Raad vanState 201007300/1 /V2. Datum uitspraak: 1 5 augustus 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep v a n : de minister van Buitenlandse Zaken, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juni 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 4 6 4 7 8 in het geding tussen:
en de minister.
201007300/1 A/2
1.
2
15 augustus 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2 0 0 9 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen. Bij besluit van 1 december 2 0 0 9 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 0 juni 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 juli 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de eerste grief betoogt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij de vreemdeling in de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord omdat, aldus de rechtbank, niet valt uit te sluiten dat zij bij gelegenheid van een hoorzitting op haar betrekking hebbende omstandigheden naar voren zou hebben kunnen brengen die t o t gegrondverklaring van het bezwaar zouden hebben kunnen leiden. 2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 september 2 0 0 5 in zaak no. 2 0 0 5 0 5 2 1 1 / 1 ; www.raadvanstate.nl), vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en mag daarvan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene w e t bestuursrecht slechts worden afgezien, indien er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. 2.1.2. De vreemdeling heeft reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een mvv gemotiveerd de positie van vrouwen in Afghanistan in het algemeen en haar omstandigheden als analfabete vrouw in dat land in het bijzonder toegelicht. De minister is daarop in het besluit van 19 oktober 2 0 0 9 ingegaan en de vreemdeling heeft in het bezwaarschrift geen nieuwe argumenten daaromtrent naar voren gebracht. Daarmee is aan voormelde maatstaf voldaan. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat de vreemdeling tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten te berde brengt die mogelijk tot herroeping van het besluit zouden hebben kunnen leiden,
201007300/1 /V2
3
15 augustus 2 0 1 1
doet daaraan niet af. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 september 2 0 0 9 in zaak nr. 2 0 0 8 0 6 6 0 2 / 1 /V1 ; www.raadvanstate.nl) neemt de minister de beslissing om van het horen af te zien op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. De grief slaagt. 2.2. In de tweede grief klaagt de minister onder meer dat, samengevat weergegeven, de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de situatie in de door de Taliban beheerste gebieden in Afghanistan voor een analfabete v r o u w blijvend een belemmering vormt om te voldoen aan de eisen van het inburgeringsexamen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uitsluitend de vreemdeling die door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat is dit examen af te leggen, kan worden vrijgesteld van het afleggen ervan. Analfabetisme en de algemene situatie in Afghanistan kunnen niet worden aangemerkt als geestelijke of lichamelijke belemmering die het voor de vreemdeling blijvend onmogelijk maakt het examen af te leggen. 2.2.1. Artikel 3 . 7 1 a , tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2 0 0 0 (hierna: het Vb 2000) kan niet anders worden gelezen dan dat uitsluitend de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling die als gevolg van een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat is het basisexamen inburgering af te leggen, niet w o r d t afgewezen op de grond dat die vreemdeling het basisexamen niet met goed gevolg heeft afgelegd. Dat de wetgever uitdrukkelijk onder ogen heeft gezien dat vreemdelingen ook met andere belemmeringen kunnen worden geconfronteerd, maar daarin geen aanleiding heeft gezien hun met voorbijgaan aan het inburgeringsvereiste verblijf in Nederland toe te staan, blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke bepalingen over het inburgeringsvereiste {Kamerstukken II, 2 0 0 3 / 0 4 , 29 7 0 0 , nr. 3, blz. 13 en 14). Zo stelt deze Memorie van Toelichting onder meer dat het t o t de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling - en degene die belang heeft bij zijn komst naar Nederland - behoort om bepaalde belemmeringen t e overwinnen, en de vreemdeling die zich geconfronteerd ziet met andere belemmeringen, daar zelf een adequate oplossing voor moet vinden. 2.2.2. Zoals de Afdeling eerder onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke bepalingen over het inburgeringsvereiste heeft overwogen (uitspraak van 2 december 2 0 0 8 in zaak nr. 2 0 0 8 0 6 1 2 0 1 / 1 ; www.raadvanstate.nl), vormt analfabetisme als zodanig geen grond voor ontheffing van de inburgeringsplicht. Met haar overweging dat de vreemdeling, gelet op hetgeen bekend is over de situatie van v r o u w e n in door de Taliban beheerste gebieden in Afghanistan, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar blijvend een belemmering bestaat om te voldoen aan de eisen van het inburgeringsexamen, heeft de rechtbank ten onrechte het gestelde analfabetisme in het licht van de politieke situatie in Afghanistan aangemerkt als een blijvende belemmering van lichamelijke of geestelijke aard waardoor de vreemdeling niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen. In zoverre slaagt de grief.
