Agenda voor de openbare vergadering van de commissie Burger en Bestuur te houden op donderdag 13 februari 2014, om 20.00 uur op het gemeentehuis.
1 2
Opening en vaststelling van de agenda. Vaststelling van de besluitenlijst van de vergadering van donderdag 16 januari 2014 en behandelen stand van zaken actielijst.
3
4
a.
Intergemeentelijke samenwerking;
b.
Politieaangelegenheden;
c.
Stand van zaken kerntakendiscussie;.
Instemmen met conclusies en aanbevelingen inzake toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren.
5
Vaststellen van het beleidskader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016.
6
Instemmen met het Regionaal Transitie Arrangement Jeugdzorg.
7
Vaststellen Verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014.
8
9
Ingekomen stukken/mededelingen. a.
Informatie over naamgeving Onze Lieve Vrouweplein Someren-Eind;
b.
Informatie over onderzoeksplan 213a Verbonden partijen;
c.
Informatie over 4e wijziging van de begroting 2013 VRBZO;
d.
Informatie over de Comeet: evaluatie 2013;
e.
Informatie over het Leerplichtverslag schooljaar 2012-2013.
Rondvraag.
Voor u ligt tot donderdag 13 februari 2014 in de raadskamer ter inzage:
Meer weten over de agendapunten? Kijk op www.someren.nl » raadsinformatie » actuele agenda BenB
Besluitenlijst van de openbare vergadering van de commissie Burger en Bestuur gehouden op donderdag 16 januari 2013, 20.00 uur in het gemeentehuis.
Datum 20 januari 2014
Voorzitter
: H.H.M. Lammers-Tomassen
Griffier
: J. v.d. Kolk
Leden
: J.L.M. Adriaans, A.H. Bennenbroek, L.W. Blok, A.M. van Doorn-Peerlings, L.L. Dortmans, J.M.T.J. Klessens H. van Maris, L.J.M. van de Moosdijk, A.T.W. Nagel-Maas, W.M.P. Steenbakkers, J.H. van Tulden, F.A.J. Venmans, A. Wilde, E. Zegwaard-v.d. Kooij
M.k.v.
: J. Feijen, M.F.P.G. van den Hurk-Roefs
Collegeleden
: W.L.G. Hanssen, W.C.P.H. Jaspers, T.C.W. Maas, G.W.H.L. Schoolmeesters,
M. Aldenzee A.P.M. Veltman Ambtenaren
: T. de Kok, G. Laeven, M. Peijnenburg, E. Toonen
Insprekers
: -
1.
Opening en vaststelling van de agenda De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. De agenda wordt vastgesteld met de navolgende wijziging. Aan de agenda wordt een ingekomen stuk toegevoegd als agendapunt 7d: Informatie over reactie gemeente Someren n.a.v. ledenraadpleging VNG inzake ‘Overlegresultaat decentralisatie langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning’.
2.
Vaststelling van de besluitenlijst van de vergadering van dinsdag 3 december 2013 en behandelen stand van zaken actielijst De besluitenlijst wordt ongewijzigd vastgesteld. Van de actielijst worden de actiepunten 1, 2 en 4 verwijderd.
3.
a.
Intergemeentelijke samenwerking; Oplegnotitie Gemeenschappelijke Regeling Peel 6.1. De Lieropse Lijst vraagt of de overgang naar de Peel ook een overgang naar
Werkplein inhoudt voor Somerense taken. Wethouder Hanssen antwoordt dat dat niet zondermeer zo is. Hij benadrukt verder, in reactie op vragen van diverse fracties, dat het om een uitvoeringsorganisatie gaat en dat de samenwerking vooralsnog alleen de drie decentralisaties in het sociale domein betreft. De fractie CDA geeft aan dat dit onderwerp in de komende commissievergaderingen telkens aandacht verdient. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad. b.
Politieaangelegenheden; Geen bijzonderheden.
c.
Stand van zaken kerntakendiscussie; Geen bijzonderheden.
