Raad
vanState 201001722/1/V3 Datum uitspraak: 9 augustus 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de minister van Justitie (hierna: de minister), appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) van 9 februari 2010 in zaak nr. 10/03571 in het geding tussen: (hierna: de vreemdeling) en de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris; lees: de minister).
201001722/1/V3
1.
2
9 augustus 2 0 1 0
Procesverloop
Bi] besluit van 1 3 januari 2 0 1 0 is ten aanzien van de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel toegepast, die nadien is voortgezet. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 9 februari 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 februari 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen, onder verwijzing naar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Saadi tegen het Verenigd Koninkrijk, arrest van 29 januari 2 0 0 8 , nr. 1 3 2 2 9 / 0 3 , RJ&D ECHR 2 0 0 8 , J V 2 0 0 8 / 1 0 4 , dat bij een vrijheidsontneming op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2000) met "due diligence" dient te worden gewerkt en de minister vanaf 18 januari 2 0 1 0 dit niet heeft gedaan, nu het negen dagen heeft geduurd om het dossier van de vreemdeling over te dragen aan het Bureau Dublin en van bijzondere niet aan de minister toe te rekenen omstandigheden niet is gebleken. Hiertoe betoogt de minister in de eerste plaats dat de vraag of hij voldoende voortvarend gehandeld heeft geen rol kan spelen bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het opleggen en laten voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel die, zoals in dit geval, is gebaseerd op artikel 6 van de V w 2 0 0 0 . Voorts stelt de minister zich op het standpunt dat "due diligence" is betracht en de vrijheidsontneming niet onredelijk langer heeft geduurd dan noodzakelijk, nu hij diverse handelingen heeft verricht en het dossier van de vreemdeling reeds op 20 januari 2 0 1 0 naar het Bureau Dublin heeft verzonden. 2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 26 juli 2 0 1 0 in zaak nr. 2 0 0 9 0 9 9 4 5 / 1 / V 3 , www.raadvanstate.nl) vloeit uit voormeld arrest voort dat de minister, daargelaten het doel van een t o t vrijheidsontneming strekkende maatregel, in het algemeen voortvarend moet handelen teneinde een onnodig lange duur van vrijheidsontneming te voorkomen. Het vereiste van "due diligence" in de betekenis van voortvarend handelen kan derhalve ook van toepassing zijn bij een maatregel op grond van artikel 6 van de V w 2 0 0 0 . In zoverre faalt de grief.
201001722/1/V3
3
9 augustus 2010
2.1.2. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 juli 2010 in zaak nr. 200908081/1/V3, www.raadvanstate.nl) is het doel van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, de desbetreffende vreemdeling te beletten zich toegang te verschaffen tot Nederland en daarmee tot het Schengen-gebied. Indien een vreemdeling de toegang is geweigerd, dient hij zich op eigen initiatief zo spoedig mogelijk te begeven naar een land waar hem mogelijk wel toegang wordt verleend. Anders dan in het geval van inbewaringstelling op grond van artikel 59 van de Vw 2000, dat ziet op een zich reeds op het Nederlands grondgebied verblijvende vreemdeling, is bij het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 geen zicht op uitzetting vereist. Gelet hierop zal de minister niet in alle gevallen na toepassing van artikel 6 van de V w 2000 onmiddellijk handelingen moeten verrichten om het vertrek te bewerkstelligen. In die gevallen echter waarin de minister handelingen verricht om het vertrek van de desbetreffende vreemdeling naar zijn land van herkomst of een ander land waartoe hij toegang kan verkrijgen, te faciliteren en waarin de duur van de vrijheidsontneming mede van het handelen van de minister afhankelijk wordt, zal hij daarbij, evenals bij een maatregel op grond van artikel 59 van de Vw 2000, voortvarend moeten handelen. Op 17 januari 2010 heeft de staatssecretaris het voornemen uitgebracht om de aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen af te wijzen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 9, tweede lid, van de Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend {hierna: de Verordening). De vreemdeling heeft op dezelfde dag een zienswijze ingediend. Op 18 januari 2010 heeft de staatssecretaris naar aanleiding hiervan in de asielprocedure schriftelijk aan de vreemdeling laten weten niet af te zien van de claimprocedure. Twee dagen later, op 20 januari 2010, heeft de minister het dossier van de vreemdeling verzonden naar het Bureau Dublin. De enkele omstandigheid dat de dossier eerst op 26 januari 2010 bij dit bureau is ontvangen betekent, gelet op de door de minister verrichte handeling, niet dat in dit geval niet met gepaste voortvarendheid te werk is gegaan. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de minister niet de vereiste voortvarendheid heeft betracht. De grief slaagt derhalve. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 13 januari 2010 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. 2.3. In beroep heeft de vreemdeling aangevoerd dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij voortvarend heeft gehandeld ter zake van het vertrek van de vreemdeling.