201007300/1 /V2
4
15 augustus 2 0 1 1
2.3. De tweede grief richt zich voorts tegen het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit niet alleen betekent dat de echtgenoot van de vreemdeling niet in staat is haar bij te staan bij het verwerven van de kennis die nodig is voor het inburgeringsexamen, maar ook dat met dat besluit een inbreuk w o r d t gemaakt op artikel 8 van het Verdrag t o t bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte een objectieve belemmering aanwezig geacht door te overwegen dat de echtgenoot van de vreemdeling vóór diens naturalisatie als vluchteling in Nederland heeft verbleven. Volgens de minister gaat het om de vraag of de vreemdeling met recht niet is vrijgesteld van het vereiste dat zij met succes het inburgeringsexamen heeft afgelegd en is niet relevant of voor de echtgenoot al dan niet de mogelijkheid bestaat de vreemdeling in Afghanistan bij te staan bij het verwerven van de voor dat examen benodigde kennis. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte in de situatie van de echtgenoot een objectieve belemmering gezien voor het uitoefenen in Afghanistan van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, aldus de minister. 2.3.1. Niet in geschil is dat sprake is van gezinsleven tussen de vreemdeling en haar in Nederland verblijvende echtgenoot. Volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer T . l . en W . S . Ebrahim, arrest van 18 maart 2 0 0 3 , nr. 5 9 1 8 6 / 0 0 , JV 2 0 0 3 / 2 0 3 ) en van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 1 september 2 0 0 9 in zaak nr. 2 0 0 9 0 1 4 1 5 / 1 / V 1 , www.raadvanstate.nl) dient bij de beoordeling of artikel 8 van het EVRM de positieve verplichting met zich brengt een vreemdeling in staat te stellen t o t uitoefening van het gezinsleven in een bepaalde lidstaat, een "fair balance" te w o r d e n gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het betrokken algemeen belang van de lidstaat. Volgens paragraaf B 2 / 1 0 . 2 . 3 . 1 van de Vreemdelingencirculaire 2 0 0 0 dient bij gezinshereniging dan wel -vorming in ieder geval in de belangenafweging te worden betrokken of sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. 2.3.2. De vreemdeling heeft betoogd dat haar echtgenoot, voordat hij t o t Nederlander werd genaturaliseerd, over een verblijfvergunning asiel beschikte en daarom van hem niet kan worden gevergd naar Afghanistan terug te keren. Nu echter de minister onbestreden heeft gesteld dat deze vergunning de echtgenoot niet op individuele asielgerelateerde gronden is verleend maar op gronden, samenhangend met verblijf bij diens ouders, valt niet in te zien waarom de echtgenoot niet naar Afghanistan zou kunnen terugkeren totdat de vreemdeling het inburgeringsexamen met goed gevolg heeft afgelegd. Van een objectieve belemmering om terug te keren naar Afghanistan is dan ook geen sprake. Niet kan dan ook worden staande gehouden dat de minister niet in redelijkheid het belang van de Nederlandse staat bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid zwaarder heeft laten wegen dan het belang van de vreemdeling en haar echtgenoot het familieleden niet in Afghanistan maar in Nederland vorm te geven. Gelet hierop slaagt ook het tweede onderdeel van grief 2.
201007300/1 A/2
5
15 augustus 2011
2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. In aanmerking genomen hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de tegen deze uitspraak aangevoerde beroepsgronden geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 1 december 2009 alsnog ongegrond verklaren. 2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201007300/1/V2
3.
6
15 augustus 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II. III.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 0 juni 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 4 6 4 7 8 ; verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de V i n , voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E.E. Wolff, ambtenaar van staat.
w . g . Parkins-de Vin voorzitter
w . g . Wolff ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2 0 1 1 238. Verzonden: 1 5 augustus 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
28.-Juli 2010 10:12
Nr. 0147
P. 11
UItspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Regnr.; AWB 09/46478 VISUM UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen , eiseres, V-nummer
, woonplaats kiezende ten kantore van haar
gemachtigde, mr, I.M. Hagg, advocaat te Amsterdam, en
de ministervan Buitenlandse Zaken, verweerder. I PROCESVERLOOP Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op hebben.
