoek DNB en het onderzoek toekomstige pensioenregeling zijn onderwerpen die in 2011 bijzondere aandacht zullen krijgen. Herstelplan De evaluatie herstelplan 2010 heeft medio februari 2011 plaats gevonden en heeft niet geleid tot aanvullende maatregelen. In 2011 zal verdere uitvoering worden gegeven aan het voor het fonds geldende herstelplan met de daarin opgenomen maatregelen. Beleggingsonderzoek DNB De van DNB ontvangen rapportage en conclusies betreffende het beleggingsonderzoek eind 2010, is door het bestuur geëvalueerd en heeft geleid tot een plan van aanpak. Het bestuur heeft de verwachting dat een groot deel van 2011 in het teken zal staan van de nadere uitwerking en implementatie van dit plan. Onderzoek toekomstige pensioenregeling Door de werkgever is onlangs aangekondigd dat het streven is om voor nieuwe medewerkers een nieuwe pensioenregeling in het leven te roepen. Deze nieuwe regeling zal een DC-regeling zijn, waarbij naar alle waarschijnlijkheid de uitvoering niet bij het pensioenfonds komt te liggen. Voor de huidige medewerkers blijven de bestaande pensioenregelingen intact. Over dit voornemen dienen de sociale partners nog wel overeenstemming te bereiken. Amsterdam, 19 mei 2011 E.J. van der Plas, voorzitter S. Vermeersch, secretaris W.B. de Clercq J.P.A.C. van Dierendonck C.C.A Hoedelmans C.A. Koppen W. Rous R.J.J. van Wees B.P. Zoethout J.A.M. Zwienenberg
38
Jaarrekening
39
9.
Jaarrekening
9.1
Balans
Bedragen x € 1.000 ACTIVA
31-12-2010
31-12-2009
Beleggingen voor risico pensioenfonds
[1]
501.385
439.147
Herverzekeringsdeel technische voorzieningen
[2]
3.150
2.641
Vorderingen en overlopende activa
[3]
3.611
4.653
Overige activa
[4]
2.855
1.853
511.001
448.294
TOTAAL ACTIVA
PASSIVA Stichtingskapitaal en reserves
[5]
20.199
38.594
Technische voorzieningen
[6]
478.464
396.849
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers
[7]
9.952
7.902
Overige schulden en overlopende passiva
[8]
2.386
4.949
511.001
448.294
TOTAAL PASSIVA [.]
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de balans vanaf pagina 48.
40
9.2
Staat van baten en lasten
Bedragen x € 1.000 BATEN Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premiebijdragen voor risico deelnemers Beleggingsresultaten Overige baten
[9] [10] [11] [12]
Totaal baten
2010
2009
30.273 1.327 45.330 693
35.510 1.085 19.805 1.888
77.623
58.288
10.875 1.010
9.728 973
LASTEN Pensioenuitkeringen Pensioenuitvoeringskosten Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds - Pensioenopbouw - Toeslagverlening - Rentetoevoeging - Wijziging marktrente - Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten - Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten - Overige mutatie voorziening pensioenverplichting - Wijziging grondslagen - Overdracht tussen regelingen Mutatie voorziening pensioenverplichting voor risico deelnemers Mutatie voorziening ziektegevallen Mutatie overige technische voorzieningen Saldo overdrachten van rechten Overige lasten Totaal lasten Resultaat [.]
[13] [14] [15]
[16] [17] [18] [19] [20]
22.843 502 5.450 47.476 -189
23.126 0 12.491 -26.146 -530
-11.220
-10.101
1.248 13.615 0
4.731 13.948 2 79.725
17.521
2.050 1.976 -86 -220 688
1.576 -389 -51 524 1.756
96.018
31.638
-18.395
26.650
De bij de posten vermelde nummers verwijzen naar de toelichting op de staat van baten en lasten vanaf 61.
41
9.3
Kasstroomoverzicht
Bedragen x € 1.000 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premies Waardeovernames Herverzekering Overig
2010
Uitgaven Pensioenuitkeringen Waardeoverdrachten Pensioenuitvoeringskosten Overige, per saldo
2009
32.208 925 1.101 26 34.260
32.643 377 999 63 34.082
10.875 705 1.352 1.010 13.942
9.847 901 2.988 0 13.736
Totale kasstroom uit pensioenactiviteiten
20.318
Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen van beleggingen**
Uitgaven Aankopen beleggingen** Beheersuitgaven Betalingen u.h.v. beleggingen Totale kasstroom uit beleggingsactiviteiten Netto kasstroom / mutatie liquide middelen Liquide middelen primo boekjaar Liquide middelen ultimo boekjaar
**
20.346
0 614.558 614.558
192 57.564 57.756
630.593 802 2.479 633.874
77.231 1.142 6.609 84.982 -19.316
-27.226
1.002
-6.880
1.853 2.855
8.733 1.853
De relatief grote hoeveelheid aankopen en verkopen van de beleggingen in 2010 wordt veroorzaakt door de verkoop van beleggingsfondsen waarvan Spaanse staatsobligaties deel uitmaken. Via een transitierekening zijn de gelden in een discretionaire portefeuille herbelegd.
42
9.4
Toelichting op de jaarrekening
9.4.1
Wettelijke bepalingen
De jaarrekening is opgesteld volgens de voorschriften die zijn vastgelegd in Titel 9, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving, in het bijzonder Richtlijn 610 Pensioenfondsen.
9.4.2
Waarderings- en berekeningsgrondslagen
Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en hiermee verbonden veronderstellingen zijn gebaseerd op ervaringen uit het verleden en verschillende andere factoren die gegeven de omstandigheden als redelijk worden beschouwd. De uitkomsten hiervan vormen de basis voor het oordeel over de boekwaarde van activa en verplichtingen die niet op eenvoudige wijze uit andere bronnen blijkt. De daadwerkelijke uitkomsten kunnen afwijken van deze schattingen. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, indien de herziening alleen voor die periode gevolgen heeft, of in de periode van herziening en toekomstige perioden, indien de herziening gevolgen heeft voor zowel de verslagperiode als toekomstige perioden. Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Baten worden in de rekening van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de 43
bepaling van de waarde. Dit houdt in dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Resultaatbepaling De resultaten worden bepaald met inachtneming van de hiervoor reeds vermelde grondslagen van waardering. Kosten worden toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Transacties in vreemde valuta worden omgerekend tegen de valutakoers van die dag. Gerealiseerde en ongerealiseerde resultaten worden ten gunste of ten laste van het resultaat verwerkt. Valuta In de balans zijn alle niet-euro bedragen naar euro omgerekend tegen de valutakoersen aan het einde van het jaar. Aandelen Ter beurze genoteerde aandelen zijn gewaardeerd tegen de slotkoers op balansdatum. Niet aan een beurs genoteerde aandelenfondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het pensioenfonds laatste afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Vastrentende waarden Beursgenoteerde obligaties zijn gewaardeerd tegen de biedkoers op balansdatum inclusief de opgelopen interest ultimo jaar. Niet aan een beurs genoteerde fondsen zijn gewaardeerd tegen de actuele waarde op basis van de door de vermogensbeheerder van het pensioenfonds laatste afgegeven intrinsieke waarde, zijnde een benadering van de reële waarde. Leningen zijn gewaardeerd tegen actuele waarde op basis van de contante waarde van toekomstige kasstromen. De deposito's zijn gewaardeerd tegen reële waarde op de balansdatum. Vastgoedbeleggingen Onder vastgoedbeleggingen zijn participaties in beursgenoteerde vastgoedmaatschappijen of niet beursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen opgenomen. Participaties in beursgenoteerde vastgoedmaatschappijen worden gewaardeerd tegen reële waarde, gebaseerd op de beurskoers per balansdatum. Belangen in niet-beursgenoteerde vastgoedbeleggingsinstellingen worden gewaardeerd tegen de netto vermogenswaarde. Bij afwezigheid van een ultimo jaar opgave van de fondsmanager zal een gefundeerde inschatting gemaakt worden op basis van marktanalyse.