4.
Herziene programmabegroting SRE 2014 en uitgangspunten nieuwe gemeenschappelijke regeling. De fractie CDA vraagt naar de werktafels. De fractie CDA en Lieropse Lijst vragen naar de overdracht van taken. Portefeuillehouder Veltman geeft aan dat al met de werktafels is gestart. Voor de werktafel zorg is wethouder Maas kwartiermaker. Wethouder Maas geeft een toelichting. Of er nog meer Somerense kwartiermakers zijn voor één van de andere werktafels zal de portefeuillehouder navragen. Hij geeft verder aan dat de overdracht van een deel van de taken nog moet plaatsvinden. Someren is betrokken bij taken, die onder de overdracht vallen. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad.
5.
Vaststellen Verordening maatschappelijke ondersteuning Peelgemeente Someren 2014. De fracties PvdA, Gemeenschapslijst en CDA spreken hun waardering uit voor het opgestelde document. Wethouder Maas beantwoordt enkele vragen van de fractie Lieropse Lijst en voornoemde fracties. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad.
6.
Vaststellen Nota ‘Integraal jeugdbeleid gemeente Someren 2014-2017, inclusief uitvoeringsprogramma 2014-2017’. De fracties Lijst Someren-Heide, Lieropse Lijst, CDA en PvdA spreken hun waardering uit voor het opgestelde document. Wethouder Maas beantwoordt enkele vragen. Het voorstel wordt doorgeleid naar de raad.
7.
Ingekomen stukken/mededelingen. a.
Informatie over voortgang Springplank december 2013; De fractie PvdA vraagt aandacht voor een mooie aankleding van het terrein zo lang dit braak ligt.
b.
Informatie over inkomensberekening minimavoorzieningen en uitvoeringsregels bijdrage welzijnsactiviteiten;
c.
Informatie over voortgangsrapportage januari 2014 inzake uitvoeringsprogramma Beleidsplan Wmo 2012-2015 Asten-Someren;
d.
Informatie over reactie gemeente Someren n.a.v. ledenraadpleging VNG inzake ‘Overlegresultaat decentralisatie langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning’. Wethouder Maas geeft aan dat het college een positieve stem heeft uitgebracht over het overlegresultaat, maar wel een aantal voorwaarden heeft gesteld. Hij geeft verder aan dat 2/3 van de VNG-leden tegen het overlegresultaat heeft gestemd. Vrijdag 17 januari a.s. zal de VNG een persconferentie geven in reactie op de uitslag. De raad zal hierover verder geïnformeerd worden. De notities onder punt 7a t/m 7c worden niet doorgeleid naar de raad. De notitie onder punt 7d wordt doorgeleid naar de raad. Mededelingen. Wethouder Maas deelt mee dat kinderopvangorganisatie Spring gaat stoppen met de opvang bij De Ranonkel. Dat is volkomen onverwacht. Hij was hier niet eerder van op de hoogte gesteld. De Lieropse Lijst vraagt naar de situatie in Lierop. Wethouder Maas geeft aan dat, mocht zich dit ook in Lierop voordoen, hij hoopt dat hij eerder hierbij wordt betrokken.
8.
Rondvraag Van de rondvraag wordt geen gebruik gemaakt. De voorzitter sluit de vergadering om 21.51 uur.
Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 13 februari 2014. De griffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
H.H.M. Lammers-Tomassen
Actielijst Commissie Burger en Bestuur
Nr
Vergadering
Agenda-
Actie
Door
Termijn
In presidium bespreken van voorstel om Wmo
TMS
Vlg cie.
punt 1.
03-12-2013
4.
raad uit te nodigen voor raad vraagt raad 2.
03-12-2013
12b.
Terugkoppeling resultaten De Comeet
TMS
Jan ’14
3.
16-01-2014
4.
Raad informeren over het aantal werktafels SRE
AV
z.s.m.
TMS
z.s.m.
met een Somerense kwartiermaker 4.
16-01-2014
6.