en de Afghaanse nationaliteit to
Bij brief van 19 Juli 2009 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een • machtiging tot voorlopig verblijf ( m w ) met als doel 'verblijf bij echtgenoot'. Op deze aanvraag om afgifte van een mw, zijnde een visum in de zin van het Soeverein Besluit van 12 december 1813, is door verweerder op 19 oktober 2009 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op I december 2009 het bezwaar ongegrond verklaard, Bij brief van 10 december 2009 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 april 2010. Eiseres is verschenen bij gemachtigde. Tevens was de echtgenoot van eiseres, - ter zitting aanwezig, Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr, J,N. Mons. II OVERWEGINGEN I Ingevolge artikel 72, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mw, voor de toepassing van hoofdstuk 7 vnn de Vw2000 (betreffende rechtsmiddelen), gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier gegeven krachtens de Vw 2000. 2 Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde mw. Daartoe heeft eiseres betoogd dat zij van het inburgeringsverciste dient te worden ontheven, aangezien zij analfabeet is. Eiseres betoogt dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden
28. J-uli 20-10 10:13
Nr. 0147
P. 12
Regnr.: AWB 09/46478 VISUM 2
met de individuele omstandigheden van het geval. Eiseres is afkomstig uit een gebied in Afghanistan onder de Taliban waar zij als vrouw geen opleidingsmogelijkheden heeft gehad en heelt, zodat het haar niet kan worden verweten dat zij onvoldoende opleiding heeft om met goed gevolg een inburgeringstoets af te leggen. Dat zij blijvend niet kan voldoen aan de inburgeringsvereisten is derhalve niet het gevolg van haar eigen keuze. Verwezen is in dit verband naar het algemeen ambtsbericht betreffende Afghanistan van maart 2009, paragraaf 3.4.4. Wat betref) toegang tot onderwijs wordt in Afghanistan onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Verweerder discrimineert indirect door een inburge rings vereis to te stellen waaraan mannen wel en vrouwen niet zullen kunnen voldoem. Eiseres heeft zich voorts beroepen op artikel S van het Europees Verdrag lot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), gezien de geschiedenis van haar echtgenoot en het feit dat het voor hem onmogelijk is om terug to gaan naar Afghanistan. Er is sprake van objectieve beletselen, Ten slotte heeft eiseres gesteld dat zij ten onrechte niet is gehoord. Eiseres heeft zich beroepen op een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem van 10 april 2008 (UN BE95S9). Verweerder heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan de inherento afivijkingsbevoegdheid, 3 Verweerder stelt dat eiseres niet voor een m w in aanmerking komt, omdat niet gebleken dan wel is aangetoond dat 2ij het basisexamen inburgering als bedoeld in artikel 3.98a van het Vreemde fingen besluit (Vb) 2000 met goed gevolg heeft afgelegd en evenmin is aangetoond dan wel gebleken dat eiseres is vrijgesteld van het vereiste te voldoen aan de inburgerïngsplicht zoals neergelegd in de Wet inburgering. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet noopt tot toelating. Verweerder verwijst naar jurisprudentie van de AbRS van 8 december 2008 (LJN BG6209) en AbRS van 9 februari 2009 (LJN BH576I). 4 De aanvraag om afgifte van een m w wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning (regulier) in Nederland (zie hoofdstuk BI/1.! van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000). Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vw, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen verleend, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Daarbij is bepaald dat aan de vergunning voorschriften kunnen worden verbonden. Artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a» van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vermeldt dat de in artikel 14, tweede lid, van de Vw bedoelde beperkingen verband kunnen houden met gezinshereniging. Artikel 16, eerste lid, panhef en onder h, van de Vw bepaalt dat de aanvraag kan worden afgewezen indien de vreemdeling die niet behoort tot een der categorieën, bedoeld in artikel 17, eerste lid, na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland inburgerïngsp lieh tig zou zijn op grond von de artikelen 3 en 5 van de Wet inburgering en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij. Het beleid met betrekking tot liet inburgeringsvereïste is neergelegd in hoofdstuk B 1/4.7 van deVc.