44
Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten die zijn afgeleid van meer traditionele producten als aandelen en obligaties. Het betreft valutatermijncontracten, interest rate swaps, futures, swaptions, credit default swaps, contracts for differences en commodities. Derivaten zijn gewaardeerd tegen reële waarde. Dit is de waarde waarvoor het contract ultimo jaar kan worden afgewikkeld. De waarde wordt bepaald met behulp van marktconforme en toetsbare waarderingsmodellen. De ultimo jaar bestaande rechten en verplichtingen worden per derivatencontract gesaldeerd. Positieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder derivaten. Negatieve posities (na saldering) uit hoofde van derivatencontracten ultimo verslagjaar worden gepresenteerd onder verplichtingen uit hoofde van de beleggingen. Onder deze laatste post zijn ook creditposities uit hoofde van credit support annexen (CSA) verantwoord. De CSA-contracten hebben betrekking op derivatencontracten. De openstaande vorderingen en verplichtingen van de derivatencontracten worden maandelijks per tegenpartij gesaldeerd. Bij een saldo boven de contractueel vastgestelde grens wordt er onderpand gestort c.q. ontvangen van de tegenpartij. Overige beleggingen De overige beleggingen worden gewaardeerd tegen netto vermogenswaarde, zijnde een benadering van de marktwaarde. Bij afwezigheid van een ultimo jaar opgave van de fondsmanager zal een gefundeerde inschatting gemaakt worden op basis van marktanalyse. Beleggingen voor risico deelnemers De grondslagen voor de waardering van beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan die voor de beleggingen die voor risico van het fonds worden aangehouden. Overige activa en passiva Deze zijn gewaardeerd tegen nominale waarde verminderd met de noodzakelijk geachte voorziening voor oninbaarheid. Liquide middelen Dit betreft uitgezette en opgenomen deposito's en callgeld, alsmede direct opeisbare tegoeden in rekening-courant bij bancaire instellingen. De liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde en zijn ter vrije beschikking van het pensioenfonds. Stichtingskapitaal en reserves Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Dit betreft de verplichtingen jegens verzekerden, actuarieel bepaald als contante waarde van de opgebouwde aanspraken.
45
Bij de berekening van de voorziening voor risico van het pensioenfonds zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Gebaseerd op de netto contante waarde van de aanspraken op basis van verstreken deelnemersjaren respectievelijk van ingegane pensioenen. • De rentetermijnstructuur op balansdatum zoals die door DNB is vastgesteld en gepubliceerd (2010: 3,5% en 2009: 3,9% ). • Sterftekansen zijn ontleend aan de AG-Prognosetafel 2010-2060. De sterftekansen zijn aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Er is geen leeftijdsterugstelling gehanteerd (2009: sterftekansen zijn ontleend aan de AG-prognosetafel 2050, tafel 2007-2012, met een leeftijdsterugstelling van mannen: twee jaar en vrouwen: één jaar). • Leeftijdsverschil tussen man en vrouw van drie jaar. • Bij de vaststelling van de voorziening voor nabestaandenpensioen wordt er van uitgegaan dat alle deelnemers gehuwd zijn. • De leeftijd en duur worden in maanden nauwkeurig vastgesteld. Verondersteld wordt dat verzekerden zijn geboren op de eerste dag van de maand waarin zij werkelijk geboren zijn. • De betaling van uitkeringen geschiedt continu. Vanwege kwartaalbetaling bij een gedeelte van het verzekerdenbestand is een correctie van -/- 1,5% van de betreffende voorziening pensioenverplichtingen toegepast. • Voor meeverzekerd wezenpensioen geldt een opslag van 1% op de voorziening voor uitgesteld nabestaandenpensioen. • Een opslagpercentage van 1,75% voor excassokosten. • Geen rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen van het salarisniveau. • Een eventuele toeslagverlening per 1 januari van het volgend boekjaar wordt reeds op 31 december van het lopende boekjaar verwerkt, indien op het moment van vaststellen van de jaarrekening het toeslagbesluit reeds genomen is. In de aanspraken is het afgefinancierde gedeelte van de overgangsmaatregelen (vijftien-jaren regeling) begrepen. Op aanvulling uit hoofde van de overgangsmaatregelen bestaat alleen aanspraak indien en voor zover deze daadwerkelijk zijn afgefinancierd Herverzekeringsdeel technische voorziening Dit betreft vorderingen op de herverzekeraars uit hoofde van in het verleden herverzekerde rechten en herverzekerde risico’s, actuarieel bepaald als contante waarde van de aanspraken OP/PP en gecedeerde WAO-uitkeringen. Bij de berekening zijn dezelfde uitgangspunten gehanteerd als bij de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds (zie hierna), zonder opslag voor uitvoeringskosten. Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Betreft hier de verplichtingen vanuit de beschikbaar gestelde premie. Hierbij ligt het beleggingsrisico bij de deelnemers. De verplichtingen worden gewaardeerd conform de beleggingen op actuele waarde. Overige technische voorziening - voorziening ingegane ziektegevallen Betreft de voorziening voor ingegane ziektegevallen. Hierbij wordt rekening gehouden met de toekomstige schadelast voor zieke deelnemers op balansdatum die naar verwachting arbeidsongeschikt zullen worden verklaard. De voorziening wordt vastgesteld als twee keer de ontvangen risicopremie voor arbeidsongeschiktheidsrisico’s verlaagd met twee keer de betaalde risicopremie voor herverzekerde arbeidsongeschiktheidsrisico’s (2009: waargenomen arbeidsongeschiktheidsschades over 2009 en 2008). 46
Overige technische voorzieningen -toeslagendepot Gerkens Betreft de verplichtingen tot toeslagverlening van pensioenen voor deelnemers aan de Gerkens Regeling. De voorziening behelst de contante waarde van toekomstige toeslagverplichting voor: - de werknemers die tussen 1 januari 1977 en 1 januari 1990 hebben deelgenomen in de pensioenregeling en de dienst hebben verlaten, dan wel gepensioneerd zijn. Opbrengsten uit beleggingen Onder beleggingsopbrengsten worden verantwoord: - dividenden, inclusief stockdividend - interest van alle beleggingen in vastrentende waarden en liquide middelen - gerealiseerde en ongerealiseerde resultaten De interesten van overige activa en passiva worden opgenomen op basis van nominale bedragen. Kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de directe methode. Dit houdt in dat alle ontvangsten en uitgaven ook als zodanig worden gepresenteerd.