Raad informeren over de gevolgen van de in de nota Integraal Jeugdbeleid genoemde ambitie
Laatste aanpassing: 17-01-2014, na de commissievergadering van 16-01-2014
RAADSVOORSTEL EVALUATIE
Aan de Raad
Agenda nr.
3c
Stand van zaken bezuinigingen kerntakendiscussie
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting In het voorjaar van 2011 heeft besluitvorming plaats gevonden over de bezuinigingsvoorstellen uit de kerntakendiscussie. Deze voorstellen zijn destijds meerjarig in de begroting verwerkt met 2014 als laatste implementatiejaar. Nu de daadwerkelijke begroting 2014 is vastgesteld kunnen we de eindbalans opmaken. 2. Effecten van de oplossing(en). De structurele bezuinigingsvoorstellen uit de kerntakendiscussie hadden voor de begroting 2014 een omvang van € 1,356 mio. Hiervan is uiteindelijk zo’n € 1,0 mio in de daadwerkelijke programmabegroting 2014 gerealiseerd. Uiteindelijk zullen de besparingen uitkomen op € 1,142 mio omdat en nog een 3tal posten zijn waarvan de besparingen wat later zullen plaats vinden. In de bijlage zijn de afwijkingen opgenomen. Deze hebben verder geen financieel effect omdat ze al in de meerjaren begroting zijn verwerkt. 3. Vervolg De afgelopen jaren is de raad geïnformeerd over de voortgang van de bezuinigingsvoorstellen uit de kerntaken discussie. Hetzij in aparte voortgangsrapportage, de programmabegroting en bij aparte voorstellen. Middels deze raadsevaluatie en bijlage willen we dit onderwerp afsluiten. 4. Voorstel Het voorstel is om het onderwerp kerntakendiscussie als geheel af te sluiten. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\03c RV kerntakendiscussie 2013.doc
-2-
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: B. Messing, afdeling Planning en Control Portefeuillehouder: wethouder W.L.G. Hanssen
Bijlage(n): Overzicht afwijkingen bezuinigingen kerntakendiscussie
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\03c RV kerntakendiscussie 2013.doc
Besluit om kerntakendiscussie af te sluiten
Datum De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2014; overwegende dat: kennis is genomen van de laatste stand van zaken verwerking bezuinigingsvoorstellen vanuit kerntakendiscussie
b
e
s
l
u
i
t
:
Om de kerntakendiscussie als afgerond te beschouwen Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
J. Laurens Janse-Oostdijk
de voorzitter,
A.P.M. Veltman
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\03c. RB afsluiting kerntakendiscussie.doc
Structurele besparing kerntaken Voorgestelde kerntaken besparing in begroting 2014 Gerealiseerde besparing in begroting 2014
1.356.346 1.014.174
Niet gehaalde kerntaken besparing 2014 Nog te realiseren in 2014/15
342.172 127.900
Wordt uiteindelijk niet gerealiseerd
214.272
Verschil wordt veroorzaakt door de volgende afwijkingen:
Onderwerp SRE
markt
Kerntaak voorstel 2014 10.000
11.000
Daadwerkelijk gerealiseerd in 2014 30.000
-
Verschil 20.000
Wordt gerealiseerd in 2015 Toelichting Uiteindelijk grotere kosten reductie SRE Na overleg met de gemeente Asten is het instellen van een weekmarkt niet haalbaar gebleken. Daarmee kan de geraamde extra opbrengst aan staangelden niet worden gerealiseerd.
