Raad
vanState 201009731/1/V2. Datum uitspraak: 8 maart 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 10 september 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 5 9 9 9 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201009731/1/V2
1.
2
8 maart 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 3 0 januari 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 10 september 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde d a g , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 oktober 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld en bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 8 oktober 2 0 1 0 , aangevuld. Deze brieven zijn aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201009731/1/V2
3.
3
8 maart 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M . M . Bosma, ambtenaar van staat.
w . g . Borman lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Bosma ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2 0 1 1 572. Verzonden: 8 maart 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
08/10 2010 21:33 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
0010/015
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer AWB 09 / 5999 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 september 2010 in de zaak van:
geboren op van Iraakse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. E P A Zwart, advocaat te Beverwijk, tegen: de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: drs. F. Gieskes, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ( s-Gia venhage. 1.
Procesverloop
1.1
Eiser heeft op 5 augustus 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 30 januari 2009 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 23 februari 2009 beroep ingesteld.
1.2
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.
Overwegingen
2.1
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Eiser is sji'iet en afkomstig uit Irak. Eiser was werkzaam in een kiosk bij het Directoraat voor de bestrijding van Explosieven. Daar verkocht eiser broodjes en frisdrank. Op 15 april 2006 werd hij benaderd door het Al Mahdi leger om informant te worden. Eiser weigerde dit waarop hij op 21 april 2006 is ontvoerd, mishandeld en in zijn benen is geschoten. Eiser heeft vervolgens tot mei 2008 niet gewerkt. Eiser probeerde weer bij zijn oude werkgever in dienst te treden. De AJ Mahdi kregen hier lucht van en bedreigde eiser op 1 of 2 juni 2008 via de telefoon van zijn broer. Dezelfde dag werd him huis beschoten.
08/10 2010 21:33 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
@]011/015
zaaknummer: AWB 09 / 5999
2.2
2.3
2.4
2.5
Verweerder heeft de aanvraag - samengevat - afgewezen, omdat het asielrelaas positieve overtuigingskracht mist Eiser heeft op essentiële onderdelen tegenstrijdige, vage en wisselende verklaringen afgelegd. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid heeft verweerder betrokken dat eiser toerekenbaar geen reisdocumenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute, Artikel 4, vierde lid, van de Europese richtlijn 2004/823/EG inzake miiümumnonnen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (Definitierichtlijn) kan niet slagen, omdat eisers relaas niet geloofwaardig wordt geacht. Ook het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn slaagt niet, Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat verweerder hem gelet op het bepaalde in paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) niet in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f. Vreemdelingenwet 2000 (Vw) heeft mogen tegenwerpen. Uit dit beleid vloeit slechts voort dat het aan de asielzoeker is om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk op de gestelde wijze heeft gereisd. Dit bewijs kan worden geleverd door een omschrijving te geven van de vervoermiddelen en het verloop van de reis, hetgeen eiser heeft gedaan. Bovendien heeft eiser het laatste gedeelte van zijn reisroute met tickets onderbouwd. Uit dit beleid volgt niet dat over elk detail moet kunnen worden verklaard. In C4/3.6.3 Vc staat onder meer dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van-één van de elementen, identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Voorts staat in voornoemd hoofdstuk van de Vc als bijzonder aandachtspunt vermeld dat bij het ontbreken van documenten inzake de reis, het in beginsel niet geloofwaardig is dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen en dat in het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk geeft van wil tot medewerking aan vaststelling van de reisroute. Wanneer verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen. Het is aan de asielzoeker om aannemclük te maken dat hij daadwerkelijk op een dergelijke wijze heeft gereisd. Dit bewijs kan alsnog worden geleverd door consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent de reis (nauwkeurige omschrijving vervoermiddel en verloop van de reis).
Eiser heeft verweerder tijdens de gehören niet kunnen vertellen door welke landen hij is gereisd, hij heeft niet gezien of de vrachtwagen onderweg gecontroleerd is en weet niet welke kleur de vrachtwagen had waarmee hij naar Nederland reisde. Ook weet eiser niet op welke plaats in Turkije hij uit de vrachtwagen is gestapt en op welke plaats hij is ingestapt en op welke plaats hij in Nederland is uitgestapt. Van eiser mocht worden verwacht dat hij deze vragen zou kunnen beantwoorden. Hij heeft ten aanzien van zijn reis alleen vage en summiere verklaringen afgelegd, aan de hand waarvan geenszins de reisroute kan worden vastgesteld. Verweerder heeft dan ook, conform het door hem gevoerde beleid, artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling van de aanvraag mogen betrekken.
10 2 1 : 3 4 FAX
0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA &012/015
zaaknummer: AWB 09 / 5999
2.6
3
Ingevolge artikel 3.35, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 - in welke bepaling artikel 31, eerste lid, Vw nader is uitgewerkt- geldt dat de verklaringen van de vreemdeling en de daarin gestelde feiten geloofwaardig worden geacht, indien de vreemdeling aan de in eerstgenoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. Aan die voorwaarden zal in de regel niet worden voldaan, indien sprake is van een omstandigheid als vermeld in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw, In dat geval zal volgens paragraaf C14/2.4 (voorheen Cl4/3.4) Vc van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten.
2.7
Eiser betwist dat hij tegenstrijdige, vage en bevreemdende verklaringen heeft afgelegd. Volgens eiser is het niet met elkaar in tegenspraak dat hij - ondanks dat hij juist door zijn werkzaamheden bij het Directoraat in de problemen is geraakt - toch heeft besloten om daar weer te gaan werken, omdat hij hoopte dat het Al-Mahdi leger hem na twee jaar vergeten zou zijn en hij wel veilig zou zijn, Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit echter in schril contrast kunnen achten met eisers verklaringen dat hij sinds het incident in 2006 geen telefoon meer had uit angst om dreigementen te krijgen, als ook met zijn verklaring dat het algemeen bekend is dat - - leden van het Al Mahdi-leger geïnfiltreerd zijn in instanties zoals het Directoraat, waar hij (wederom) ging werken.
