Raad
vanState 201101060/1/V4. Datum uitspraak: 31 augustus 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 4 december 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 2 9 0 1 8 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel {hierna: de minister).
201101060/1/V4
1.
2
31 augustus 2011
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2010 heeft de minister van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 24 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201101060/1/V4
3.
3
31 augustus 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w . g . Van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Prins ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2 0 1 1
363-603. Verzonden: 31 augustus 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
20-01-2011
16:33
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
+31725125866
T-399
P.007/013
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB Ï0/29O18 V-nn uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen:
geboren op van Iraakse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. J.I. Wedemeijer, advocaat te Alkmaar, en: de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie, verweerder. gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Op 18 februari 2008 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Bij besluit van 3 september 2008 is de aanvraag ingewilligd en is aan eiser met ingang van 18 februari 2008 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 verleend voor de duur van vijfjaar. Bij besluit van 21 juli 2010 heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 22 november 2008. Op 18 augustus 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op I december 2010. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Osman, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Asielrelaas Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot de Arabische bevolkingsgroep en is afkomstig uit Al Diwaniya (Centraal-Irak). Eiser heeft stiekem alcohol verkocht aan vrienden en kennissen. Vrienden hebben eiser gewaarschuwd dat hij moest oppassen voor het Al Mahdi-leger, Na een maand en dertien dagen is eiser thuis ontvoerd en naar het kantoor van Al Sadr gebracht. Eiser is mishandeld omdat hij goddeloos was en tegen de islam was. Na vier dagen is eiser, nadat religieuze mannen een beraad
F-672
"' 20-01-2011
16:34
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
+31725125866
Zaaknummer: AWB 10/29018 inzake
T-399
P.008/013
F-672
Pagina 2 van 7
hadden gehouden, vrijgelaten op voorwaarde dat hij weg zou gaan. Als eiser dit niet deed zou hij worden vermoord. Op 20 november 2007 heeft eiser Irak verlaten. Overwegingen De beoordeling van de intrekking van de verblijfsvergunning 1. Eiser heeft niet betwist dat de rechtsgrond voor verlening van de op 3 september 2008 verleende verblijfsvergunning is komen te vervallen. De rechtbank zal derhalve uitgaan van de juistheid van dit standpunt van verweerder. De beoordeling van de asielaanvraag ten tijde van de aanvraag op 18 februari 2008 2. Verweerder heeft aan eiser artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de V w 2000 tegengeworpen, aangezien eiser toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overgelegd die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. Bovendien heeft eiser geen gedetailecrde en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute gegeven. Zo weet eiser, die naar hij stelt per vliegtuig van Bagdad, Irak, naar Istanbul, Turkije, is gereisd, niet de naam van de luchtvaartmaatschappij, het vluchtnummer en de kleur van de kleding van het cabinepersoneel. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gegeven het vorenstaande in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid en onder ft van de Vw 2000 aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. Dat eiser niet wist dat verweerder dergelijke bescheiden en informatie relevant zou achten ter beoordeling van zijn aanvraag, heeft verweerder niet tot een ander oordeel behoeven te leiden. 3.1 Volgens vaste jurisprudentie brengt de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 20OO met zich mee dat zich in het asielrelaas van de vreemdeling geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden mogen voorkomen; van het asielrelaas dient een positieve overtuigingskracht uit te gaan. 3.2 Verweerder is van oordeel dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht ontbeert Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder er onder meer op gewezen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over met wie hij gesproken heeft na zijn vrijlating en over de datum van zijn vertrek. Eiser heeft voorts bevreemdingwekkende verklaringen afgelegd over de alcohol die hij zou hebben verhandeld, nu hij van het bier geen merk heeft kunnen noemen en nu hij heeft aangegeven dat hij whisky verkocht met als merknaam wodka. Nu wodka ook een sterke drank is, is het bevreemdingwekkend dat dit tevens een merknaam zou zijn van een whisky-drank. Verder is de door eiser geschetste handelwijze van Al Mahdi bevreemdingwekkend, nu eiser enerzijds heeft verklaard dat hij werd geschopt en geslagen en bedreigd met de dood, terwijl hij anderszins fatsoenlijk te eten kreeg, net als kleding en geld voor een taxi. Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de verwarring over of hij na vrijlating met zijn zus of broer heeft gesproken wordt veroorzaakt door de tolk, onder meer niet nu op dit punt geen correcties of aanvullingen zijn ingediend. Omdat het asielrelaas ongeloofwaardig is komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b of c, van de Vw 2000, aldus verweerder.