28.'Juli 2010 10:13
Nr. 0147
P. 13
Regnr.; AWB 09/46478 VISUM 3
5 Niet in geschil is dat eiseres het examen niet (met goed gevolg) heeft afgelegd. In geschil is of eiseres voldoende heeft aangetoond dat zij vanwege haar belemmeringen blijvend niet in staat Is het examen af te leggen. 5.1 De rechtbank overweegt als volgt. Uit de parlementaire geschiedenis bij de Wet inburgering in het buitenland (Wib) - voor zover hier van belang - volgt het volgende. 'Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling, en degene die belang heeft bij zijn komst naar Nederland, om (...) belemmeringen te overwinnen, ook indien dat in een voorkomend geval meer motivatie, doorzettingsvermogen en financiële investering vergt. Om die reden 2al de vreemdeling die niet beschikt over voldoende tijd of financiële middelen om, bijvoorbeeld, naar de cursuslocatie te reizen, die niet beschikt over de technische voorzieningen om onderwijs op afstand te kunnen volgen, of die 2ich geconfronteerd ziet met andere belemmeringen, daar zelf een adequate oplossing voor moeten vinden. Het enkele feit dat hij daarin niet slaagt, vormt geen reden om hem met voorbijgaan aan het nieuwo in burge ringsvereiste tot Nederland toe ta laten, Daarmee zouden immers de effecten van het nieuwe inburgeringsvereiste op de selectie van vreemdelingen die voldoende zijn gemotiveerd om In te burgeren en op do voorspoedige integratie na aankomst in Nederland, teniet worden gedaan, (Kamerstukken II, 2003/04,29700, nr. 3, blz. 13-14). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van do wettelijke bepalingen over het inburgeringsvereiste (Kamerstukken II2004/2005,29 700, nr. 6, blz. 40-41 ) komt naar voren dat het ook voor analfabeten in beginsel mogelijk moet worden geacht om het basisexamen inburgering met goed gevolg af to leggen. Met betrekking tot het beroep van eiseres op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank, gelet op het voorgaande, als volgt. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de hoorplicht vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftprocedure. Van het horen kan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afge2ien indien er naar objectieve maatstaven bezien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit Gelet op het bezwaar van eiseres en de daarin naar voren gebrachte standpunten - eiseres is analfabeet, verstoken van onderwijs en beoogt verblijf bij haar echtgenoot die inmiddels genaturaliseerd is, maar voor wie een objectieve belemmering bestaat om terug te keren naar Afghanistan - waar verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende op is ingegaan kon niet op voorhand worden uitgesloten dat namens eiseres tijdens de hoorzitting individuele, op haar betrekking hebbende, feiten en omstandigheden naar voren zouden zijn gebracht die tot gegrondverklaring van het bezwaar zouden hebben kunnen leiden. Moewei uit de parlementaire geschiedenis bij de Wib volgt dat de verantwoordelijkheid om de benodigde kennis van de Nederlandse taal en samenleving in het land van herkomst te verwerven primair bij eiseres en referent ligt en dat het voor analfabeten in beginsel mogelijk moet worden geacht om hel basisexaincn inburgering mei goed gevolg af te leggen, kan verweerder naar het oordeel ven de rechtbank zich niet zonder meer op het standpunt stellen dat in het onderhavige geval geen grond bestond om eiseres van de mburgeringsplicht te ontheffen. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2008 ( U N BG6209) acht de
28. J-uli 2040 10:14
Nr, 0147
P. 14
Regnr.: AWB 09/46478 VISUM 4
rechtbank daartoe onvoldoende, nu deze jurisprudentie ziet op de situatie van Marokkaanse vrouwen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, mede gelet op hetgeen bekend is van de situatie van vrouwen in de door de Taliban beheerste gebieden in Afghanistan, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er voor haar blijvend een belemmering bestaat om te voldoen aan de eisen van het inburgeringsexamen, waarbij het voor haar niet mogelijk is die belemmering te ovenvinnen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de echtgenoot van eiseres weliswaar inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft, maar aanvankelijk in Nederland heeft verbleven als toegelaten vluchteling uit Afghanistan. De rechtbank leidt hieruit af dat er voor de echtgenoot een objectieve belemmering bestaat zich naar Afghanistan te begeven. Dit betekent niet alleen dat de echtgenoot van eiseres niet in de gelegenheid is eiseres bij te staan bij het verwerven van de voor het inburgeringsexamen benodigde kennis, het betekent ook dat door het bestreden besluit een inbreuk wordt gemaakt op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (ÊVRM). De rechtbank overweegt ten overvloede dat, voor zover zij kan beoordelen, verweerder een aan eiseres te verlenen vergunning tot verblijf kan verlenen onder de voorwaarde dat eiseres in Nederland alsnog aan de eisen van het inburgeringsexamen voldoet. 6 Gelet op het vorenstaande dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb en dient het beroep gegrond te worden verklaard. 7 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,(I punt voor het beroepschrift en I punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van £ 437,- en een wegingsfactor I).