11.000-
kermis
10.000
12.000-
22.000-
volksfeesten
20.000
14.000
6.000-
buitendienst
150.000
7.200
142.800-
De ingecalculeerde besparing is teniet gedaan door de lagere opbrengst van de 3-jaarlijkse verpachting. Dit als gevolg van de economische omstandigheden. Niet alle uren besparingen RBO zijn gerealiseerd. Samenvoeging buitendienst heeft vertraging opgelopen. DVO met Asten voor 2014. De besparing wordt gedeeltelijk alsnog in 2014 gerealiseerd en in de zomernota 2014 meegenomen. T.o.v. werkelijke kosten wordt de 76.900 besparing gehaald.
openbare verlichting
25.000
17.500-
42.500-
bossen
30.000
-
30.000-
Slechts € 5.000 aan besparingen gerealiseerd. Areaal uitbreiding, stijgende energielasten en kosten groen certificaten leiden echter tot stijgende lasten. Zie verder OV-beleidsplan. Incidenteel is deze besparing wel gehaald maar structureel blijkt niet mogelijk als gevolg van fluctuerende opbrengsten. Door vaststellen integrale beheersvisie BOS, Natuur & Landschap wordt structureel alsnog € 14.000 voordeel behaald.
13.000-
Verrekening met Asten is geregeld. Kosten milieustraat fluctueren echter met de jaren.
milieustraat
zwembad
13.000
41.500
-
33.603
7.897-
binnensport
75.000
35.456
39.544-
Springplank
33.000
25.125
7.875-
Ruchte
75.000
40.000
35.000-
-
15.444
15.444
JJP leerlingvervoer secundaire arb voorwaarde Totaal
15.400
5.400
Merendeel besparingen gerealiseerd. Afwijking wordt veroorzaakt door verhoogde onderhoudskosten en achterblijvende entreegelden. In 2015 volgt nog een besparing van € 16.000 agv pensionering mw, verhuuropbrengsten sporthal verklaren 16.000 dan nog het verschil. Het verschil wordt verklaard door vervallen huuropbrengsten (feitelijk waren de netto kosten Springplank dus € 25.000). Verzilvering vrijgevallen uren afdeling MO/RBO dient nog wel gerealiseerd te worden. Restant wordt pas in 2015 structureel 35.000 bespaard. Was als pm besparing opgevoerd. Hoger lasten dan oorspronkelijk verondersteld. De bezuiniging op reis- en verblijfskosten is niet haalbaar.
10.000-
50.000
40.000
10.000-
558.900
216.728
342.172-
127.900
T:\PC\Alg_PC\Planning & Control\Kerntakendiscussie\rapportage voortgang kerntakendiscussie\Bijlage raadsevaluatie kerntakendiscussie.xls
RAADSVOORSTEL Kaderstellend
Aan de Raad
Agenda nr.
4
Toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren
datum 29 januari 2014 1. Samenvatting Het gebruik van de bibliotheek is de laatste twee decennia als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen sterk veranderd. Deze ontwikkelingen hebben geleid tot een afnemend gebruik van de bibliotheek zowel qua ledenaantal als qua aantal uitleningen. De belangrijkste oorzaak voor de afname van het aantal uitleningen is de opkomende digitalisering. Voormelde ontwikkelingen leiden tot vragen over de wijze waarop de bibliotheekfunctie in de toekomst gestalte dient te krijgen. Op 18 september jl. heeft een raad-vraagt-raad bijeenkomst over de toekomst van de bibliotheek in de gemeente Someren plaatsgevonden. Tijdens deze bijeenkomst hebben diverse partijen hun visie gegeven over dit onderwerp. Naar aanleiding hiervan is aan Questum verzocht een onafhankelijk advies te formuleren over de manier waarop de bibliotheekfunctie op een toekomstbestendige en doelmatige wijze kan worden ingevuld. Questum heeft inmiddels het advies over de toekomstige functie van de bibliotheek uitgebracht. Op basis van de conclusies en aanbevelingen/kaders wordt de uitvoering van de bibliotheekfunctie in nauwe samenwerking met de scholen, maatschappelijke partners en innovatieve partijen opnieuw georganiseerd. Daartoe zullen wij een aantal partijen uitnodigen om een vernieuwend, effectief en aansprekend voorstel te doen dat aansluit bij de richtinggevende verwachtingen zoals in dit voorstel vermeld. Door middel van dit raadsvoorstel stellen wij uw raad in de gelegenheid om ons college kaders mee te geven bij de verdere uitwerking van de toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren.