2.8
Eiser voert verder aan dat hij geen wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom hij een nieuw medisch rapport moest overleggen. Verweerder geeft een onjuiste weergave van zijn verklaringen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet. Tijdens het eerste gehoor (zie pagina 8 onderaan) heeft eiser verklaard dat bij een nieuw medisch rapport nodig had omdat het oude was beschadigd. Vervolgens heeft eiser in het nader gehoor (pagina 4, zesde alinea) verklaard dat zijn werkgever om een (nieuw) rapport had verzocht dat qua datum meer up to date was.
2.9
Eiser bestrijdt voorts dat hij wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd over het begin van zijn werkzaamheden. Het gegeven dat je naar je werk toegaat, wil volgens eiser nog niet zeggen dat je daadwerkelijk werkt Naar het oordeel van de rechtbank is dit echter geen verklaring voor de onduidelijke verklaringen die eiser in dit kader heeft afgelegd, te meer nu verweerder eiser hier meerdei e malen naar heeft gevraagd.
2.10 Eiser voert voorts aan dat hij geen melding heeft gemaakt van de incidenten omdat uit objectieve bronnen blijkt dat sprake is van grootschalige infiltratie in de veiligheidsorganisatie in Centraal-ïrak door militieleden en het gelet hierop bij voorbaat zinloos en gevaarlijk was het Directoraat in te lichten. Haar het oordeel van derechtbankheeft verweerder echter kunnen overwegen dat het weinig geloofwaardig overkomt dat eiser op geen enkele wijze bij zijn werkgever (onderdeel van de politie) melding zou hebben gemiiakt van de incidenten, nu volgens eerdere verklaringen van eiser één van de redenen dat hij weer werd aangenomen bij het Directoraat was dat de directie een bepaalde sympathie voor hem had vanwege de eerder ondervonden problemen. Eiser heeft in dit verband verklaard: "Ze hadden eigenlijk voldoende mensen, maar ze waren bereid om mij ook een baan te geven". 2.11 Gelet op voorgaande overwegingen heeft verweerder in redelijkheid kunnen oordelen dat van eisers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat en het relaas daardoor ongeloofwaardig kunnen achten, Gelet hierop slaagt ook het beroep op artikel 4, vierde lid, Defimuerichtlija niet,
10 2010 21:35 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
0013/015
zaaknummer: AWB 09 / 5999
4
2.12 Eiser heeft zich tot slot onder verwijzing naar een aantal documenten beroepen op artikel 15, aanhef en onder c, Definiticrichtlyn. Volgens eiser heeft verweerder, nu niet in geschil is dat eiser uit afkomstig is, ten onrechte geen standpunt ingenomen over de veiligheidssituatie aldaar. In dit verband overweegt derechtbankal« volgt. 2.13 De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 in zaak nr. 200702174/2/V2 overwogen dat uit rechtsoverweging 43 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 17 februari 2009, gelezen in samenhang met de rechtsoverwegingen 35 tot en met 40 van dat arrest, kan worden afgeleid dat artikel 15, aanhef en onder c, gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, Definitierichtlijn, bescherming beoogt te bieden in de uitzonderlijke situatie dat de mate van willekeurig geweld ia het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebiud, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, Defmitierichthjn bedoelde ernstige bedreiging, 2.14 Gelet op het bovenstaande heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte nagelaten te beoordelen of in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie in vorenbedoelde zin. Reeds hierom berust het besluit op dit punt niet op een deugdelijke motivering en komt dit voor vernietiging in aanmerking, Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten. 2.15 Verweerder heeft in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom ten tijde van het bestreden besluit in Bagdad geen sprake was van een uitzonderlijke situatie als hiervoor omschreven Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2010 (UN: BK9629) waarin wordt verwezen naar het arrest van het EHRM van 20 januari 2009 in de zaak FH tegen Zweden (JV 2009/74) is de rechtbank van oordeel dat verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat ten tijde van het bestreden besluit, 30 januari 2009, geen sprake was van een uitzonderlijke situatie. De stukken waarnaar eiser heeft verwezen, leiden niet tot een ander oordeel, 2.16 Ter zitting heeft eiser medegedeeld dat hij het beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw niet langer handhaaft. Dit behoeft dan ook geen bespreking meer. 2.17 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Awb. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtsgevolgen van het besluit worden in stand gelaten. 2.18 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1),
08/10 2010 21:35 FAX 0251247231
l^|014/015
KRANENDONK MEINDERSMA
zaaknummer AWB 09 / 5999
3.
. Beslissing
De rechtbank: 3.1
verklaart het beroep gegrond;
3 ,2
vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2009;
3.3
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
3.4
veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 644,- te betalen aan eiser. Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.S.O.L. (ayng A Hing, griffier. De beslissing is in het openbaamitgesproken op 10
0 SEP 2010
dt
Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 'sGravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Voereend Degrtffl
rtft
te VGravenhaga
07/10,2010 22:11 FAX
0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
l£| 001/014
m - PER FAX 070-3651380Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA Den Haag
Beverwijk, 7 oktober 2010 ONS KENMERK: ez Inzake : Uw kenmerk:
/Staat
INGEKOMEN
Q 7. OKI Z010
HOGER BEROEP Geachte heer, mevrouw,
.BEHMTOkffi--
—
Namens
geboren op van Iraakse n a t i o n a l i t e i t , verder t e noemen appellant verblijvende te
aan de
dient gemachtigde, mr. E,P.A. Zwart, advocaat praktijk houdende te Beverwijk aan de van Maasdijkstraat 2, hoger beroep in tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 10 september 2010. Een afschrift van de bestreden uitspraak treft u bijgaand aan (prod. 1). Gemachtigde verklaart bepaaldelijk door appellant te 21jn gevolmachtigd tot het instellen van het onderhavige hoger beroep. Appellant kiest domicilie op het kantoor van zijn gemachtigde. Appellant kan zich met de uitspraak niet verenigen en voert daartoe de volgende grieven aan.
