«
Raad vanState 200903096/1 A/1. Datum uitspraak: 2 0 oktober 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste Nd, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 9 april 2 0 0 9 in zaak nr. 0 8 / 1 6 8 3 3 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200903096/1N1
1.
2
20 oktober 2009
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 9 april 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 april 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft de minister van Buitenlandse Zaken bij brief van 9 juli 2009 de aan een individueel ambtsbericht van 20 december 2007 ten grondslag liggende stukken overgelegd, ten aanzien waarvan hij op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft verzocht te bepalen dat uitsluitend de Afdeling van bepaalde gedeelten van deze stukken mag kennisnemen. Op 5 augustus 2009 heeft de Afdeling in een andere samenstelling beslist dat de verzochte beperking van kennisneming gerechtvaardigd is. Bij onderscheiden brieven van 7 augustus 2009 en 14 augustus 2009 hebben de staatssecretaris onderscheidenlijk de vreemdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 0 0 9 0 3 0 9 6 / 1 A/1
3.
3
2 0 oktober 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w . g . Claessens lid van de enkelvoudige kamer
w . g . De Groot ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 0 oktober 2 0 0 9 210-607. Verzonden: 2 0 oktober 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 08/16833 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2009 inzake geboren op van Rwandese nationaliteit, eiseres, gemachtigde mr. R.P. van Empel-Bouman, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr. J.H.M. Post Procesverloop Bij besluit van 16 april 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Eiseres heeft op 9 mei 2008 tegen dit besluit beroep ingesteld. De zaak is behandeld op de zitting van 26 februari 2009, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is of het besluit van 16 april 2008 in rechte stand kan houden. 2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag en beroep heeft eiseres het volgende aangevoerd. Eiseres is protestant en behoort tot de bevolkingsgroep. Zij is afkomstig uit in Rwanda, Begin mei 1994 zijn de ouders, broers en zussen van eiseres vermoord en sindsdien verbleef zij bij haar tante in de wijk . Eiseres heeft Rwanda verlaten omdat zij werd bedreigd en vreesde voor haar leven. In juni 2006 herkende eiseres de moordenaars van haar ouders, ai , die voor de rechtbank berecht zouden worden. Zij herkenden eiseres ook en bedreigden haar zodat zij geen getuigenverklaring zou afleggen. Er waren drie aanvallen op haar huis en eiseres kreeg dreigbrieven toegestuurd. Tijdens de eerste twee aanvallen op 2 en 18 september 2006 zijn erramenkapot gemaakt Bij de
2
laatste aanval op 27 september 2006 is de tante van eiseres gewond geraakt aan haar voorhoofd en is zij van 28 september 2006 tot 5 oktober 2006 opgenomen in de ziekenhuis. Eiseres heeft de mensen die de aanvallen op haar huis hadden gedaan niet kunnen zien en toen zij aangifte wilde doen kon de politie haar in eerste instantie op 28 september 2006 niet helpen. Bij haar aangifte op 4 oktober 2006 is eiseres door een politieagent verkracht Zij durfde hiervan geen melding te maken omdat de politieagent haar anders dreigde te vermoorden. De tante van eiseres heeft daarop besloten dat het niet langer veilig was in Rwanda voor eiseres. Haar tante is in oktober 2006 zelf naar Oeganda gevlucht en eiseres is op 7 oktober 2006 per auto vanuit te Rwanda met reisagent naar Tanzania gegaan, alwaar hij houtskool ging kopen. Omdat de reisagent werd gezocht door militairen moest eiseres van hem onderduiken. Eiseres heeft twintig dagen in te Tanzania verbleven. Op 27 oktober 2006 is zij samen met reisagent naar ' in Kenya gereisd, alwaar zij per vliegtuig rechtstreeks naar Nederland is gereisd. 3. De rechtbank overweegt als volgt. 4. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden verleend in de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gevallen. 5. Voorop wordt gesteld dat de algemene situatie in Rwanda niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit Rwanda in het algemeen, en die behoren tot de -bevolkingsgroep in het bijzonder, zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiseres dient derhalve aannemelijk te maken dat er haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. 6. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, eenrechtsgrondvoor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000. 7. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede de omstandigheid betrokken, dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 8. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) dat de vaststelling of en in hoeverre bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt uitgegaan van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder behoort en dat die vaststelling door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. Bij die vaststelling kan verweerder zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de oprechtheid van een vreemdeling en de geloofwaardigheid van het asielrelaas op voorhand zijn aangetast indien een vreemdeling niet aannemelijk kan maken dat het ontbreken van reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, niet aan hem is toe te rekenen. Het toerekenbaar ontbreken van documenten zal echter blijkens paragraaf C4/3.6 van de
AWB 08/16833
3
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) steeds door verweerder in de context van het totale feitencomplex moeten worden bezien. 