Raad vanState 200806367/1. Datum uitspraak: 21 januari 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 15 juli 2008 in zaak nr. 08/1341 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200806367/1
1.
2
21 januari 2009
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om verlenging van de geldigheidsduur van een aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Bij besluit van 1 3 december 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar gegrond verklaard en die aanvraag met ingang van 5 november 2007 ingewilligd, geldig tot 1 september 2008. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 5 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200806367/1
3.
3
21 januari 2009
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Borman lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2009 154-577. Verzonden: 21 januari 2009 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
a
; O 4 0 2 ' 16 7 0 9 „.„--OB;o»:bivM:
21 JUL. 2U08 14:00
NR. 080
MEE
IC/
P. 2 / 6
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats VHertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer AWB 08/1341 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2008 inzake geboren op nationaliteit Surinaamse, verblijvende te eiseres, gemachtigde mr. J-J.M. van Asten, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. J.E J. ten Berg. Procesverloop Op 5 juni 2007 heelt eiseres een aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "studie Notarieel Recht aan de Radboud Universiteit Nijmegen". Bjj besluit van 2 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 5 juni 2007 afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt Bij besluit van 13 december 2007 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier verlengd met ingang van 5 november 2007 en geldig tot 1 september 2008. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 3 juni 2008, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
18-08-2008
18:57
96*
p.nin
1-»
a
JÖ709 Ti i V M :
l*KUU
NR. 080
Mtt
P. 3/6
AWB 08/1341
2
Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of het besluit van 13 december 2007 in rechte stand kan houden. Bij dit besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier verlengd met ingang van 5 november 2007 en geldig tot 1 september 2008. 2. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende. Eiseres is bij beschikking van 17 april 2003 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking "studie Economie aan de , met ingang van 8 oktober 2002, geldig tot 8 oktober 2005. Bij beschikking van 24 augustus 2005 is de aan eisers verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gewijzigd in de beperking "studie Notarieel Recht aan de Deze verblijfsvergunning is verleend met ingang van 1 september 2005 en laatstelijk verlengd tot 1 september 2007. Op 5 juni 2007 heeft eiseres de onderhavige aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "studie Notarieel Recht aan de " _ . Nadat verweerder deze aanvraag aanvankelijk had afgewezen, heeft verweerder bij besluit van 13 december 2007 de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning regulier met ingang van 5 november 2007 verlengd tot 1 september 2008. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aan eiseres verleende verblijfsvergunning terecht met ingang van S november 2007 is verlengd, omdat eiseres eerst op die datum met het overleggen van het bankafschrift van 11 oktober 2007 heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste. 4. Eiseres stelt zich in de beroepsgronden van 12 februari 2008 op het standpunt dat de betreffende verblijfsvergunning met ingang van de datum van aanvraag» te weten 5 juni 2007, had moeten worden verlengd. Naar de mening van eiseres voldeed zij zelfs al tentijdevan het aflopen van de eerderde verblijfsvergunning op 1 september 2007 aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning. Eiseres heeft er op gewezen dat zij bü de aanvraag een bankafschrift van 31 mei 2007 heeft overgelegd waaruit blijkt dat er een banksaldo van 6 2061.48 is op haar bankrekening» alsmede dat op 31 mei 2007 een bedrag van € 1500,00 voor levensonderhoud en studiekosten is ontvangen op deze bankrekening. Hiermee is volgens eiseres aangetoond dat zij een bijdrage ontvangt in de kosten van levensonderhoud en studie en dat dit tenminste het bedrag is dat ingevolge de wet- en regelgeving is vereist op grond van artikel 3.41 van het VreemdeJingenbesIuit 2000. Eiseres heeft maandelijks