Raad
vanState 201009146/1/V1. Datum uitspraak: 13 januari 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 17 augustus 2010 in zaak nr. 10/11161 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Buitenlandse Zaken.
201009146/1/V1
1.
2
13 januari 2011
Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2008 heeft de minister een voor de vreemdeling ingediende aanvraag om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 27 april 2010 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 augustus 2010, verzonden op 20 augustus 2010, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak is door de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State per fax binnengekomen op 17 september 2010 en per post op 20 september 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201009146/1 A/1
3.
3
13 januari 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.H.M, van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nasrullah-Oemar ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2011 404. Verzonden: 13 januari 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
/3
cr
'4RiF,
jjifspraak
^\--''4->".:.y$
^ «-Gra ^ÄEtHTBANK 'S-GRAVENHAGE nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht V reemde 1 ingenkamer Zaaknummer: Awb 10/11161 Uitspraak in het geschil tussen:
geboren op , van Thaise nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. H.A. Limonard, advocaat te Joure. en DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. W. Steenstra, ambtenaar ten departemente.
1.
Ontstaan en loop van het geding
l. 1, Op 11 september 2008 is ten behoeve van eiser een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van verblijf ter adoptie. Verweerder heeft bij besluit van 22 december 2008, verzonden op 30 december 2008, afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2. Eiser heeft daartegen op 23 januari 2009 bezwaar gemaakt. Op 23 juni 2009 zijn de gemachtigde van eiser en referenten gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 27 juli 2009, verzonden op 29 juli 2009, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 1.3. Bij beroepschrift van 17 augustus 2009 heeft eiser tegen het hiervoor genoemde besluit op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 29 januari 2010 is bericht dat de beslissing van 27 juli 2009 op het bezwaar, verzonden pp 29 juli 2009, is ingetrokken en dat opnieuw zal worden beslist op het bezwaarschrift. Daarop is het beroepschrift van 17 augustus 2009 op t februari 2009 ingetrokken. 1.4. Op 24 maart 2010 heeft eiser een beroepschrift ingediend, gericht tegen het uitblijven van besluitvorming op het bezwaarschrift van 23 januari 2009. 1.5. De gemachtigde van eiser en referenten zijn op 20 april 2010 opnieuw gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 27 april 2010 heeft verweerder het bezwaar van 23 januari 2009 ongegrond verklaard. Het op 24 maart 2010 ingediende beroep tegen het
A J
Zaaknummer: Awb 10/11161
blad 2
uitblijven van besluitvorming op het bezwaarschrift van 23 januari 2009 wordt geacht mede te zijn gericht tegen het door verweerder op 27 april 2010 genomen besluit. Eiser heeft op 25 mei 2010 de gronden van het beroep nader aangevuld. ! .6. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 16 juli 2010. 1.7. Het beroep is-behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 27 juli 2010. Aldaar zijn de referenten van eiser in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2.
Rechtsoverwegingen
Feiten en standpunten van partijen 2.1. Referenten zijn mevrouw geboren (hierna: referente) en de heer geboren (hiema: referent), echtelieden en tante en oom van eiser, (beiden van Nederlandse nationaliteit). 