201001722/1/V3
4
9 augustus 2010
Hiertoe heeft de vreemdeling onder meer betoogd dat eerst na vijftien dagen de Dublin-claim is ingediend bij de Poolse autoriteiten. 2.3.1. Uit het vorenstaande volgt dat de minister na 18 januari 2010 aanleiding heeft gezien de vreemdeling in diens vertrek te faciliteren door een claimprocedure op grond van de Verordening te starten, zodat de duur van de vrijheidsontneming vanaf dat moment mede afhankelijk is geworden van het handelen van de minister in de asielprocedure. Na de verzending van het dossier van de vreemdeling is op 1 februari 2010 de Dublin-claim verzonden naar de Poolse autoriteiten. De enkele omstandigheid dat de minister in dit opzicht sneller had kunnen handelen, betekent, gelet op het totaal van de door de minister verrichte handelingen, niet dat hier niet met gepaste voortvarendheid te werk is gegaan. De beroepsgrond faalt derhalve. 2.4.
Het beroep van de vreemdeling is ongegrond.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201001722/1 /V3
3.
5
9 augustus 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III. IV.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 9 februari 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 0 3 5 7 1 ; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond; w i j s t het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T . M . A . Claessens en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A . A . Snijders, ambtenaar van Staat.
w . g . Parkins-de Vin voorzitter
w . g . Snijders ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2 0 1 0 279 Verzonden: 9 augustus 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Model AI19 Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of p l a a t s ingevolge a r t . 6 lid 1 of lid 1 en 2 van de Vreemdelingenwet 2000 V-nummer : Kmar/Xpol nummer Piketadvocaat
: S77539
:
Tel:
Ondergetekende, P. Visser, adjudant onderofficier (X) ambtenaar der Koninklijke Marechaussee, belast met de grensbewaking en dienstdoend als Hoofd van de Doorlaatpost ( ) ambtenaar van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond ( ) directeur van een grenslogies, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement regime grenslogies. Overwegende dat, aaq Achternaam : Voorna(a)m(en) : Geslacht : Mannelijk Geboortedatum : Geboorteplaats : Geboorteland : Palestijnse autoriteiten Nationaliteit : Palestijnse Burgerlijke staat : Tesamen met zijn kinderen jonger dan 16 jaar de toegang tot Nederland geweigerd is op grond van : OO
artikel 13 juncto artikel 5 van de Verordening (EG) Nr. 562/2006 van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (voor onderdanen van derde landen - kort verblijf)
( )
Artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000 (voor onderdanen van derde landen - lang verblijf)
( )
artikel 3, lid 1 onder d van de Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 8.S of 8,5 van het Vreemdelingen besluit 2000(voor personen die vallen onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer of onderdanen van België' en Luxemburg) (eventueel hieronder overige gegevens vernielden)
wordt aan betrokkenefn) op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 de verplichting opgelegd zich op te houden in : Cellencomplex Schiphol Deze beschikking is door mij onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt. Nadat ik aan betrokkene de strekking en inhoud van deze aanwijzing medegedeeld had, (X) ( ) ( )
in de Nederlandse taal, welke door de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt; in de taal, welke door mij verbalisant en de vreemdeling in voldoende mate beheerst wordt; d.m.v. tolk, inde taal van het tolkencentrum, :
verklaarde hij de inhoud van deze beschikking te begrijpen. Schiphol, 13 januari 2010
(handtekening)
Beroep Deroep tegen deze maatregel kan schriftelijk worden ingesteld bij de rechtbank te 's-Gravenhage, Centraal inschrijfbureau vreemdelingenzaken, Postbus 1621, 2003 BR, Haarlem. Na indiening van een eerste beroep (of eerste kennisgeving van delND) zuitu - indien de maatregel niet voor die tijd opgeheven is - (uiterlijk) op de 35e dag na aanvang van de vrijheidsontneming door een rechtbank gehoord worden. De oproep om op de 2i'tting te verschijnen ontvangt u op het moment dat u naar de rechtbank vervoerd zal worden.