een bedrag van circa € 1500,00 ontvangen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze aan eiseres betaalde maandelijkse bijdrage. Verweerder had moeten begrijpen dat het om een periodieke bijdrage gaat of- indien dit niet aanstonds duidelijk was - nader onderzoek moeten instellen. Aangezien verweerder dit laatste heeft verzuimd, behoort het niet voor risico van eiseres te worden gebracht indien pas achteraf bij verweerder duidelijk is geworden dat er is voldaan aan het middelenvereiste. Eiseres doet een beroep op artikel 26, derde lid, van de Vw 2000, dat aan verweerder de mogelijkheid geeft om de verlenging van de verbbjfsvergunning waar door eiseres om is verzocht, in te laten gaan op de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvan verlenging is gevraagd afloopt. Ten slotte heeft eiseres bij aanvullende beroepsgronden nog aangevoerd dat in de periode van 2 maart 2006 tot en met 16 november 2006 sprake is geweest van een regelmatige en ongestoorde periodieke geldstroom, zodat ten tijde van de aanvraag ten tijde
18:57
96*
P.Ol 1
1 0 2 1 1ÖV09
NR. 080
• VM :
i*t: uu
-
,
*
?. 4/6
Mtc
AWB 08/1341
3
van het primaire besluit dan we) ten tijde van het bezwaarschrift» voldaan werd aan de vereisten van artikel 3.42 van het Vb 2000 in verband met de hoogte en de duurzaamheid van de middelen van bestaan. 5. De rechtbank ziet zich allereerst geplaatst voor de vraag of eisere« belang beeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep nu haar aanvraag om verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning b(j het bestreden besluit is ingewilligd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu eiseres met een positieve uitkomst in de onderhavige procedure materieel in een gunstiger positie kan geraken. Eiseres beoogt immers verblijfsrecht te verkrijgen over de periode vóór S november 2007. Daarmee kan worden voorkomen dat een zogenaamd verblijfsrat optreedt in de periode 1 september 2007 tot 5 november 2007, hetgeen van belang is voor het moment waarop eiseres in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en voor naturalisatie. 6. Ten aanzien van het materiele geschil stelt de rechtbank vast dat partijen zijn verdeeld over de vraag op welk moment eiseres beeft aangetoond dat zij voldoet aan het zogenaamde middelenvereiste. 7. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Vw 2000 wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaaldetijdals bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet; maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt 8. Ingevolge artikel 26, derde lid, van de Vw 2000, kan, indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging, dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niettijdigheeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen, de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt 9. Niet in geschil is dat de aanvraag van eiseres om verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning tijdig is ingediend. By ócze aanvraag heeft eiseres een ingevulde "verklaringfinanciëlemiddelen voor studenten" overgelegd, waarbij zij - onder overlegging van een bankafschrift - heeft aangegeven over een bankrekening te beschikken met daarop een bedrag van € 2061,48 om in haar levensonderhoud te voorzien. Eiseres heeft daarbij niet aangegeven, hoewel die mogelijkheid uitdrukkelijk in de verklaring is opgenomen, dat zij over voldoendefinanciëlemiddelen beschikt doordat zij een periodieke maandelijks bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studiekosten. Na afwijzing van de aanvraag door verweerder bij besluit van 2 oktober 2007 omdat niet werd voldaan aan het middelenvereiste van € 9033,84, heeft eiseres bij het bezwaar van 5 november 2007 een bankafschrift van i 1 oktober 2007 overgelegd waaruit blijkt dat zij sedertdien over een bedrag van € 9257,97 beschikt om in haar levensonderhoud te voorzien. Hierbij heeft eiseres evenmin aangegeven dat zij (vanaf het moment van de aanvraag) een periodieke maandelijkse bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studiekosten. 10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt beeft gesteld dat eiseres op 5 november 2007 met het overleggen van het bankafschrift van 11 oktober 2007 vanaf dat moment heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste. De verblijfsvergunning van eiseres is derhalve op goede gronden verlengd met ingang van 5 november 2007. Eiseres heeft in beroep weliswaar gesteld dat zij
18:57
96*
P.