20-01-2011
16:34
VAN-AOV KANT OUDECRACHT
Zaaknummer: AWB 10/29018 inzake
+31725I25B66
T-399
P.009/013
F-672
Pagina 3 van 7
3.3 Eiser heeft dit standpunt van verweerder bestreden, waarbij hij er onder meer op heeft gewezen dat in Irak alcohol geen merk heeft en dat de soorten uit elkaar worden gehouden aan de hand van de kleur van de flessen. In Irak is er nu eenmaal een merk whisky dat wodka heet en whisky is in Irak een aanduiding voor sterke drank m het algemeen, aldus eiser. In het gehoor in verband met het voornemen tot intrekking van zijn verblijfsvergunning heeft eiser verklaard dat hij eerst met zijn moeder en zus heeft gesproken, dat uiteindelijk zijn broer erbij kwam en dat uiteindelijk iedereen het wist. In het nader gehoor zijn de gebeurtenissen niet in de tijd geplaatst. Voorts was de tolk in het nader gehoor geen Arabier maar behoorde hij tot één van de Iraakse minderheden. Die minderheden halen in het Arabisch het woord "broer*' en "zus" door elkaar, aldus eiser. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de behandeling door Al Mahdi geen bevreemding wekt omdat hij werd mishandeld door personen van dat leger, die gewoon hun taak verrichten, maar dat er ook een geestelijke was die wilde laten zien dat hij boven alles staat en die had besloten dat hij eiser nog een kans wilde geven. Eiser moest gaan bidden en hij kon niet hongerig en vies de moskee ingaan. Eiser heeft maar weinig geld voor de taxi gekregen. 3.4 De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij in zijn asielrelaas op verschillende punten wisselende» tegenstrijdige en bevreemdingwekkende verklaringen heeft afgelegd. 3.4.1 Tegen verweerders constatering dat eiser wisselend verklaard heeft over met wie hij na zijn vrijlating heeft gesproken, heeft eiser aangevoerd dat de tolk geen Arabier was en dat de tolk het woord "broer" en het woord "zus" door elkaar heeft gehaald. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat uit het nader gehoor niet is gebleken van spraakverwarring of vertalingsproblemen. Uit dit gehoor blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij de tolk goed heeft kunnen verstaan en begrijpen. Eiser heeft hieromtrent ook geen opmerkingen gemaakt in de correcties en aanvullingen. Daarbij verklaart eiser op dit punt in het gehoor naar aanleiding van het voornemen tot intrekking van de verleende verblijfsvergunnïn ook weer afwijkend van hetgeen hij in het eerste- en nader gehoor heeft verklaard, te weten dat hij het zijn moeder en broer heeft verteld en niet zijn moeder en zus. 3.4.2 Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd ter betwisting van het standpunt van verweerder dat van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat kan de rechtbank evenmin overtuigen. Hetgeen hij opmerkt omtrent de alcohol in Irak wordt niet door hem onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt en hetgeen hij opmerkt omtrent het Al Mahdileger neemt de bevreemding omtrent de gestelde handelwijze van Al Mahdi niet weg. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser positieve overtuigingskracht mist en dat hij derhalve ten tijde van de aanvraag niet in aanmerking kwam voor toelating op grond van artikel 29, eerste Hd onder a of b, van de Vw 2000. De beoordeling van de asielaanvraag ten tijde van de intrekking van de verleende verblijfsvergunning van 21 juli 20IÔ 4.1 Eiser heeft aangevoerd dat in zijn woonplaats de conservatieve Al Sadr- en Al Badrbewegingen actief zyn. Nu hij geen conservatieve moslim is, maar een inmiddels verwesterde atheïst« brengt deze omstandigheid met zich dat hij in aanmerking komt voor toelating op de a- of b-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
20-01-2011
16:34
VAN-AOV KANT OUDEGRACHT
Zaaknummer: AWB 10/29018 inzake
+31725125866
H09
P.010/013
F-672
Pagina 4 van 7
4.2 Eiser heeft ter onderbouwing hiervan in beroep een rapport van het Landelijk Bureau Vluchtelingenwerk inzake afvalligheid en atheïsme in Irak met bijlagen overgelegd. Ter zitting heeft eiser zich beroepen op bijlage 3 daarvan, het rapport "International Religious Freedom" van 19 september 2008 van het US State Department (hierna: het rapport). 4.3 De rechtbank zal hetgeen blijkt uit dit rapport met toepassing van artikel 83, tweede lid, van de Vw 2000 bij de beoordeling betrekken nu hetgeen hieruit blijkt van belang is voor de asiel beslissing en genoemde stukken reeds op 13 september 2010 aan de rechtbank en verweerder zijn overgelegd, zodat verweerder ruimschoots de gelegenheid heeft gehad hier nog voor de zitting op te kunnen reageren. 4.4 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat uit dit rapport blijkt dat elke geloofsafval kan leiden tot de doodstraf en dat het niet hebben van een geloof nog erger is dan het hebben van een ander geloof dan de islam. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Anders dan eiser lijkt te suggereren, blijkt uit de informatie waarop hij zich op beroept niet dat de Iraakse overheid seculiere burgers met de doodstraf bedreigt, maar dat vele individuen van verschillende religieuze groepen een doel werden van groeperingen in de Iraakse samenleving, zoals opstandelingen en criminele groeperingen, vanwege hun religieuze identiteit of seculiere inslag. Zij werden lastigvallen, geïntimideerd, ontvoerd en vermoord. Dat deze groeperingen het met name op ongelovigen zouden hebben voorzien volgt niet uit het rapport Dit rapport vermeldt voorts niets over de intensiteit of frequentie waarmee genoemde groeperingen ongelovigen lastigvallen en er blijkt ook niet uit dat ongelovigen in de Iraakse samenleving als zodanig een kwetsbare groepering vormen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft kunnen stellen, onder verwijzing naar hetgeen blijkt uit de algemene ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken, dat ongelovigen als zodanig niet zijn aan te merken als een kwetsbare groepering in de Iraakse samenleving. Verweerder heeft in de door eiser overgelegde informatie dan ook geen aanleiding hoeven zien om het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken nu niet blijkt dat eiser behoort tot een kwetsbare groepering op grond waarvan hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw 2000. 5.1 Eiser heeft op grond van dezelfde argumenten als genoemd in rechtsoverweging 4.1 (de conservatieve groeperingen in zijn woonplaats en zijn atheïsme) in de zienswijze een beroep gedaan op het bestaan van bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat humanitaire redenen die na vertrek uit het land van herkomst zijn ontstaan niet kunnen leiden tot verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste Ud en onder c, van de Vw 2000. Eiser heeft dit standpunt in beroep niet gemotiveerd bestreden. " " ^ 5.2 In beroep heeft eiser in verband met het beroep op het traumatabeleid voorts aangevoerd dat hij is gemarteld door het Al Mahdi leger. Nu verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas positieve overtuigingskracht mist, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht gesteld dat eiser niet op die grond in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. 6. t Eiser heeft voorts een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Eiser heeft een aantal
:
20-01-2011
16:35
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
Zaaknummer AWB 10/29018 inzake
+31725125868
T-3Ö8
P.011/013
F-672
Pagina 5 van 7
documenten genoemd en overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat de veiligheidssituatie en mate van willekeurig geweld in Irak en Al Diwaniya zo ernstig is, dat iedere burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c van de Definitierichtlijn, namelijk: - een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 6 september 2010; - het algemeen ambtsbericht inzake van 29 januari 2010; • het antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken van 11 juni 2010 op Kamervragen van de leden Omtzigt, Haverkamp, Voordewind en Van der Staaij; de "Note on the continued applicability of the April 2009 UNHCR Guidelines" van juli 2010; • een persbericht van Reuters/Alertnet van I augustus 2010, "Iraq civilian death toll almost doubles in July"; - een persbericht van de UNHCR van 3 september 2010, "UNHCR concerned at continuing deportations of Iraqis from Europe*'; - een krantenartikel uit Trouw, "Hoe moet het verder met Irak", van 31 augustus 2010; - een krantenartikel uit NRC Handelsblad, '"Zestig doden bij aanslag op rekruten Irak: Al-Qaeda nog "redelijk intact", van 17 augustus 2010; - (niet nader genoemde) informatie van de UNCHR van 6 september 2010; - een oproep van Amnesty International van 7 juni 2010 tot stopzetting van de uitzetting van Iraakse asielzoekers. 6.2 Verweerder heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat sprake is van een geweldssituatie op zichzelf niet voldoende is om een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn aan te nemen. Uit de algemene ambtsberichten inzake Irak van 26 juni 2008 en 29 met 2009 blijkt evenmin dat een burger die terugkeert naar Irak enkel door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt het slachtoffer te worden van dat geweld. Er wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat het moet gaan om ,4the most extreme case of general violence'1, zoals voortvloeit uit jurisprudentie van hetEHRM. Verweerder meent voorts dat de UNHCR niet gevolgd dient te worden in haar conclusies zoals neergelegd in de door eiser aangehaalde Guidelines van juli 2010. De UNHCR heeft onvoldoende onderkend dat er sprake moet zijn van een uitzonderlijke situatie. Verweerder is van oordeel dat de veiligheidssituatie in Irak niet zodanig is dat elke vreemdeling die terugkeert naar deze gebieden een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ter zitting heeft verweerder aanvullend aangevoerd dat het meest recente ambtsbericht van 27 oktober 2010 geen aanleiding vormt hierover een ander standpunt in te nemen. Dit ambtsbericht bevestigt de reeds eerder ingezette (lichte) verbetering van de veiligheidssituatie in Irak ten opzichte van de jaren 2006 en 2007, hoewel de mate waarin deze is verbeterd is afgenomen. De veiligheidssituatie in Zuid-Irak is blijkens dit ambtsbericht relatief stabiel. De ernstige geweldsincidenten die zich blijkens het ambtsbericht hebben voorgedaan, hebben niet plaatsgevonden in eisers woonplaats Al Diwaniya, maar in Babyion en Kerbala. 6.3 De rechtbank stelt ten eerste vast dat niet wordt betwist dat eiser afkomstig is uit de plaats Al Diwaniya, in de gelijknamige provincie in Irak. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van de veiligheidssituatie in Irak en de stelling dat daar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, reeds heeft geoordeeld dat de ambtsberichten inzake Irak van mei 2009 en januari 2010 en de UNHCR Guidelines van april 2009 niet tot die conclusie leiden. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 14 april
20-01-2011
16:35
VAN-AOV KANT OUDEGRACHT
+31725125866
T-399
Zaaknummer AWB 10/29018 inzake.