9. Verweerder heeft aan eiseres in dit kader allereerst tegengeworpen dat zij geen documenten heeft overgelegd ter staving van haar identiteit, nationaliteit en reisroute. Naar de mening van verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van deze documenten niet aan haar is toe te rekenen. Weliswaar heeft eiseres verklaard dat zij haar identiteitskaart tijdens haar reis in Nederland heeft verloren, waarvan proces-verbaal is opgemaakt, maar eiseres is verplicht om optimale medewerking te verlenen aan de beoordeling van haar asielaanvraag, zodat volgens verweerder dit verlies aan haar kan worden toegerekend op grond van paragraaf C4/3.6 van de Vc 2000. Door verweerder wordt niet gesteld dat eiseres haar identiteitskaart moedwillig heeft verloren, doch dat van eiseres mag worden verwacht dat zij zorgvuldig met haar documenten omgaat. De verklaring van de gemachtigde van eiseres dat het helaas voorkomt dat mensen hun documenten verliezen, brengt naar de mening van verweerder geen verandering in de verantwoordelijkheid van eiseres om haar documenten zorgvuldig te bewaren. Eiseres heeft verder verklaard daf zij de door haar gebruikte documenten in Nederland heeft afgestaan aan de reisagent. Nu eiseres op dat moment reeds in Nederland was, alwaar zij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten kon inroepen, acht verweerder deze omstandigheid aan haar toe te rekenen. Immers, van eiseres kon en mocht worden verlangd dat zij direct de bescherming van de Nederlandse autoriteiten had ingeroepen, onder gelijktijdige overlegging van alle beschikbare documenten. Het feit dat haar reisagent het paspoort standaard heeft afgenomen van eiseres en dat zij niet wist waar zij was en of zij veilig was, ontslaat haar volgens verweerder niet van de verantwoordelijkheid de bescherming van de Nederlandse autoriteiten in te roepen onder gelijktijdige overlegging van alle beschikbare documenten. Naar de mening van verweerder komt de omstandigheid dat het paspoort van eiseres door haar reisagent is afgenomen dan ook voor haarrekeningen risico. Verweerder meent derhalve dat eiseres niet aannemelijk heeft weten te maken dat het ontbreken van identiteitsen nationaliteitspapieren die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar asielaanvraag niet aan haar is toe te rekenen. 10. Voorts heeft verweerder aan eiseres tegengeworpen dat zij onvoldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de door haar gestelde reisroute. Zo heeft eiseres haar reisverhaal niet onderbouwd met het gebruikte grensoverschrijdingsbewijs, noch met enig ander (indicatief) bewijs van de gestelde reis. Verweerder acht het niet aannemelijk dat eiseres geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch in staat is gebleken om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de door haar afgelegde reisroute te geven. Immers, van een persoon die heeft verklaard per vliegtuig van Nairobi naar Amsterdam te zijn gereisd mag in redelijkheid worden verwacht dat deze reis met documenten te staven zou zijn, dan wel met gedetailleerde verklaringen. Naar de mening van verweerder maakt het feit dat eiseres niet wilde liegen over wat zij wel en niet wist en dat zij niet meer kan vertellen niet anders dat er van haar in redelijkheid mag worden verwacht dat zij informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken, zoals het stoelnummer en de vliegtuigmaatschappij. Derhalve heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat het ontbreken van documenten die haar reisverhaal onderbouwen niet aan haar is toe te rekenen, aldus verweerder. 11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten haar niet kan worden toegerekend. Evenzeer heeft verweerder eiseres in redelijkheid kunnen
AWB 08/16833
4
tegenwerpen dat zij geen gedetailleerde en verifieerbare verklaringen heeft afgelegd over de door haar gestelde reisroute. Verweerder heeft derhalve aan eiseres op goede gronden artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 tegengeworpen, zodat op voorhand twijfel is ontstaan aan de oprechtheid van eiseres en afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. 12. Indien er, zoals in casu het geval is, sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, en onder f, van de Vw 2000, geldt volgens vaste jurisprudentie van de ABRS dat in het asielrelaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan om geloofwaardig te kunnen worden geacht. 13. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiseres geen positieve overtuigingskracht bezit en derhalve ongeloofwaardig wordt geacht. Daartoe acht verweerder redengevend dat - naast de toerekenbare ongedocumenteerdheid - uit het individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 20 december 2007 (DPV/AM-U070418.0086), bekendgemaakt op 14 januari 2008, blijkt dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar verklaring dat zij na de moord op haar ouders en overige familieleden in 1994 twaalfjaar lang bij haar tante in de wijk heeft gewoond en daar met bedreigingen en aanvallen van de vermoedelijke moordenaars van haar familie te maken heeft gehad. Immers, uit het onderzoek door het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat de tante van eiseres niet bekend is in de wijk zodat het verblijfsadres van eiseres niet achterhaald kan worden. Door verweerder wordt derhalve ongeloofwaardig geacht dat eiseres 12 jaar met haar tante in deze wijk zou hebben gewoond. De omstandigheden dat de wijk een grote wijk is met veel vluchtelingen van buitenlandse afkomst en dat haar tante is gevlucht doen daar volgens verweerder niet aan af. Daarnaast volgt uit het individuele ambtsbericht dat navraag is gedaan bij iemand die al meer dan dertig jaar in de wijk woont en dat ook geen van de overige ondervraagde personen de tante van eiseres kent Ook indien haar tante gevlucht zou zijn, meent verweerder dat zij in ieder geval bekend moet zijn in de buurt waar zij minimaal twaalfjaar heeft verbleven. 14. Verder wordt door verweerder redengevend geacht dat de verklaringen van eiseres aangaande de moord op haar familieleden in 1994 niet overeenkomen met de onderzoeksresultaten van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zo heeft eiseres verklaard dat zij met haar familie in het bos van zat en dat haar ouders voor haar ogen werden vermoord, terwijl uit het individuele ambtsbericht blijkt dat de familie van eiseres is vermoord in de basisschool van . De familie was teruggekeerd uit het kantoor van de gemeente waar ze dachten veilig te zijn. Verweerder acht hierbij van belang dat eiseres voor dit verschil tussen haar asielrelaas en de onderzoeksresultaten uit het individuele ambtsbericht geen verklaring geeft, maar zich enkel afvraagt hoe degene die dit verklaard zou hebben aan deze wetenschap komt. 15. Voorts acht verweerder niet geloofwaardig dat eiseres is bedreigd door de moordenaars van haar familie en dat de woning van haar tante is aangevallen omdat ze wilden voorkomen dat zij een verklaring zou afleggen bij de rechtbank. Immers, uit het individuele ambtsbericht is gebleken dat eiseres reeds in 2006 voor deze rechtbank is verschenen. Naar de mening van verweerder verhoudt hierbij de verklaring van eiseres dat zij alleen maar naar de rechtbank is geweest om vragen te stellen en dat derechtbankheeft aangegeven dat de dossiers nog niet klaar waren zich niet met het verschijnen van eiseres voor de rechtbank in de periode dat deze rechtbank informatie over de gebeurtenissen verzamelde. Volgens verweerder
5