t I . " 3 U L . iUWU
I t . UU
mcc
NR. 080
P. 5 / 6
AWB 08/1341
elke maand een bedrag van 6 1500,00 voor levensonderhoud en studiekosten heeft ontvangen op haar bankrekening en dat verweerder hiermee ten onrechte geen rekening heeft gehouden, maar nu eiseres noch in de aanvraagfase, noch in bezwaar op enigerlei wijze heeft aangegeven of onderbouwd dat zij een maandelijkse bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studiekosten, kan de stelling van eiseres reeds Merom niet slagen. Onder de gegeven omstandigheden beslaat evenmin grond voor het oordeel dat verweerder had moeten begrijpen dat de bijdrage voor studiekosten en levensonderhoud, die staat vermeld op het bij de aanvraag overgelegde bankafschrift, een periodieke bijdrage betreft; dan wel dat verweerder - indien dit niet aanstonds duidelijk was - nader onderzoek had moeten instellen. Hetgeen overigens namens eiseres in dit verband nog is aangevoerd, waaronder de stelling dat verweerder uit eerdere verlengingsprocedures had kunnen afleiden dat eiseres een periodieke maandelijkse bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studiekosten, kan evenmin leiden tot een andersluidend oordeel. De rechtbank wijst er m dit verband op dat bij de beoordeling van elke verlengingsaanvraag een nieuw toetsmoment ontstaat, waarbij verweerder dient te beoordelen of aan alle voorwaarden voor verlenging wordt voldaan. 11. In het licht van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 9, kan ook het beroep van eiseres op artikel 26, derde lid, van de Vw 2000, niet slagen. 12. Voor zover eiseres ter zitting nog beeft betoogd dat mogelijk geen verblijfsgat was opgetreden als verweerder eerder een beslissing had genomen op de aanvraag, kan ook dit betoog - wat daarvan verder ook zij - niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, nu verweerder de wettelijke beslistermijn uit artikel 25 van de Vw 2000 niet heeft overschreden. 13. Nu hetgeen overigens namens eiseres is aangevoerd evenmin kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, is het beroep ongegrond. 14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 15. Beslist wordt als volgt
18-09-2008
18:57
qfcv ab *
P.013
L i. JUL. zuuo 11; u i
mtc
NR. 080
P. 6/6
AWB 08/1341
Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. CJ.E. van Olden-Smit als rechter in tegenwoordigheid van H.J. Renders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2008. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van Staie Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC Den Haag De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschriß een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschriften verzonden:
M
2 1 JULI 2008
18-08-2008
18:59
96*
P.OU
i o - u o - u o : u o . 3 • vr
RAAD VAN STATE
REINARTZ advocaten
INGEKOMEN
1 8 AUG 2008
HOGER BEROEPSCHRIFT
ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: DD:
PAR:
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN ten behoeve van de vreemdeling •achternaam: •voornamen: •geboortedatum: •nationaliteit: •geslacht: •woon- of verblijfadres:
Surinaamse Vrouw
Gegevens bepaaldelijk gevolmachtigde: •kantoor Reinartz advocaten Mr. J.J.M, van Asten •naam: Leenderweg 228 •adres: 5644 AC •postcode: •woonplaats: Eindhoven 040-2126415 •telefoonnummer 040-2116709 •faxnummer Gegevens uitspraak rechtbank: • justitienummer •v-nummer •procedurenummer: •Datum verzenden uitspraak:
AWB08/1341 21 augustus 2008
Feiten: 1. Bij besluit van 2 oktober 2007 is de aanvraag van appellante van 5 juni 2007, voor de verlenging van haar verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doei "studie Notarieel Recht aan afgewezen;
18-06-2008
18:5G
96*
P.002
ia-uü-üa:uD:a
REINARTZ advocaten
2. Op 5 oktober 2007 is een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend; Op 2 november 2007 zijn de gronden van het bezwaarschrift ingediend; 3. Bij besluit op bezwaarschrift van 13 december 2007, verzonden op 14 december 2007, is het bezwaarschrift gegrond verklaard en is bepaald dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt verlengd van 5 november 2007 tot 1 september 2008; 4. Op 9 januari 2008 is beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaarschrift van 13 december 2008, aangezien appellante het niet eens was met de ingangsdatum van de verlengde verblijfsvergunning (5 november 2007). Het belang van appellante is gelegen in het voorkomen dat er een zogenaamd verblijfsgat optreedt in de periode van 1 september 2007 tot 5 november 2007, hetgeen van belang is voor het oment waar op appellante in aanmerking kan komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd dan wel voor naturalisatie; 5. In de bijgevoegde uitspraak van 15 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008 (productie 1} heeft de Rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te 's-Hertogenbosch (hierna te noemen: de Rechtbank), het beroep ongegrond verklaard, en is het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Tegen deze uitspraak richt zich het onderhavige hoger beroep.