2. Voorstel Instemmen met de conclusies en aanbevelingen/kaders zoals verwoord in dit kaderstellend raadsvoorstel over de toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren en het college opdracht geven tot verdere uitwerking zoals vermeld in dit voorstel.
-2-
3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond De openbare bibliotheek heeft sinds haar oprichting de ambitie om persoonlijke ontwikkeling van burgers in een open democratische samenleving te faciliteren. De belangrijkste activiteit daartoe is het uitlenen van boeken. Het gebruik van de bibliotheek is de laatste twee decennia als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen sterk veranderd. Hierdoor ontstaan vragen over de wijze waarop de functie van de bibliotheek in de toekomst gestalte dient te krijgen. 3.2 Centrale vraag Op welke wijze dient de functie van de bibliotheek in de gemeente Someren te worden ingevuld zodat op een toekomstbestendige en effectieve wijze wordt bijgedragen aan de gemeentelijke beleidsdoelstellingen?
4. Probleemstelling (huidige situatie) De gemeente Someren heeft momenteel een subsidierelatie met de Stichting Bibliotheek Helmond-Peel. Bij deze stichting zijn ook de gemeenten Asten, Deurne en Helmond aangesloten. De hiervoor genoemde maatschappelijke en technologische ontwikkelingen hebben geleid tot een afnemend gebruik van de bibliotheek. Vanaf de ontstaanstijd tot aan het begin van de jaren negentig konden de openbare bibliotheken jaar na jaar ledenwinsten boeken. Ook het aantal uitleningen van boeken en andere media zat jarenlang in de lift. Vanaf midden jaren tachtig was echter sprake van een stabilisatie in de uitleencijfers en vanaf midden jaren negentig trad voor het eerst een daling op. Vanaf 1999 is sprake van een structurele neergang, waarbij het gebruik door volwassenen overigens sneller afneemt dan het gebruik door kinderen. Het gebruik van de bibliotheek in Someren wijkt niet af van deze landelijke trends. Dit betekent dat in de laatste 14 jaar het aantal uitleningen aan volwassenen met circa 50% is gedaald en het aantal uitleningen aan jeugdleden met ongeveer 33%. Deze daling zet zich de komende jaren naar verwachting versneld door. De belangrijkste oorzaak voor de afname van het aantal uitleningen is de opkomende digitalisering. Ook is de opmars van het digitale boek begonnen. Het internet biedt een snel, goedkoop en bereikbaar alternatief voor het traditionele lezen en het vergaren van kennis. Veel mensen gebruiken voor hun informatievraag het internet. Boeken kunnen makkelijk gedownload en gelezen worden. Deze ontwikkeling zal zich de komende tijd verder doorzetten. Daarnaast is wetgeving voor de openbare bibliotheekvoorzieningen in voorbereiding. De bedoeling is dat de wet met ingang van 1 januari 2015 in werking treedt. In deze nieuwe wet wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de digitalisering op dit terrein. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt bij het Rijk neergelegd.
-3-
De wet bevat overigens weinig verplichtingen voor gemeenten om een fysieke bibliotheek in stand te houden. Voormelde ontwikkelingen versmallen de basis voor een solide exploitatie van de bibliotheekvoorziening in de gemeente Someren.
5. Doelstelling (gewenste situatie) Herijking van de functie van de bibliotheek in de gemeente Someren als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen.