P.012/013
F-672
Pagina 6 van 7
2010 (zaaknr. 200909I86/1/V2), 10 juni 2010 (zaaknr. 201000765/1/V2) en 9 september 2010 (zaaknr. 201002040/1/V2). De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de overige door eiser aangevoerde documenten evenmin die conclusie kan worden getrokken. Hoewel uit de overgelegde documenten blijkt dat de veiligheidssituatie in Irak slecht is, is de rechtbank van oordeel dat daarmee niet is aangetoond dat in Irak in het algemeen of in AI Diwaniya in het bijzonder sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. 7, Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. 8. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
20-01-2011
16:36
+31725125866
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
Zaaknummer: AWB 10/29018 inzake
T-389
P.013/013
F-672
Pagina 7 van 7
Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Sipkens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. de Buur, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2010.
Afschrift verzonden op:
A K nCf
2G^«
Conc.:EB Coll.: D:C VK
J% 21 P •Z0M
Tegen deze utt k staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de State (adres: van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep i«:-yT:y. w£RSfi§jJaöst de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6: "Äwfftzoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingè* artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
VoörW»PfcQ!
ndtasemor.*-
01-2011 16:31
ADVOCATENKANTOOR mr mr mr mr mr mr mr
_
T-399
+31725125866
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
F-672
CorraspQndentieaoros: Postbus 3092 1801 GB Alkmaar
Ou^ft^^—
F. Baars (gecomiiceerd NMl-medkror) LJ.R Meniink j . j , Wedemeijar A.Koopsen drs. M.R. Bruins A. van Deuzen D. Klein
S van Zaai T. van der Zijpp I. Nlemeljer N. Kom
P.001/013
Bezoekadres: Oudegracht 90, Alkmaar internetadres: www.ad vocatenkantooroud ggracht.nl
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA 's- Gravenhage
Telefoon 072-512 2213 Fan 072-512 58 66 Êfax 084-713 13 97
Tevens per fax zonder bijlagen 070-3651380 ".' r
Datum
20 januari 2011
Uw kenmerk Onskenmcik . Berrpli
29969 JW/in /
:'0
. . i .*
"TÄTE
2 0 JAN 2011
i o 6o '\ '
'•
.
* >
i
i.»