De uitspraak van de Rechtbank: 6. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het bestreden besluit van verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, in stand gelaten. De Rechtbank heeft daar bij -samengevat- de navolgende redenen (motivering) vermeld. - Ten aanzien van de ingangsdatum van de verlengde verblijfsvergunning, 5 november 2007, oordeelt de rechtbank dat deze ingangsdatum door verweerder juist is. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van appellante heeft verlengd met ingang van 5 november 2007. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 5 november 2007, met het overleggen van het bankafschrift van 11 oktober 2007, vanaf dat moment heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste. - Ten aanzien van de weigering om vanaf een eerdere datum de verzochte verlenging van de verblijfsvergunning in te laten gaan heeft de rechtbank overwogen dat appellante noch in de aanvraagfase, noch in bezwaar op enigerlei wijze heeft aangegeven of onderbouwd dat zij een maandelijkse bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studie. Evenmin had verweerder moeten begrijpen dat de bijdrage voor studiekosten en levensonderhoud, die staat vermeld op het bij de aanvraag overgelegde bankafschrift, een periodieke bijdrage betreft, dan wel dat verweerder-indien dit niet aanstonds duidelijk was- nader onderzoek had moeten instellen.
18-08-2008
18:56
96*
P.003
;040ï'16V09
REINARTZ advocaten
7. Grieven: Grief 1:
Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 4 en pagina 5 van de aangevallen uitspraak het volgende:
" 10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op 5 november 2007 met het overleggen van het bankafschrift van 11 oktober 2007 vanaf dat moment heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste. De verblijfsvergunning van eiseres is derhalve op goede gronden verlengd met ingang van S november 2007. Eiseres heeft in beroep weliswaar gesteld dat zij elke maand een bedrag van € 1.500,00 voor levensonderhoud en studiekosten heeft ontvangen op haar bankrekening en dat verweerder hiennee ten onrechte geen rekening heeft gehouden, maar nu eiseres noch in de aanvraagfase, noch in bezwaar op enigerlei wijze heeft aangegeven of onderbouwd dat zij een maandelijkse bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studiekosten, kan de stelling van eiseres reeds hierom niet slagen." Grief 2:
Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 4, in rechtsoverweging 10., het volgende:
"Onder de gegeven omstandigheden bestaat er evenmin grond voor het oordeel dat verweerder had moeten begrijpen dat de bijdrage voor studiekosten en levensonderhoud, die staat vermeld op het bij de aanvraag overgelegde bankafschrift, een periodieke bijdrage betreft, dan wel dat verweerder-indien dit niet aanstonds duidelijk was- nader onderzoek had moeten instellen. Hetgeen overigens namens eiseres in dit verband nog is aangevoerd, waaronder de stelling dat verweerder uit eerdere verlengingsprocedures had kunnen afleiden dat eiseres een periodieke maandelijkse bijdrage ontvangt voor levensonderhoud en studiekosten, kan evenmin leiden tot een andersluidend oordeel. De rechtbank wijst er in dit verband op dat bij de beoordeling van elke verlengingsaanvraag een nieuw toetsmoment ontstaat, waarbij venteerder dient te beoordelen of aan alle voorwaarden voor verlenging wordt voldaan."