6. Mogelijke oplossingen en effecten Op 18 september jl. heeft een raad-vraagt-raad bijeenkomst over de toekomst van de bibliotheek in de gemeente Someren plaatsgevonden. Voor deze bijeenkomst zijn diverse partijen uitgenodigd om hun visie te geven over de toekomst van de bibliotheek. Er zijn presentaties verzorgd over: − Bibliotheek Helmond-Peel; − Landelijke ontwikkelingen op het terrein van de bibliotheek; − Bibliotheek op de basisschool; − Bestelbieb in Someren-Heide. Vervolgens is contact opgenomen met de heer Kuipers van Questum die tijdens de raadvraagt-raad bijeenkomst een presentatie heeft verzorgd. Dit heeft geresulteerd in een verzoek aan Questum om een offerte uit te brengen. Questum heeft vervolgens de gemeente aangeboden om een onafhankelijk advies te formuleren over de manier waarop de functie van de bibliotheek op een toekomstbestendige en doelmatige wijze wordt ingevuld en bijdraagt aan de gemeentelijke beleidsdoelen. Voor het formuleren van het advies heeft Questum diverse interviews en gesprekken gevoerd met diverse instanties zoals Bibliotheek Helmond-Peel, basis- en voortgezet onderwijs en de gemeente. In de bijlage van het advies is een overzicht opgenomen van de geïnterviewde personen. Voor het ontwikkelen van het advies is een stappenplan opgesteld. In dit stappenplan is er van uitgegaan dat het advies medio januari 2014 gereed is. Dit streven is ook gehaald. In het voorliggende advies van Questum wordt in hoofdstuk 1 de problematiek aangegeven. In hoofdstuk 2 worden de technische en maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op het gebruik van de bibliotheken in Nederland geschetst. Hoofdstuk 3 gaat in op de eisen die de gemeente Someren stelt aan de wijze waarop de bibliotheekfunctie wordt uitgevoerd. Hoofdstuk 4 beschrijft en analyseert de huidige en voorgenomen dienstverlening door Bibliotheek Helmond-Peel aan de hand van de gemeentelijke eisen uit hoofdstuk 3. Hoofdstuk 5 bevat de conclusies en aanbevelingen. Wanneer de huidige dienstverlening en de beleidsvoornemens van de bibliotheek worden vergeleken met de eisen die de gemeente stelt aan de uitvoering van de bibliotheekfunctie, is er sprake van een grote spanning.
-4-
Op grond hiervan worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen/kaders voorgesteld. Conclusies
Aanbevelingen/kaders
1.
1. Nieuwe invulling van de bibliotheek-
De huidige bibliotheekvestiging in Someren is niet toekomstbestendig.
functie dient in sterkere mate te zijn gericht op het stimuleren van taalontwikkeling, leesbevordering en mediawijsheid bij de jeugd.
2.
De dienstverlening van de bibliotheek
2.
Hoewel instandhouding van de biblio-
sluit niet aan op de wens van de ge-
theekvestiging in de huidige vorm geen
meente om prioriteit te geven aan taal-
uitgangspunt is, wordt zorg gedragen
ontwikkeling, leesbevordering en media-
voor een sterk sociaal-educatief klimaat
wijsheid met name bij de jeugd.
voor onze inwoners en een culturele ontmoetingsfunctie.
3.
De dienstverlening en de strategische koers van de bibliotheek zijn in bedrijfs-
3.
Het financiële kader is begrensd door het huidige subsidieniveau.
economisch opzicht onhoudbaar. 4.
De nieuwe bibliotheekwet geeft de gemeente Someren de mogelijkheid om de invulling van de fysieke bibliotheekfunctie naar eigen inzicht te organiseren.
Op basis van deze conclusies en aanbevelingen/kaders stellen wij u voor om de uitvoering van de bibliotheekfunctie volledig opnieuw te organiseren in nauwe samenwerking met de scholen, maatschappelijke partners en innovatieve partijen. Daartoe zullen wij een aantal partijen uitnodigen om een vernieuwend, effectief en aansprekend voorstel te doen dat aansluit bij de richtinggevende verwachtingen zoals hier-boven vermeld.