Nr. 0147
28- Juli 2010 10:14
P. 15
Regnr.: AWB 09/46478 VISUM 5
in
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravennage, RECHTDOENDE: verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; bepaalt dat verweerder met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen binnen 6 weken na de datum van verzending van deze uitspraak aan partijen een nieuw bestuit neemt op het bezwaarschrift van 27 oktober 2Û09; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €874,-; gelast verweerder eiseres het door haar betaalde griffierecht van 6 150,- te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. E. Kouwenhoven, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.R. van Veen.
Uitgesprokejriffhet openbaar op 30 juni 2010.
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen dczo uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC Den Haag (nadere informatie www.raadvanstate.nl).
Afschrift verzonden op: q n jyijj
28. A l i 2010 10:09
Nr. 0147
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2e Visadienst
AAff:
Wil"!*!
BEHANDELD: DD:
Onderdeel ConiaaperMon DowWesnummerti) Daüim
Onskenmejk Uwkenmetk BiyaocCrt) Onderwerp
Postadres: Postbus 30120,2500 GC Den Haag
OezoetaJre* BcrdewjWBan 63
Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken ft" Postbus 20019 2500BA's-GRAVBNHAGE
Den Haag
m 77a
8633
Proces Procesvertegenwoordiging, vestiging Den Haag mr. B.H.C.M. Nollen [070)7795411 28 juli 2010
9912.16.8104
Hoger beroep Minister van Buitenlandse Zaken
Hierbij ontvangt ü het hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank 'a-Gravenhage van 30 Juni 2010, verzonden op diezelfde datum, met kenmerk Awb 09/46476. De machtiging tot het instellen van het hoger beroep is bijgevoegd. Blijkens de bestreden uitspraak is de Minister gehouden binnen 6 weken na de datum waarop de uitspraak is verzonden -30 juni 2010- een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Nu de Minister zich niet met deze uitspraak kan verenigen verzoek ik D bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat do Minister geen nieuwe beslissing hoeft te nemen voordat Uw Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Voor zover griffiegelden verschuldigd zijn machtig Ik U deze van de bij U lopende rekening-courant van de Immigratie- en Naturalisatiedienst af te schrijven. Hoogachtend,
mr, BlE£rM. Nollen senior procesvertegenwoordiger
P.
r. 0147
P. 3
28. Juli 20-10 10:10 R A A D V A N STATE INGEKOMEN
2 8 JOL 2010
BEHANDELD: DD:
van State
A/deling bestuursrecht Vreemdelingenzaken Postbus 20019 250DBA'a-GRAVBNHAGB
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van; de Minister van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage, appellant, gemachtigde: mr. B.H.C.M. Nollen, ambtenaar bij het Ministerie van Justitie Tegen: de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 juni 2010 met kemnerkAwb 09/46476 Inzake: met kenmerk 9912,16.8104 aan te duiden als verweerster, gemachtigde: mr. LM.Hagg advocaat te (1016DK) Amsterdam, aan deWeatermarktZa Proces Procesvertegenwoordiging BordewijkIaan62 2591XR Den Haag Postbus 30120 2500 GC Den Haag rar.P.P.Zweedijk 070779 7118
28. d u l i 2010 10:10
Nr. 0147
1
TnlpMIng
De Minister komt In hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 'sGravenhage van30 Juni 2010, verzonden op diezelfde datum, met kenmerk 09/46478 {productie), in welke zaak de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 decembei 2009 -waarbij het bezwaar van verweerster tegen de afwijzing van haar Aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mw) met als doel "verblijf bij echtgenaot"ongegrond is verklaard • gegrond heeft verklaard, dit besluit heeft vernietigd, de Minister beeft opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld. 2
Achtergronden Verweerster heeft op 19 juli 2009 een aanvraag Ingediend om verlening van een mw met als doel "verblijf bij echtgenoot". BIJ beschikking van 19 oktober 2009 heeft de Minister de aanvraag van verweerster afgewezen. Het tegen deze beschikking Ingestelde bezwaar is bij beschikking van 1 december 2009 ongegrond verklaard. Tegen deze beschikking heeft verweerster bij beroepschrift van 10 december 2009, aangevuld bij schrijven van 15 Januari 2010, beroep ingesteM, Het ingestelde beroep heeft geleld tot de thans bestreden uitspraak,
3
Grieven Grief 1
3.1.