2.2. Verweerder heeft de aanvraag om verlening van een mvv in het kader van verblijf ter adoptie afgewezen. Daartoe overweegt verweerder dat in het onderhavige geval sprake is van interlandelijke adoptie nu referente zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de uitspraak [de rechtbank verstaat: de adoptiebeslissing van 24 maart 2008] haar gewone verblijfplaats in Nederland had. Uit de overgelegde stukken kan immers niet worden opgemaakt dat referenten de intentie hadden en bezig waren met de verplaatsing van hun gewone verblijf naar een eigen woning in . Bovendien bleek ter zitting van de ambtelijke commissie van 20 april 2010, dat referent over hun hoofdverblijf iets anders heeft verklaard dan ter zitting van de ambtelijke commissie van 23 juni 2009. Alle omstandigheden in aanmerking genomen kan volgens verweerder niet anders worden geconcludeerd dan dat het verblijf van referente in niet als doel had haar hoofdverblijf te verplaatsen, maar hoofdzakelijk, zo niet uitsluitend verband hield met de adoptieprocedure van eiser en dat in dit geval aldus sprake is van een interlandelijke adoptie in plaats van een landelijke adoptie en dat referenten - hoewel zij dat blijven ontkennen hebben getracht de adoptieregels te omzeilen. Voorts heeft Thailand het Haags Adoptieverdrag bekrachtigd. Nu referenten niet beschikken over de vereiste beginseltoestemming, noch over een verklaring van conformiteit in de zin van artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag, wordt door verweerder geconcludeerd dat er klaarblijkelijk niet is gehandeld conform de vereisten van het Haags Adoptieverdrag. Evenmin is een kopie overgelegd van een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter waaruit blijkt dat de adoptie rechtsgeldig is dan wel waaruit blijkt dat de adoptie naar Nederlands recht is uitgesproken. Derhalve is niet voldaan aan de gestelde voorwaarden inzake een interlandelijke adoptie. Dat in het voorliggend verzoek om advies abusievelijk is geoordeeld dat de Thaise adoptiebeslissing van rechtswege wordt erkend in Nederland, in welk geVal sprake is van een adoptiefouder, waarvoor het beleid inzake gezinshereniging geldt, leidt volgens verweerder niet tot de conclusie dat daardoor in de huidige procedure in deze fout dient te worden berust op grond van opgewekt vertrouwen. Immers, nu het verzoek om advies was afgewezen bij besluit van 22 augustus 2008 en later de onderhavige nieuwe aanvraag is ingediend en deze
Zaaknummer: Awb 10/11161
blad 3
uiteindelijk is afgewezen bij besluit van 22 december 2008, dient deze aanvraag opnieuw volledig te worden getoetst. Hierbij is bij brief van 13 november 2008 de gelegenheid geboden om op dit punt te reageren, alvorens een beslissing is genomen op de onderhavige aanvraag. Voor zover al moet worden aangenomen dat er sprake is van een vorm van gezinsleven, waarbij verweerder opmerkt dat de Thaise adoptiebeslissing op dit moment (nog) niet rechtsgeldig is in Nederland, is er volgens verweerder geen sprake van inmenging aangezien de weigering het verblijf van eiser hier te lande toe te staan er niet toe strekt een verblijfstitel te ontnemen die hem tot het uitoefenen van het familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde. Evenmin is gebleken van een positieve verplichting om eiser hier te lande toe te laten, in dit kader acht verweerder het van belang dat ter zitting van de ambtelijke commissie van 23 juni 2009 is verklaard dat er in diverse familieleden woonachtig zijn, en dat uit de verklaringen niet kan worden geconcludeerd dat er dusdanig bijzondere omstandigheden zijn dat van deze familieleden onmogelijk kan worden verwacht dat zij de zorg op zich nemen van eiser, net zoals bij de twee oudere kinderen uit hetzelfde gezin is gebeurd. De verklaring dat referente door haar familie in onder druk is gezet, kan daarbij niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Datzelfde geldt met betrekking tot de gestelde redenen waarom er niet alsnog een interlandelijke adoptieprocedure is opgestart. Weliswaar is een poging gedaan de Thaise adoptiebeslissing voor te leggen aan de Nederlandse rechter, hier is echter nog geen beslissing op genomen. Met betrekking tot de pleegkinderen in Nederland is niet aangetoond hoe lang zij tot het gezin van referenten zullen behoren, nu daarvan geen bescheiden zijn overgelegd. Nog los daarvan overweegt verweerder dat een objectieve belemmering alleen dan op voorhand in het voordeel van eiser uitvalt als sprake is van een uitzichtloze situatie waarin van te voren al volstrekt duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan. Nu een poging is ondernomen om alsnog de juiste procedure te doorlopen inzake de adoptie, is er geen sprake van een uitzichtloze situatie, zodat dit besluit er ook niet toe strekt het verblijf van eiser blijvend onmogelijk te maken. Tevens belet deze weigering niet de voortzetting van het familieleven tussen eiser en referenten zoals dat tot op heden bestaat. 