Raad
vanStatc 200802011/1. Datum uitspraak: 30 juli 2008
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/33008 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 22 februari 2008 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200802011/1
1.
2
30 juli 2008
Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 9 augustus 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 februari 2008, verzonden op 25 februari 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevalten uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200802011/1
3.
3
30 juli 2008
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Hulst ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2008 402. Verzonden: 30 juli 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
AFSCHRIFT
spraak ECHTBANK 'S-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer Zaaknummer: Awb 07/33008 Uitspraak in het geschil tussen:
van Dominicaanse nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. S. de Vaal, advocaat te Groningen, en DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE, (Immigratie-en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite, ambtenaar ten departemente. 1.
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 27 september 2005 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel 'verblijf bij echtgenote (hierna: referente). Verweerder heeft bij beschikking van 17 oktober 2006 afwijzend op de aanvraag beslist. Verweerder heeft tevens aangegeven dat het maken van bezwaar de rechtsgevolgen van deze beslissing niet opschort. 1.2. Eiser heeft bij verzoekschrift van 30 oktober 2006 de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de rechtsgevolgen van de beslissing in afwachting van de behandeling van het bezwaar niet worden geschorst. Eiser heeft voorts tegen de beslissing van 17 oktober 2006 op 30 oktober 2006 bezwaar gemaakt. 1.3. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsp laats Groningen, van 22 maart 2007 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de gevraagde voorziening afgewezen. 1.4. Bij beschikking van 9 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 1.5. Bij beroepschrift van 22 augustus 2007 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld bij de rechtbank. 1.6. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een
Zaaknummer: Awb 07/33008
blad 2
verweerschrift ingediend. 1.7. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 15 februari 2008. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2.
Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen 2.1. Op 3 augustus 2004 heeft eiser een eerste aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdende met het verblijfsdoel 'verblijf bij echtgenote . Verweerder heeft bij beschikking van 15 november 2004 afwijzend op de aanvraag beslist. Tegen deze beschikking heeft eiser geen rechtsmiddel aangewend. Verweerder heeft de eerste aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mw), die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning was gevraagd, terwijl niet is gebleken dat eiser van dit vereiste diende te worden vrijgesteld. Evenmin is gebleken dat het vasthouden aan het mw-vereiste zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De tweede aanvraag heeft verweerder bij de thans in geding zijnde primaire beslissing van 17 oktober 2006 op dezelfde gronden afgewezen. Volgens verweerder betreft het een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij sprake is van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden (nova). 2.2. Verweerder stelt dat eiser in 2004 zonder geldige m w Nederland is ingereisd en zijn leven met referente begonnen zonder rechtmatig verblijf hier te lande, zodat eventuele gevolgen daarvan voor rekening en risico van eiser dienen te komen. De argumenten van eiser over de (financiële) problemen in het gezin vormen derhalve geen dusdanig bijzondere omstandigheden dat zou moeten worden afgeweken van het mw-vereiste. De gezondheidssituatie van referente en de financiële problemen van het gezin leveren evenmin een bijzondere omstandigheid op. Van eiser kan worden gevergd de mw-procedure in de Dominicaanse Republiek af te wachten, nu dit slechts een tijdelijke scheiding met het gezin meebrengt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onmogelijk en onverantwoordelijk is om voor de mw-procedure zijn gezin te verlaten. Eiser heeft niet aangetoond dat de Thuiszorg niet in staat is meer uren zorg te verlenen aan het gezin van eiser tijdens zijn afwezigheid, noch dat vervangende zorg (zoals door de zuster van referente) is uitgesloten. Hét vasthouden aan het mw-vereiste levert geen schending op van artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM), omdat de mw-procedure niet meebrengt dat uitoefening van gezinsleven hier te lande op voorhand wordt uitgesloten. Het algemene belang van de Staat bij handhaving van het restrictieve toelatingsbeleid weegt zwaarder dan het individuele belang van eiser bij zijn recht op een gezinsleven hier. 2.3. Eiser is van mening dat er bijzondere omstandigheden zijn, die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen zodat hem het mw-vereiste niet kan worden tegengeworpen. Referente is sinds 1999 alleenstaande moeder van 3 kinderen. In 2001 is eiser gehuwd met referente. Sinds de komst van eiser in Nederland hebben zij in 2005 en 2006 nog twee kinderen gekregen. Hun financiële situatie is hachelijk: het gezin leeft van een uitkering naar de norm voor een eenoudergezin, en er zijn grote schulden. Het gezin ontvangt voedselpakketten van de voedselbank. Referente heeft bij de laatste bevalling