6. FAJW(,i7:5l/
PV Den HiagKi M-^-V
Nr. 1939
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zlttinghoudeude te Amsterdam zaaknummer AWB1Û/0357! uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingeiizakei V-nn in het geding tussen,' geboren op I, van Palestijnse nationaliteit, eiser,, gemachtigde: mr. JJ. Eizenga, advocaat te Utrecht
en: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, ^ gemachtigde: mr. T. Nauta, werkzaam bij defcnrnigratie-en Nat Ministerie van Justitie.
lisatiedienst van het
1. Procesverloop Op 5 januari 2010 is eiser op grond van artikel 5 van de Verordoi ig (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol c toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op 13 januari 2010 de vryheij »ntneraenda maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede Kd, van de Vreemdelingenwk (Vw) 2000 toegepast B(J beroepschrift van 27 Januari 2010 heeft eiser beroep ingesteloj tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsonmernende maatregel Ingevolge artikel 94> eerste lid, van de Vw 2000 houdt het DÉ toekenning van schadevergoeding.
tevens in een verzoek om
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting varj 5 februari 2010. Eiser is in penoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerqer is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig :JM Abdel Gawad, tolk in ds Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitrin gesloten. Op 5 februari 2010 heeft de rechtbank het onderzoek heropend ctaat hst onderzoek niet volledig is geweest Verweerder heeft bij f « van 8 februari 20li aanvullende informatie verstrekt. Eiser heeft daarop dezelfde dag per fax gereageerd. Baide partijen hebben toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten. De; rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 9 februari 2010.
Ontysjiïsi ii id
9. F*:-, iç.^g
ó.Feb.
20iÖ/|l7:51< Nr. 1939 •»ui
Zaaknummer AWB 10/03571 inzake
« - j
P. I \.
Pagina 2 van 4
2, Overwegingen 1. Eiser heeft ter zitting het volgende -zakelijk weergegeven- aang J'oerd. Op 17 januari 2010 heeft verweerder een voornemen inzake eisers ielaanvraag uitgereikt 2010 heeft verweerder aan eiser; eiser heeft die dag een zienswijze ingediend. Op 18 Jan kenbaar gemaakt dat de zienswijze geen aanleiding geeft om van voorgenomen Dublinclaint op Polen af te zien. De claim is vervolgens pas op 1 ft >ruari 2010 Ingediend bij de Poolse autoriteiten. Verweerder heeft hiermee onvoldoende voo; arend gehandeld aan de voorbereiding van eisers uitzetting. 2. Verweerder heeft ter zitting het volgende -zakehjk weergegeven}- aangevoerd. Isa autoriteiten. De De Dublinclaim van eiser is op 1 februari 2010 ingediend bij de reacbetermijn verstrijkt op 14 februari 2010 en daarna zal verweer] beslissen op eisers niet zodanig lang asielverzoek. Het leggen van de claim had sneller gekund, maar geduurd dat dit tot onrechtmatigheid van de maatregel dient te lei« n. Daarbij is van belang en deze situatie verschilt dat verweerder bij grensdetestie slechts een faciliteringsplichl van de inbewaringstelling op grond vanartikel 59 van de Vw 3. Verweerder heeft bij fax van 8 februari 2010 zakelijk weergeveji ds volgende aanvullende informatie vers nekt Verweerder heeft op 18 januari 2010 kenbaar gemaakt dat hetgeerj in de aenswüze van eiser is aangevoerd geen aanleiding vormt om van de Dublinclairaaf telzien. Op 20 Januari 2010 is het dossier verzonden naar bureau Dublin, waar het op 26 januafi 2010 is aangekomen. Op 27 januari 2010 is de zaak inhoudelijk beoordeeld door een medewerker van bureau Dublin en op 23 januari 2010 is de claim geschreven. De claim is op t februari 2010 venzonden naar de Poolse autoriteiten. 4. Eiser heeft bij fax van 8 februari 2010 het volgende zakelijk weergegeven aangevoerd. Aangezien het dossier pas op 26 januari door bureau Dublin is on(vangen en het vijftien dagen heeft geduurd voordat de claim is gelegd, heeft verweerder] onvoldoende voortvarend gehandeld, mede gelet op de inbreuk die met de grensdetentie op Risers grondrechten wordt gemaakt. De rechtbank overweegt het volgende. 