impliceert dit dat eiseres reeds verklaringen heeft afgelegd, zodat niet valt in te zien dat zij werd bedreigd om te voorkomen dat zij verklaringen zou gaan afleggen. De door eiseres overgelegde algemene informatie over de Gacaca rechtbank en het gegeven dat het vertrouwen van de bevolking in de Gacaca rechtspraak in de loop der tijd is afgenomen, neemt volgens verweerder niet weg dat zij blijkens het individuele ambtsbericht bij deze rechtbank is verschenen teneinde deze van informatie te voorzien. 16. Tot slot wordt door verweerder geen geloof gehecht aan de verklaringen van eiseres met betrekking tot de verkrachting door een politieagent toen zij aangifte wilde doen van de bedreigingen, nu niet geloofwaardig wordt geacht dat zij door de moordenaars van haar familie is bedreigd. 17. Marginaal toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen om het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig te achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de AbRS een (individueel) ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoord - van de bronnen, mag verweerder bij besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie afgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het herhalen van de door eiseres eerder afgelegde verklaringen is geen aanknopingspunt in deze zin. 18. Voorts heeft verweerder ten aanzien van hetgeen door de gemachtigde van eiseres is aangevoerd inzake de vaagheid en onduidelijkheid van het individuele ambtsbericht bij brief van 10 januari 2008 aangegeven dat inzage in de onderliggende stukken van het individuele ambtsbericht, zoals bedoeld in de uitspraken van de Rechtseenheidskamer (REK) van 16 april 1998 (de zogenaamde REK-check), tot de conclusie heeft geleid dat het ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is, kan van de juistheid van de informatie van het individueel ambtsbericht worden uitgegaan. Daarnaast heeft de rechtbank, na toepassing van artikel 8:29 van de Awb, kennis genomen van de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag hebben gelegen, zodat de stelling van eiseres dat zonder nadere informatie niet kan worden uitgegaan van het individuele ambtsbericht niet wordt gedeeld. Bovendien heeft eiseres inzage verkregen in de achterliggende stukken van het individuele ambtsbericht. Nu het individuele ambtsbericht het asielrelaas van eiseres op essentiële punten weerspreekt, ligt het op de weg van eiseres om deze bevindingen te weerleggen. Gezien al het vorenstaande is eiseres hierin niet geslaagd. Daarbij leidt het rapport van de Nationale Ombudsman de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu dit rapport geen concreet aanknopingspunt biedt voor de veronderstelling dat verweerder in dit geval niet uit had mogen gaan van de betrouwbaarheid en de juistheid van het individuele ambtsbericht. Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van derechtbankin redelijkheid haar asielrelaas ongeloofwaardig mogen achtten. 19. In de nadere aanvullende gronden van beroep van 13 februari 2009 vult eiseres uitvoerig haar asielrelaas aan. Begrijpelijk is dat het praten over de genocide op haar familieleden in 1994 eiseres zwaar valt, maar de rechtbank stelt vast dat de genocide op zich niet ongeloofwaardig wordt geacht door verweerder. Wel acht verweerder de plaats waar de genocide volgens eiseres heeft plaatsgevonden ongeloofwaardig, nu deze volgens het
AWB 08/16833
6
individuele ambtsbericht een andere plek betreft dan waar eiseres de genocide op haar familieleden plaatst. Naar het oordeel van de rechtbank zorgen de enkele verklaringen van eiseres in dit kader nog immer niet voor concrete aanknopingspunten dat het individuele ambtsbericht onjuist zou zijn en dat verweerder hiervan niet zou mogen uitgaan. Dit geldt eveneens voor de door eiseres gestelde mogelijke vergissing inzake de rechtbank dat het wellicht om een verwarring met andere ouders zou gaan. Naast dat dit speculatief van aard is kan hierin door de rechtbank evenmin een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het individuele ambtsbericht worden gevonden. 20. Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) overweegt de rechtbank als volgt. 21. Allereerst heeft eiseres - gelet op de ongeloofwaardigheid van haar asielrelaas — niet aannemelijk gemaakt dat juist zij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. 22. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij sinds kort onder behandeling is bij de GGz en dat daarom beoordeeld dient te worden of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b of c, van de Vw 2000 blijkt uit overgelegde brief van eiseres van GGz Midden-Brabant dat zij reeds in januari 2008, de intake, - in de besluitvormingsfase - bij de GGz bekend was. Vervolgens is op 18 maart 2008 de medische behandeling van eiseres gestart. Derhalve had naar het oordeel van de rechtbank, hoewel reeds in de zienswijze is gemeld dat zij om een heroverweging van verweerder inzake artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b op medische gronden en onder c, van de Vw 2000 (traumatabeleid) verzoekt, deze medische informatie door eiseres eerder kunnen en behoren te worden overgelegd dan bij de aanvullende gronden van beroep van 10 juni 2008. 23. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres aangevoerde medische omstandigheden niet leiden tot een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM. Daartoe wordt redengevend geacht dat uit de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts (RV 1997/70) en van 6 februari 2001 in de zaak Bensaid (JV 2001/103) volgt dat uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard (very exceptional circumstances and compelling humanitarian reasons), bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft in casu evenwel niet aannemelijk gemaakt dat er in haar medische situatie op dit moment sprake is van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Derhalve heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat bij gedwongen terugkeer naar Rwanda een schending dreigt van artikel 3 van het EVRM. 24. Daarnaast heeft verweerder, nu verweerder de aangevoerde gebeurtenissen die tot de gestelde traumatische ervaring van eiseres zouden hebben geleid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, zich voor wat betreft artikel 29, eerste lid, onder c, van de Vw 2000 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het beroep op het traumatabeleid, zoals neergelegd in paragraaf Cl/4.2 van de Vc 2000, faalt. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de ABRS van 31 oktober 2003 (JV 2004/12, LJN: AN8409).