47
9.4.3
Toelichting op de balans 2010
2009
64.943 401.828 10.601 1.511 22.502 501.385
60.115 357.194 10.479 575 10.784 439.147
Aandelen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
60.114 11.149 -17.658 11.338 64.943
46.356 709 -1.822 14.872 60.115
Vastrentende waarden Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Lopende interest Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
357.194 600.144 -592.607 7.191 29.906 401.828
313.587 75.116 -40.376 0 8.867 357.194
Bedragen x € 1.000 ACTIVA [1] Balanswaarde van de beleggingen Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Derivaten (debet) Overige beleggingen Totaal
De relatief grote hoeveelheid aankopen en verkopen van vastrentende waarden in 2010 wordt veroorzaakt door de verkoop van beleggingsfondsen waarvan Spaanse staatsobligaties deel uitmaken. Via een transitierekening zijn de gelden in een discretionaire portefeuille herbelegd. Vastgoed Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Stand einde boekjaar
10.479 0 -42 164 10.601
13.214 194 -126 -2.803 10.479
Derivaten Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen Saldo einde boekjaar
286 6.736 0 -6.936 86
4.856 487 -9.048 3.991 286
48
Ultimo boekjaar is als volgt in de balans opgenomen: Derivaten onder beleggingen (renteswaps) Derivaten onder overige schulden (valutatermijncontracten)
2010
2009
1.511 -1.425
575 -289
De onderliggende contract omvang van de renteswaps is in 2010 € 15,0 miljoen (2009: € 15,0 miljoen). De onderliggende contract omvang van de valutatermijncontracten is in 2010 € 83,8 miljoen (2009: € 80,5 miljoen). Overige beleggingen Stand begin boekjaar Aankopen Verkopen Beurs- en valutakoersverschillen
10.784 12.564 -4.251
15.141 726 -6.192
3.405
1.109
Stand einde boekjaar
22.502
10.784
3.139 9.259 10.104
1.510 9.274 0
Waarvan: Private Equity Hedge Funds Commodities
De voorgaande specificaties geven de totale beleggingen weer, inclusief de beleggingen voor risico deelnemers. De beleggingen voor risico deelnemers is de som van de waarde van de spaarsaldi en zijn onderdeel van de totale beleggingen bij Mn Services. Ultimo 2010 bedraagt de waarde van de beleggingen voor risico deelnemers € 9.952 duizend (2009: € 7.902 duizend). Waarderingsmodellen De beleggingen van het pensioenfonds zijn nagenoeg allemaal gewaardeerd tegen actuele waarde per balansdatum. Over het algemeen is het mogelijk en gebruikelijk om de actuele waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. Voor sommige andere financiële instrumenten, zoals beleggingsvorderingen en -schulden, geldt dat de boekwaarde de actuele waarde benadert als gevolg van het kortetermijnkarakter van de vorderingen en schulden. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de actuele waarde. Voor de meerderheid van de financiële instrumenten van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde financiële instrumenten, zoals (in)direct vastgoed zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten. Op basis van de boekwaarde kan het volgende onderscheid worden gemaakt:
49
Directe marktnotering Per 31 december 2010 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Derivaten activa Derivaten passiva Overige beleggingen
Afgeleide marktnoteringen
0 311.595 0 0 0 3.150
Totaal
64.943 90.233 0 1.497 -1.411 0
0 0 10.601 0 0 22.501
64.943 401.828 10.601 1.497 -1.411 25.651
155.262
33.102
503.109
0 12.601 0 0 -2.250
60.114 340.620 0 286 0
0 3.973 10.479 0 10.784
60.114 357.194 10.479 286 8.534
10.351
401.020
25.236
436.607
314.745 Per 31 december 2009 Aandelen Vastrentende waarden Vastgoed Derivaten Overige beleggingen
Waarderingsmodellen en -technieken
Bedragen zijn het totaal van de beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico van de deelnemers en exclusief liquide middelen, beleggingsdebiteuren en beleggingscrediteuren.
In bovenstaand overzicht zijn de liquide middelen en de nog af te wikkelen beleggingstransacties niet meegenomen. Het gaat in 2010 om een negatief bedrag van € 368 duizend (2009: positief € 1.010 duizend). In 2010 heeft het pensioenfonds besloten het belang in Spaanse staatsobligaties te verkopen. Dit besluit is ingegeven door de negatieve vooruitzichten voor Spanje en andere Zuid-Europese landen. Het belang in Spanje was ondergebracht in een beleggingsfonds van langlopende obligaties, waar ook Nederlandse, Duitse, Franse en Oostenrijkse staatsobligaties onderdeel van uit maakten. Hierdoor was het pensioenfonds genoodzaakt over te stappen van het betreffende langlopende obligatiefonds op een discretionaire portefeuille. [2] Herverzekeringsdeel technische voorzieningen Stand begin boekjaar RTS Overlevingstafel AO Overlijden Uitkeringen Interest Totaal
50
2010
2009
2.641 223 190 90 142 -174 38 3.150
2.724 -61 0 45 44 -191 80 2.641
[3] Vorderingen en overlopende activa CSA posities Nog af te wikkelen beleggingstransacties Afrekening premie voorgaande jaren Overlopende rente r.c. Claims herverzekering Overig Totaal
2010
2009
3.150 0 369 4 81 7 3.611
0 1.926 977 1 1.030 719 4.653
De CSA posities betreft onderpand (collateral) dat verstrekt wordt uit hoofde van lopende valuta termijn contracten. [4] Overige activa Liquiditeiten beleggingen Banken, rekening-courant Rekening-courant Aegon Totaal
65 2.790 0 2.855
341 1.480 32 1.853
38.594 -18.395 20.199
11.944 26.650 38.594
De tegoeden bij banken staan ter vrije beschikking van het fonds. PASSIVA Bedragen x € 1.000 [5] Stichtingskapitaal en reserves Stand begin boekjaar Resultaat boekjaar Stand einde boekjaar
De dekkingsgraad van het pensioenfonds bedraagt 104,2% per 31 december 2010. De vermogenpositie van het pensioenfonds kan worden gekarakteriseerd als dekkingstekort. Per 31 december 2010 bedraagt het minimaal vereist eigen vermogen € 21,1 miljoen en het vereist eigen niveau bedraagt € 54,1 miljoen. In het herstelplan wordt uitgegaan van een dekkingsgraad van 110,6% per ultimo 2010. Daarmee blijft de dekkingsgraad achter op het verwachte herstelpad. [6] Technische voorzieningen Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Voorziening ziektegevallen Overige technische voorzieningen Totaal
51
475.658 2.259 547 478.464
395.933 283 633 396.849
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Stand begin boekjaar Pensioenopbouw Toeslagverlening Rentetoevoeging Wijziging marktrente Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Overige mutatie voorziening pensioenverplichting Wijziging grondslagen Overdracht tussen regelingen Stand einde boekjaar Voorziening ziektegevallen Stand begin boekjaar Wijziging grondslagen Herrekening Stand einde boekjaar
2010
2009
395.933 22.843 502 5.450 47.476 -189 -11.220 1.248 13.615 0 475.658
378.412 23.126 0 12.491 -26.146 -530 -10.101 4.731 13.948 2 395.933
283 1.149 827 2.259
672 0 -389 283
De voorziening ziektegevallen wordt opgenomen voor deelnemers die korter dan 24 maanden ziek zijn. De grondslagen voor deze voorziening zijn in 2010 aangepast tot twee maal het verschil tussen de ontvangen risicopremie voor arbeidsongeschiktheid en de herverzekeringspremie voor arbeidsongeschiktheid. De stijging van 2010 wordt mede veroorzaakt door een verlaging van de herverzekeringspremie in 2010. Overige technische voorzieningen Stand begin boekjaar Herrekening Stand einde boekjaar
633 -86 547
684 -51 633
De overige technische voorziening is een toeslagendepot ten behoeve de toeslagverlening van aanspraken van gewezen deelnemers van Gerkens (situatie 1 januari 1990). Deze aanspraken zijn ondergebracht bij Aegon. De toeslagkoopsom wordt door Aegon in rekening gebracht bij het pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft hiervoor in het verleden een koopsom ontvangen. Over 2010 bedroeg de koopsom € 17 duizend.