5. Verweerder dient ook bij een vrijheidsontneming op grond var artikel 6 van de Vw 2000 met 'due diligence' aan het vertrek van eiser te werken, teneinde Ie grensdetentie niet langer te laten dures dan redelijkerwijs nodig is om het doel te bereiken dat ermee wordt gediend. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van het Europet s Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 29 Januari 2008 (EHKM, Saadi vs het Ver migd Koninkrijk, 29 januari 2008, r.o. 72 t/m 74, JV 2003/14). In bet onderhavige geval is vej /eerder voornemens om eiser door middel van een Dublinclaim naar Polen ts verwijderer Verweerder dient met betrekking tot dat doel dan ook da nodige voortvarendheid te bet :hten. De rechtbank stelt hieromtrent de volgende gang van zaken vast. 6. Op 17 januari 2010 heeft verweerder het voornemen uitgereikt om eisers asielaanvraag af te wyzen omdat Polen verantwoordelijk moet worden geacht v Ir de behandeling van die aanvraag. Eiser heeft dezelfde dag een zienswijze ingediend. Op 18 januari 2010 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat dó inhoud van de zien wijze geen aanleiding vormt om af te zien van hei leggen van de voorgenomen Dublinc lairn op Polen. Het dossier
OnU.ï.-üTïl
Min'
0 ?»li
1
}Q
j
6-Feb.
20îO f l 17:52/
p
V Den H a a g v : ; , K > - .
A
'r- 1939
P. I
S3* V,<EE.MiiftS=*
Zaaknummer AWB 10/03571 inzake
Pagina 3 van 4
is vervolgens op 26 januari 2010 bij Bureau Dublin bezorgd ter ventre behandeling. 7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 18 januari 2010 heeft bploten een Dublinclaira te leggen op Polen en dat verweerder de maatregel met mgang van m darum op die grond heeft voortgezet Vervolgens heeft het nog negen dagen geduurd, namelijk tot 26 januari 2010, om het dossier over te dragen aan bureau Dublin. Hr is niet gebleken van bijzondere en niet aan verweerder toe te rekenen omstandigheden die die tijdsverloop kunnen verklaren. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat reeds vanwege dit tijdsverloop verweerder niet met *duo diligence' heeft gewerkt. Aangezien dit gebrek aan voortvarena handelen zich vanaf 18 januari 2010 heeft voorgedaan, » voortduring van de maatregel (vanaf die datum niet langer gerechtvaardigd. S. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt éf onmiddellijke opheffing van de vrijfceidsontnemende maatregel. 9. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste jan de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld In artikel 106 van de Vw pOOO toe te kennen en wel tot een bedrag van € 80,- per dag dat eiser op het AC Schiphol ten onrechte aan de maatregel onderworpen is geweest, op 18 januari 2010, en €50,- rer dag dat eiser m het Grenshospitium Detentieccncrum Schiphol ten onrechte aan de vrilheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, van 19 januari 2010 tot 9 febnjari 2010, derhalve in totaal € U30,- (€ 80,- en 21 x 6 50,--). 10. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als jnlhet ongelijk gestolde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn onde voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- f 1 punt voor het beroepschrift, l punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,-, wegingsfactor 1).
M f u.qn 7 ; f
nia
3 Ç,'r,
ifï.qs
6- f_eb-
20JOoï7j52<
Pv en H
.l ... _y.8jcrLI*Ê.E,¥
A
Nr. 1939
P. 12
Pasina 4 van 4
Zaaknummer: A\VB 10/0357! inzake
3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep gegrond; beveelt dal verweerder de vrijheidsontnernende maatregel oi middellijk opheft; veroordeelt de Staat der Nederlanden toe vergoeding van de schade, groot € 1.130,— (zegge: elfhonderdderrjg euro), te betalen aan eisen veroordeelt verweerder to de proceskosten van eiser tot een *drag groot €874,(zeggo: achthonderdviertnzeventig euro), te betalen aaa de riffier van deze rechtbank. Deze uitspraak is gedaan op 9 februari 2010 door mr. M Verben* , voorzitter, ïn tegenwoordigheid van mr, M. Her, griffier, en bekendgemaakt dofir verzending aan partijeu op de hieronder vermelde datum.