^
07/10 2010 22:11 FAX 0251247231
KRANENDONK
MEINDERSMA
10 002/014
m GRIEF 1
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 2>4 tot en met 2.6 overwogen dat verweerder conform het door hem gevoerde beleid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vw bij de beoordeling van de aanvraag heeft mogen betrekken, nu appellant tijdens de gehören niet heeft kunnen vertellen door welke landen hij heeft gereden, hij niet heeft gezien of de vrachtwagen onderweg gecontroleerd is en niet weet welke kleur de vrachtauto had waarmee hij naar Nederland reisde, niet weet op welke plaats in Turkije hij uit de vrachtauto is gestapt en op welke plaats hij is ingestapt en op welke plaats hij in Nederland is uitgestapt en derhalve ten aanzien van zijn reis vage en summiere verklaringen heeft afgelogd aan de hand waarvan geenszins de reisroute kan worden vastgesteld, zodat gelet op het bepaalde in artikel 3.35, derde lid Voorschrift Vreemdelingen in samenhang met paragraaf C14/2.4. Vc van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moet uitgaan om de gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant bij zijn reis van Irak naar Nederland achtereenvolgens van de volgende vervoermiddelen heeft gebruik gemaakt te weten vrachtwagen, auto, vrachtwagen, auto zodat appellant in de onmogelijkheid verkeerd om hiervan reisdocumenten over te leggen. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw aan appellant heeft mogen tegenwerpen van verweerder mag worden verlangd rekening te houden met. de omstandigheden waaronder appellant heeft gereisd. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant coherente en gedetailleerde verklaringen over de reisroute heeft afgelegd, over het laatste gedeelte van zijn reis zelfs tickets heeft overgelegd en appellant reeds tijdens de gehören heeft uitgelegd waarom aan hem niet in redelijkheid aan hem tegengeworpen had kunnen worden dat hij niet heeft kunnen vertellen door welke landen hij heeft gereden, hij niet heeft gezien of de vrachtwagen onderweg gecontroleerd is en niet weet welke kleur de vrachtauto had waarmee hij naar Nederland reisde, niet weet op welke plaats in Turkije hij uit de vrachtauto is gestapt en op welke plaats hij is ingestapt en op welke plaats hij in Nederland is uitgestapt. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat uit artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw en Vc C4/3.6.3. niet voortvloeit dat van appellant mag worden verlangd dat appellant zich alles van de afgelegde reisroute weet te herinneren. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven aan het bepaalde in artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw en Vc C4/3.6.3.
07/10 2010 22:12 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
1^ 003/014
m Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw uitgelegd dient te worden conform het bepaalde in artikel 4, vijfde lid Richtlijn 2004/83/EG. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel is kunnen komen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, De rechtbank heeft dientengevolge ten onrechte overwogen dat verweerder, door te bezien of van het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht uitgaat, een juist toetsingskader heeft gehanteerd. Aan de uitspraak kleeft mitsdien een motiveringsgebrek. .Toelichting: Appellant heeft in de zienswijze en de gronden van beroep erop gewezen dat hij achtereenvolgens van de volgende vervoersmiddelen heeft gebruik gemaakt: vrachtwagen, auto, vrachtwagen, auto en dat hij derhalve niet van hem verlangd kan worden documenten van de reisroute over te leggen. Appellant heeft er voorts in de zienswijze en de gronden van beroep op gewezen dat hij gedetailleerde en coherente verklaringen over de reisroute heeft afgelegd en dat hij het laatste gedeelte van 2ijn reisroute met tickets heeft onderbouw waarbij appellant heeft verwezen naar pagina 10 van het rapport eerste gehoor. Appellant heeft uitgelegd hoe het komt dat hij de kleur van de tweede vrachtwagen niet weet ( het was donker zowel bij in en uitstappen), hij heeft ook uitgelegd hoe het komt dat hij niet weet door welke landen hij heeft gereisd (hij zat achter in de laadruimte en is niet uitgestapt), hij heeft uitgelegd dat onderweg twee maal de laadruimte is geopend maar dat hij niet wist of het ging om een grenscontrole enz.. Appellant heeft er in dat verband op gewezen dat verweerder op geen enkele manier rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder hij heeft gereisd. Appellant heeft er daarbij op gewezen onder aanhaling van de relevante beleidsregels op gewezen dat uit het isigen beleid van verweerder in ca su slechts voortvloeit dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk op de gestelde wijze heeft gereisd en dat dit bewijs kan worden geleverd door een omschrijving van de vervoermiddelen en van de reis te geven en dat hij aan dit vereiste heeft voldaan. Appellant heeft er tenslotte onder aanhaling van artikel 4, vijfde lid van de Richtlijn 2004/83/EG op gewezen dat artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw uitgelegd dient te worden conform het bepaalde in artikel 4 Richtlijn 2004/83/EG uitgelegd dient te worden. Verweerder is in de bestreden beschikking niet ingegaan op hetgeen in de zienswijze hierover is aangevoerd.
07/10 2010 22:12 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
&004/014
If! De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat het besluit op dit onderdeel een draagkrachtige motivering ontbeert en in strijd is met het bepaalde in artikel 42, derde lid Vw en om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat het standpunt van verweerder over de vaagheden in de verklaringen feitelijke grondslag mist en dat derhalve het bestreden besluit in îoverre een draagkrachtige motivering mist en om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt.
GRIET 2 Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.6. tot en met 2.11. overwogen dat, a) nu verweerder de verklaring van appellant te weten dat hij ondanks dat hij juist door de werkzaamheden bij het Directoraat in de problemen is geraakt toch weer 2ijn werkzaamheden na twee jaren bij het Directoraat heeft hervat in schril contrast kunnen achten met de verklaring van appellant dat hij sedert het incident in 2006 geen telefoon meer had uit angst om dreigementen aan te nemen, b) nu verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellant wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom hij een nieuw medisch rapport moest overleggen, c) nu verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellant wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd over het begin van zijn werkzaamheden en d) nu verweerder terecht heeft kunnen overwegen dat het weinig geloofwaardig overkomt dat appellant op geen enkele wijze bij zijn werkgever (of onderdeel van de politie) melding zou hebben gemaakt van de incidenten nu volgens eerdere verklaringen van appellant één van de redenen waarom hij weer werd aangenomen bij het Directoraat was dat de directie een zekere sympathie voor hem had vanwege de eerder ondervonden problemen, verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat van appellants relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat en het relaas daardoor ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Ad a) Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant een plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij ondanks zijn angst voor het Al Mahdi leger toch weer bij het directoraat is gaan werken. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant een medisch rapport heeft overgelegd dat opgemaakt is op 2B mei 2008 door de behandelende arts en gericht is aan het Directoraat Generaal voor bestrijding van Explosieven en op verzoek van dit Directoraat Generaal is opgemaakt. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant met het overleggen van deze brief wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij weer is gaan werken voor het Directoraat.