[7] Voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers Stand begin boekjaar Pensioenopbouw Rendementstoevoeging Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten Overige mutatie voorziening pensioenverplichting Stand einde boekjaar
52
7.902 1.327 753 -22 -8 9.952
6.326 1.085 599 -113 5 7.902
[8] Overige schulden en overlopende passiva Verplichtingen uit hoofde van beleggingen Beleggingscrediteuren Derivaten Herverzekering, afrekening Overige schulden Totaal einde boekjaar 9.4.3.1
2010
2009
0 435 1.425 55 471 2.386
2.250 1.221 289 796 393 4.949
Risicobeheer
Beleid en risicobeheer Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten ten behoeve van het beheersen van risico’s. Deze beleidsinstrumenten betreffen: • • • •
beleggingsbeleid; premiebeleid; herverzekeringsbeleid; toeslagverleningbeleid.
De keuze en toepassing van beleidsinstrumenten vindt plaats na uitvoerige analyses ten aanzien van te verwachten ontwikkelingen van de verplichtingen en de financiële markten. Daarbij wordt onder meer gebruikgemaakt van ALM-studies. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. De uitkomsten van deze analyses vinden hun weerslag in jaarlijks door het bestuur vast te stellen beleggingsrichtlijnen als basis voor het uit te voeren beleggingsbeleid. De beleggingsrichtlijnen geven normen en limieten aan waarbinnen de uitvoering van het beleggingsbeleid moet plaatsvinden. Ze zijn gericht op het beheersen van de volgende belangrijkste (beleggings)risico’s. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid wordt gebruik gemaakt van derivaten. Solvabiliteitsrisico Het pensioenfonds wordt geconfronteerd met risico’s. Het belangrijkste risico voor het pensioenfonds is het solvabiliteitsrisico. Dit betreft het risico dat het pensioenfonds niet beschikt over voldoende vermogen om de pensioenverplichtingen na te komen. Ultimo 2010 is aan de hand van het standaardmodel van DNB per risicofactor het vereist eigen vermogen bepaald. Voor een aantal risico’s is het pensioenfonds niet gevoelig, waardoor geen solvabiliteit hoeft worden aangehouden voor deze risico’s. Het vereist eigen vermogen per risicofactor is aan de hand van de voorgeschreven formule gecombineerd tot een totaal vereist eigen vermogen. Voor de evenwichtsberekening is de uitkomst hiervan zoals voorgeschreven in een aantal stappen gebruikt totdat het toetsingsverschil nihil is. Dit resulteert in de evenwichtsituatie, waarin het (fictieve) aanwezige eigen vermogen precies gelijk is aan het vereist eigen vermogen, bij een niveau van 11,3% (2009: 12,1%). Het vereist eigen vermogen is gebaseerd op de werkelijke portefeuille ultimo 2010 respectievelijk ultimo 2009. Indien het vereist eigen vermogen zou worden bepaald op basis van de strategische portefeuille per ultimo 2010, zou het vereist eigen vermogen lager zijn uitgekomen 10,8% (2009: 11,7%). Onderstaande tabel geeft een overzicht van het vereist eigen vermogen per risicofactor per € 100 VPV. 53
Vereist eigen vermogen 2010 6,5
Vereist eigen vermogen 2009 7,3
Toelichting
2,5
3,5
Schok25%
1,0 1,2 0,0 5,2
Schok35% Schok25% Schok15%
(S2)
2,2 0,8 0,0 5,1
Valutarisico
(S3)
1,9
1,4
Schok20%
Grondstoffenrisico
(S4)
0,7
0,8
Schok30%
Kredietrisico
(S5)
1,3
2,6
Schok40%
Verzekeringstechnisch risico
(S6)
4,5
4,4
Risicofactor Renterisico
Aandelenrisico - ontwikkelde markten+ indirect vastgoed - opkomende markten - vastgoedrisico indirect - direct vastgoed Totaal zakelijke waarden risico
(S1)
Bepaald aan de hand van kasstromen, waarbij is rekening gehouden met renteschokken
Standaardformule 11,3 12,1 2 2 2 2 Standaardformule: √(S1 + S2 + 0,5 x 2 x S1 x S2 + S3 + S4 + S52 + S62) Ultimo 2010 bedroeg het vereist eigen vermogen € 54 miljoen (2009: € 48 miljoen).†† Beleggingsrisico's De belangrijkste beleggingsrisico's betreffen het markt-, krediet- en liquiditeitsrisico. Het marktrisico is uit te splitsen in renterisico, valutarisico en prijs(koers)risico. Marktrisico wordt gelopen op de verschillende beleggingsmarkten waarin het pensioenfonds op basis van het vastgestelde beleggingsbeleid actief is. De beheersing van het risico is geïntegreerd in het beleggingsproces. Bij de uitvoering van het beleggingsbeleid kunnen zich voorts risico's manifesteren uit hoofde van de geselecteerde managers en bewaarbedrijven (zogeheten manager- en custody risico), en de juridische bepalingen over gebruikte instrumenten en de uitvoeringsovereenkomst (juridisch risico). Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, die in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen zoals deze zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van naleving van deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd. Renterisico (S1) Het renterisico is het risico dat de waarden van vastrentende beleggingen en de †† De gehanteerde voorziening die is gebruikt bij de vaststelling van het vereist eigen vermogen bestaat uit de voorziening voor risico pensioenfonds plus de overige technische voorzieningen.
54
pensioenverplichtingen veranderen als gevolg van veranderingen in de marktrente. De rentegevoeligheid kan worden gemeten door middel van de duration. De duration is een maat voor de gewogen gemiddelde resterende looptijd van de kasstromen in jaren. Indien de duration van de beleggingen niet 'matcht' met de duration van de pensioenverplichtingen, betekent dit dat de pensioenverplichtingen gevoeliger zijn voor renteveranderingen van de beleggingen.
Duration van de vastrentende waarden (exclusief derivaten) Duration van de vastrentende waarden (inclusief derivaten) Duration van de (nominale) pensioenverplichtingen
Ultimo 2010 12,0 12,6 19,4
Ultimo 2009 12,8 13,4 18,5
Het renterisico wordt beheerd door een belangrijk deel van de beleggingen te alloceren naar staatsleningen met een looptijd van meer dan 20 jaar. Hierdoor zijn rentebewegingen in de markt die van invloed zijn op de beleggingen en de verplichtingen op elkaar afgestemd. Het renterisico is niet volledig afgedekt omdat het lange termijn rendement dan te zwaar beïnvloed kan worden met als gevolg dat de verlening van toeslagen aan gewezen deelnemers en uitkeringsgerechtigden onder druk zou kunnen komen te staan. Zakelijke waarden risico (S2) Zakelijke waarden risico is het risico dat door de ontwikkeling van marktprijzen (veroorzaakt door factoren die samenhangen met een individuele belegging, de uitgevende instelling of generieke factoren) waardewijzigingen plaatsvinden. Wijzigingen in marktomstandigheden hebben altijd direct invloed op het beleggingsresultaat, omdat alle beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde waarbij waardewijzigingen onmiddellijk worden verwerkt in het saldo van baten en lasten. Door spreiding binnen de portefeuille (diversificatie) wordt het zakelijke waarden risico gedempt. Het risico wordt tevens gemitigeerd door gebruik te maken van afgeleide financiële instrumenten (derivaten), zoals opties en futures. Met betrekking tot niet-beursgenoteerde beleggingen, met name OTC-derivaten, wordt door het pensioenfonds alleen gewerkt met tegenpartijen van een hoge kredietwaardigheid waarmee ISDA/CSA-overeenkomsten zijn afgesloten zodat posities van het pensioenfonds adequaat worden afgedekt door onderpand in kas. Valutarisico (S3) Het valutarisico betreft het risico dat de waarde van de beleggingen die in vreemde valuta luiden vermindert als gevolg van veranderingen van vreemde valutakoersen. De pensioenverplichtingen luiden in euro’s. Een aanzienlijk deel van de beleggingsportefeuille luidt in vreemde valuta. De voor het pensioenfonds belangrijkste vreemde valuta zijn de Amerikaanse dollar, de Britse Pond en de Japanse Yen welke strategisch voor 100% worden afgedekt.