Zaaknummer: Awb 07/33008
blad 3
ernstige complicaties opgelopen en kampt nog steeds met gezondheidsklachten als vermoeidheid en pijn. De jongste dochter is 3 maanden prematuur door een spoedkeizersnede ter wereld gebracht en heeft onder andere benauwdheidklachten. Onlangs is ze nog naar de spoedeisende hulp gebracht wegens een benauwdheidaanval. Ze staat onder controle van een kinderarts, op 19 februari 2008 is de volgende afspraak gepland. Het meisje heeft de intensieve zorg van beide ouders nodig en een stabiele thuissituatie is voor haar, als vroeggeborene, van zeer groot belang. Als gevolg van referentes lichamelijke problemen kan ze de verzorging van het gezin niet volledig dragen en heeft ze eiser daarbij hard nodig. Het gezin krijgt 6 uur per week gespecialiseerde hulp van de Thuiszorg. Eisers rol in het gezin is onmisbaar, zoals wordt bevestigd in stukken van de Thuiszorg en Maatschappelijk Werk. Uitbreiding van de uren thuiszorg ter vervanging van eisers hulp tijdens zijn afwezigheid voor de mw-procedure, wordt niet door Thuiszorg, maar door het CIZ geïndiceerd en het is onmogelijk om 24 uur verzorging geïndiceerd te krijgen. Ook vervangende zorg lijkt niet te verwerkelijken en verweerder heeft ten onrechte overwogen dat van de zuster van referente structurele zorg gevergd kan worden, nu zij niet in dezelfde stad als eiser woont, haar eigen gezin heeft te verzorgen en daarbij een opleiding volgt. Beoordeling van het beroep 2.4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of de aanvraag van 27 september 2005 als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet worden aangemerkt. De rechtbank meent dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De aanvraag van 3 augustus 2004 hield immers eveneens verband met het verblijfsdoel: 'verblijf bij echtgenote 2.5. Ingevolge artikel 4:6 van de Awb is, indien na een geheel of deels afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) te vermelden. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit lijdt nog uitzondering indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan de eerdere afwijzing kan afdoen. 2.6. Ter ambtshalve beoordeling ligt derhalve voor of zich na de eerdere afwijzing van 15 november 2004 nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden hebben voorgedaan, die kunnen afdoen aan de reeds onaantastbaar geworden afwijzing en de overwegingen waarop die afwijzing berust. 2.7. De rechtbank is allereerst van oordeel dat er sprake is van nova, nu de jongste kinderen in " en zijn geboren Ook de overige door eiser gestelde omstandigheden hangen in meer of mindere mate samen met de val van referente in de bus en de daaropvolgende vroeggeboorte van hun jongste dochter. Vervolgens dient derhalve te worden beoordeeld of de nova relevant zijn, dus tot heroverweging noopten. Ook daarop antwoordt de rechtbank bevestigend. De nova zijn van dermate voldoende gewicht, dat de
Zaaknummer: Awb 07/33008
blad 4
rechtbank niet op voorhand uitgesloten acht dat deze kunnen afdoen aan de eerdere afwijzing. Derhalve komt de rechtbank toe aan de beoordeling of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. 2.8. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid Vw 2000. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in samenhang gelezen met artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, Vw 2000 en artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemd el ingenbesluit 2000 (Vb 2000) is het beschikken over een geldige m w een wettelijk vereiste voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating, tenzij de vreemdeling daarvan is vrijgesteld of op grond van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 van het mw-vereiste wordt afgezien. Dat laatste kan aan de orde zijn voor zover toepassing van het mw-vereiste, naar het oordeel van Onze Minister, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2.9. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de hardheidsclausule (TK 1999/2000, 26 732, nr. 7, blz. 108-109) moet worden afgeleid dat de daarin neergelegde bevoegdheid van de minister discretionair van aard en beperkt van omvang is. Gevallen, waaromtrent is voorzien dat het mw-vereiste niet zal worden tegengeworpen, zijn bij en krachtens artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 van dat vereiste uitgesloten, zodat toepassing van de hardheidsclausule beperkt blijft tot zeer uitzonderlijke gevallen die door wet- en regelgever niet zijn voorzien. Volgens die passage wordt een beroep op de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke, individuele gevallen gehonoreerd. 2.10. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraken van 26 juni 2003 in zaak no. 200301866/1, JV 2003/257, en 9 december 2003 in zaak no. 200306704/1, JV 2004/63), is het aan de desbetreffende vreemdeling om aan het beroep op de hardheidsclausule individuele feiten en omstandigheden ten grondslag te leggen en deze aannemelijk te maken en kan de weigering van de minister om in een bepaald geval aan die clausule toepassing te geven de toetsing in rechte slechts dan niet doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat hij bij afweging van de betrokken belangen daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten. 2.11. Niet in geding is dat eiser niet beschikt over een geldig m w . Evenmin is in geschil dat eiser niet van het mw-vereiste is vrijgesteld. Beoordeeld dient derhalve te worden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vasthouden aan het mw-vereiste in eisers geval niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2.12. Volgens verweerders beleid met betrekking tot de hardheidsclausule, neergelegd in Bl/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), zal de vreemdeling zijn beroep op die hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een m w in het land van herkomst indient. 2.13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser er niet in geslaagd bijzondere omstandigheden aan te tonen, op grond waarvan van hem niet kan worden verwacht dat hij terugkeert naar de Dominicaanse
Zaaknummer: Awb 07/33008
blad 5
Republiek voor de mw-procedure. Daarbij spelen de volgende omstandigheden een rol. 2.14. Eiser heeft aangevoerd dat zijn gezin in zulke grote financiële problemen verkeert, dat hem geen middelen ter beschikking staan om de overtocht naar zijn land van herkomst te kunnen bekostigen. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eventuele financiële problemen voor rekening en risico van eiser dienen te komen. Eiser heeft zich welbewust (immers na het ondertekenen van de bij de visumaanvraag behorende bewust verklaring, waarin eiser aangeeft dat hij zich bewust is van het feit dat hij geen vergunning tot langdurig verblijf in Nederland kan aanvragen) in Nederland gevestigd en is een gezin gestart, zonder rechtmatig verblijf te genieten. 2.15. Vervolgens de vraag of verweerder terecht heeft gesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond een onmisbare functie in het gezin te vervullen bij de verzorging van de kinderen (in het bijzonder de jongste dochter) en in het huishouden. Hoewel niet uitgesloten is dat een aanvrager een onmisbare rol kan vervullen in het gezin, zal dit alleen in zeer uitzonderlijke gevallen geconcludeerd worden. Met name bij tweeoudergezinnen zal de onmisbaarheid van een van de ouders niet licht aan te tonen zijn. Duidelijk moge zijn dat het enkele feit dat een gezinslid ziek is en verzorging behoeft, onvoldoende is. In casu heeft eiser aangevoerd dat zijn rol in het gezin onmisbaar is, gelet op de intensieve zorg die hij en referente aan de jongste dochter moeten verlenen en het feit dat vanwege referentes gezondheid haar aandeel in de huishouding slechts beperkt is. Bij een eventuele afwezigheid van eiser zou zijn rol nooit volledig door een thuiszorginstantie overgenomen kunnen worden. Zonder de gezondheidsklachten van de jongste dochter te willen bagatelliseren, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat uit de ingediende stukken niet valt af te leiden dat het meisje voortdurende verzorging nodig heeft, noch dat die zorg enkel door beide ouders uitgeoefend kan of moet worden. Verder is uit de ingediende medische stukken betreffende de gezondheid van referente weliswaar gebleken dat referente gezondheidsklachten heeft, doch niet dat zij niet in staat is de verzorging van het gezin zonder de hulp van eiser op zich te nemen. Voorts valt op voorhand niet in te zien waarom tijdens de afwezigheid van eiser het huidige aantal uren thuiszorg niet tijdelijk kan worden uitgebreid. Dat eiser dit nog niet heeft voorgelegd aan de indicatie-instantie, omdat die volgens eiser niet op hypothetische gevallen vooruit wil lopen, maakt dit niet anders. Dat thuiszorg nooit volledig de plaats van eiser kan innemen wordt erkend, doch heeft verweerder in redelijkheid niet doorslaggevend hoeven achten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat van eiser gevergd kan worden dat hij zijn gezin -tijdelijk- verlaat voor het aanvragen van een mw. 2.16.