07/10 2010 22:13 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
©005/014
'M Toelichting: Appellant heeft tijdens het nader gehoor uiteengezet waarom hij ondanks zijn angst voor het Al Mahdi leger toch weer is gaan werken voor het Directoraat Generaal voor bestrijding van Explosieven. Appellant heeft ter onderbouwing van het wederom gaan werken voor het Directoraat Generaal het medische rapport van 28 mei 2008 overgelegd- Dit rapport is door medewerkers van Afdeling Falsificaten van de KMAR onderzocht en deze medewerkers hebben over dit medisch rapport geen waardeoordeel afgegeven. Het rapport is mitsdien niet vals bevonden. In de zienswijze is er reeds op gewezen dat veiweerder ten onrechte nagelaten heeft kennis te nemen van de inhoud dit rapport nu gelet op de inhoud van dit rapport appellant wel degelijk zijn hernieuwde werkzaamheden aannemelijk heeft gemaakt. Appellant heeft er onder overlegging van de uitspraak van Uw Afdeling d.d. 19 mei 2004 [200401934/1] op gewezen dat nu het gaat om een eerste asielverzoek en niet uit de besluitvorming van verweerder blijkt dat er twijfel bestaat omtrent de authenticiteit van dit document het niet voor risico van appellant kan worden gebracht dat de authenticiteit van het medische rapport niet kan worden vast gesteld. De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat het besluit op dit onderdeel een draagkrachtige motvering ontbeert en mitsdien in strijd is met het bepaalde in artikel 42, derde lid Vw. Ad b) Door aldus te overwegen berust dit onderdeel van de uitspraak op een onjuiste lezing van het rapport nader gehoor en mitsdien op een onjuiste feitelijke grondslag. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat er door appellant een medisch rapport is overgelegd waarmee hij zijn hernieuwde werkzaamheden voor het Directoraat Generaal wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt. Toelichting: In de zienswijze en de gronden van beroep is erop onder aanhaling van alle verklaringen van appellant op gewezen dat appellant op pagina 4 van het rapport nader gehoor kort geformuleerd heeft gezegd dat het Directoraat Generaal een nieuw rapport wilde en op pagina 6 heeft uiteengezet waarom ze een nieuw medisch rapport wilden en heeft toen verklaard dar ze hierom vroegen omdat het oude medische rapport kapot was gegaan, gescheurd was zoals appellant ook al op pagina S van het rapport eerste gehoor heeft aangegeven. Appellant heeft er dan ook op gewezen dat deze tegengeworpen tegenstrijdigheid op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Appellant verwijst voor het overige naar hetgeen hij onder ad a heeft opgemerkt
07/10 2010 22:14 FAX 0251247231
KRANENDONK
MEINDERSMA
0 OOG/014
m Appellant is derhalve van oordeel dat aan de uitspraak een motiveringsgebrek kleeft. Ad c) Door aldus te overwegen berust dit onderdeel van de uitspraak op een onjuiste lezing van het rapport nader gehoor en mitsdien op een onjuiste feitelijke grondslag. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat er door appellant een medisch rapport is overgelegd waarmee hij zijn hernieuwde werkzaamheden voor het Directoraat Generaal wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt. Toelichting: Appellant heeft in de zienswijze en de gronden van beroep opgemerkt dat zijn verklaring dat hij vanaf 26 mei 2008 dagelijks naar het Directoraat ging om te werken en om achter formaliteiten aan te gaan niet in tegenspraak is met het gegeven dat hij op zijn werk enkel met zijn armen over elkaar zat in afwachting van de aanwijzingen die hij dagelijks zou krijgen. Het gegeven dat je dagelijks naar je werk gaat wil niet zeggen dat je ook daadwerkelijk werkt. Appellant heeft dan ook terecht opgemerkt dat dit onderdeel van het voornemen en de bestreden beschikking op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Appellant verwijst voor het overige naar hetgeen hij onder ad a heeft opgemerkt. De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat dit onderdeel van de bestreden beschikking op een onjuiste feitelijke grondslag berust en mitsdien een deugdelijke motivering ontbeert. Ad d) Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant onder overlegging en aanhaling van een aantal pagina's van het algemene ambtsbericht erop heeft gewezen dat nu er sprake is van grote infiltratie in de veiligheidsorganisaties en met name in de politie door militieleden het geen zin heeft om van hiervan melding te doen ook niet bij de directeur waarbij appellant er tevens heeft op gewezen dat de directeur zelfs niet in staat is zijn eigen gezin te beschermen. Aan de uitspraak kleeft mitsdien een motiveringsgebrek. Appellant is dan ook samenvattend van oordeel dat de rechtbank had dienen te volstaan met de overweging dat, nu de bestreden beschikking op een aantal onderdelen op een onjuiste feitelijke grondslag berust, in de bestreden beschikking niet is ingegaan op de inhoud van de medische verklaring en tevens uit de besluitvorming niet blijkt dat omtrent de authenticiteit hiervan twijfels bestaan en verweerder nagelaten heeft kennis te nemen van objectieve bronnen, verweerder niet in redelijkheid tot de
07/10 2010 22:14 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
1^007/014
lu conclusie is kunnen komen dat van het asielrelaas van appellant geen positieve overtuigingskracht uitgaat. GRESF 3