55
De valutapositie voor en na afdekking door valutaderivaten is als volgt weer te geven: (Bedragen * € 1.000)
EUR GBP JPY USD Overig
Voor afdekking 376.596 7.406 3.710 78.392 36.638
Totaal
502.742
2010
2009
Valuta- Nettopositie derivaten (na) 83.694 460.290 -5.596 1.810 -3.725 -15 -74.373 4.019 0 36.638
Nettopositie (na) 411.687 -355 1.054 809 24.462
0
502.742
437.657
Bedragen zijn het totaal van de beleggingen voor risico pensioenfonds en voor risico van de deelnemers, inclusief liquide middelen en de vorderingen en schulden uit hoofde van beleggingen.
Eind 2010 wordt (na afdekking door valutaderivaten) voor circa 8,4% (2009: 5,9%) van de beleggingsportefeuille belegd buiten de eurozone. Prijsrisico Het prijsrisico is het risico dat de waarde van de zakelijke waarden verandert als gevolg van veranderingen in de desbetreffende marktprijzen. Het prijsrisico wordt gemitigeerd door spreiding naar regio en sector. Het marktrisico wordt beheerst doordat met de vermogensbeheerder specifieke mandaten zijn afgesproken, welke in overeenstemming zijn met de beleidskaders en richtlijnen die zijn vastgesteld door het bestuur. Het bestuur monitort de mate van compliance aan deze mandaten. De marktposities worden periodiek gerapporteerd aan het bestuur. De segmentatie van de aandelenportefeuille naar regio is als volgt: (Bedragen * € 1.000)
Europa Noord-Amerika Azië Opkomende landen Overig Totaal
2009
2010 € 16.956 19.167 5.978 22.842 0
% 26,1% 29,5% 9,2% 35,2% 0,0%
€ 19.907 17.665 6.935 11.117 4.491
% 33,1% 29,4% 11,5% 18,5% 7,5%
64.943
100,0%
60.115
100,0%
56
De segmentatie van de aandelenportefeuille naar sectoren is als volgt: (Bedragen * € 1.000) Financiële instellingen Handels- en industriële bedrijven Transport Energie Technologie Overig Totaal
2010
2009
16.774 22.412 0 4.812 9.793 11.152
11.991 20.201 1.829 5.646 5.424 15.024
64.943
60.115
De spreiding van indirect vastgoed naar regio is als volgt: Bedragen * € 1.000
2010
2009
Europa
10.601
10.479
Totaal
10.601
10.479
Kredietrisico (S5) Kredietrisico is het risico van financiële verliezen voor het pensioenfonds als gevolg van faillissement of betalingsonmacht van tegenpartijen waarop het pensioenfonds (potentiële) vorderingen heeft. Voor het pensioenfonds betreft dit voornamelijk de beleggingen in obligaties en leningen. Het kredietrisico wordt gemitigeerd door spreiding van de vastrentende waarden naar regio en sector. De samenstelling van de vastrentende waarden kan als volgt worden samengevat: Bedragen * € 1.000
Europese obligaties Europese bedrijsobligaties Langlopend Europese obligaties Emerging Markets obligaties Vastrentend-hoogrentend US obligaties Vastrentend-hoogrentend EU obligaties Bankleningen Deposito's Totaal
Waarde Duration
2010 Credit spread
2009 Waarde
6,1 4,1 15,3 6,1 4,4 3,9 3,9
0,6% 1,5% 0,0% 2,7% 5,4% 4,9% 4,9%
7.760 22.953 265.222 29.112 11.528 4.045 3.973 12.601
8.378 23.846 290.596 35.200 11.903 5.620 5.285 21.000 401.828
357.194
De Europese obligaties zijn uitgegeven door landen en het bedrijfsleven. Obligaties kunnen luiden in verschillende europese valuta, zoals EUR, SEK, NOK en CHF. Gezien de relatief 57
kleine omvang van de niet EURO-valuta's worden deze posities niet afgedekt. De categorie Bankleningen betreft gesecuriseerde leningen door banken aan kleinere bedrijven in een gespreide portefeuille. Het tegenpartijrisico wordt hierbij gemitigeerd door verstrekte onderpanden van de betreffende bedrijven. De durations en credit spreads van Europese staatsobligaties, langlopende obligaties en bedrijfsobligaties zijn specifiek bepaald voor deze beleggingsfondsen. Voor alle overige vastrentende waarden (overige beleggingsfondsen en discretionaire portefeuilles) zijn deze gegevens op basis van benchmarks vastgesteld. De creditspread is een maatstaf voor kredietrisico een geeft de opslag aan die de markt vraagt boven de risicovrije rente. Des te hoger deze opslag, des te hoger de markt het kredietrisico op een partij beoordeelt en des te hoger de vergoeding (de spread) is die de markt wil ontvangen voor het nemen van dit kredietrisico. De verdeling van de vastrentende waarden naar credit rating is als volgt:
AAA AA A BBB lagere rating dan BBB Geen rating Totaal
2010
2009
75,5% 1,4% 8,1% 4,9% 8,7% 1,4%
65,8% 13,9% 5,2% 4,2% 9,1% 1,8%
100,0%
100,0%
Verzekeringstechnische risico´s (S6) Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat voortvloeit uit mogelijke afwijkingen van actuariële inschattingen die worden gebruikt voor de vaststelling van de technische voorzieningen en de hoogte van de premie. In de actuariële analyse worden de afwijkingen geanalyseerd. Gezien de omvang van het pensioenfonds wordt het verzekeringstechnische risico voor wat betreft overlijden en arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk herverzekerd. • Langlevenrisico Het langlevenrisico is het belangrijkste verzekeringstechnische risico. Langlevenrisico is het risico dat deelnemers langer blijven leven dan gemiddeld verondersteld wordt bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen. Als gevolg hiervan volstaat de opbouw van het pensioenvermogen niet voor de uitkering van de pensioenverplichting. Door toepassing van AG-prognosetafel 2010-2060 met adequate correcties voor ervaringssterfte is het langlevenrisico nagenoeg geheel verdisconteerd in de waardering van de pensioenverplichtingen. • Overlijdensrisico Het overlijdensrisico houdt in dat het pensioenfonds in geval van overlijden mogelijk een nabestaandenpensioen moet toekennen waarvoor door het pensioenfonds geen voorzieningen zijn getroffen.