Het beroep is derhalve ongegrond.
2.17. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
Zaaknummer: Awb 07/33008
3.
blad 6
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. A.S. Venema en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.M. Pot als griffier op 22 februari 2008.
ar Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 'sGravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 is niet van toepassing. Afschrift verzonden:
2 5 FEB.20Ü8 VOOR AFSCHRIFT CONFORM D£ GRIFFIE VAN DE RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE
4-
RECHTS H U L P A D V O C A T E N
N O O R D
AANTEKENEN
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 0 MRT 2008
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 16113 2500 BC 'S-GRAVENHAGE
Vestiging Groningen
ZAAKNR. AAN:
V I
BEHANDELD DD:
PAR:
Postbus 47 9700 AA Groningen Stedumermaar B 9735 AC Groningen [11 050 - 547 47 60 [f] 050-313 85 86 [e]
[email protected]
Hoger beroep vreemdelingenzaken Datum
19 maart 2008
Uw kenmerk
Van
mw. mr. S. de Vaal, advocaat
Doorkiesnr
050-5474773 (secr.)
E-mail
s.devaa!@ rechtshulpnoord.nl
Ons kenmerk
1O036Q44/203JP
Betreft
hoger beroep gericht tegen beslissing Rechtbank 's-Gravenhage nevenzittïngsplaats Groningen Vreemdelingenkamer verzonden 25 februari 2008 inzake de heer van Dominicaanse nationaliteit
Geacht College, Bij uitspraak van 22 februari 2008 verzonden 25 februari 2008 (productie 1) heeft de Rechtbank 'sGravenhage nevenzittingsplaats Groningen, vreemdelingenkamer het beroep van appellant tegen de beslissing van verweerder van 9 augustus 2007 ongegrond verklaard. Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de Rechtbank. Namens appellant wordt hoger beroep aangetekend. Ondergetekende verklaart tot het instellen van dit hoger beroep bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Het hoger beroepschrift is gebasseerd op de volgende grieven. Grief I: Ten onrechte overweegt de Rechtbank in rechtsoverweging 2.15 dat zonder de gezondheidsklachten van de jongste dochter te willen bagataliseren, de Rechtbank met verweerder van oordeel is dat uit de ingediende stukken niet valt af te leiden dat het meisje voortdurende verzorging heeft, noch dat die zorg enkel door beide ouders uitgeoefend kan of moet worden. De Rechtbank gaat voorbij aan het gestelde in de verklaring van de kinderarts dr. van 24 april 2007 (productie 2) waarin de kinderarts de voorgeschiedenis schetst, aangeeft dat de (jongste) dochter geboren op nog steeds onder controle staat en waarin de kinderarts aangeeft dat bij extreem vroeggeboren baby's problemen ontstaan op de kleuterleeftijd op gebied van aandacht, concentratie en gedrag. Een stabiele thuissituatie is voor ieder kind van groot belang; voor een zo extreem vroeggeboren kind echter is dit van een groter belang. Uit deze verklaring, kan naar het oordeel van appellant niet anders afgeleid worden dat de stabiele thuissituatie zoals die geldt vanaf de geboorte van niet
Rechtshulp Noord heeft ook vestigingen in Drenthe en Friesland: Vestiging Drenthe
Vestiging Friesland
Postbus 845
Postbus 882
iNG66.B4.ge.eii
9400 AV Assen
8901 BR Leeuwarden
Ln.v. Stichting Beheer DerdengoJüen
Stationsstraat 29a
Achtor het Station 3
Rechtshulp Noord
9401 KW Assen
8932 EW Leeuwarden
Bankrelatie:
RECHTS H U L P A D V O C A T E N N O O R D
gewijzigd dient te worden zodat appellant niet kan terugkeren naar de Dominicaanse Republiek voor het aanvragen en afwachten van zijn machtiging tot voorlopig verblijf.