2.3. De gemachtigde van eiser heeft aangevoerd dat in het begeleidend schrijven van 8 mei 2008, ten behoeve van het adviesverzoek van 9 mei 2008, is aangegeven dat eiser heeft verzocht om een verblijfsvergunning onder de beperking ''verblijf bij ouders" dan wel 'pleegouders". Referent heeft hiervoor de leges à € 830,- voldaan. Bij deze aanvraag is als verblijfsdoel aangemerkt verblijf ter adoptie, dit is echter onjuist. Eiser beoogt namelijk verblijf bij zijn (adoptief) ouder, referente, die Nederlandse is. Eiser is immers conform Thais recht geadopteerd. Derhalve is sprake van nationale adoptie en dient te worden uitgegaan van het gegeven dat referente de juridische ouder is van eiser. Thans bestaat niet de intentie om het hoofdverblijf definitief te verplaatsen naar . Dit blijkt wel uit het feit dat onderhavige aanvraag is ingediend met als doel om gezamenlijk als gezin in Nederland te kunnen verblijven. Echter hiermee is niet gezegd dat referente, ten behoeve van de adoptieprocedure alsmede gedurende de mvv-aanvraag, niet tijdelijk haar hoofdverblijf naar heeft verplaatst om voor eiser te zorgen. Dat referente de tijdelijke verplaatsing van haar hoofdverblijf niet kenbaar heeft gemaakt aan de gemeente Leeuwarden doet hier niet aan, nu hier enkel uit geconcludeerd kan worden dat de gemeentelijke basisadministratie (gba) geenszins leidend is voor iemands feitelijke verblijfplaats. Referente heeft sinds november 2007 tot aan januari 2009 onafgebroken in Thailand gewoond. In juli 2009 is zij naar Nederland gekomen in verband met een zitting en zij is daarna teruggekeerd naar Thailand tot aan februari 2010. Bovendien bezit referente naast de Nederlandse
Zaaknummer: Awb 10/111"61
blad 4
nationaliteit tevens de Thaise nationaliteit, staat zij sinds haar geboorte onafgebroken in de Thaise burgerlijke stand ingeschreven en hebben referenten in voornoemde periode een eigen woning in gehad. Referenten hadden het plan om zich in eerste instantie in te vestigen, althans zij hadden de intentie daartoe. Voorts is Thailand een land dat partij is bij het Haagse Adoptieverdrag. Dit betekent dat referenten voor toelating van eiser in Nederland zijn aangewezen op erkenning van de adoptie via een gerechtelijke procedure. In dit kader is dan ook een procedure opgestart waarbij de buitenlandse adoptiebeslissing is voorgelegd aan de Nederlandse rechter met het verzoek deze te bekrachtigen. Tevens doet de gemachtigde van eiser een beroep op artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser is de biologische zoon van de broer van referente. Door de acute noodzaak om eiser op te vangen, heeft referente besloten om eiser naar Thais recht te adopteren. Referent heeft hiermee de volledige verantwoordelijkheid voor de volledige zorg (fysieke en psychische welzijn) van eiser op zich genomen. Bovendien heeft referente zo kunnen voorkomen dat eiser buiten de familie zou worden geadopteerd. Tevens wordt er door de gemachtigde van eiser op gewezen dat er sprake is van een objectieve belemmering. Referent heeft de zorg over twee jonge pleegkinderen zijnde zijn-kleinkinderen. Referent vindt het belangrijk dat zijn kleinkinderen in Nederland opgroeien omdat hij tezamen met de moeder het gezag over deze kinderen heeft gevraagd en hoopt te krijgen. Tot slot doet de gemachtigde van eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel. Bij een eerder verzoek inzake afgifte m w van 14 augustus 2008 [de rechtbank leest: het negatieve advies van 14 augustus 2008 naar aanleiding van het verzoek om advies van 8 mei 2008] heeft verweerder geoordeeld dat de Thaise adoptiebeslissing van rechtswege wordt erkend in Nederland. In een telefonisch contact met de procesvertegenwoordiger is door deze aangegeven dat zij van oordeel is dat zij de Thaise adoptiebeslissing van rechtswege erkend moet worden, in welk geval er sprake is van een adoptiefouder, waarvoor het beleid inzake gezinshereniging geldt. Voorts is door haar aangegeven dat alleen nog getoetst moet worden naar het middelenvereiste. Op basis van hetgeen door de procesvertegenwoordiger is opgemerkt is vervolgens door de gemachtigde van eiser gehandeld door het beroepschrift van 1 februari 2010 in te trekken. Er mag van worden uitgegaan dat een proces vertegenwoordiger een bepaalde verantwoordelijkheid draagt in die zin dat mag worden aangenomen dat wat deze naar buiten brengt, namens de minister wordt gedaan danwei gezegd. 