Na in de eerste twee alinea's van rechtsoverweging 5,1, de parlementaire geschiedenis van de Wet inburgering in het buitenland (Wib) te hebben besproken en in de vierde alinea te zijn Ingegaan op de geschiedenis van de totstandkoming van de hoorplicht, overweegt de rechtbank in de vijfde alinea van rechtsoverweging 3.1. ten onrechte als volgt, "Gelet op het bezwaar van eiseres en de daarin naar voren gebrachte standpunten -eiserea is analfabeet, verstoken van onderwijs en beoogt verblijf bij haar echtgenoot die Inmiddels genaturaliseerd Is, maar voor wie een objectieve belemmering bestaat om terug te keren naar Afghanis tan- waar verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende op is ingegaan kon niet op voorhand worden uitgesloten dat namens elseres tijdens de hoorzitting Individuele, op haar betrekking hebbende, feiten en omstandigheden naar voren zouden zijn gebracht die tot gegrondverklaiing van het bezwaar zouden hebben kunnen leiden* Grief 2
9.2.
Vervolgens overweegt de rechtbank in de daarop volgende alinea's van rechtsoverweging S.l. op pagina 3 en 4 van de bestreden uitspraak ten onrechte het navolgende. "Hoewel uit de parlementaire geschiedenis bij de Wib volgt dat de verantwoordelijkheid om de benodigde kennis van de Nederlandse taal en samenleving in het land van herkomst te verwerven primair 2
Nr. 0147
bij eiseres en referent ligt en dat het voor analfabeten In beginsel mogelijk moet worden geacht om het basisexamen Inburgering met goed gevolg af te leggen, lean verweerder naar het oordeelvan de rechtbank zich nfet zonder meer op het standpunt stellen dat in het onderhavige geval geen grond bestond om cis e res van de inburgeringsplicht te ontheffen. Verweerders verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2008 (UN BG6209) acht de rechtbank daartoe onvoldoende, nu deze jurisprudentie ziet op de situatie van Marokkaanse vrouwen, De rechtbank la van oordeel dat eiseres, mede gelet op hetgeen bekend is van de situatie van vrouwen in de door de Taliban beheerste gebieden in Afghanistan, voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er voor haar blijvend een belemmeiing bestaat om te voldoen aan de eisen van het inburgeringsexamen, waarbij het voor haar niet mogelijk is die belemmering te overwinnen. De rechtbank acht hierbij van belang dat dé echtgenoot van olseres weliswaar Inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft, maar aanvankelijk in Nederland heeft verbleven als toegelaten vluchteling uit Afghanistan, De rechtbank leidt hieruit af dat er voor de echtgenoot een objectieve belemmering bestaat zich naar Afghanistan te begeven. Dit betekent niet alleen dat de echtgenoot van elseres niet In de gelegenheid ia eis eres bij te staan bij het verwerven van de voor het inburgeringsexamen benodigde kennis, het betekent ook dat door het bestreden besluit een Inbreuk wordt gemaakt Op artikel B van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (BVRMJ. De rechtbank overweegt ten overvloede dat; voor zover zij kan beoordelen, verweerder een aan eiseres te verlenen vergunning tot verblijf kan verlenen onder de voorwaarde dat ebexes In Nederland alsnog aan de eisen van het inburgeringsexamen voldoet." Op de hiervoor genoemde en bestreden overwegingen van de rechtbank berusten rechtsoverwegingen 6 en 7 van de bestreden uitspraak. Gegrond bevinding van de hiervoor geformuleerde grief tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan, Toelichting op de grieven In deze procedure U (met name] in geschil de vraag in hoeverre van verweerster verwacht kan worden dat zij in Afghanistan voldoet aan het vereiste dat zij met succes het inburgeringsexamen aflegt, atvorena haar de gevraagde mw wordt verleend. Daarbij la van belang het -niet in geschil zijnde- feit dat verweerster analfabeet is. Ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen op grond van het niet voldoen aan het lnburgeringsvereiste, indien de desbetreffende vreemdeling ten genoegen van de Minister van Justitie heeft aangetoond door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn het basisexamen Inburgering, bedoeld in artikel 3.98a Vb, af te leggen, 3
28. J u l i 20-10 10:11
Nr. 0147
Ingevolge artikel 3-10, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (W) legt de vreemdeling die door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet In staat is het basis examen Inburgering, bedoeld In artikel 3.98a Vb, af te leggen, een verklaring over van het model dat als bijlage 19 bij het W is gevoegd, dat is ingevuld en ondertekend dooreen door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige. Volgens paragraaf B1/4.7,2. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) Is een vreemdeling> indien hij een ernstige lichamelijke en/of geestelijke belemmering heeft, van het examen inburgering buitenland ontheven. De desbetreffende vreemdeling dient zelf aan te tonen dat hij voor de ontheffing in aanmerking komt. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke bepalingen, over het lnburgerlngsverelste (nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken 112004/2005,29 700, nr,6, blz. 40-41) komt naar voren dat het ook voor analfabeten in beginsel mogelijk moet worden geacht om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen, 3.6.