AWB 08/16833
7
In paragraaf Cl/4.4.2.3 van de Vc 2000 staat vermeld dat in het kader van het traumatabeleid de beoordeling van het asielrelaas geschiedt op de gebruikelijke wijze ten aanzien van de geloofwaardigheid en aannemelijkheid daarvan. De vreemdeling moet derhalve de aangevoerde gebeurtenissen, die tot een veronderstelde traumatische ervaring leiden, aannemelijk maken. In casu is eiseres daarin, gezien het voorgaande, niet geslaagd. Evenmin komt eiseres daarom in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van individuele klemmende redenen van humanitaire aard. 25. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid in het individuele asielrelaas van eiseres geen aanleiding behoeven te zien om haar in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vw 2000. 26. Tot slot overweegt de rechtbank ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 15, onder c, van de Definitierichtlijn 2004/83/EG (hierna: DRI) dat ingevolge artikel 15 van de DRI bestaat ernstige schade uit: a) doodstraf of executie; of b) foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of c) ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een interpnationaal of binnenlands gewapend conflict. 27. De rechtbank stelt vast dat artikel 15, onder c, van de DRI voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk is geformuleerd, zodat eiseres hierop een beroep kan doen. 28. Volgens jurisprudentie van de AbRS van 20 juli 2007 (JV 2007/442), 16 november 2007 (JV 2008/20), 29 februari 2008 (JV 2008/168) en van 20 augustus 2008 (JV 2008/369) is artikel 15, onder c, van de DRI voor de desbetreffende vreemdeling slechts relevant indien hij heeft aangetoond dat in zijn land van herkomst ten tijde van het nemen van het bestreden besluit sprake was van een internationaal of binnenlands gewapend conflict, zoals bedoeld in die bepaling. Van een binnenlands gewapend conflict, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de DRI, is volgens de AbRS in voormelde uitspraken eerst sprake, indien een georganiseerde gewapende groep met een verantwoordelijk bevel in staat is op het grondgebied van een land of een gedeelte daarvan jegens de strijdkrachten van de autoriteiten van dat land militaire operaties uit te voeren die aanhoudend en samenhangend van aard zijn. De vraag is nu of eiseres in casu in voldoende mate heeft gemotiveerd dat sprake is van een binnenlands gewapend conflict in Rwanda. 29. De rechtbank stelt echter vast dat eiseres geen enkel stuk heeft overgelegd waaruit zou blijken dat ten tijde van het bestreden besluit in Rwanda sprake was van een internationaal of binnenlands gewapend conflict als bedoeld in artikel 15, onder c, van de DRI. Nu dit artikel voor eiseres slechts relevant is, indien zij heeft aangetoond dat ten tijde van de totstandkoming van het besluit in Rwanda sprake was van een binnenlands of internationaal gewapend conflict, faalt derhalve haar beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de DRI. 30. Het beroep is derhalve ongegrond. 31. Hetgeen overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
AWB 08/16833
32. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. 33. Beslist wordt als volgt.
Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. H. Benek als rechter in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2009.
w u f
I
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA Den Haag De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschriften verzonden:
Q 9 ßpR 2009
29. APR. 2009 14:30
NR. 0377
P.
^
çelijk
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 9 APR 2009
ADVOCATEN I DEN BOSCH
ZAAKMR. 7 Q Q J ) o 3 o ^ r AAN: V ( BEHANDELD: OD: PAR:
mw. mr. R.P. van Empel-Bouman mw. mr. I.M. van Kuitenburg
griffier van de Raad van State afdeling bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenrecht Postbus 20019 2500 EA 'S-GRAVENHAGE
mr. R.H.T. van Boxmeer mw. mr. Y.E. Verksuter mw. mr. E. van den Hombergh advocaten
aantekenen mw. E. Hendrik* mw. R. Hooghwis secretariaat
Tevens per fax: 070-3651380 pagina's (producties 2 - alleen per post) cc. IND/PV
Den Bosch, 29 april 2009 inzake betreft ons kenmerk
/ Den Haag 0612.14.0250 hoger beroep 00006021/RE/RE
Edelachtbare Heer, Vrouwe, Edelachtbaar College, Namens appellante, , geboren op van Rwandese nationaliteit, wordt hierbij hoger beroep ingesteld. Appellante, verblijvende te aan de , kiest voor deze zaak woonplaats te 's-Hertogenbosch bij Gelijk advocaten aan de Smalle Haven 151 (Postbus 1138, 5200 BD), ten kantore van advocaat mw. mr. R.P. van Empel-Bouman. Ondergetekende verklaart hierbij bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn om dit hoger beroep in te stellen, op te stellen en te ondertekenen, met het recht van substitutie. Ik verzoek u voor eventuele griffierechten mij een acceptgiro te doen toekomen. Het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak d.d. 9 april 2009 van Rechtbank 'sHertogenbosch geregistreerd onder procedurenummer 08/16833. Deze uitspraak is
Smdk Hoven 151 | Ponfaua 1138 5200 BD Den Bosch | T 073 750 28 281F 073 750 28 201 infoÖgeliikocWufcfl-nl I www.gatiikodvocoten.nl Sïïerrting Derdengaldan Gelijk Aamcattti 175 A27 076
29. APR. 2009 14:30
NR. 0377
P. 2 2