2.4. Verweerder heeft in het verweerschrift nader toegelicht dat in het bestreden besluit terecht is overwogen dat referenten niet de intentie hebben gehad zich permanent in te vestigen. Uit de tijdens de bezwaarprocedure en met het beroepschrift overgelegde stukken kunnen geen enkele concrete indicaties worden ontleend ten aanzien van voorgenoemde intentie van referenten. Niet wordt voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in het kader van een interlandelijke adoptie. Namens eiser wordt ook in beroep niet bestreden dat geen Verklaring van Conformiteit, zoals bedoeld in artikel 23 van het Haags Adoptieverdrag, is overgelegd terwijl namens eiser evenmin wordt bestreden dat geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de adoptie van eiser door referente in Thailand, door de Nederlandse rechter, bij onherroepelijk geworden vonnis, is erkend. Ten aanzien van het namens eiser ingediende beroep op artikel 8 EVRM verwijst verweerder naar hetgeen hieromtrent is overwogen in het bestreden besluit. Ten aanzien van het namens eiser gedane beroep op de intrekking van het besluit op bezwaar van 27 juli 2009 en de gestelde telefonische mededeling merkt verweerder op dat deze gang van zaken eveneens berust op een ambtelijke misslag. Verweerder hecht er voorts aan te benadrukken dat hij de geschetste
Zaaknummer: Awb 10/11161
blad 5
gang van zaken ten zeerste betreurt. Het vorenstaande laat echter onverlet dat verweerder naar zijn oordeel niet gehouden is om een eerder ingezette foutieve handelwijze voort te zetten. Beoordeling van het beroep Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit 2.5. De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk, nu eiser bij een beoordeling daarvan geen belang meer heeft, gelet op het besluit van 27 april 2010. 2.6. De rechtbank ziet wel aanleiding voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van de wegingsfactor "zeer licht" voor het gewicht van de zaak, worden bepaald op € 109.25, (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 0,25). Ten aanzien van het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 27 april 2010 2.7. Nu eiser met de aanvraag om verlening van een m w verblijf hier te lande beoogt van langer dan drie maanden, dient deze aanvraag te worden .getoetst aan de voorwaarden die door de Minister van Justitie worden gesteld met het oog op het verlenen van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdende met het door eiser beoogde verblijfsdoel. 2.8. De verblijfsvergunning regulier, zoals bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), kan worden afgewezen op de gronden genoemd in artikel 16, eerste lid Vw 2000. De bijzondere voorwaarden, waaronder een verblijfsvergunning onder de beperking "verblijf ter adoptie" wordt verleend, zijn nader uitgewerkt in artikel 3.26 van het Vreemdelingen besluit 2000 (Vb 2000) en paragraaf B3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). 2.9. Ingevolge artikel 3.26, eerste lid, van het Vb 2000, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, onder de beperking "verblijf ter adoptie" worden verleend aan de minderjarige vreemdeling, die ter adoptie wil verblijven in het gezin van een of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel 1, van de Wet, indien aan de vereisten van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (Wobka) is voldaan. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van artikel 16, eerste lid, onder b of c, van de Wet. 2.10. Volgens het bepaalde in paragraaf B3/2.2.1 is om te kunnen bepalen door welke regels - die van B2 inzake gezinsvorming of gezinshereniging óf die van het onderhavige hoofdstuk - de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning van een (buitenlands) kind worden beheerst, van belang vast te stellen of de aanvraag betrekking heeft op een adoptiekind of een adoptiefkind.