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.14. 2.15 en 2.17 dat, nu verweerder in het verweerschrift gemotiveerd heeft uiteengezet waarom ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83/EG en de stukken waarnaar appellant heeft verwezen niet tot een ander oordeel leiden, het gegeven dat in het bestreden besluit ten onrechte is nagelaten te beoordelen of in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie als omschreven in rechtsoverweging 2.13 weliswaar met zich meebrengt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar tevens met zich meebrengt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand worden gelaten. Door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten heeft de rechtbank miskend dat in het bestreden besluit in het geheel geen standpunt is ingenomen over de kwestie of er sprake is van een gewapend conflict in Bagdad en of er sprake is van een uitzonderlijke situatie als verwoord in rechtsoverweging 2.13.en miskend dat verweerder enkel op grond van de overweging dat nu het relaas ongeloofwaardig is bevonden het reeds in de zienswijze gedane beroep op artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83/EG heeft afgewezen. Door de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden. Door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten heeft de rechtbank miskend dat het eerst in het verweerschrift van 21 mei 2010 uiteengezette standpunt dat in Bagdad er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83 tardief is en daarmee appellant de kans heeft ontnomen om daar adequaat op te reageren te meer omdat in het verweerschrift gelet op paragraaf 3.16 nog steeds geen afstand is genomen van de in het bestreden besluit gegeven uitleg over artikel 15 eerste lid aanhef en onder c Richtlijn 2004/63/EG. De rechtbank had het eerst in het verweerschrift d.d. 21 mei 2010 ingenomen standpunt dat er in Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten laten en derhalve de bestreden beschikking dienen te vernietigen zonder de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
07/10 2010 22:15 FAX
0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
1^008/014
'M Toelichting; In het bestreden besluit is het beroep op artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83/EG afgedaan met de enkele overweging dat nu het asielrelaas van appellant ongeloofwaardig is bevonden, appellant zich niet kan beroepen op artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83/EG. Het geschil tussen verweerder en appellant beperkte zich derhalve tot de kwestie of het enkele gegeven dat het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden de conclusie rechtvaardigt dat appellant hiermee per definitie geen bescherming kan ontlenen aan artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/B3. In de gronden van beroep is om deze reden met name ingegaan op deze kwestie. In het verweerschrift, verzonden op 21 mei en twaalf dagen voor de zitting door appellant ontvangen, heeft verweerder zich voor het eerst uitgelaten over de kwestie of er in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij tevens opvalt dat verweerder geen afstand neemt van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt over de uitleg van artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83/EG en voor het overige enkel is verwezen naar jurisprudentie van Uw Afdeling. Doordat verweerder kort voor de zitting zich eerst uitlaat over de mate van willekeurig geweld in Bagdad, zonder overigens in te gaan op de overgelegde rapportages en onder handhaving van hetgeen in het bestreden besluit over artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83 is overwogen is aan appellant de kans ontnomen om aannemelijk te maken dat er wel degelijk sprake is van een uitzonderlijke situatie in Bagdad. Buitendien nu ook in het verweerschrift gelet op paragraaf 3.16 onverkort wordt vastgehouden aan de in het bestreden besluit gegeven uitleg over artikel 15 sub c van de Definitierichtlijn kon van appellant niet worden verlangd alsnog aan de hand van stukken aan te tonen dat er wel degelijk sprake is van een uitzonderlijke situatie. Immers verweerder stelde zich ook in het verweerschrift nog steeds op het standpunt dat een asielzoeker van wie het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden per definitie niet onder de bescherming van artikel 15 sub c van Richtlijn 2004/83 valt. De rechtbank had dan ook dienen te volstaan met de overweging dat nu in het bestreden besluit het beroep op artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83 enkel is afgedaan onder de overweging dat het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden en in het geheel geen standpunt is ingenomen over de mate van willekeurig geweld in Bagdad het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 Awb en zal worden vernietigd en dat er geen termen aanwezig zijn om de rechtsgevolgen in stand te laten nu het ingenomen standpunt van verweerder in het verweerschrift tardief is en verweerder buitendien in het verweerschrift nog steeds geen afstand heeft genomen van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt en daarmee appellant de mogelijkheid heeft ontnomen om op passende wijze te reageren op het zeer laat ingenomen standpunt over de mate van willekeurig geweld in Irak.
07/10 2010 22:16 FAX
0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
&009/014
m Redenen waarom appellant zich tot Uw Afdeling wendt met het verzoek het hoger beroep gegrond te verklaren, de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en de beschikking van 23 februari 2009 te vernietigen. Appellant kiest domicilie op mijn kantoor
• OB/10 .2010 21:27 FAX
0251247231
m
KRANENDONK MEINDERSMA
g| 001/015
Advocatenkantoor Kranendonk SÏ Meindersma
- PER FAX 070-3651380Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA Den Haag
RAAD VAN STATE INGEKOMEN - fi OKT 2010
ASïiSpA, BEHANDELD: DD:
PAR:
Beverwijk, 7 oktober 2010 QHS KENMERK: 0802562/ez Inzake : Uw kenmerk:
/Staat
BOGER BEROEP Geachte heer, mevrouw. Namens geboren op van Iraakse nationaliteit, verder te noemen appellant verblijvende te
aan de
dient gemachtigde, mr. E.P.A. Zwart, advocaat praktijk houdende te Beverwijk aan de van Maasdijkstraat 2, hoger beroep in tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 10 september 2010. Een afschrift van de bestreden uitspraak treft u bijgaand aan (prod. 1). Gemachtigde verklaart bepaaldelijk door appellant te zijn gevolmachtigd tot het instellen van het onderhavige hoger beroep. Appellant kiest domicilie op het kantoor van zijn gemachtigde. Appellant kan zich met de uitspraak niet verenigen en voert daartoe de volgende grieven aan. Mr Mw. Mw. Mw. Mm. Mw.