58
• Arbeidsongeschiktheidsrisico Het arbeidsongeschiktheidsrisico betreft het risico dat het pensioenfonds voorzieningen moet treffen voor premievrijstelling bij invaliditeit en het toekennen van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Voor het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico wordt een risicopremie bij de werkgever in rekening gebracht. Het verschil tussen de risicopremie en de werkelijke kosten wordt verwerkt via het resultaat. De actuariële uitgangspunten voor de risicopremies worden periodiek herzien. Toeslagrisico Het bestuur van het pensioenfonds heeft de ambitie toeslagen op de pensioenen te verlenen. De mate waarin dit kan worden gerealiseerd is afhankelijk van de ontwikkelingen van de rente, rendement, looninflatie en demografie, alsmede de financiële positie van het fonds. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat toeslagverlening voorwaardelijk is en afhankelijk is van de hiervoor genoemde ontwikkelingen. Liquiditeitsrisico (S7) Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen, waardoor het pensioenfonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Het liquiditeitsrisico speelt nagenoeg geen rol van betekenis bij het pensioenfonds. Dat blijkt uit de volgende punten: − Het pensioenfonds voert via haar uitvoerder een actief cashmanagement op grond waarvan voldoende liquiditeiten beschikbaar zijn om aan de directe verplichtingen te kunnen voldoen; − Daarnaast zijn er kredietfaciliteiten waarover direct beschikt kan worden; − Een groot deel van de beleggingsportefeuille wordt belegd in liquide beleggingsinstrumenten die indien nodig op zeer korte termijn kunnen worden geliquideerd. Wel zijn bepaalde beleggingen in de huidige marktomgeving minder liquide, deze kunnen niet direct worden omgezet in liquide middelen. Dit zal gefaseerd dienen plaats te vinden. Het aandeel illiquide beleggingen van de totale beleggingen is als volgt: Bedragen * € 1.000
Vastrentende waarden Zakelijke waarden Overige Totaal
Totaal
Illiquide
2010 Illiquide %
2009 Illiquide %
401.828 98.046 2.868
5.285 33.103 0
1% 34% 0%
1% 18% 100%
502.742
38.388
8%
5%
De illiquide beleggingen worden gevormd door de gesecuriseerde leningen, hedge funds, private equity en grondstoffen. De mate van liquiditeit verschilt hierbij per categorie. De premieontvangsten van het pensioenfonds zijn substantieel hoger dan de betaalde uitkeringen. Dit leidt ertoe dat het huidige liquiditeitsrisico beperkt is.
59
Concentratierisico (S8) Grote posten kunnen leiden tot concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen, moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden opgeteld. Als grote post wordt aangemerkt elke post die meer dan 2% van het balanstotaal uitmaakt. Deze posten worden in onderstaande tabel weergegeven: Bedragen * € 1.000
2009
2010 €
%
€
155.013 100.474 31.477 -
30,3% 19,7% 6,2% < 2,0%
111.523 93.730 43.305
%
Vastrentende waarden Duitse staatsobligaties Franse staatsobligaties Nederlandse staatsobligaties Spaanse staatsobligaties
24,8% 20,9% < 2,0% 9,7%
In bovenstaande tabel is de zogenoemde ‘look through’ toegepast. Dit houdt in dat bij beleggingen in beleggingsfondsen de waarde van een onderliggende belegging wordt meegenomen. In paragraaf 4.2 is de waarde in euro’s van beleggingsfondsen per beleggingscategorie weergegeven. Niet-financiële risico’s Naast financiële risico’s loopt het pensioenfonds ook niet-financiële risico’s die het behalen van de doelstellingen kunnen bedreigen. Deze risico’s kunnen uiteindelijk ook een financiële impact hebben. De belangrijkste niet-financiële risico’s is het operationele risico. • Operationeel-/uitbestedingsrisico Operationeel risico is het risico dat optreedt bij de uitvoering van het pensioen- en vermogensbeheer en heeft betrekking op de continuïteit, integriteit en kwaliteit van de dienstverlening. Het pensioenfonds heeft de genoemde werkzaamheden uitbesteed aan TKP Pensioen BV en Mn Services. Uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en/of kwaliteit van de aan derden uitbestede werkzaamheden dan wel door deze derden ter beschikking gestelde apparatuur en personeel worden geschaad. Het uitbestedingsrisico wordt gemitigeerd door de afspraken (kwaliteitseisen) in de uitvoeringsovereenkomst en de daaraan verbonden Service Level Agreement (SLA). Monitoring van de uitvoering door het bestuur van het pensioenfonds vindt plaats op basis van de periodieke rapportages van de externe uitvoerder over de uitgevoerde werkzaamheden. Tevens ontvangt het pensioenfonds van TKP een ISAE 3402 type II-rapport en Mn Services een SAS 70 type II-rapport. Deze rapportages geven inzicht in de wijze van beheersing van de operationele risico’s en geeft aan of de uitvoerder ‘in control’ is. Een externe accountant certificeert de rapportages. De advisering over de uitvoering van de pensioenregeling is uitbesteed aan Mercer BV.
60
9.4.4
Toelichting op de staat van baten en lasten
[9] Premiebijdragen voor risico pensioenfonds Premie en koopsommen Pensioenpremie Definitieve afrekening vorig boekjaar Premie prépensioen Koopsommen Inkoop aanvullend pensioen Totaal Premie-inkomsten
2010
2009
30.161 -825 29 -12 920 30.273
31.284 3.583 205 161 277 35.510
De kostendekkende premie is vastgesteld op basis van het actuariële jaarwerk. Dit houdt in dat deze premie is bepaald met behulp van de rentetermijnstructuur ultimo 2009. De kostendekkende premie over 2010 bedraagt € 29,1 miljoen (2009: € 29,7 miljoen), de feitelijke premie bedraagt € 31,5 miljoen (2009: € 32,6 miljoen), inclusief DC-component. De in rekening gebrachte premie over 2010 is kostendekkend. De feitelijke premie inclusief extra stortingen bedraagt € 31,6 miljoen. [10] Premiebijdragen voor risico deelnemers
1.327
1.085
45.330
19.805
Beleggingsresultaten totale beleggingsportefeuille AANDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Aandelen totaal
19 11.338 11.357
22 14.523 14.545
VASTRENTENDE WAARDEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastrentende waarden totaal
6.570 29.906 36.476
181 8.326 8.507
100 164 264
0 -2.757 -2.757
0 3.404 3.404
0 1.176 1.176
[11] Beleggingsresultaten
VASTGOED Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Vastgoed totaal OVERIGE BELEGGINGEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Overige beleggingen totaal
61
2010
2009
DERIVATEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Derivaten totaal
455 -5.149 -4.694
217 -1.365 -1.148
LIQUIDE MIDDELEN Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten
-4 0
25 0
Liquide middelen totaal
-4
25
7.140 39.663 46.803 -1.473 45.330
445 19.903 20.348 -1.142 19.206
[12] Overige baten Interest waardeoverdrachten Interest overig Diversen Mutatie aandeel herverzekeraar Claims herverzekering Winstdeling herverzekering Totaal
31 0 0 509 89 64 693
13 1 782 0 1.028 64 1.888
[13] Pensioenuitkeringen Ouderdomspensioen Prepensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen WAO-aanvulling Afkoop pensioenen Uitkeringen herverzekeraar Totaal
7.439 2.401 1.041 50 59 0 3 -118 10.875
6.358 2.388 982 53 44 44 0 -141 9.728
Totaal waarvan: Directe opbrengsten Indirecte opbrengsten Af: kosten vermogensbeheer Netto beleggingsopbrengsten
62
[14] Pensioenuitvoeringskosten Bestuurskosten Kosten verantwoordingsorgaan en visitatiecommissie Vergoeding TKP Controle- en advieskosten accountants Controlekosten actuaris Advieskosten actuaris Overige advieskosten Contributies en bijdragen Overig Totaal
2010
2009
6 18 321 56 53 376 0 49 131 1.010
9 0 313 38 31 396 77 33 76 973
Het pensioenfonds heeft geen personeel in dienst. Het pensioenfonds heeft één bezoldigde bestuurder. Op grond van art. 2:383 lid 1 BW is vermelding van de bezoldiging van bestuurders achterwege gelaten. Accountantshonoraria Onder de overige kosten zijn opgenomen de volgende accountantshonoraria: Controle van de jaarrekening Andere controleopdrachten Totaal
56 0 56
38 0 38