Zaaknummer; Awb 10/11161
blad 6
Onder adoptiefkind wordt uitsluitend verstaan een kind dat - als gevolg van een erkende • buitenlandse adoptiebeslissing - naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht geldt als kind van adoptanten. In paragraaf B3/2.2.2 is bepaald dat erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing van rechtswege kan geschieden of door tussenkomst van de Nederlandse rechter. In de drie hieronder beschreven situaties zijn de bepalingen van B2 op de aanvraag van toepassing in plaats van de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk, uiteraard voor zover het kind ten gevolge van de in het buitenland uitgesproken adoptie niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. - een adoptie die conform het verdrag tot stand is gekomen en is uitgesproken in een land dat is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag wordt in alle andere verdragssluitende landen van rechtswege erkend, mits aan alle vereisten van beide landen is voldaan (zie B2/5.2.1.1). Een dergelijke adoptie is in Nederland direct rechtsgeldig. - in de situatie waarin de adoptie wél in het buitenland is uitgesproken, maar het land niet is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag, is geen sprake van erkenning van rechtswege. Erkenning dient dan te geschieden door de Nederlandse rechter. In de Wet conflictenrecht adoptie is vastgelegd onder welke voorwaarden tot erkenning kan worden overgegaan (zie B2/5.2.1.2). Eén van de voorwaarden is dat de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen. B2 is in dit geval alleen van toepassing indien (bij inreis van het kind) de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter reeds voorhanden is. - als de procedure ingevolge de Wobka niet is gevolgd door adoptanten die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, kan aan het kind desondanks een verblijfsvergunning worden verleend op grond van het bepaalde in B2. Hiertoe is dan in ieder geval wel vereist dat bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter is bepaald dat de in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is. Blijkens het bepaalde in paragraaf B3/2.3 Vc 2000 is aan de vereisten van de Wobka voldaan, indien: - de Minister van Justitie een beginseltoestemming heeft afgegeven (artikel 2 Wobka); - het kind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeft ij dsvereisten (artikel 5, zesde lid en zevende lid en artikel 8 onder a Wobka); - een medische verklaring m.b.t. het buitenlandse kind is overgelegd (artikel 8 onder b Wobka); - toestemming is gegeven voor de bemiddeling (artikel 8 onder c Wobka); en - is voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding. 2.11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat eiser naar de regels van het Nederlands internationaal privaatrecht geldt als kind van referenten. Daarbij is van belang dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de verklaringen van referenten op de hoorzitting van 23 juni 2009 en de hoorzitting van 20 april 2010 niet aannemelijk is geworden dat referente ten tijde van het adoptieverzoek en de adoptiebeslissing van 24 maart 2008 haar hoofdverblijf had in zodat verweerder kon oordelen dat het verblijf van referente in hoofdzakelijk verband hield met de adoptieprocedure. Nu niet is gebleken dat de adoptie van eiser in Nederland direct rechtsgeldig is, terwijl
Zaaknummer: Awb 10/11161
blad 7
evenmin is gebleken van een beslissing van een Nederlandse rechter waarin is bepaald dat de in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voor verlening van de gevraagde mvv in aanmerking komt. Voorts heeft referent ter zitting desgevraagd verklaard dat bij de rechtbank Leeuwarden een erkenningsprocedure aanhangig is en dat hun advocaat in die procedure onlangs heeft verzocht om een beslissing in die procedure. De rechtbank overweegt dienaangaande dat, indien op enig moment door tussenkomst van de Nederlandse rechter de adoptie van eiser wordt erkend, het referenten vrijstaat om opnieuw ten behoeve van eiser een aanvraag mvv in te dienen. 2.12. Voorts heeft de gemachtigde van eiser namens eiser een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De gemachtigde van eiser heeft namens eiser op 8 mei 2008 een advies inzake afgifte van een m w ingediend. Dat verweerder in de negatieve beslissing op dit advies, gedateerd 14 augustus 2008, ten onrechte heeft getoetst aan het beleid terzake gezinshereniging, maakt niet dat verweerder gehouden.was om nadien, bij de beslissing op de aanvraag om afgifte van de mw, datzelfde standpunt in te nemen. Vervolgens heeft verweerder in het primaire besluit getoetst aan de voorwaarden neergelegd in het beleid dat wordt gevoerd terzake toelating onder de beperking "verblijf ter'adoptie". Ook in het thans bestreden besluit is aan laatstvermeld beleid getoetst. Dat er na de intrekking, aan referenten meegedeeld bij brief van 29 januari 2010, van de beslissing van 27 juli 2009 op het bezwaar misverstanden zijn ontstaan naar aanleiding van telefonisch contact met een medewerker van de IND, in het bijzonder met een proces vertegenwoordiger, maakt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat het vertrouwensbeginsel er toe zou nopen dat verweerder niet langer zou mogen toetsen aan meervermeld beleid terzake toelating onder de beperking "verblijf ter adoptie". Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een schending van het vertrouwensbeginsel niet aan de orde, nu van toezeggingen en te rechtvaardigen gewekte verwachtingen door verweerder niet is gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. 2.13. Ten aanzien van het beroep op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder en op grond van door verweerder in dit verband in het bestreden besluit neergelegde motivering is de rechtbank van oordeel dat met de weigering eiser een mvv te verlenen geen sprake is van schending van het door genoemd artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven van referenten. Li dit verband verwijst de rechtbank naar hetgeen hierboven is vermeld onder 2.2. 2.14. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. 2.15. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in het onderhavige geval ten gunste van eiser van het ter zake gevoerde beleid had dienen af te wijken. Verweerder heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voor verlening van de gevraagde mvv in aanmerking komt. 2.16.