PAR:
Geachte heer, mevrouw, Namens aeboren OD van Iraakse nationaliteit, wonende . stel ik hoger beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, d.à". 24 december 2010, verzonden op 24 december 2010, met het nummer AWB10/29018. Cliënt kiest woonplaats op mijn kantoor. Een afschrift van de bestreden uitspraak treft u als bijlage 1 aan. Ondergetekende verklaart hierbij bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen en behandelen van dit hoger beroep door cliënt. Grieven Ten onrechte heeft de rechtbank het volgende overwogen in r.o, 4.1 t/m 4.4 van de bestreden uitspraak: 4.1 Eiser heeft aangevoerd dat in zijn woonplaats de conservatieve Al Sadr en Al Badrbewegingen actief zijn. Nu hij geen conservatieve moslim is, maar inmiddels een verwesterde atheïst, brengt deze omstandigheid met zich dat hij in aanmerking komt voor toelating op de a- of de b-grond van artikel 29, eerste lid van de Vw 2000. 4.4 (,..). Verweerder heeft in de door eiser overgelegde informatie dan ook geen aanleiding hoeven zien om het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken nu niet blijkt dat eiser behoort tot een kwetsbare groepering op grond waarvan hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b van de Vw. 2000. Grief 1: Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat verweerder de plausibiliteit van de vermoedens bij terugkeer niet heeft getoetst aan de a-grond. De bestreden uitspraak is onvoldoende gemotiveerd. Grief 2: Ten onrechte heeft de rechtbank niet beoordeeld of hier sprake is van een risico als bedoeld In art 15 C van de Definitierichtlijn in die zin dat er ook sprake kan van een aanspraak op een verblijfsvergunning op grond van art 15 C in die gevallen dat er niet sprake is van een zodanig slechte veiligheidssituatie dat de enkele aanwezigheid
Daraanrekenlna: ING 3989600 t.n.v. Stichting Beheer Dcrdcngglden
"20-01-2011
16:31
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
ADVOCATENKANTOOR
+31725125866
T-399
P.062/013
F-672
~ §-***£&&•—•
van cliënt al het reële risico geeft van schade als bedoeld in dat artikel. De bestreden uitspraak is op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Grief 3: Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat atheïsten niet als kwetsbare minderheidsgroep dienen te worden aangemerkt. De bestreden uitspraak is op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Grief 4; Ten onrechte heeft de rechtbank zich alleen maar beperkt tot de toets of de atheïsten In Irak als een kwetsbare groepering dienen te worden aangemerkt en heeft zij niet zerf het oordeel van de IND omtrent de plausibiliteit van de vermoeden van cliënt bij terugkeer vol getoetst aan art 3 EVRM, jo. art, 29, lid 1, onder b Vw. De bestreden uitspraak is op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Grief 5: Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom cliënt bij terugkeer geen vluchteling is en geen reëel risico loopt op schending van art 3 EVRM en om deze grond in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning op de a of b-grond. De bestreden uitspraak is op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Grief 6: Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat verweerder in de door eiser overgelegde informatie geen aanleiding heeft hoeven te zien om het bestreden besluit in te trekken of te wijzigen. De bestreden uitspraak is op dat punt onvoldoende gemotiveerd. Toelichting Voorgeschiedenis Cliënt heeft in de primaire fase bij de intrekkingsprocedure aangegeven dat hij in Irak een niet-erg-gelovige moslim was die alcohol verkocht, maar inmiddels in Nederland een verwesterde atheïst is geworden die bij terugkeer niet openlijk zijn mening over de Islam kan geven omdat hij ernstige repressie te duchten heeft en/of zal worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in art. 3 EVRM. De IND heeft gesteld dat hij dat in de primaire fase niet aannemelijk heeft gemaakt en om deze reden ook de intrekking doorgezet en geweigerd een vergunning op de a- of b^rond te verlenen. Redengevend voor de IND was dat cliënt niet in Irak bekend stond als atheïst Met betrekking tot de b-grond is opgemerkt door de IND dat cliënt onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer repressie heeft te duchten. Cliënt constateert dat de IND de plausibiliteit van zijn vermoedens bij terugkeer alleen maar heeft getoetst aan de b-grond en niet aan de a-grond. In beroep is het beroep op de a- en de b-grond nader onderbouwd door de indiening van een rapport van Vluchtelingenwerk van 17 september 2010 met 7 bijlagen. Deze is door de rechtbank op basis van art. 83 VW. bij de beoordeling betrokken. De IND heeft geen aanleiding gezien om de beschikking in te trekken of aan te vullen op basis van 83. lid 5 Vw. A-grond. Heel uitdrukkelijk is in het beroep een beroep gedaan op Afdelingsjurisprudentie (Afdeling. 13 januari 2010, 2000904515) waarbij is aangegeven dat art. 5 Definitierichtlijn niet vereist dat de activiteiten/opvattingen in Nederland een voortzetting dienen te zijn van de activiteiten in het land \fm herkomst. Deze beroepsgrond is in het geheel niet besproken in de bestreden uitspraak, om deze reden is de bestreden uitspraak onvoldoende gemotiveerd. Om deze reden zou Grief 1 gegrond dienen te worden verklaard