Grief 3:
Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 4 het volgende:
" 11. In het licht van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 9, kan ook het beroep van eiseres op artikel 26, derde lid, van de Vw 2000, niet slagen." 8. Toelichting op de grieven: Ten aanzien van Grief 1: 8.1 De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat appellante pas vanaf 5 november 2007, met het overleggen van het bankafschrift van 11 oktober 2007, heeft aangetoond dat zij voldoet aan het middelenvereiste. Appellante heeft immers ook bij de aanvraag een afschrift van haar bankrekening bij de Postbank, met nummer: over gelegd (afschrift van 31 mei 2007), waar uit de bijschrijving blijkt van een bedrag van € 1.500,00 blijkt op 31 mei 2007, ten titel van bijdrage in het levensonderhoud en studiekosten. Deze titel voor de betreffende bijschrijving op de bankrekening van appellante blijkt expliciet uit de overschrijving.
18-08-2008
18:56
%*
P.004
a
: 0 4 0 2 ' 14709
REINARTZ advocaten
Verweerder had uit de bijschrijving zoals deze blijkt uit het hier voor vermeide, bij de aanvraag overgelegde afschrift van de bankrekening, moeten begrijpen dat er sprake was van een periodieke bijdrage (bijschrijving) aan appellante in de kosten van levensonderhoud en studie. Dat geldt naar mening van appellante temeer omdat als toelichting bij de bijschrijving, zoals blijkt uit het afschrift van de bankrekening van 31 mei 2007, uitdrukkelijk is vermeld dat de bijdrage strekt als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Appeltante is primair van mening dat met het afschrift van de bankrekening van appellante van 31 mei 2007, zoals over is gelegd bij de aanvraag, is aangetoond dat is voldaan aan het middelenve reiste. 8.2 Appellante is voorts van mening dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of appellante had voldaan aan het middelenvereiste rekening had moeten houden met de informatie die appellante bij eerdere aanvragen voor de verlenging van de verblijfsvergunning over had gelegd. Ook bij eerdere aanvragen, op verschillende momenten, heeft appellante immers voldaan aan het middelenvereiste door dat zij periodiek een bijdrage ontving voor de kosten van levensonderhoud en studie. Met de informatie over de periodieke bijdragen die appellante heeft ontvangen in de kosten van levensonderhoud en studie, in samenhang met het bij de aanvraag van 5 juni 2007 overgelegde afschrift van de bankrekening, had verweerder moeten concluderen en moeten beslissen dat bij het indienen van de aanvraag van 5 juni 2007 afdoende was aangetoond dat aan het middelenvereiste was voldaan. 8.3 Appellante wenst voorts op te merken dat bij eerdere aanvragen voor een (verlenging van de geldigheidsduur van een) verblijfsvergunning door verweerder niet uitdrukkelijk aan appellante is gevraagd op welke wijze appellante meende te hebben voldaan aan het middelenvereiste. Door verweerder is niet gevraagd of daar aan was voldaan door middel van het verkrijgen van een periodieke bijdrage dan wel door middel van het hebben van voldoende vermogen in de vorm van voldoende banksaldo. Appellante pleegde bij eerdere aanvragen enkel een kopie toe te sturen van één of meerdere bankafschriften, waar uit bleek dat was voldaan aan het middelenvereiste door middel van het verkrijgen van een periodieke bijdrage. Verweerder heeft daar in die gevallen altijd genoegen mee genomen. Appellante is van mening dat verweerder, gezien de praktijk die verweerder bij eerdere aanvragen ten overstaande van appellante heeft gehanteerd, ook bij de onderhavige aanvraag af had moeten gaan op de bij de aanvraag overgelegde gegevens (bijschrijving) in het afschrift van de bankrekening van appellante. Het was appellante niet op voorhand duidelijk welke andere Informatie zij diende over te leggen. Het had op de weg van verweerder gelegen om, zonodig, aanvullende Informatie op te vragen bij appellante. Ten aanzien van Grief 2: 8.4 De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat verweerder had moeten begrijpen dat de bijdrage voor studiekosten en kosten van levensonderhoud, die staat vermeld op het bij de aanvraag overgelegde bankafschrift, een periodieke bijdrage betreft.