CL. Kranendonk Mr M. B. Meindersmo Mr e.P.fl. Zwart Mr J.l. Vervest Mr M.fl. Honning Mr N.H. Fridsma
Bezoekodrss: Van MaasdljkstrQût S Corr. ûdres; Postbus 5°2 1940 FIN Beverwijk Tel.-. (085O 25 70 40
Fox: (0251) £4 72 l) €-moil: lnFo@kmadvQCQten,nl
08/10 2010 21:28 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINOERSMA
1002/015
m GRIEF 1
Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.4 tot en met 2.6 overwogen dat verweerder conform het door hem gevoerde beleid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vw bij de beoordeling van de aanvraag heeft mogen betrekken, nu appellant tijdens de gehören niet heeft kunnen vertellen door welke landen hij heeft gereden, hij niet heeft gezien of de vrachtwagen onderweg gecontroleerd is en niet weet welke kleur de vrachtauto had waarmee hij naar Nederland reisde, niet weet op welke plaats in Turkije hij uit de vrachtauto is gestapt en op welke plaats hij is ingestapt en op welke plaats hij in Nederland is uitgestapt en derhalve ten aanzien van zijn reis vage en summiere verklaringen heeft afgelegd aan de hand waarvan geenszins de reisroute kan worden vastgesteld, zodat gelet op het bepaalde in artikel 3.35, derde lid Voorschrift Vreemdelingen in samenhang met paragraaf C14/2.4. Vc van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moet uitgaan om de gestelde feiten alsnog geloofwaardig te achten. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant bij zijn reis van Irak naar Nederland achtereenvolgens van de volgende vervoermiddelen heeft gebruik gemaakt te weten vrachtwagen, auto, vrachtwagen, auto zodat appellant in de onmogelijkheid verkeerd om hiervan reisdocumenten over te leggen. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat bij de beoordeling van 'de vraag of verweerder in redelijkheid de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw aan appellant heeft mogen tegenwerpen van verweerder mag worden verlangd rekening te houden met de omstandigheden waaronder appellant heeft gereisd. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant coherente en gedetailleerde verklaringen over de reisroute heeft afgelegd, over het laatste gedeelte van zijn reis zelfs tickets heeft overgelegd en appellant reeds tijdens de gehören heeft uitgelegd waarom aan hem niet in redelijkheid aan hem tegengeworpen had kunnen worden dat hij niet heeft kunnen vertellen door welke landen hij heeft gereden, hij niet heeft gezien of de vrachtwagen onderweg gecontroleerd is en niet weet welke kleur de vrachtauto had waarmee hij naar Nederland reisde, niet weet op welke plaats in Turkije hij uit de vrachtauto is gestapt en op welke plaats hij is ingestapt en op welke plaats hij in Nederland is uitgestapt. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat uit artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw en Vc C4/3.6.3. niet voortvloeit dat van appellant mag worden verlangd dat appellant zich alles van de afgelegde reisroute weet te herinneren. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank een onjuiste uitleg gegeven aan het bepaalde in artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw en Vc C4/3.6.3.
08/10 2010 21:28 FAX 0251247231
KRANENDONK HEINDERSMA
©003/015
ü Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw uitgelegd dient te worden conform het bepaalde in artikel 4, vijfde lid Richtlijn 2004/83/EG". Door aldus te overwegen heeft de rechtbank niet onderkend dat verweerder niet in redelijkheid tot het oordeel is kunnen komen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000. De rechtbank heeft dientengevolge ten onrechte overwogen dat verweerder, door te bezien of van het asielrelaas van de vreemdeling positieve overtuigingskracht uitgaat, een juist toetsingskader heeft gehanteerd. Aan de uitspraak kleeft mitsdien een motiveringsgebrek. Toelichting: Appellant heeft in de zienswijze en de gronden van beroep erop gewezen dat hij achtereenvolgens van de volgende vervoersmiddelen heeft gebruik gemaakt: vrachtwagen, auto, vrachtwagen, auto en dat hij derhalve niet van hem verlangd kan worden documenten van de reisroute over te leggen. Appellant heeft er voorts in de zienswijze en de gronden van beroep op gewezen dat hij gedetailleerde en coherente verklaringen over de reisroute heeft afgelegd en dat hij het laatste gedeelte van zijn reisroute met tickets heeft onderbouw waarbij appellant heeft verwezen naar pagina 10 van het rapport eerste gehoor. Appellant heeft uitgelegd hoe het komt dat hij de kleur van de tweede vrachtwagen niet weet ( het was donker zowel bij in en uitstappen), hij heeft ook uitgelegd hoe het komt dat hij niet weet door welke landen hij heeft gereisd (hij zat achter in de laadruimte en is niet uitgestapt), hij heeft uitgelegd dat onderweg twee maal de laadruimte is geopend maar dat hij niet wist of het ging om een grenscontrole enz.. Appellant heeft er in dat verband op gewezen dat verweerder op geen enkele manier rekening heeft gehouden met de omstandigheden waaronder hij heeft gereisd. Appellant heeft er daarbij op gewezen onder aanhaling van de relevante beleidsregels op gewezen dat uit het eigen beleid van verweerder in casu slechts voortvloeit dat het aan appellant is om aannemelijk te maken dat hij daadwerkelijk op de gestelde wijze heeft gereisd en dat dit bewijs kan worden geleverd door een omschrijving van de vervoermiddelen en van de reis te geven en dat hij aan dit vereiste heeft voldaan. Appellant heeft er tenslotte onder aanhaling van artikel 4, vijfde lid van de Richtlijn 2004/83/EG op gewezen dat artikel 31, tweede lid aanhef en onder f Vw uitgelegd dient te worden conform het bepaalde in artikel 4 Richtlijn 2004/83/EG uitgelegd dient te worden. Verweerder is in de bestreden beschikking niet ingegaan op hetgeen in de zienswijze hierover is aangevoerd.
08/10 2010 21:29 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
©004/015
lu De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat het besluit op dit onderdeel een draagkrachtige motivering ontbeert en in strijd is met het bepaalde in artikel 42, derde lid Vw en om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat het standpunt van verweerder over de vaagheden in de verklaringen feitelijke grondslag mist en dat derhalve het bestreden besluit in 2overre een draagkrachtige motivering mist en om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt.