bladnummer 2 d,d, 20 januari 2011 - dossier: 29969
20-01—2011
16:31
VAIHDV KANT OUDEGRACKT
ADVOCATENKANTOOR
__
^
+31725125866 e
^
t
T-399
P.003/013
F-672
^ - . _
en de bestreden uitspraak op grond van een motiveringsgebrek in hoger beroep vernietigd dienen te worden. Art 15 C. Cliënt is bekend met de jurisprudentie van de Afdeling omtrent de uitspraak Elgafaji inzake de uitleg van art. 15 C Definitierichtlijn. Cliënt meent echter dat deze uitleg onjuist is en wijst uitdrukkelijk op r.o. 39 e.v. van dat arrest waarbij een "glijdende schaal* is aangegeven; hoe slechter de veiligheidssituatie in het land van herkomst hoe minder individualiserende omstandigheden. De stelling van cliënt wordt ondersteund door Rb. Haarlem van 28 juli 2009 AWB 09/25085 (zie Viuchtweb) en het Bundesverfassungsgericht van 14 juli 2009, nr 10.c. 9.08 (op Viuchtweb). In r.o 14 van de uitspraak van het Bundesverfassunggericht wordt gesteld: "Dies sei dahin zu präzisieren, dass der Grad willkürlicher Gewalt, der vorliegen müsse damit der Antragsteller Anspruch auf subsidiären Schutz habe, um so geringer sein werde, je mehr er möglicherweise zu belegen vermöge, dass er aufgrund von seiner persönlichen Situation innewohnenden Umständen spezifisch betroffen sei (Rn. 39). " Ook de TJechische rechter (The Supreme Administrative Court of the Czech Republic of 13 March 2009, No. 5 Azs 28/2008) en een Engelse rechter (Asylum and Immigration Tribunal, 19 oktober 2009 CG (2009) UKAIT 00044) nemen een glijdende schaal aan op basis van de Elgafaji-uitspraak ( uitspraken staan op Viuchtweb). Cliënt heeft geen Europese uitspraken kunnen vinden die de positie van de Afdeling met betrekking tot de uitleg van art. 15 C Definitierichtlijn steunen. Op zijn minst kan worden geconstateerd dat blijkbaar er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de uitleg van art 15 C en dat de Elgafaji-urtspraak dat blijkbaar niet voldoende helderheid heeft geschapen. Cliënt verzoekt u dan ook uitdrukkelijk om opnieuw prejudiciële vragen te stellen zodat duidelijk wordt of er ook aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning op grond van art 15 C buiten de door de Afdeling erkende gevallen op basis van de glijdende schaal waarbij het geweldsniveau niet zodanig is dat de enkele aanwezigheid reeds het risico oplevert. Cliënt constateert voorts dat de rechtbank deze beroepsgrond niet heeft behandeld. Ook om deze reden is de bestreden uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. Grief 2 zou om deze reden gegrond moeten worden verklaard. Kwetsbare minderheidsgroep. In het beleid van verweerder zijn alle minderheidsgeloven aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep: Christenen, Joden, Yezidi, Mandeers, Shabak en Kaka'i. Ze hebben allen gemeen dat zij door de orthodoxe extremistische islamitische bewegingen worden vervolgd. Over atheïsten zegt het ambtsbericht niets. Er zijn ook nauwelijks atheïsten in Irak, laat staan atheïsten die openlijk zullen uitkomen voor hun afvalligheid en ongeloof. Maar gezien de teksten uit de Koran kan niet anders worden geconcludeerd dat er voldoende reden is voor extremistische islamieten om ook niet-gelovigen te vervolgen. Zie bv. Soera 5:44(7:45) : "Wij hebben nedergezonden de Tora, waarin is rechte leiding en licht, volgens welke oordeelden de profeten, die overgave gedaan hebben, voor hen, die het
bladnummer 3 d.d. 20 januari 2011 - dossier: 29969
1-01-2011
16:32
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
+31725125866
~ÔudefU^