I
UA
Afschrift verzonden op:
" 3 ^
2Û10 van te He
gnffîer
Cone.: MP CoU;J* D: C VK
Tegeii deza uitspraak siaat hoger beroep opea op der Afdaling bestuursr cbt3praak van de Raad van Stars (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger bero p vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC VGravenbage), Deterroyn voor bet instellen ran hoger beroep bedraagt ééa week. Naasi de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op gipnd van artikel 63 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift vaa deze uitspraak) dient Het beroepschrift ingevolge artikel 85, eereta Ud, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten, rtikei 6:6 van de Awb (hemel verzuim) ia niet van toepassing,
Onlva.nrst tiio
9, Feb. I5:W
6. Feb. 2 0 ) 0 1 7 : 4 9
PV
Justine
'en Haag
Nr. 1939
P. 3
Immigrntie- on Naturalisatiedienst
Afdeling bestuursrechtspraak van de Baad van Stat» Vreemdelingenzaken Postbua 20019 25O0EA VCRAVENHAGE
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
1 6 FEB 2010 ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: DO:
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van* de Minister van Justitie te 's-Gravenhage appellaat gemachtigde: mr, E. Nardelli ambtenaar ten departemente Tegen: de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Amsterdam van 9 februari 2010 met kenmerk 10/03571
met IND-kenmerk 1001.15.1273 aan te duiden ais verweerder gemachtigde: mr. Jj. Eizenga advocaat te (3S81 KP) Utrecht, aan de Burg. Reïgerstraat 77 ProcesvHrtHgsnwotrtiiimg Ben Kaag 2591M Oen Haag
2500 GCüsfl ffaag
mBvrouwmr.f.Naut» MJ- 773 5435
PAR:
16. Feb. 2010 17:49
PV Den Haag
1.
Nr. 1939
Inleiding
1.1.
De Minister van Justitie komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravennagc zirringhoudende te Amsterdam, van 9 februari . 2010, verzonden op dezelfde datum, met kenmerk AWB10/03571 (productie IX in welke zaak de rechtbank het beroep tegen het besluit van de Minister van Justitie (hierna: de Minister) van 13 januari 2010, waaibij verweerder de maatregel van bewaring ais bedoeld in artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (verden Vw200O) is opgelegd, gegrond heeft verklaard, de opheffing van de maatregel heeft bevolen en de vreemdeling een schadevergoeding heeft toegekend ten bedrage van € 1.130,= alsmede een vergoeding van de proceskosten.
2.
Achtergronden
2.1.
Op 13 januari 2010 is verweerder op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder Vw 2000) in bewaring gesteld.
22. '
Bij de thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank het daartegen door verweerder ingestelde beroep gegrond verklaard.
3.
Standpunt van de Minister
3.1.
De Minister heeft één grief tegen de bestreden uitspraak. . Grief
3.2.
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverwegingen 2.5 tot en met 2.7 op pagina twee en drie van de bestreden uitspraak: "5. Verweerder dient ook bij een vrijheidsontneming op grond van artikel 6 van de Vw 2000 met 'due diligence' aan het vertrek van eiser te werken, teneinde de grensdetenc'e niet langer te laten duren dan redelijkerwijs nodig is om hel doel te bereiken dar er mee wordt gediend. De rechtbank verwijst hiervoor naai de uitspraak van het europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHTïMÏ van 29 januari 2009 (EHRM, Saadi vs het Verenigd Koninkrijk, 29 januari 2008, r.o. 72 t/m 74, JV 2009/14 (bedoeld wordt JV 2008/104, TV). In het onderhavige geval is verweerder voornemens om eiser door middel van een Dublinclaün naar Polen te verwijderen. Verweerder dient ma betrekking at dat doel dan ook de nodigt voortvarendheid te betrachten. De rechtbank stelt hieromtrent de volgende gang van zaken vast 6. Op 17 januari 2010 heeft verweerder het voornemen uitgereikt om eisers asielaanvraag af te wijzen omdat Polen verantwoordelijk moet worden geacht voor de behandeling van die aanvraag. Eiser heeft dezelfde dag een zienswijze ingediend. Op 18 januari 2010 heeft verweerder aan eiser kenbaar gemaakt dat de inhoud van de zienswijze geen aanleiding vormt om af te zien van hetTeggen van de voorgenomen DubUnclaim op Polen. Het dossier Is vervolgens op 26 Januari 2010 bij bureau Dublin bezorgd ter verdere behandeling. 7. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 19 januari 2010 heeft besloten een DubUnclaim te leggen op Polen en dat verweerder de maatregel mei logang van die datum op die grond heeft voortgezet Vervolgens heeft het nog negen dagen geduurd, namelijk tot26 januari 2010, om het dossier over te dragen aan bureau Dublin. Er is niet gebleken van bijzondere en niet aan verweerder toe te rekenen omstandigheden die dittijdsverloopkannen verklaren. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat reeds vanwege dit tijdsverloop verweerder niet met 'due diligence'heeft gewerkt Aangezien dit gebrek aan voortvarend handelen zich vanaf18 januari 2010 heeft voorgedaan, is de voortduring van de maarregel vanaf die datum niet langer gerechtvaardigd.* De grief richt zich met name tegen de gecursiveerde zinsneden.