7. Consequenties van de oplossingen 7.1 Financiële aspecten Voor de exploitatie van Bibliotheek Helmond-Peel is voor het jaar 2014 een subsidiebudget van € 298.754,-- beschikbaar (bovengrens). Indien als gevolg van een toekomstbestendige exploitatie van de bibliotheek een financieel voordeel behaald kan worden, zien wij dit als een bijkomend financieel aspect. 7.2 Juridische aspecten Wij zullen een aantal partijen vragen om ons een passend aanbod te doen op basis van de kaders die door u zijn gesteld. Deze procedure is afgestemd met BIZOB. 7.3 Risico’s en kansen
-5-
− Toekomstbestendige bibliotheekvoorziening binnen vooraf gestelde financiële kaders. − Samenwerking in de huidige regio Helmond-Peel. − De gemeenten Deurne en Asten overwegen een zelfde ontwikkelingslijn te kiezen. − Ontbreken van draagvlak bij burgers en maatschappelijke partners. 8. Communicatie en participatie Bij de verdere uitwerking zoals vermeld in dit raadsvoorstel zullen wij het onderwijsveld, maatschappelijke partners en innovatieve partijen betrekken.
9. Planning − Eerste/tweede kwartaal 2014: Een aantal partijen vragen een aanbieding te doen. − Tweede kwartaal 2014: ` Beoordelen aanbiedingen en keuze maken. − Derde kwartaal 2014: Concreet voorstel aan uw raad voorleggen.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: R. Koster, afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Portefeuillehouder: wethouder G. Schoolmeesters
Bijlage: − advies van Questum over de toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren.
Toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren
Datum
De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2014; overwegende dat het van belang is de uitvoering van de bibliotheekfunctie volledig opnieuw te organiseren in nauwe samenwerking met de scholen, maatschappelijke partners en innovatieve partijen;
b
e
s
l
u
i
t
:
in te stemmen met de conclusies en aanbevelingen/kaders zoals verwoord in het kaderstellend raadsvoorstel over de toekomstige functie van de bibliotheek in de gemeente Someren en het college opdracht te geven tot verdere uitwerking zoals vermeld in het raadsvoorstel.
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
J. Laurens Janse-Oostdijk
de voorzitter,
A.P.M. Veltman
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\04. RB Questum toekomst bibliotheek besl.doc
Advies bibliotheekfunctie Gemeente Someren
14 januari 2014 - definitief
Inhoud Samenvatting ........................................................................................................................... 3 1
Inleiding............................................................................................................................. 4 1.1 Probleemstelling ....................................................................................................... 4 1.2 Vraagstelling.............................................................................................................. 4 1.3 Verantwoording ........................................................................................................ 4 1.4 Leeswijzer .................................................................................................................. 4
2
De ontwikkeling van de Openbare Bibliotheek in Nederland .................................. 5 2.1 Oorsprong .................................................................................................................. 5 2.2 Opkomst en neergang van het bibliotheekgebruik ............................................. 5 2.3 Alternatieve kanalen naar het fysieke boek .......................................................... 6 2.4 Digitalisering ............................................................................................................. 7 2.5 De Bibliotheekwet en Bibliotheek.nl ...................................................................... 9 2.6 Een toekomst voor de fysieke uitleenbibliotheek? ............................................ 10
3
Eisen aan de functie van de bibliotheek ..................................................................... 11 3.1 Inleiding ................................................................................................................... 11 3.2 Toekomstbestendigheid. ........................................................................................ 11 3.3 Wat is het doel van de bibliotheekfunctie? ......................................................... 11 3.4 Welke doelgroepen verdienen prioriteit? ........................................................... 12 3.5 Aansluiting op flankerend beleid ......................................................................... 13 3.6 Financiële kaders .................................................................................................... 14
4