Jodendom belijden en de rabbijnen en de schriftgeleerden, near wat hun ter bewaring was gegeven van Allah's Schrift en waarvoor zij getuigen waren geworden. Zo ducht dan niet de mensen maar ducht Mij, en verhandelt niet Mijn tekenen voor iets van geringe waarde. Maar wie niet oordelen volgens wat Allah heeft nedergezonden, die zijn de ongelovigen. " Het mag inmiddels ook een feit van algemene bekendheid zijn dat extremistische islamieten de doodstraf eisen voor personen die zij als afvalligen beschouwen omdat zij openlijk afstand hebben genomen van de islam, zie ook het rapport van Vluchtelingenwerk van 17 september Jl. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat personen die openlijk aangeven atheïst te zijn en niet langer moslim anders of beter behandeld zullen worden dan personen die openlijk behoren tot bijvoorbeeld de Christelijke of Joodse minderheid. Alhoewel de Islam officieel Christenen en Joden tot de gelovigen rekenen: Zie: Soera 2:62 : Zij die gelovig zijn en zij die het Jodendom belijden, en de christenen en de Sabieërs, wie geloven aan Allah en de laatste dag en heilzame werken bedrijven, voor hen is hun loon bij hun Heer, en over hen is geen vrees en niet zijn zij bedroefd. Als door de Koran beschermde minderheden zoals Christenen en Joden in Irak als kwetsbare minderheidsgroep dienen te worden behandeld zullen ongelovigen en afvalligen die op geen enkele bescherming van de Koran kunnen rekenen in de ogen van extremistische islamieten nog minder op enige clementie kunnen rekenen. De rechtbank stelt zelf ook in r.o. 4.4. dat vele Individuen vanwege hun religieuze identiteit of seculiere inslag een doel werden van verschillende Iraakse groepringen. Zij werden lastig gevallen, geïntimideerd, ontvoerd en vermoord. Als iets een seculiere inslag heeft is het wel het atheïsme. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank dan stelt dat uit de rapporten niet blijkt dat ongelovigen met name target zijn. Bovendien gaat de rechtbank überhaupt niet in op de stelling van cliënt in dat hij niet alleen ongelovig is maar ook afvallig. Dat aspect wordt volledig genegeerd door de rechtbank. De motivering van de rechtbank is tegenstrijdig en onvoldoende omdat zij op het zeer belangrijke aspect van de afvalligheid niet in gaat. Cliënt komt dan ook tot de conclusie dat de rechtbank had moeten concluderen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom afvalligen die atheïst zijn geworden niet als kwetsbare minderheidsgroep zijn aangemerkt. Grief 3 zou om deze reden gegrond dienen te worden verklaard. Cliënt heeft overigens wel een verklaring voor het feit dat zo weinig staat over atheïsten in Irak, Het woord atheïst komt niet voor in het laatste ambtsbericht, evenmin ais het woord ongelovig. Er staat simpelweg niets in over deze categorieën. Het gaat om zulke kleine aantallen dat daarover niet zoveel bekend is. Toetsing standpunt minister aangaande plausibiliteit door rechtbank De minister heeft In de bestreden beschikking opgemerkt dat cliënt niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat hij bij het (openlijk) verkondigen van zijn atheïsme ernstige repressie of een behandeling in strijd met art 3 EVRM te duchten heeft. Cliënt heeft In het kader van art. 83 Vw. eenrapportvan Vluchtelingenwerk van 17 september jl. overgelegd met verschillende bronnen. In het rapport van Vluchtelingenwerk worden een aantal bronnen aangehaald:
bladnummer 4 d.d. 20 januari 2011 - dossier: 29969
'" 20-01-2011
16:32
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
ADVOCATENKANTOOR
-
+31725125866
T-399
P.005/013
F-672
JpzflA1^
1. Volgens Amnesty International in december 2006 moet volgens radicale Islamitische bewegingen een moslim die tot het Christendom is bekeerd wegens geloofsafval ter dood worden gebracht. 2. Volgens UNHCR-guidelines van 2007 zijn Christenen als atheïsten en US-traitors aangemerkt en aangevallen. Uit hetzelfde rapport blijkt dat het verlaten van de Islam in Irak In veel gemeenschappen en families onacceptabel is en kan leiden tot moord, gedwongen scheiding etc. 3. in het rapport van de US-department van 2008 blijkt dat vele individuen target waren vanwege 'seculiere neigingen'. 4. Moslims die zich tot het Christendom bekeren worden zwaar gediscrimineerd en een dergelijke bekering is onacceptabel voor de hele gemeenschap. 5. Het rapport van de US-State-department van 11 maart 2010 stelt dat non-moslims in het bijzonder kwetsbaar zijn voor geweld en pressie. 6. Volgens de UNHCR-guidelines van 2009 worden afvalligen die zich hebben bekeerd tot het Christendom zwaar gediscrimineerd en aangevallen. 