GRIEF 2 Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 2.6. tot en met 2.11. overwogen dat, a) nu verweerder de verklaring van appellant te weten dat hij ondanks dat hij juist door de werkzaamheden bij het Directoraat in de problemen is geraakt toch weer zijn werkzaamheden na twee jaren bij het Directoraat heeft hervat in schril contrast kunnen achten met de verklaring van appellant dat hij sedert het incident in 2006 geen telefoon meer had uit angst om dreigementen aan te nemen, b) nu verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellant wisselende verklaringen heeft afgelegd over de reden waarom hij een nieuw medisch rapport moest overleggen, c) nu verweerder terecht heeft geconcludeerd dat appellant wisselende en vage verklaringen heeft afgelegd over het begin van zijn werkzaamheden en d} nu verweerder terecht heeft kunnen overwegen dat het weinig geloofwaardig overkomt dat appellant op geen enkele wijze bij zijn werkgever {of onderdeel van de politie) melding zou hebben gemaakt van de incidenten nu volgens eerdere verklaringen van appellant één van de redenen waarom hij weer werd aangenomen bij het Directoraat 'was dat de directie een zekere sympathie voor hem had vanwege de eerder ondervonden problemen, verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat van appellants relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat en het relaas daardoor ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Ad a) Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant een plausibele verklaring heeft gegeven waarom hij ondanks zijn angst voor het Al Mahdi leger toch weer bij het directoraat is gaan werken. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant een medisch rapport heeft overgelegd dat opgemaakt is op 28 mei 2006 door de behandelende arts en gericht is aan het Directoraat Generaal voor bestrijding van Explosieven en op verzoek van dit Directoraat Generaal is opgemaakt. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant met het overleggen van deze brief wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt dat hij weer is gaan werken voor het Directoraat.
08/10 2010 21:30 FAX
0251247231
KRANENDONK
MEINOERSMA
1^005/015
m Toelichting; Appellant heeft tijdens het nader gehoor uiteengezet waarom hij ondanks zijn angst voor het Al Mahdi leger toch weer is gaan werken voor het Directoraat Generaal voor bestrijding van Explosieven. Appellant heeft ter onderbouwing van het wederom gaan werken voor het Directoraat Generaal het medische rapport van 2B mei 2008 overgelegd. Dit rapport is door medewerkers van Afdeling Falsificaten van de KMAR onderzocht en deze medewerkers hebben over dit medisch rapport geen waardeoordeel afgegeven. Het rapport is mitsdien niet vals bevonden. In de zienswijze is er reeds op gewezen dat verweerder ten onrechte nagelaten heeft kennis te nemen van de inhoud dit rapport nu gelet op de inhoud van dit rapport appellant wel degelijk zijn hernieuwde werkzaamheden aannemelijk heeft gemaakt. Appellant heeft er onder overlegging van de uitspraak van Uw Afdeling d.d. 19 mei 2004 [200401934/1] op gewezen dat nu het gaat om een eerste asielverzoek en niet uit de besluitvorming van verweerder blijkt dat er twijfel bestaat omtrent de authenticiteit van dit document het niet voor risico van appellant kan worden gebracht dat de authenticiteit van het medische rapport niet kan worden vast gesteld. De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat het besluit op dit onderdeel een draagkrachtige motvering ontbeert en mitsdien in strijd is met het bepaalde in artikel 42, derde lid Vw. Ad b) Door aldus te overwegen berust dit onderdeel van de uitspraak op een onjuiste lezing van het rapport nader gehoor en mitsdien op een onjuiste feitelijke grondslag. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat er door appellant een medisch rapport is overgelegd waarmee hij zijn hernieuwde werkzaamheden voor het Directoraat Generaal wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt. Toelichting: In de zienswijze en de gronden van beroep is erop onder aanhaling van alle verklaringen van appellant op gewezen dat appellant op pagina 4 van het rapport nader gehoor kort geformuleerd heeft gezegd dat het Directoraat Generaal een nieuw rapport wilde en op pagina 6 heeft uiteengezet waarom ze een nieuw medisch rapport wilden en heeft toen verklaard dar ze hierom vroegen omdat het oude medische rapport kapot was gegaan, gescheurd was zoals appellant ook al op pagina 8 van het rapport eerste gehoor heeft aangegeven. Appellant heeft er dan ook op gewezen dat de2e tegengeworpen tegenstrijdigheid op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Appellant verwijst voor het overige naar hetgeen hij onder ad a heeft opgemerkt
08/10 2010 21:30 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
&00G/015
H Appellant is derhalve van oordeel dat aan de uitspraak een rootiveringsgebxek kleeft. Ad c) Door aldus te overwegen berust dit onderdeel van de uitspraak op een onjuiste lezing van het rapport nader gehoor en mitsdien op een onjuiste feitelijke grondslag. Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat er door appellant een medisch rapport is overgelegd waarmee hij zijn hernieuwde werkzaamheden voor het Directoraat Generaal wel degelijk aannemelijk heeft gemaakt. Toelichting; Appellant heeft in de zienswijze en de gronden van beroep opgemerkt dat zijn verklaring dat hij vanaf 26 mei 2006 dagelijks naar het Directoraat ging om te werken en om achter formaliteiten aan te gaan niet in tegenspraak is met het gegeven dat hij op zijn werk enkel met zijn armen over elkaar zat in afwachting van de aanwijzingen die hij dagelijks zou krijgen. Het gegeven dat je dagelijks naar je werk gaat wil niet zeggen dat je ook daadwerkelijk werkt- Appellant heeft dan ook terecht opgemerkt dat dit onderdeel van het voornemen en de bestreden beschikking op een onjuiste feitelijke grondslag berust. Appellant verwijst voor het overige naar hetgeen hij onder ad a heeft opgemerkt. De rechtbank had mitsdien dienen te volstaan met de overweging dat dit onderdeel van de bestreden beschikking op een onjuiste feitelijke grondslag berust en mitsdien een deugdelijke motivering ontbeert. Ad d) Door aldus te overwegen heeft de rechtbank miskend dat appellant onder overlegging en aanhaling van een aantal pagina's van het algemene ambtsbericht erop heeft gewezen dat nu er sprake is van grote infiltratie in de veiligheidsorganisaties en met name in de politie door militieleden het geen zin heeft om van hiervan melding te doen ook niet bij de directeur waarbij appellant er tevens heeft op gewezen dat de directeur zelfs niet in staat is zijn eigen gezin te beschermen. Aan de uitspraak kleeft mitsdien een motiveringsgebrek. Appellant is dan ook samenvattend van oordeel dat de rechtbank had dienen te volstaan met de overweging dat, nu de bestreden beschikking op een aantal onderdelen op een onjuiste feitelijke grondslag berust, in de bestreden beschikking niet is ingegaan op de inhoud van de medische verklaring en tevens uit de besluitvorming niet blijkt dat omtrent de authenticiteit hiervan twijfels bestaan en verweerder nagelaten heeft kennis te nemen van objectieve bronnen, verweerder niet in redelijkheid tot de