In de accountantskosten voor 2010 zijn de verwachte kosten voor 2010 (€ 29 duizend) opgenomen en de gerealiseerde jaarwerkkosten 2009 (€ 27 duizend). De kosten 2009 bestaan uit de gerealiseerde jaarwerkkosten van 2008. [15] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds Pensioenopbouw Onder pensioenopbouw is opgenomen de actuarieel berekende waarde van de pensioenopbouw over 2010. Dit is het effect op de voorziening pensioenverplichtingen van de in het verslagjaar opgebouwde nominale rechten ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Verder is hierin begrepen het effect van de verhoging van de pensioenaanspraken over achterliggende diensttijd. Toeslagverlening De toeslag op pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks vastgesteld door het bestuur van het pensioenfonds. De toeslag beteft de verhoging van opgebouwde aanspraken per 1 januari 2010 voor gewezen deelnemers en gepensioneerden. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er is geen recht op toeslag en er kan op de langere termijn geen zekerheid worden gegeven of en in hoeverre toeslagverlening kan plaatsvinden. Rentetoevoeging De methodiek van rentetoevoeging in de actuariële analyse is in 2010 gewijzigd ten opzichte van 2009. De in 2010 gewijzigde methodiek zorgt voor een andere toerekening aan de onderdelen rentetoevoeging en wijziging marktrente. Per saldo heeft dit geen effect op het totaal van de mutatie pensioen-verplichtingen. In 2010 zijn de pensioenverplichtingen opgerent met de 1-jaarsrente van de RTS-curve van 1,3%, wat overeenkomt met een bedrag van € 5,5 miljoen. In de analyse over boekjaar 2009 werden de 63
pensioenverplichtingen opgerent met de gemiddelde rente van de toen geldende RTS-curve zijnde 3,9%, wat overeenkwam met een bedrag van € 12,5 miljoen. Wanneer voor 2009 dezelfde methodiek zou zijn gehanteerd als in 2010, zou de oprenting in 2009 2,5% (€ 8,0 miljoen) bedragen. Wijziging marktrente De gemiddelde marktrente is per 31 december 2010 3,5% (2009: 3,9%) en daarmee 0,4%punt lager dan per 31 december 2009. Als gevolg van deze daling van de marktrente is € 47,5 miljoen toegevoegd aan de voorziening pensioenverplichtingen. Wijziging uit hoofde van overdracht van rechten De gevolgen van waardeovernames en waardeoverdrachten worden meegenomen in de berekening van de voorziening. Onttrekking voor pensioenuitkeringen en uitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen van de verslagperiode. Toekomstige pensioenuitvoeringskosten (in het bijzonder excassokosten) worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de voorziening pensioenverplichtingen. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de kosten van de verslagperiode. Overige mutatie voorziening pensioenverplichtingen Het resultaat over 2010 wordt veroorzaakt door de overgang naar betalingen op kwartaalbasis. In 2009 werd het resultaat met name veroorzaakt door de inbreng van extracomptabele posten in de administratie. Wijziging grondslagen Op 30 augustus 2010 heeft het Actuarieel Genootschap de nieuwe prognosetafel 2010-2060 gepubliceerd. Het bestuur heeft besloten om voor de waardering van de pensioenvoorziening met ingang van 1 januari 2010 over te gaan op de AG-Prognosetafel 2010-2060. De sterftekansen zijn aangepast door gebruikmaking van leeftijdsafhankelijke correctiefactoren gebaseerd op inkomensklasse ‘hoog’. Als gevolg van de overgang op de nieuwe prognosetafels (inclusief ervaringssterfte) is de voorziening in 2010 additioneel verhoogd met 3,4% (€ 13,6 miljoen). Vooruitlopend op de publicatie van de herziene prognosetafel was de technische voorziening voor risico pensioenfonds per eind 2009 reeds verhoogd met 4% (€ 15,2 miljoen). Dit percentage is gebaseerd op berekeningen met behulp van cijfers van het CBS. Tevens werd in 2009 de opslag voor wezenpensioen verlaagd van 3% tot 1%. Dit leverde een postief resultaat op van € 1,3 miljoen, waardoor het totale resultaat in 2009 uit kwam op € 13,9 miljoen. Het totale effect op de VPV van de aangepaste prognosetafels (inclusief ervaringssterfte) bedraagt circa 7,5% ten opzichte van de oude prognosetafels.
64
2010
2009
[16] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico deelnemers
2.050
1.576
[17] Mutatie voorziening ziektegevallen
1.976
-389
-86
-51
-925 705 -220
-378 902 524
24 662 2 688
38 1.635 83 1.756
[18] Mutatie overige technische voorzieningen [19] Saldo overdrachten van rechten Inkomende waardeovernames Uitgaande waardeoverdrachten Totaal [20] Overige lasten Interest waardeovernames Premie herverzekeringen Overig Totaal
65
9.4.5
Verbonden partijen
Transacties met bestuurders De bezoldiging van de bestuurders wordt nader toegelicht in de toelichting op de staat van baten en lasten bij de uitvoeringskosten. Het pensioenfonds heeft geen leningen verstrekt aan de (voormalige) bestuurders. Ook heeft het pensioenfonds geen vorderingen op de (voormalige) bestuurders. Overige transacties met verbonden partijen Het pensioenfonds heeft een uitvoeringsovereenkomst afgesloten met de werkgever ten aanzien van de uitvoering van het pensioenreglement. De belangrijkste onderdelen uit deze overeenkomst zijn: • • •
Premiebetaling geschiedt in vier gelijke termijnen. Alle elementen van de kostendekkende en de feitelijke premie staan duidelijk en eenduidig beschreven. Er is geen verplichting van de werkgever tot het voldoen van extra premie ingeval van vermogenstekorten bij het pensienfonds.
Amsterdam, 19 mei 2011 E.J. van der Plas, voorzitter S. Vermeersch, secretaris W.B. de Clercq J.P.A.C. van Dierendonck C.C.A Hoedelmans C.A. Koppen W. Rous R.J.J. van Wees B.P. Zoethout J.A.M. Zwienenberg
66
Overige gegevens
67
10.
Overige gegevens
10.1
Statutaire bestemming resultaat
Er zijn geen statutaire bepalingen betreffende de bestemming van het resultaat. Het saldo van de staat van baten en lasten over 2010 is toegevoegd aan de algemene reserve.
68
10.2
Actuariële verklaring
Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. Opdracht Door Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. te Amsterdam is aan Mercer Certificering B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2010. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris ter zake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens en de bevindingen van de accountant ten aanzien hiervan zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt voor mijn beoordelingswerkzaamheden heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. 69
Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 en 132 in verband met het geconstateerde dekkingstekort. De vermogenspositie van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. is naar mijn mening slecht vanwege een dekkingstekort. Amstelveen, 19 mei 2011
Drs. J.E.J. Vink AAG verbonden aan Mercer Certificering B.V.
70
10.3
Controleverklaring
Aan: Stichting Pensioenfonds Cargill B.V.
Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de jaarrekening 2010 van Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. te Amsterdam (‘de Stichting’) gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2010, het kasstroomoverzicht 2010 en de staat van baten en lasten over 2010 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen, de kasstromen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controleinformatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risicoinschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risicoinschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de Stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de Stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
71
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. per 31 december 2010 en van de kasstromen en het resultaat over 2010 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Verklaring betreffende krachtens de wet gestelde eisen
Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW. Utrecht, 19 mei 2011 KPMG ACCOUNTANTS N.V.