verzonden op 9 april 2009. Een kopie van deze uitspraak wordt hierbij overgelegd als productie 1. Namens appellante worden de navolgende grieven aangevoerd. Grief 1 1) Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 13, in combinatie met de rechtsoverwegingen 17 en 18 overwogen en op grond daarvan beslist 13. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van elseres geen positieve overtuigingskracht bezit en derhalve ongeloofwaardig wordt geacht Daartoe acht verweerder redengevend datnaast da toerekenbare ongedocumenteerdheld- uit het Individueel ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 20 december 2007 (DPV/AM-U070418.0036), bekendgemaakt op 14 januari 2008, blijkt dat eiseres niet kan worden gevolgd in haar verklaring dat zij na de moord op haar ouders en overige familieleden in 1994 twaalf jaar lang bij haar tante in de wijk heeft gewoond en daar met bedreigingen en aanvallen van de vermoedelijke moordenaars van haar familie te maken heeft gehad. Immers, uit het onderzoek door het ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat de tante van eiseres niet bekend is in de wijk in zodat het verblijfsadres van eiseres niet achterhaald kan worden. Door verweerder wordt derhalve ongeloofwaardig geacht dat eiseres 12 jaar met haar tante in deze wijk zou hebben gewoond. De omstandigheden dat de wijk een grote wijk is met veel vluchtelingen van buitenlandse afkomst en dat haar tante is gevlucht doen daar volgens verweerder niet aan af. Daarnaast volgt uit het individuele ambtsbericht dat navraag is gedaan bij iemand die al meer dan dertig jaar in de wij woont en dat ook geen van de overige ondervraagde personen de tante van eiseres kent Ook indien haar tante gevlucht zou zijn, meent verweerder dat zij in ieder geval bekend moet zijn in de buurt waar zij minimaal 12 jaar heeft verbleven. 7r
17. Marginaal toetsend is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het voorgaande - in onderlinge samenhang bezien - voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen om het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig te achten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de ABRS een (individueel) ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken kan worden aangemeriti aJs een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening dan diens bevoegdheden. Indien het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie verschaft onder aanduiding - voor zover mogelijk en verantwoordvan de bronnen, mag verweerder bij besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie afgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Het herhalen van de door eiseres eerder afgelegde verklaringen is geen aanknopingspunt in deze zin, 18. Voorts heeft verweerder ten aanzien van hetgeen door de gemachtigde van eiseres is aangevoerd inzake de vaagheid en onduidelijkheid van het individuele ambtsbericht bij brief van 10 januari 2008 aangegeven dat inzage
SmoDo Haven 151 | Poifbui 1138 5200 BD Den Bosch IT 073 750 28 28 | F 073 750 28 201 mfo%efijkudvocafefl.nl I ww.gefijkodvocaten.nl Slichling DerdengeWen Gelijk Advocaten 175 A3? 076
29. APR. 2009 14:31
NR. 0377
P. 3 3
van de Rechtseenheidkamer (REK) van 16 april 1998 (de zogenaamde REKcheck), tot de conclusie heeft geleid dat het ambtsbericht qua inhoud en procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is, kan van de juistheid van de informatie van het individueel ambtsbericht worden uitgegaan. Daarnaast heeft de rechtbank, na toepassing van artikel 9;29 van de Awb, kennis genomen van de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag hebben gelegen, zodat de stellig van eiseres dat zonder nadere informatie niet kan worden uitgegaan van het individuele ambtsbericht niet worden gedeeld. Bovendien heeft eiseres inzage verkregen in de achterliggende stukken van het individuele ambtsbericht Nu het individuele ambtsbericht het asielrelaas van eiseres op essentiële punten weerspreekt, ligt het op de weg van eiseres om deze bevindingen te weerleggen. Gezien al het vorenstaande is eiseres hierin niet geslaagd. Daanbij leidt het rapport van de Nationale Ombudsman de rechtbank niet tot een ander oordeel, nu dit rapport geen concreet aanknopingspunt biedt voor de veronderstelling dat verweerder in dit geval niet uit had mogen gaan van de betrouwbaarheid en de juistheid van het individuele ambtsbericht Derhalve heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid haar asielrelaas ongeloofwaardig mogen achtten. 2) De rechtbank is door als hiervoor te overwegen voorbij gegaan aan het feit dat appellante heeft aangetoond dat de wijk waar zij heeft gewoond 'een stad binnen een stad' is, dat de tekening die zij heeft gemaakt van de wijze waarop naar de woning van haar tante moest worden gelopen geen gedetailleerde kaart was, dat zij op die tekening heeft aangegeven dat het vanaf de hoofdweg die zij had getekend nog minimaal 30 minuten lopen was. In een dergelijk geval is het onmogelijk om op basis van een uitspraak van een persoon die al dertig jaar 'in de wijk' woont, en op basis van hetgeen 'anderen' hebben gezegd, tot de conclusie te komen dat de tante van appellante onbekend was. 3) Appellante meent dat zij, gezien de omvang van de wijk en omdat de vele straten in de wijk geen namen hebben, concrete aanknopingspunten heeft gegeven voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het onderzoek. 4) Voorts is de rechtbank voorbij gegaan aan de door appellante opgeworpen vraag waarom geen onderzoek is gedaan bij het politiebureau. Ook hierdoor kan niet worden gesteld dat het onderzoek volledig is geweest. toelichting 5) Een onderzoek, i.e. met name een adresonderzoek, dient inzichtelijk te zijn. Hiervan is in deze zaak geen sprake geweest. Aan appellante is gevraagd om, in verband met het onderzoek, aan te geven waar zij heeft gewoond. Omdat er geen straatnamen waren, heeft zij een schets gemaakt, daarbij expliciet aangegeven dat het vanaf de weg nog minimaal 30 minuten lopen was voordat men bij het huis zou komen. Zij heeft ook aangegeven dat de wijk waar zij woonde een immense wijk is, waar veel vluchtelingen wonen, waar mensen komen en gaan. In een dergelijke situatie is het in de praktijk onmogelijk dat een persoon, ook al woont die daar al dertig jaar, alle inwoners van die stad in de stad, die er in al die jaren woonden of wonen, bij naam kent. Dat geldt tevens voor de, overigens niet nader omschreven 'anderen'die zijn