08/10 2010 21:31 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
&007/015
lu conclusie is kunnen komen dat van het asielrelaas van appellant geen positieve overtuigingskracht uitgaat. GRIEF 3
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.14. 2.15 en 2.17 dat, nu verweerder in het verweerschrift gemotiveerd heeft uiteengezet waarom ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen sprake was van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/63/EG en de stukken waarnaar appellant heeft verwezen niet tot een ander oordeel leiden, het gegeven dat in het bestreden besluit ten onrechte is nagelaten te beoordelen of in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie als omschreven in rechtsoverweging 2,13 weliswaar met zich meebrengt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd, maar tevens met zich meebrengt dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand worden gelaten. Door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten heeft de rechtbank miskend dat in het bestreden besluit in het geheel geen standpunt is ingenomen over de kwestie of er sprake is van een gewapend conflict in Bagdad en of er sprake is van een uitzonderlijke situatie als verwoord in rechtsoverweging 2.13.en miskend dat verweerder enkel op grond van de overweging dat nu het relaas ongeloofwaardig is bevonden het reeds in de zienswijze gedane beroep op artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/03/EG heeft afgewezen. Door de rechtgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden. Door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten heeft de rechtbank miskend dat het eerst in het verweerschrift van 21 mei 2010 uiteengezette standpunt dat in Bagdad er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83 tardief is en daarmee appellant de kans heeft ontnomen om daar adequaat op te reageren te meer omdat in het verweerschrift gelet op paragraaf 3.16 nog steeds geen afstand is genomen van de in het bestreden besluit gegeven uitleg over artikel 15 eerste lid aanhef en onder c Richtlijn 2004/63/EG. De rechtbank had het eerst in het verweerschrift d.d. 21 mei 2010 ingenomen standpunt dat er in Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing moeten laten en derhalve de bestreden beschikking dienen te vernietigen zonder de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
08/10 2010 21:32 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
. 1(8008/015
IM Toelichting: In het bestreden besluit is het beroep op artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83/EG afgedaan met de enkele overweging dat nu het asielrelaas van appellant ongeloofwaardig is bevonden, appellant zich niet kan beroepen op artikel 15 sub c Richtlijn 2004/B3/EG. Het geschil tussen verweerder en appellant beperkte zich derhalve tot de kwestie of het enkele gegeven dat het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden de conclusie rechtvaardigt dat appellant hiermee per definitie geen bescherming kan ontlenen aan artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83. In de gronden van beroep is om deze reden met name ingegaan op deze kwestie. In het verweerschrift, verzonden op 21 mei en twaalf dagen voor de zitting door appellant ontvangen, heeft verweerder zich voor het eerst uitgelaten over de kwestie of er in Bagdad sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij tevens opvalt dat verweerder geen afstand neemt van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt over de uitleg van artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83/EG en voor het overige enkel is verwezen naar jurisprudentie van Uw Afdeling. Doordat verweerder kort voor de zitting zich eerst uitlaat over de mate van willekeurig geweld in Bagdad, zonder overigens in te gaan op de overgelegde rapportages en onder handhaving van hetgeen in het bestreden besluit over artikel 15 sub c Richtlijn 2004/83 is overwogen is aan appellant de kans ontnomen om aannemelijk te maken dat er wel degelijk sprake is van een uitzonderlijke situatie in Bagdad. Buitendien nu ook in het verweerschrift gelet op paragraaf 3.16 onverkort wordt vastgehouden aan de in het bestreden besluit gegeven uitleg over artikel 15 sub c van de Definitierichtlijn kon van appellant niet worden verlangd alsnog aan de hand van stukken aan te tonen dat er wel degelijk sprake is van een uitzonderlijke situatie. Immers verweerder stelde zich ook in het verweerschrift nog steeds op het standpunt dat een asielzoeker van wie het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden per definitie niet onder de bescherming van artikel 15 sub c van Richtlijn 2004/83 valt. De rechtbank had dan ook dienen te volstaan met de overweging dat nu in het bestreden besluit het beroep op artikel 15 aanhef en onder c Richtlijn 2004/83 enkel is afgedaan onder de overweging dat het asielrelaas ongeloofwaardig is bevonden en in het geheel geen standpunt is ingenomen over de mate van willekeurig geweld in Bagdad het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 Awb en zal worden vernietigd en dat er geen termen aanwezig zijn om de rechtsgevolgen in stand te laten nu het ingenomen standpunt van verweerder in het verweerschrift tardief is en verweerder buitendien in het verweerschrift nog steeds geen afstand heeft genomen van het in het bestreden besluit ingenomen standpunt en daarmee appellant de mogelijkheid heeft ontnomen om op passende wijze te reageren op het zeer laat ingenomen standpunt over de mate van willekeurig geweld in Irak.
08/10 2010 21:32 FAX 0251247231
KRANENDONK MEINDERSMA
14009/015
îffl Redenen waarom appellant zich tot Uw Afdeling wendt met het verzoek het hoger beroep gegrond te verklaren, de aangevallen uitspraak te vernietigen, het beroep gegrond te verklaren en de beschikking van 23 februari 2009 te vernietigen. Appellant kiest domicilie op mijn kantoor