F.J.J. Glorie RA
72
Bijlagen
73
Bijlage 1
Deelnemersbestand Stand ultimo vorig verslagjaar
Actieven (inclusief prepensioen) Slapers Uitkeringsgerechtigden waarvan: (tijdelijk) ouderdomspensioen arbeidsongeschiktheidspensioen partnerpensioen wezenpensioen
Totaal
Bij
Af
Stand ultimo verslagjaar
2.221 1.224 537
162 129 52
195 55 20
2.188 1.298 569
367 11 122 37 3.982
35 1 10 6 343
8 2 3 7 270
394 10 129 36 4.055
74
Bijlage 2
Begrippenlijst
Aangesloten onderneming Cargill B.V. en de rechtspersonen en vennootschappen waarmee zij in een groep verbonden is. Actuariële analyse In deze analyse wordt de invloed verklaard van opgetreden verschillen tussen de actuariële grondslagen en werkelijke ontwikkelingen. Actuaris De actuaris is de specialist die, met behulp van levensverzekeringswiskunde, de premie, koopsommen en de voorziening pensioenverplichtingen van het pensioenfonds berekent. Alternatieve Beleggingen Alternatieve beleggingen zijn beleggingen anders dan de voor een pensioenfonds meer traditionele beleggingen zoals aandelen, vastrentende waarden en vastgoed. Onder alternatieve beleggingen vallen de categorieën: private equity, hedge funds en commodities. Asset Liability Management (ALM) Het in kaart brengen van de onderlinge samenhang van pensioenverplichtingen, premiebeleid en beleggingsmix. Met behulp van ALM-simulatiemodellen worden beelden geschetst van de kansen en bedreigingen voor het pensioenfonds in diverse economische scenario’s. Beleggingsmix De verdeling van beleggingen over verschillende beleggingscategorieën, zoals bijvoorbeeld aandelen, vastrentende waarden en alternatieve beleggingen. Ook wel beleggingsportefeuille. Benchmark Representatieve herbeleggingsindex waartegen de prestaties van de beleggingsportefeuille worden afgezet. Certificerend actuaris De certificerend actuaris controleert de werkzaamheden van de actuaris en certificeert na zijn akkoord door middel van een actuariële verklaring. Corporate Governance (voor pensioenfonds) Goed Pensioenfonds Bestuur, waarbij integer en transparant handelen door het bestuur en het toezicht daarop zijn inbegrepen. Daarbij legt het bestuur verantwoording af over het gevoerde beleid. Dekkingsgraad De dekkingsgraad is de verhouding tussen de netto activa en de voorziening pensioenverplichtingen, uitgedrukt in een percentage. Dit verhoudingsgetal geeft aan in hoeverre op lange termijn de pensioenverplichtingen kunnen worden nagekomen. De netto activa zijn het saldo van het belegd vermogen, de andere activa en de schulden. DNB De Nederlandsche Bank. 75
Duration De gevoeligheid van een waarde voor fluctuaties in de kapitaalmarktrente, rekening houdend met de resterende looptijd van die waarde. Financieel Toetsingskader (FTK) De door DNB uitgevoerde methodiek voor de toetsing van de financiële opzet en toestand van pensioenfondsen die vanaf 1 januari 2007 verplicht is. Gewenst eigen vermogen Het vermogen dat nodig is ter dekking van de pensioenverplichtingen verhoogd met het vermogen dat nodig is om de toeslagambitie ook op de lange termijn na te komen. Het gewenst eigen vermogen is minimaal gelijk aan het vereist eigen vermogen. Berekening hiervan vindt plaats conform de wettelijke regels. Herverzekering Het door een pensioenfonds geheel of gedeeltelijk onderbrengen van een pensioenregeling in een levensverzekeringsovereenkomst en/of het door een pensioenfonds onderbrengen van (extra hoge) risico’s bij een levensverzekeraar, zoals het overlijdensrisico en invaliditeitsrisico van deelnemers. Koopsom Eenmalige betaling die aan de uitvoerder van de pensioenregeling is verschuldigd en waarvoor een bepaalde pensioenaanspraak wordt ingekocht. In beginsel is een koopsom dus een eenmalige betaling. Marktwaarde De marktwaarde is het bedrag waarvoor een recht of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn. Middelloon(regeling) Het middelloon is de hoogte van het gemiddelde salaris gedurende de hele loopbaan. Bij de middelloonregeling hangt het uiteindelijke pensioen af van het aantal jaren dat een deelnemer bij de werkgever in dienst is geweest en het salarisverloop tijdens deze werkzame periode. Het op te bouwen pensioen is bij deze regeling een gewogen gemiddelde van alle pensioengrondslagen over de gehele periode van deelname aan de regeling. Minimaal vereist eigen vermogen De ondergrens van het vereist eigen vermogen. Indien het fonds niet over het minimaal vereist vermogen beschikt is sprake van een dekkingstekort. Nabestaandenpensioen Hieronder vallen weduwe-, weduwnaars- en wezenpensioen alsmede partnerpensioen. Outperformance/underperformance Het rendement dat een vermogensbeheerder heeft behaald over een door hem beheerde portefeuille ten opzichte van het rendement van de benchmark. Partnerpensioen Benaming voor een vorm van nabestaandenpensioen ten behoeve van de ongehuwde partner met wie een ongehuwde deelnemer aan de pensioenregeling een gezamenlijke huishouding voert, conform bepalingen in het pensioenreglement. Bij ministeriële resolutie van 23 maart 1988, Nr. DB/7016, zijn partnerpensioenregelingen aangewezen als 76
pensioenregelingen in de zin van de Wet op de loonbelasting, mits voldaan wordt aan de in de Resolutie gestelde voorwaarden. Pensioenwet Op 1 januari 2007 is de Pensioenwet in werking getreden. De Pensioenwet heeft tot doel de waarborgen te verschaffen voor financiële zekerheid, individuele zekerheid en uitvoeringszekerheid betreffende pensioenen. De Pensioenwet werd voorafgegaan door de Pensioen- en Spaarfondsenwet. Rentetermijnstructuur (RTS) Maandelijks door De Nederlandsche Bank gepubliceerde marktrente met een looptijd van 1 tot 60 jaar, waarmee de toekomstige cashflow van de verplichtingen contant moet worden gemaakt. Toeslagverlening Om de koopkracht van pensioenen niet achteruit te laten gaan, kunnen pensioenen worden aangepast. Dit houdt in dat een toeslag kan worden gegeven op het pensioen. Het bestuur neemt jaarlijks een besluit over het al dan niet verhogen van de pensioenaanspraken. De toeslagverlening is voorwaardelijk. Er wordt slechts toeslag verleend voor zover de middelen van het fonds dit toelaten. Verantwoordingsorgaan De in de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur gehanteerde term voor een orgaan waarin de actieve deelnemers, de pensioengerechtigden en de financieel betrokken werkgever(s) zijn vertegenwoordigd en waaraan het bestuur periodiek verantwoording aflegt. Vereist eigen vermogen Het vermogen dat nodig is om te bewerkstelligen dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen. Het wordt berekend conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Visitatiecommissie In het kader van de Principes voor Goed Pensioenfondsbestuur kan voor het toezichthoudend orgaan gekozen worden voor een Visitatiecommissie die één keer in de drie jaar - of vaker als daartoe aanleiding is – het functioneren van het bestuur toetst. De visitatiecommissie wordt benoemd door het bestuur en bestaat uit ten minste drie onafhankelijke deskundigen. Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van het opgebouwde pensioenrecht.
77
Colofon Uitgegeven door: Stichting Pensioenfonds Cargill B.V. Coenhavenweg 2 1013 BL Amsterdam Correspondentieadres: Postbus 501 9700 AM Groningen Telefoon 050 - 582 19 90 Fax 050 - 313 82 01 Internet: www.cargillpensioen.nl Email:
[email protected] Realisatie: TKP Pensioen BV Postbus 501 9700 AM GRONINGEN
78