Uit vaste jurisprudentie van uw Afdeling volgt dat het enkele feit dat een vreemdeling analfabeet is geen aanleiding vormt die vreemdeling vrij te stellen van het loburgeringsveretote. Vergelijk onder meer. - AbRS, 2 december 2008; IJN; BG6209; - AbRS, 9 februari 200$;JV2003/151. De Minister meent dat derhalve met recht en op goede gronden besloten is verweerster niet vanwege haar analfabetisme vrij te stellen van het vereiste dat zij met succes het inburgeringsexamen heeft afgelegd.
3.7.
De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien in de algemene situatie in Afghanistan een grond te vinden voor het oordeel dat de Minister het Inburgeringsvereiste toch niet aan verweerster mag tegenwerpen. De rechtbank spreekt daarbij zelfs over een blijvende belemmering voor verweerster, De Minister begrijpt de rechtsoverweging van de rechtbank aldus dat de rechtbank daarbij doelt op de omstandigheid dat onder de Taliban vrouwen in Afghanistan (blijvend) verstoken zijn van onderwijs.
9.8.
De Minister kan de rechtbank op dit punt niet volgen, Niet kan worden ingezien dat de algemene situatie in Afghanistan een geestelijke of lichamelijke belemmering inhoudt die het verweerster blijvend onmogelijk maakt het inburgeringsexamen af te leggen. Bovendien heeft verweerster, indien en voor zover zij zich op een dergelijke belemmering wil beroepen, niet de In artikel 3.10, eerste lid, W bedoelde verklaring overgelegd.
3.9.
Voor zover de algemene situatie in Afghanistan beschouwd moet worden als een verklaring voor het feit dat verweerster analfabeet is, kan het beroep op die algemene situatie evenmin slagen. Immers, als gezegd vormt het enkele feit dat een vreemdeling analfabeet is geen aanleiding die vreemdeling vrij te stellen van de verplichting het Inburgeringsexamen succesvol af te ronden. Daarbij Is niet relevant waarom de vreemdeling niet gealfabetiseerd Is. 4
P. 6
2 8 . 0 u l i 2010 10:11
Nr. 0147
3.10.
Indien en voor zover de rechtbank de algemene situatie la Afghanistan ds een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de beoordeling heeft betrokken, meent de Minister dat de rechtbank ook op dit punt niet kan worden gevolgd. Immers, voor de toepassing van artikel 4;84 Awb is vereist dat de vreemdeling bijzondere individuele omstandigheden aanvoert die nopen tot afwijking van de beleidsregel. Niet valt in te zien hoe de algemene situatie in Afghanistan als bijzondere individuele omstandigheid kan worden aangemerkt.
3.11.
De Minister begrijpt de bestreden uitspraak aldus dat de rechtbank van oordeel ia dat de Minister verweerster nu Juist In de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord omdat niet valt uit te sluiten dat verweerster bij gelegenheid van een hoorzitting op haar betrekking hebbende (naar de Minister begrijpt: individuele) omstandigheden naar voren zou hebben kunnen brengen die tot gegrondverkladng van het bezwaar zouden hebben kunnen lelden.
3.12.
De Minister meent dat de rechtbank daarin evenmin kan worden gevolgd. De Minister dient, volgens de jurisprudentie van uw Afdeling, het besluit van horen af te zien te nemen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat (zijdens) verweerster tijdens een hoorzitting wellicht alsnog gezichtspunten te berde zouden worden gebracht die niet In het bezwaarschrift zijn vervat en zouden kunnen leiden tot gegrondverklarlng van het bezwaar, maakt dit niet anders. Vergelijk: - AbRS, 2 november 2007,-200704764/1 (productie 2).
3.13.
De Minister concludeert daarom dat het oordeel van de rechtbank dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden de toets der kritiek niet kan doorstaan.
3.14.
De Minister concludeert, gelet op het vorenstaande, dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerster niet wordt vrijgesteld van het InbuTgeringsverelste.
3.15.
De Minister meent dat de bestreden uitspraak reeds om die reden niet in stand kan blijven.
3.16.
De Minister meent voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake ts van een schending van artikel 8 BVRM. Bvenzeer ten onrechte heeft de rechtbank daarbij een objectieve belemmering aanwezig geacht door te overwegen dat de echtgenoot van verweerster, alvorens hij is genaturaliseerd, ais vluchteling in Nederland heeft verbleven.