2
P. 4
16. Feb. 2010 17:50
PV Den Haag
N r . 1939
3.3.
Op de hiervoor genoemde en bestreden overweging van de rechtbank berusten de rechtsoverwegingen 2.8,2.9 en 2.10 op pagina drie van de bestreden uitspraak. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grief tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.
4,
Toelichting op de grief.
4.1.
De Minister stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Minister niet met 'due diligence' aan de verwijdering van verweerder heeft gewerkt. Hiervoor is het volgende van belang.
4.2.
Naar het oordeel van de Minister heeft de rechtbank bij haar oordeel miskend dat het doel van de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel, als bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, de vreemdeling te beletten zich toegang te verschaffen tot Nederland is en deze, anders dan ingeval van inbewaringstelling op grond van artikel 59 van de Vw 2000, m beginsel niet door wet of beleid In duur is gelimiteerd. Voor de oplegging van de eerstgenoemde maatregel is immers geen zicht op uitzetting vereist. De Minister verwijst hierbij naar de uitspraak van Uw Afdeling van 15 september 2003,200806323/1, (productie Zi. Het kader waarbinnen het vertrek van de vreemdeling gerealiseerd kan worden in het geval van vrijheidsontneming op basis van artikel 6 Vw 2000 verschilt van de wijze waarop het vemek van de vreemdeling gerealiseerd dient te worden in het geval van vrijheidsontneming op basis van artikel 59 Vw 2000. Op verweerder rust immers een vertrekpiicht en de Minister dient verweerder te faciliteren in het voldoen aan deze plicht. Door te overwegen dat de gremdetentie tot het doel dient om verweerder middels een Dublinclaim te verwijderen naar Polen miskent de rechtbank het feit dat aan de vrijheidsontnemende maatregel van verweerder een toegangsweigering ten grondslag ligt
4.3.
In haar uitspraak van 29 januari 2008 (productie 3) heeft het Europese Hof voor de Hechten van de Mens (verder EHRM) geoordeeld dat "any deprivation of liberty under Article 5 § 1 (f) will be justified only for as long as deportation proceedings are in progress, If such proceedings are not prosecuted with due diligence, the detention will cease to be permissible". Dit houdt in dat de Minister Is gehouden om bij iedere vrijheidsontnemende maatregel met 'due diligence' te weiken aan de verwijdering van de betrokken vreemdeling uit Nederland. Echter, de Minister stelt zich op het standpunt dat uit de uitspraak van het EHRM niet kan worden geconcludeerd dat die vereiste 'due diligence' bij iedere vorm van vrijheidsontneming dezelfde invulling heeft.
4.4.
Bij de invulling die aan het begrip 'due diligence' dient te worden gegeven, speelt het achterliggende doel van de bewaring naar het oordeel van de Minister een belangrijke rol. De aan de voortvarendheid te stellen eisen zijn afhankelijk van dit achterliggende doel. Bij een maatregel opgelegd krachtens artikel 6 van de Vw 2000 geldt in aanvulling op een maatregel welke is gebaseerd op artikel 59 van de Vw 2000 bovendien als zwaarwegende omstandigheid het Europees grensbewakingbelang. Dit betekent dat de vrijheidsontnemende maatregeien van artikel 59 Vw 2000 en artikel S Vw 2000 niet gelijk aan elkaar zijn. Gelet op dit onderscheid is de Minister van mening dat voor maatregelen welke zijn opgelegd op basis van artikel 6 van de Vw 2000, een ruimere marge geldt ten aanzien van de 'due diligence', dan bij maatregelen op basis van artikel 59, van de Vw 2000 het
P. 5
16. Feb, 2010 17:50
PV Den Haag
Nr. î939
geval is. De rechtbank lijkt in haar beoordeling van deze zaak de maatstaf toe te passen welke geldt voor de vrijheids ontnemende maatregel op basis van artikel 59 van de Vw 2000. Hiermee heeft de rechtbank het verschil russen belde maatregelen miskend. 4.5.