Smalle Hoven I J 1 | Postbus I I 3 8 5200 8D Don Bosch | T 073 750 28 281F 073 750 26 201 lnfoOgeliiliodvocoton.nl | www.ge!ijVadvocoïen.nl Stichting Derdangelden Gelijk Aflvoeattn 175 437 076
29. APR. 2009 14:31
NR. 0377
P. 4
bevraagd. Voorts is vreemd waarom alleen navraag is gedaan naar haar tante, niet naar appellante zelf. 6) Verweerder heeft verder geen antwoord gegeven op de vraag waarom geeri onderzoek is gedaan bij het politiebureau. Er wordt weliswaar gesteld dat het niet mogelijk is om na te gaan of appellante aangifte heeft gedaan. Niet worjdt verklaard waarom dit niet mogelijk was. Reden om appellante te volgen in haar stelling dat het onderzoek op daf punt onvolledig is geweest. Grief 2 7) Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen en op grond daarvan beslist, zoals is weergegeven in rechtsoverweging 19: 19. In de nadere aanvullende gronden van beroep van 13 februari 2009 vilt eiseres uitvoerig haar asielrelaas aan. Begrijpelijk is dat het praten over de genocide op haar familieleden in 1994 eiseres zwaar vait, maar de rechtbank stelt vast dat de genocide op zich niet ongeloofwaardig wordt geacht door verweerder. Wel acht verweerder de plaats waar de genocide volgens eiseres heeft plaatsgevonden ongeloofwaardig, nu deze volgens het individuele ambtsbericht een andere plek betreft dan waar eiseres de genocide op haai familieleden plaatst Naar het oordeel van de rechtbank zorgen de enkele verklaringen van eiseres in dit kader nog immer niet voor concrete aanknopingspunten dat het individuele ambtsbericht onjuist zou zijn en dat verweerder hiervan niet zou mogen uitgaan. Dit geldt eveneens voorde door eiseres gestelde mogelijke vergissing inzake Gascace rechtbank dat het wellicht om een verwarring met andere ouders zou gaan. Naast dat dit speculatief van aard is kan hierin door de rechtbank evenmin een concreet aanknopingspunt voor twijfel aan het individuele ambtsbericht worden gevonden. 8) Namens appellante is niet enkel haar verklaring over de genocide gezet tegenover hetgeen geldt als uitkomst van het ambtsbericht. Namens appellante is expliciet aangevoerd dat er een verschil zrt in de Franse tekst èn de Nederlandse vertaling van het ambtsbericht. De rechtbank neemt kennelijk zonder meer aan dat verweerder uit het ambtsbericht heeft mogen afleiden dat appellante voor de gagaca verklaringen heeft afgelegd, waardoor zij niet langer als getuige belangrijk was en dus geen gevaar meer zou kunnen lopen. De rechtbank is hier ten onrechte niet op ingegaan en heeft de uitspraak hierdoor onvoldoende gemotiveerd. toelichting 9) Namens appellante wordt verwezen naar hetgeen in beroep is aangevoerd: 17. De Franse tekst lezend van het ambtsbericht (pas later ontvangen), staat als antwoord bij vraag 3b "Les organisateurs des assemblees (...) connaissent l'intéressée car elle s'est présentée en 2006 quand les juridictions Gacaca étaient au stade de la « collecte des informations » relatives à la période du génocide." Vrij vertaald komt dit erop neer dat eiseres in 2006 bij de gacaca is geweest, In welke periode de gacaca informatie verzamelde over de periode waarin de genocide heef : plaatsgehad.
Smoüe Hoven 15Î | Poitbvi 1138 5200 BD Den Boich | T 073 750 28 231 f 073 750 28 201 infe3ge!ïj1codvoeaten.nl | www.flBlijVadvocaïen.nl Stichting Derdengeldan Gdli[k Advocaten 175 437 076
n. om
29. APR. 2009 14:32
p. 5
Of hieruit dan moet worden geconcludeerd dat eiseres fs verschenen en wat de betekenis van Verschijnen' in dit verband is, is uit de Franse tekst niet te achterhalen. Evenmin is daaruit op te maken of eiseres gerechtelijke verklaringen heeft afgelegd, of aan haar al iets is gevraagd, of zij zelf vragen heeft gesteld. Kortom het enige dat uit het Franse antwoord kan worden afgeleid is dat er door de gacaca informatie werd verzameld. Dit komt in ieder geval overeen met hetgeen eiseres heeft verklaard tijdens het nader gehoor. 18. Voorts is, waar het gaat over de toedracht van de moord op de familie van eiseres, uit antwoord D niet op te maken wie heeft verklaard dat de familie van eiseres zou zijn vermoord in de school. Niet blijkt of dit een feit of een verklaring is. Als het een feit Is, hoe en door wie/welke instantie is dit onderzocht en is dit onomstotelijk vast komen te staan of wordt dit aangenomen. Als het een verklaring is, van wie ts die verklaring van afkomstig: iemand die erbij was, een familielid, iemand die het van horen zeggen heeft, iemand die ervan uit gaat dat ook de familie van eiseres bij de groep was die vanuit het gemeentehuis naar de school is gegaan, enz.. Zoals reeds in de zienswijze is aangegeven is bekend dat de genocide in , ook in , niet op één dag heeft plaatsgevonden en op één plek, maar verspreid over meerdere plekken en dagen. De vraag is dan ook gerechtvaardigd hoe 'degene die heeft gezegd over de moord op de familie van eiseres (..)' ("Ce qui, durant ces réunions, s'est dit sur le meurtre de la famille (...)") aan die wetenschap komt, in welke hoedanigheid hij/zij dit heeft gezegd. In het Franse antwoord 2C staat dat '