Het beroep is derhalve ongegrond.
2.17. • Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
Zaaknummer: Awb 10/11161
3.
blad 8
Beslissing
De rechtbank: verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk; verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 27 april 2010 ongegrond; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 109,25 en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H. Wachtmeester-Koning als griffier op 17 augustus 2010.
de griffier
/
de rechter
VOOR AFSCHRIFT CONFORM DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK/; y TE-S-GRAVENHAGE /
Tegen de uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Awb één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden:
2 0 AUG 2010
."m oria re
" UU0U9LC Raad van State
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
Hoger beroep inzake Awb 10/11161
Postbus 94 8500 AB Joure
Tel. 0513-415941 Fax 0513-415945
2 0 SEP 2010 ZAAKNR. AAN: APPELSCHRIFT
T
BEHANDELD: DD:
PAR:
Geeft te kennen Appellant, , afkomstig uit , ten deze woonplaats kiezende te (8501 AP) Joure, Midstraat 24 ten kantore van Advocatenkantoor Limonard, waarvan de heer mr. H.A. Limonard verklaart t o t het indienen van onderhavig appelschrift bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, m e t het recht op substitutie. Appellant heeft de minister verzocht tot afgifte M W . Dit ten behoeve van het realiseren van een verblijfsvergunning regulier. Deze aanvraag is namens appellant gedaan. De minister, verder te noemen verweerder, heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 27 april 2010. In die zin dat het bezwaarschrift van 23 januari 2010 ongegrond is verklaard. Tegen voornoemde beslissing is namens appellant beroep ingesteld bij de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen. Dit beroep is door de rechtbank op 27 juli 2010 behandeld. Op 17 augustus 2010 heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Deze uitspraak is op 20 augustus verzonden. Tegen deze uitspraak (productie 1) richt zich het onderhavige appelschrift. Grief De rechtbank overweegt onder 2.13: 'met verweerder en op grond von door verweerder in dit verband in het bestreden besluit neergelegde motivering is de rechtbank van oordeel dat met de weigering eiser een MW te verlenen geen sprake is van schending van het door genoemd artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsteven van referenten. ' De rechtbank w o r d t hier niet gevolgd. Toelichting De rechtbank verwijst in haar motivering onder 2.13 naar rechtsoverweging 2.2. De rechtbank neemt ten onrechte aan dat in casu niet sprake is van een absolute onmogelijkheid een gezinsleven mogelijk te maken. De rechtbank neemt geen objectieve belemmeringen aan. De rechtbank laat meewegen het gegeven dat de rechtbank Leeuwarden nog niet tot een definitief oordeel heeft kunnen komen. Gelet op het feit dat de uitkomst daarvan zeer ongewis is; zeker wanneer de redenering van verweerder zal worden gevolgd dat aan de intenties van referenten moet worden getwijfeld, kan o p voorhand - redelijkerwijs- van een absolute onmogelijkheid worden uitgegaan. Conclusie De rechtbank neemt ten onrechte aan dat het besluit niet in strijd zou zijn m e t artikel 8 EVRM.
www.advocatenkantoorlimonard.com -
[email protected]
Redenen waarom Appellant {althans namens appellant) uw afdeling verzoekt de uitspraak van 17 augustus 2010, registratienummer Awb 10/11161 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, te vernietigen en -opnieuw- rechtdoende het namens appellant ingestelde beroep tegen het besluit van verweerder van 27 april 2010 gegrond te verklaren met beoordeling van verweerder in de proceskosten in beide procedures. Joure, 17 september 2010.
Advocatenkantoor Limonard