7. In bijlage 7 wordt een impressie van de situatie van atheïsten in Irak geschetst. Het enige wat de IND over ditrapportter zitting stelt is dat ongelovigen niet als kwetsbare groepering zijn aan te merken onder verwijzing naar het ambtsbericht. Ten onrechte accepteert de rechtbank deze aanvullende motivering. Over afvalligen wordt niets gesteld door de IND terwijl cliënt afvallig is en daar ook informatie over heeft ingebracht Hierboven is reeds aangegeven dat de informatie over atheïsten niet rijk gezaaid is omdat er nu eenmaa! weinig zijn, maar cliënt heeft tenminste informatie overgelegd. In het ambtsbericht is er helemaal niets over gezegd. Het kan niet zorgvuldig worden genoemd dat het onderzoek van de IND zich alleen maar beperkt tot de vraag of er iets over ongelovigen in het ambtsbericht staat en dat bij gebrek aan informatie wordt aangenomen "dat er dan wel niets aan de hand is". Bovendien blijkt uit de door cliënt overgelegd informatie dat voor extremisten christenen, afvalligen etc. allemaal één pot nat zijn en allemaal de dezelfde slechte behandeling krijgen. Nu de IND tenminste voor een gedeelte (namelijk met betrekking tot de afvalligheid) in het geheel geen toets heeft gedaan met betrekking tot de plausibiliteit van de vermoedens en zich ter zitting alleen beperkt heeft tot de toets of er sprake is van een kwetsbare groepering, had de rechtbank moeten constateren dat de IND met betrekking tot het gehele feitencomplex (atheisme+afvalligheid) niet volledig heeft getoetst of er sprake is van vluchtelingenschap of art. 3 EVRM. De rechtbank had om dezeredende bestreden beschikking moeten vernietigen wegens een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Grief 4 dient om deze reden dan ook gegrond te worden verklaard. Vluchtelingenschap en art. 3 EVRM. In discussie is de vraag of cliënt zal worden vervolgd door de extremistische Islamitische groeperingen als hij openlijk voor zijn atheïsme en zijn mening over de islam uitkomt. Cliënt stelt zich op het standpunt dat van hem niet kan worden verlangd zijn levensstijl aan te passen (dat wil zeggen niet uit te komen voor zijn atheïstische opvattingen) ter voorkoming van een schending van art. 3 EVRM. (zie Afdeling 07/12/2010, 201000606/1). De IND heeft verder niet het verweer gevoerd dat van cliënt kan worden verlangd om zijn overtuiging geheim te houden en terug" te accommoderen. De vraag is dan welk risico cliënt loopt indien in dien hij na terugkeer openlijk uitkomt voor zijn afvalligheid, atheïsme en de zijn mening over de islam.
bladnummers d.d. 20 januari 2011 - dossier; 29969
'20-01-2011
16:33
VAN-ADV KANT QUDEGRACHT
ADVOCATENKANTOOR
-
+31725125866
T-399
P.008/013
F-672
t^^mAjcM
Cliënt heeft hierboven aangetoond dat leden van niet-isiamitische groepen allen wegens onislamitische gedrag worden aangevallen door deze groepen. Uit bijlage 7 van de brief van Vluchtelingenwerk blijkt dat atheïsten niet uitkomen voor overtuiging uit angst voor een reactie van de islamitische groepen. Uit bijlage 6 blijkt dat bekeerlingen zware discriminatie moeten dulden. Uit bijlage S blijkt dat de niet-moslim gemeenschap aangevallen wordt. Uit bijlage 4 blijkt dat afvalligheid in veel families onacceptabel is en dat de afvallige het risico loopt gedood te worden door zijn eigen familie. Ook bijlage 2 spreekt over de doodstraf voor afvalligen. Cliënt verwijst naar al hetgeen hierboven is gesteld over afvalligen en ongelovigen. Hier aan kan worden toegevoegd het nieuwste rapport de US-department of State van 17 november 2010 (bijlage 3). Op blz. 1 wordt gesteld: "Radical islamic elements from outside the government exerted tremendous pressure on individuals and groups to conform to extremist interpretations of islamic precepts. Sectarian violence, inclusing attacks on religious leadres and religiös places of worship, hampered the ability to prctice relion freely". Op biz. 6 wordt gesteld : Many individuals from vanous religious groups were targeted because of their religious identity or secular leanings". Cliënt stelt dan ook dat op het moment dat hij bij terugkeer openlijk uitkomt voor zijn afvalligheid, atheïsme en zijn mening over de islam hij zal worden vervolgd door de islamitische groepen. Cliënt zai onmiddellijk de aandacht trekken van deze groeperingen als hij in zijn provincie terugkeert. Afvalligen en "ongelovigen" staan onder extreem zware druk van de islamitische groeperingen maar ook de eigen familie. Cliënt loopt het reële risico lastig gevallen te worden, geïntimideerd te worden, ontvoerd, geslagen of vermoord te worden. Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook geoordeeld dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om het bestreden besluit te wijzigen of in te trekken. De bestreden uitspraak is om deze reden dan ook onvoldoende gemotiveerd. Grief 5 zou om deze reden gegrond dienen te worden verklaard. Besiuit intrekken Cliënt komt tot de conclusie dat grief 6 op grond van het bovenstaande gegrond dient te worden verklaard. Conclusie: Cliënt komt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. Verzocht wordt het hoger beroep gegrond te verklaren de bestreden uitspraak te vernietigen, de bestreden beschikking te vernietigen, met veroordeling van verweerder in de kosten in beide instanties. Hoogachtend, J.J. Wedemeijer
bladnummer 6 d.d. 20 januari 2011 - dossier: 29969