weet dat de familie in is vermoord, na terugkeer van het gemeentehuis'("(..-) savent que Ia famille a été tuée à , de retour du buereau communal de Huye où elle s'était rufugiée"). Ook in dit geval geldt dat niet blijkt hoe deze persoon dit weet. Verder is enkel aangegeven dat de familie van eiseres zou zijn vermoord na terugkeer uit het gemeentehuis. Niet waar, hoe, onder welke omstandigheden. In het Nederlandse antwoord is aangegeven dat "uit buurtonderzoek" is gebleken dat zij in zijn vermoord- Ook daarover kan de vraag worden gesteld: wat houdt dit buurtonderzoek in. Waar blijkt dit uit Welke mensen zijn ondervraagd, waarom. Welke deskundigheid of wetenschap hebben zij over de familie van eiseres. yf,
ig. Voorts wordt opgemerkt dat het ook de vraag is in hoeverre informatie, afkomstig van de gacaca, volledig betrouwbaar is: zie de country summary van Human Rights Watch van januari 2008 (productie 3). 20. Nogmaals, zeker nu de Franse tekst beschikbaar is, blijkt eens te meer dat het individuele ambtsbericht vooral meer vragen oproept en geen afdoende antwoorden geeft Uit de antwoorden kan in teder geval niet worden afgeleid dat eiseres degene is die onjuiste verklaringen heeft afgelegd. Zij was getuige van de moord op haar familie. De achtergrond van de informanten die gebruikt zijn voor het ambtsbericht is onbekend. Voor eiseres is het een klap in haar gezicht dat zij als nabestaande van slachtoffers van de genocide, niet wordt vertrouwd. 21. Gezien het vorenstaande kan ook niet worden geconcludeerd dat eiseres niet is bedreigd door de mensen die betrokken zijn geweest bij de moord op haar familie. 22. Eiseres concludeert dat verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de informatie uit het individueel ambtsbericht Het ambtsbericht geeft geen volledige informatie. De Franse antwoorden geven deels andere informatie van de Nederlandse antwoorden. De antwoorden zijn voor meerdere uitleg vatbaar. Conclusies kunnen er dan ook niet uit worden getrokken, in ieder geval kan niet als feit worden vastgesteld dat de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig zijn. Nogmaals wordt in dit verband ook verwezen naar de conclusies
Small« Haven 1511 Postbus 113$ 5200 BD Den Botch |T 073 750 26 281F 073 750 28 201 inFo^elijkadvoco»n.nl | ww.59GikoclviDcafeTi.nl SfichHng Derdengetócn Gelijk Advocaten 175 437 076
29. APR. 2009 14:33
KR. 0377
P. 6
van de Nationale Ombudsman in zijnrapportover individuele ambtsberichten. 10) Voorts heeft appellante erop gewezen dat verweerder kennelijk niet weet of appellante nu wel of geen (getuigen)verklaring heeft afgelegd. Zij heeft in dit verband verwezen naar hetgeen in het verweerschrift (3.15) door verweerder is gestel: dat nu uit het individuele ambtsbericht is gebleken dat eiseres is Verschenen' voor de gacaca, dit impliceert dat zij reeds verklaringen heeft afgelegd. 11) Appellante heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat het ambtsbericht voor meerdere uitleg vatbaar is. Dat, als zij was verschenen voor de gagaca in de zin zoals verweerder dit heeft aangenomen, dus een (getuigen)verklaring zou hebben afgelegd, uit onderzoek bij de gagaca dan ook naar voren zou moeten zijn gekomen wat de inhoud van haar verklaringen zijn geweest. Als die dan hadden afgeweken van hetgeen zij tijdens het nader gehoor heeft verklaard, dan had verweerder een punt gehad. Nu verweerder enkel is afgegaan op informatie van anderen en niet op hetgeen de gagaca heeft genoteerd als zijnde de verklaringen van appellante, kan het onderzoek ten behoeve van het ambtsbericht niet worden beschouwd als juist en volledig. Grief 3 12) Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen in rechtsoverweging 22:
*
22. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij sinds kort onder behandeling in bij de GGz en dat daarom beoordeeld dient te worden of zij in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b ofc, van de Vw 2000 blijkt uit overgelegde brief van eiseres van GGz Midden-Brabant dat zij reeds in januari 2008, de intake, - in de besluitvormingsfase - bij de GGz bekend was. Vervolgens is op 18 maart 2008 de medische behandeling van eiseres gestart. Derhalve had naar het oordeel van de rechtbank, hoewel reeds in de zienswijze is gemeld dat zij om een heroverweging van verweerder inzake artikel 29. eerste lid, aanhef en onder b op medische gronden en onder c, van de Vw 2000 (traumatabeleid) verzoekt, deze medische informatie door eiseres eerder kunnen en behoren te worden overgelegd dan bij de aanvullende gronden van beroep 10 juni 2008. 13) Appellante is van mening dat zij tijdig de medische informatie heeft overgelegd. Zodra er relevante informatie beschikbaar was heeft zij, kort na de start van de behandeling, deze informatie in de procedure ingebracht Minder dan een maand na de start van de behandeling is de beschikking afgegeven. Aan appellante kan niet het verwijt worden gemaakt dat zij de informatie reeds voor die datum kon overleggen. 14) De rechtbank is dan ook ten onrechte ervan uitgegaan dat appellante de informatie niet tijdig heeft ingebracht en heeft de uitspraak wat dat betreft onvoldoende gemotiveerd. toelichting 15) Appellante is in januari 2008 bij de GGz geweest voor een intake. Haar behandeling is gestart op 18 maart 2008. De bestreden beschikking dateert van 16 april 2008. De medische informatie is verzenden op 21 mei 2008.