Jn de voorliggende zaak is naar aanleiding van de asielaanvraag van verweerder op 16 Januari 2010, besloten om verweerder in het kader van de Verordening (EGJ343/20O3 (Dublin ID over te dragen aan de autoriteiten van Polen. Dit is op 17 Januari 2010 aan verweerder kenbaar gemaakt middels een schriftelijk voornemen. Een dag later, op 18 Januari 2010 is aan verweerder kenbaar gemaakt dat hetgeen hij heeft aangevoerd in het kader van zijn zienswijze op het voornemen geen aanleiding vormt ora af te zien van de daimprocedure met betrekking tot Polen. Teneinde het mogelijk te maken de claim te leggen bij de Poolse autoriteiten is op 20 januari 2010 het dossier van verweerder toegezonden aan het bureau Dublin, welke zorg draagt voor het schrijven en venenden van de daadwerkelijk claim. Het dossier is op 26 januari 2010 binnengekomen bij het bureau Dublin, op 28 januari 2010 is het dossier beoordeeld waarna op 29 januari 2010 de claim door een medewerker van bureau Dublin is geschreven en op 1 februari 2010 is verzonden naar de autoriteiten van Polen. ZIJ hebben de ontvangst van de claim op diezelfde dag bevestigd. Met deze handelwijze is de Minister, gelet op het voorgaande, van oordeel dat met 'due diligence' is gewerkt aan de verwijdering van de Nederlandse grens van verweerder. De rechtbank heeft dit miskend.
4.6.
Niet uitgesloten kan worden dat de periode van zes dagen welke is benut voor de bezorging van het dossier sneller had gekund, evenwel rechtvaardigen deze zes dagen niet de conclusie van de rechtbank dat erin onderhavige zaak niet met de vereiste 'due diligence' is gewerkt. Ook overigens geven de verrichte handelingen geen aanleiding tot de conclusie van de rechtbank dat er niet met 'due diligence' aan de verwijdering van verweerder is gewerkt. Hierbij onderstreept de Minister nogmaals het doel en het belang van de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 van de Vw 2000 en het feit dat op ieder moment van het voortduren van de maatregel het proces tot verwijdering van verweerder heeft gelopen. Dit heeft de rechtbank eveneens miskend.
4,7.
Hetgeen in rechtsoverweging zes Is overwogen door de rechtbank is inhoudelijk Juist, echter onvolledig. Door na te laten te vermeiden dat in de genoemde periode de verzending van het dossier van verweerder aan bureau Dublin heeft plaatsgevonden op 20 januari 2010, heeft de rechtbank er geen blijk van gegeven hetgeen namens de Minister Is aangevoerd mee te hebben genomen in haar oordeel. Dit klemt temeer nu de rechtbank in rechtsoverweging zeven feitelijk onjuist overweegt dat het negen dagen zou hebben geduurd voordat het dossier is overgedragen aan bureau Dublin. Tevens heeft de rechtbank er geen blijk van gegeven hetgeen namens de Minister is aangevoerd mee te hebben gewogen door in rechtsoverweging zeven te overwegen dat het 'gebrek aan voortvarend handelen zich vanaf 18 Januari 2010 heeft voorgedaan', ook hieruit blijkt dat de rechtbank U voorbij gegaan aan de dossierverzending aan bureau Dublin. Gelethierop heeft de rechtbank haar uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
4
P. 6
16. Feb. 2010 17:51
PV Den H a a g
5.
Nr. 1939
Condusfe Gelet op het vorenstaande kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven. De Minister verzoekt uw Afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren, de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, het verzoek om schadevergoeding af te wijzen en te doen wat deze had behoren te doen, namelijk het Inleidende beroep alsnog ongegrond te verklaren.
Mr. E, Nardeili, senior pwcesvertegenwoordiger Ministerie van Justitie Immigratie en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging Vestiging Den Haag Postbus 30120 2500 GC Den Haag
3
P. 1