18-08-2008
18:56
96*
P.005
?•
I"
j-oa-o»:uo:»IVM;
:040211ö709
REINARTZ advocaten Zoals hiervoor is vermeld in dit hoger beroepschrift, onder 8.1, is immers op het bankafschrift uitdrukkelijk vermeid dat het bijgeschreven bedrag een bijdrage betreft in de kosten van levensonderhoud en studie. Daarom had verweerder kunnen en behoren te begrijpen dat aan appellante wederom, zoals bij eerdere aanvragen het geval was, periodiek een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie werd overgemaakt. Verweerder had daar niet zondermeer aan voorbij mogen gaan. 8.5 De rechtbank is ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het overleggen van het bankafschrift met vermelding van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, geen grond voor verweerder had behoren te zijn voor het instellen van een nader onderzoek, indien het verweerder niet aanstonds duidelijk was dat er sprake was van de betaling van een periodieke bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, waar door aan het middelenvereiste was voldaan. Zoals namens appellante is aangevoerd, had het op de weg gelegen van verweerder om in de gegeven omstandigheden en met de informatie die bij verweerder op dat moment bekend was, waar onder ook bekendheid met het afschrift van de bankrekening van appellante van 31 mei 2007, een nader onderzoek in te stellen. Verweerder had dat primair al tijdens de aanvraagfase behoren te doen.
8.6 In ieder geval had het op de weg van verweerder gelegen om appellante in bezwaar te horen, nu verweerder in het besluit op bezwaar is afgeweken van de door appellante verzochte ingangsdatum voor de verlengde verblijfsvergunning. Met het hanteren in het besluit op bezwaarschrift van een andere, latere ingangsdatum voor de verlenging van de verblijfsvergunning is immers niet geheel tegemoet gekomen aan de aanvraag van appellante. De beslissing van verweerder beantwoordt niet volledig aan de aanvraag die appellante heeft gedaan, voor de verlenging van de verblijfsvergunning. Appellante heeft immers voortzetting beoogd van de verblijfsvergunning aansluitend aan het aflopen van de voorgaande verblijfsvergunning. Die aanvraag van appellante is door verweerder niet ingewilligd en daarom had verweerder appellante moeten horen in bezwaar. Ten onrechte heeft verweerder dan ook besloten om af te zien van het horen van appellante. Met het horen van appellante, in het bijzonder over de betaling van een periodieke bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, had appellante de gewenste duidelijkheid kunnen verschaffen voor zover er bij verweerder onduidelijkheid aanwezig was over het voldoen aan het middelenvereiste door verkrijging van een periodieke bijdrage. Appellante is voorts van mening dat verweerder alle bij hem bekende gegevens had behoren te betrekken, ook de gegevens die bij verweerder bekend zijn geworden uit eerdere aanvragen. Indien verweerder die gegevens had betrokken bij de aanvraag die in dit geding centraal staat en de gegevens die appellante bij die aanvraag bij verweerder had overgelegd, had het verweerder duidelijk kunnen en behoren te zijn dat aan het middelenvereiste ook al ten tijde van de aanvraag was voldaan, door middel van de ontvangst van een periodieke bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie.