5
P. 1
23.'J-ut i 2040 10:11
Nr. 0147
3.17,
In de viste van de Minister heeft de rechtbank miskend dat de vraag die in de onderhavige procedure aan de orde is, luidt oi verweerster met recht niet Is vrijgesteld van het vereiste dat zij met succea her inburgeringsexamen heeft afgelegd, In dat kader Is niet relevant of voor de echtgenoot van verweerster al dan niet de mogelijkheid bestaat verweerster In Afghanistan bij te staan bij het verwerven van de voor het inburgeringsexamen benodigde kennis. In het ter zake relevante beleid is Immen niet weergegeven dat ontheffing van het vereiste van het behalen van het inburgeringsexamen plaatsvindt Indien de vreemdeling bij de voorbereiding van het inburgeringsexamen geen bijstand heeft kunnen verkrijgen van een hier te lande verblijvend familielid.
3.1S.
In het kader van de vraag of verweerster met recht niet is vdjgeateld van het vereiste dat zij met succes het inburgeringsexamen heeft afgelegd en in hoeverre dat resulteert in een schending van artikel 8 BVHM, is wèt relevant of gebleken is van een blijvende onmogelijkheid voor verweerster het inburgeringsexamen met succes af te leggen en daarmee in het bezit te komen van de door haar gewenste mw voor verblijf bij haar echtgenoot. In een dergelijk geval zou immers het standpunt ingenomen kunnen worden dat het tegenwerpen van het mw-verelsre, wegens het niet succesvol afleggen van het Inburgeringsexamen, een blijvende schelding tussen verweerster en haar echtgenoot tot gevolg heeft, die mogelijk als een schending van artikel 6 HVRM kan worden aangemerkt.
3.19.
De Minister meent dat van een blijvende onmogelijkheid voor verweerster om het Inburgeringsexamen met succes af te leggen niet Is gebleken. Daarbij acht de Minister van belang dat niet Is gebleken dat verweerster al het mogelijke gedaan heeft teneinde het inburgeringsexamen succesvol af te ronden, maar daarin desondanks niet Is geslaagd. Vergelijk . EHRM, 20 oktober2005;JV2006J273,
3.20.
Overigens meent de Minuter dat de rechtbank niet zonder nadere motivering als haar oordeel heeft kunnen geven dat sprake la van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen. De Minister wijst er daarbij op dat de echtgenoot van verweerster eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder t Vw heeft ontvangen. Hem Is verblijf toegestaan bij zijn hier te lande verblijvende ouders aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder c, Vw Is verleend. De Minister meent dat uit het vorenstaande niet zonder meer kan wórden afgeleid dat de situatie In Afghanistan voor de echtgenoot van verweerster persoonlijk zodanig gevaarlijk is dat hij niet naar dat land kan terugkeren,
3.21.
De Minister concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een schending van artikel 8 BVRM. Ook om die reden kan de bestreden uitspraak In de viele van de Minister niet in stand blijven.
6
P. 8
28. J-uî ï 2(H0 10:12
Nr. 0147
3.22.
Geheel ten overvloede merkt de Minister nog op dat de suggestie van de rechtbank, zoals weergegeven In de laatste alinea van rechtsoverweging 5.1 op pagina 4 van de bestreden uitspraak het succesvol afleggen van het lnburgerlngsexamen als vereiste voor het verkrijgen van een mw en het bezitten van een mw als vereiste voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd miskent. Uitgangspunt is Immers om dat de Nederlandse overheid In staat wordt gesteld te onderzoeken of een vreemdeling aan alle voorwaarden voor vergunningverlening voldoet zonder dat de Nederlandse overheid voor een voldongen relt geplaatst wordt door de aanwezigheid van die vreemdeling hier te lande. Indien de suggestie van de rechtbank zou moeten worden gevolgd zou dat uitgangspunt worden verlaten,
3.23,
Gelet op al het vorenstaande meent de Minister dat de bestreden uitspraaic niet In stand kan blijven en dient te worden vernietigd.
4
Conclusie De Minister concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrondverklarlng van het door verweerder tegen het besluit van 1 december 2009 ingestelde beroep,
Den Haag, 29 Juli 2010
mr. B.H.C.M. Nollen, senloxpmcesvertegenwoordlger
Minuterie van Justitie Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Postbus 30120 2500GCDBNHAAG telefoon 070 -773 4927 telefax 070- 779 470B
7
P. 9