Grief II Ten onrechte overweegt de Rechtbank in rechtsoverweging 2.15 dat op voorhand niet in te zien is of tijdens de afwezigheid van appellant het huidige aantal uren thuiszorg niet tijdelijk niet kan worden uitgebreid. De Rechtbank gaat voorbij aan het gestelde in de brief van de gespecialiseerd verzorgende mevrouw verbonden aan Thuiszorg Groningen van 30 januari 2008 (productie 3), dat uitbreiding van uren altijd bij het CIZ aangevraagd kan worden maar dit nooit permanent kan zijn (24 uur per dag aanwezig zijn) zoals appellant nu wel de zorg heeft en het ook geen volwaardig alternatief is voor de zorg van een eigen ouder. De Rechtbank loopt ten onrechte vooruit op een hypotetische situatie zijnde een mogelijke al dan niet tijdelijke uitbreiding van het aantal uren zonder dat een aanvraag is ingediend bij de indicatie instantie, omdat dit op dit moment niet aan de orde is. Nu de toekomstige indicatiestelling zoals verweerder standaard verwoord een onzekere toekomstige gebeurtenis is, waarvan niet zeker is of deze zich zal voltrekken, behoort de Rechtbank zich hier niet over uit te laten.
Grief III Ten onrechte overweegt de Rechtbank in rechtsoverweging 2.15 dat erkend wordt dat Thuiszorg nooit de plaats van appellant kan innemen, doch dit heeft verweerder in redelijkheid niet doorslaggevend hoeven te achten. Gelet op het gestelde in de als producties bijgevoegde verklaringen had de conclusie niet anders kunnen zijn, dan dat dit in redelijkheid doorslaggevend had moeten zijn voor verweerder en verweerder ten onrechte geen vrijstelling van de mw-eis heeft verleend op grond van bijzondere omstandigheden. Grief IV Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 2.13 dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat appellant er niet in geslaagd is bijzondere omstandigheden aan te tonen, op grond waarvan van hem niet kan worden verwacht dat hij terugkeert naar de Dominicaanse Republiek voor de m.v.v. procedure. Daarbij spelen de volgende omstandigheden (rechtsoverweging 2.14 en 2.15) een rol. De rechtbank heeft terwijl dit niet in beroep is aangevoerd onder rechtsoverweging 2.14 de financiële situatie meegenomen. De rechtbank had de financiële situatie buiten beschouwing dienen te laten. De rechtbank had gelet op het gestelde in de grieven I, II en lil niet anders kunnen overwegen dat appellant erin geslaagd is bijzondere omstandigheden aan te tonen op grond waarvan vrijstelling van de m.v.v eis verleend had dienen te worden.
Dossiernummer:
10038044
Pagina: -2-
RECHTS H U L P A D V O C A T E N
N O O R D
Appellant verzoek de uitspraak van de Rechtbank te vernietigen, het ingestelde hoger beroep gegrond te verklaren met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure. Hoogachtend,
^ S. de Vaal
Producties: 1 beslissing Rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaats Groningen, Vreemdelingenkamer van 22 februari 2008, verzonden 25 februari 2008 2 verklaring kinderarts dr. Rake, verbonden aan het Martiniziekenhuis Groningen van 24 april 2007 3 verklaring mevrouw Remmers, gespecialiseerd verzorgende verbonden aan Thuiszorg Groningen van 30 januari 2008
Dossiernummer
10038044
Pagina: -3-