18-08-2008
18:56
96*
P
-006
,-ue-ub;üO:S'VM;
;04 0 2 ' I Ó 7 0 9
REINART2 advocaten
Ten aanzien van Grief 3: 8.7 Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat het beroep van appellante op artikel 26, derde lid, Vw 2000 niet kan slagen. Verweerder heeft op grond van het bepaalde in artikel 26, derde lid, Vw 2000 de mogelijkheid om, in afwijking van artikel 26, tweede lid, Vw 2000 de verlenging van de verblijfsvergunning eerder in te laten gaan dan met ingang van de dag waarop is aangetoond dat aan alle voorwaarden is voldaan. Appellant is van oordeel dat verweerder van die mogelijkheid gebruik had behoren te maken, . voorzover niet al op voorhand door verweerder had moeten worden aangenomen dat bij de aanvraag reeds aan het middelenvereiste was voldaan. Verweerder beschikte immers over de informatie uit het afschrift van de bankrekening van appellante van 31 me! 2007, waar in de bijschrijving van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie is vermeld. Die informatie had voor verweerder aanleiding behoren te zijn voor een nader onderzoek en het inwinnen van nadere informatie bij appellante. Uit de informatie die nadien, in het kader van de procedure in het beroep bij de rechtbank, in het geding is gebracht over de periodieke bijdragen in de kosten van levensonderhoud en studie die appellante heeft ontvangen in de periode van 2 maart 2006 tot en met 16 november 2007 (bij de brief en fax aan de rechtbank van 22 februari 2008), blijkt dat is voldaan aan het vereiste van een regelmatige en ongestoorde periodieke geldstroom. Appelante is van mening dat de rechtbank had behoren te bepalen dat verweerder alsnog, met inachtneming van het bepaalde in artikel 26, derde lid, Vw 2000, een beslissing diende te nemen, waar bij door verweerder alsnog de in het geding gebrachte informatie over de ontvangen periodieke bijdragen zou worden betrokken en worden beoordeeld. Het kan appellante niet worden toegerekend dat zij niet eerder de gegevens heeft ingediend, waar uit blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan, anders dan met het door haar bij de aanvraag ingebrachte afschrift van haar bankrekening. Appellante was er niet van op de hoogte dat zij meer of andere gegevens diende over te leggen dan zij had gedaan met het overleggen van dit bankafschrift. Ook bij eerdere aanvragen voor verlenging van de verblijfsvergunning had zij immers vergelijkbare gegevens in de vorm van één of meerdere bankafschriften bij verweerder overgelegd. Bovendien had het overleggen van het afschrift van 31 mei 2007 van haar bankrekening aanleiding behoren te zijn voor het instellen van een nader onderzoek door verweerder, naar de aanwezigheid van periodieke bijdragen, indien en voor zover dat bankafschrift niet afdoende was voor de beoordeling door verweerder van het middelenvereiste. Nu verweerder appellante bovendien niet heeft gehoord over het bezwaarschrift, terwijl er voldoende aanleiding was om dat te doen, had de rechtbank behoren te bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar had moeten nemen, waar bij verweerder rekening had behoren te houden met de inmiddels bekende gegevens.
9. Conclusie; Concluderend stelt appellante dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning met ingang van 5 november 2007 heeft verlengd.
18-08-2006
18:56
qfi
*
la-oa-oa:oe:S'VM:
:o«o:•iS709
a
REINARTZ advocaten
VERZOEK:
Appellante verzoekt u:
-
het hoger beroep gegrond te verklaren;
-
de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittlnghoudende te 's-Hertogenbosch van 15 juli 2008, verzonden op 21 juli 2008, met procedurenummen AWB 08 /1341 te vernietigen;
-
het beroep alsnog gegrond te verklaren;
•
te bepalen dat verweerder alsnog met ingang van 1 september 2007 de verlengde verblijfsvergunning in dient te laten gaan;
-
verweerder te veroordelen in de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Bovenvermelde gemachtigde, mr J.J.M, van Asten, verklaart dat hij door appellante uitdrukkelijk bepaaldelijk gevolmachtigd is dit hoger beroepschrift in te dienen en te ondertekenen.
Eindhoven, 18 augustus 2008
Gemachtigde, Mr J.J.M. vanhsten V ^ i j l a g e : kopréujtspraakrechtbank
18-08-2008
18:57
&/
1 A