Smalle Hoven 1511 Postbui 1138 5200 BD Den Bweh IT 073 750 23 26 | F 073 750 26 201 [email protected] I www.gelijkadvQcaten.nj Stichting DercfengeWen Gelijk Advoeofen 175 437 076
29. APR. 2009 14:33
NR. 0377
P. ?
Appellante kon derhalve niet eerder, namelijk in de besluitvormingsfase de medische informatie overleggen. Er is op de kortst mogelijk termijn om medische informatie verzocht. Omdat de bestreden beschikking reeds voorlag, had appellante vervolgens slechts de mogelijkheid deze informatie in te brengen bij de gronden van het beroep. Grief 4 16) Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen en op grond daarvan uitspraak gedaan, zoals is weergegeven in rechtsoverweging 23 en 24: 23. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat de door eiseres aangevoerde medische omstandigheden niet leiden tot een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM. Daartoe wordt redengevend geacht dat uit da uitspraken van het Europees Hor voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 mei 1997 in de zaal st. Kitts (RV1997/T0) en van 6 februari 2001 in de zaak Bensaid (JV 2001/103) volgt dat de uitzetting in verband met de medische toestand van de u'tt te zetten persoon, onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard (very exceptional circumstances and compelling humanitarian reasons), bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land, waarnaar wordt uitgezet, kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft in casu evenwel niet aannemelijk gemaakt dat er in haar medische säuatie op dit moment sprake is van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Derhalve heeft eiseres, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat bij gedwongen terugkeer naar een schending dreigt van artikel 3 van het EVRM.
*
24. Daarnaast heeft verweerder, nu verweerder de aangevoerde gebeurtenissen die tot de gestelde traumatische ervaring van eiseres zouden hebben geleid ongeloofwaardig heeft kunnen achten, zich voor wat betreft artikel 29. eerste lid, onder c, van de Vw 2000 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het beroep op het traumatabeleid, zoals neergelegd in paragraaf C1/4.2 van de Vc 21000, faalt De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door de uitspraak van de ABRS ven 31 oktober 2003 (JV 2004/12, UN: AN8409). In paragraaf C1/4.4.2.3 van de Vc 2000 staat vermeld dat in het kader van het traumatabeleid de beoordeling van het asielrelaas geschiedt op de gebruikelijke wijze ten aanzien van de geloofwaardigheid en aannemelijkheid daarvan. De vreemdeling moet derhalve de aangevoerde gebeurtenissen, die tot een veronderstelde traumatische ervaring leiden, aanmerkelijk maken. In casu is eiseres daarin, gezien het voorgaande, niet geslaagd. Evenmin komt eiseres daarom in aanmerking vooreen verblijfsvergunning op grond van individuele klemmen redenen van humanitaire aard. 17) Appellante is van mening dat uit de medische informatie kan worden opgemaakt dat er bij haar de diagnose PTSS is gesteld, dat zij onder meer suïcidale gedachten heeft, slaapproblemen, nachtmerries met herbelevingen. Er is voorts aangegeven dat en op welke wijze zij behandeling krijgt en dat de prognose is een langdurige psychiatrische behandeling. Tevens is aangegeven dat het stoppen van de behandeling naar verwachting zal leiden tot verergering van de klachten, een ernstige toename van depressiviteit en
W i e Hoven 151 |P«tbui 1138 5200 &D Den Bo*eh|T073 750 28 2B|F073 750 28 201 infoCa^odvocaten-nl I ws^.gelijkodvocäten.nl Stichting DarJengalden Gelijk Advocaten 175 437 076
29. APR. 2009 14:34
NR. 6377
P. 8 8
een grote kans op suïcide. 18) Ten onrechte is de rechtbank dan ook tot de conclusie gekomen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er mogelijk sprake is van een 'vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte'. Volgens de jurisprudentie van het Europese Hof (onder meer) 24 juni d.d. 2003 inzake Arciia Henao (Colombia) v. Nederland, JV 2004/126 en de uitspraak d.d. 2 mei 1997 inzake St Kitts, RV1997 is bepalend voor de vraag of sprake is van schending van artikel 3 EVRM in medische situaties of "the applcant's illness has attained an advanced or terminal state or that he has no prospect of medical care of family support in his country of origin.". 19) Voorts is van belang dat appellante zich heeft beroepen op de gronden vermeld in artikel 29 lid 1 onder c Vw 2000. In de voorgaande grieven is aangevoerd dat en waarom het asielrelaas van appellante ten onrechte ongeloofwaardig mocht worden beschouwd. In hét licht daarvan is heroverweging noodzakelijk van het beroep van appellante op de b- en c grond van artikel 29. 20) Naar de mening van appellante is de rechtbank hieraan ten onrechte voorbij gegaan en had de rechtbank verweerder kunnen opdragen advies te vragen bij het BMA alvorens de zaak verder te behandelen, dan wel het beroep gegrond dienen te verklaren, zodat een en ander alsnog in de besluitvormingsfase had kunnen worden meegenomen. toelichting 21) Appellante is van mening dat de rechtbank niet tot voormelde conclusie had kunnen komen, nu uit de medische informatie blijkt dat zij forse psychische problemen heeft en de verwachting is dat bij uitblijven van een behandeling het risico ontstaat dat de klachten verergeren en er gevreesd wordt voor ernstige toename van depressiviteit, alsmede een grote kans op suïcide. Zonder nader onderzoek had de rechtbank hier geen uitspraak over mogen doen. Conclusie Gelet op het vorenstaande kan de uitspraak d.d. 9 april 2009 van Rechtbank 'sHertogenbosch geregistreerd onder procedurenummer 08/16833 niet in stand blijven. Appellante verzoekt uw Afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren, de uitspraak van de rechtbank te vernietigen en, doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond te venklaren en het besluit van verweerder te vernietigen, althans de rechtbank op te dragen opnieuw uitspraak te doen. Voorts verzoekt appellante u verweerder te veroordelen in de proceskosten. Hoogachtend, . mr. R.P. van Empel-Bouman
Smolle HovBn 1511 Postbus 1138 5200 BD Den Bosch | T 073 750 28 281F 073 750 28 201 inbQgeltjkadvQeaten.nl | www.gflltitadvoccten.nl Stichting Denfengekkn Gelijk Advocaten 175 437 076