De Bibliotheek Someren (anno 2013) .......................................................................... 15 4.1 Inleiding ................................................................................................................... 15 4.2 Bibliotheekvestiging Someren .............................................................................. 15 4.3 Dienstverlening voor jeugd & onderwijs ............................................................ 15 4.4 Resultaten................................................................................................................. 16 4.5 Financieel ................................................................................................................. 20 4.6 Strategische koers BHP .......................................................................................... 24
5
Conclusies en aanbevelingen ....................................................................................... 26 5.1 Conclusies ................................................................................................................ 26 5.2 Aanbevelingen ........................................................................................................ 28
Bijlage 1: Bronnen .................................................................................................................. 29
Disclaimer. Dit advies is met de grootst mogelijke zorgvuldigheid opgesteld op basis van verkregen informatie ter uitvoering van de verstrekte opdracht van opdrachtgever. Questum aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de juistheid of volledigheid van deze informatie noch voor (gevolgen van) besluiten van opdrachtgever of anderen die naar aanleiding van dit advies worden genomen. Het is, zonder schriftelijke toestemming van Questum, derden niet toegestaan de inhoud van dit advies te gebruiken voor andere doeleinden dan waarvoor het aan opdrachtgever beschikbaar is gesteld.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
2
Samenvatting Het gebruik van de bibliotheek is de laatste twee decennia als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zeer sterk veranderd. Ook treedt met ingang van 1 januari 2015 de nieuwe bibliotheekwet in werking. Op basis van een vergelijking tussen de dienstverlening en beleidsvoornemens van Bibliotheek Helmond-Peel en de eisen die de gemeente stelt aan de uitvoering van de bibliotheekfunctie, wordt geconcludeerd dat sprake is van een zeer grote spanning. De gemeente wil de taalontwikkeling, leesbevordering en mediawijsheid van haar burgers faciliteren en daarbij prioriteit geven aan de jeugd. De huidige dienstverlening van de bibliotheek is niet optimaal hierop gericht. In Someren-Dorp wordt bijvoorbeeld 36% van de basisschooljeugd niet bereikt en ook de ondersteuning van het onderwijs is beperkt. De huidige dienstverlening is niet toekomstbestendig. De laatste 14 jaar is sprake van circa 50% minder uitleningen aan volwassenen en 33% minder aan jeugdleden. Deze daling zet zich de komende jaren versneld door. Bibliotheek Helmond-Peel reageert nauwelijks op het verdwijnen van de corebusiness van de huidige bibliotheek. De huidige opzet van de bibliotheekfunctie is ook in bedrijfseconomisch opzicht onhoudbaar, onder andere door de hoge vaste kosten. Hierdoor zullen de maatschappelijke kosten voor het uitlenen van een boek, op korte termijn hoger worden dan de waarde van een (gebruikt) boek. De nieuwe bibliotheekwet geeft alle inwoners de mogelijkheid om gebruik te maken van de digitale bibliotheek en biedt de gemeente Someren de mogelijkheid om de invulling van de fysieke bibliotheekfunctie naar eigen inzicht te organiseren. Geadviseerd wordt om de uitvoering van de bibliotheekfunctie volledig opnieuw te organiseren in nauwe samenwerking met scholen en innovatieve partijen.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
3
1
Inleiding
1.1 Probleemstelling Sinds haar oprichting heeft de openbare bibliotheek de ambitie om persoonlijke ontwikkeling van burgers in een open democratische samenleving te faciliteren. De belangrijkste activiteit daartoe is het uitlenen van boeken. Het gebruik van de bibliotheek is de laatste twee decennia als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zeer sterk veranderd. Ook treedt met ingang van 1 januari 2015 de nieuwe bibliotheekwet in werking. De gemeente Someren heeft momenteel een relatie als opdrachtgever tot de Stichting Bibliotheek Helmond-Peel. Als gevolg van bovengenoemde ontwikkelingen vraagt de gemeente zich af of de wijze waarop Bibliotheek Helmond-Peel de bibliotheekfunctie uitvoert nog wel optimaal aansluit bij de beleidsprioriteiten van de gemeente en op welke wijze de functie van de bibliotheek naar de toekomst toe gestalte dient te krijgen.
1.2 Vraagstelling De gemeente Someren heeft Questum uitgenodigd om, in samenspraak met stakeholders, te onderzoeken of de bibliotheekfunctie thans op toekomstbestendige en doelmatige wijze wordt ingevuld en bijdraagt aan de gemeentelijke beleidsdoelen. Het advies dient ook aangrijpingspunten te bieden voor vervolgstappen. 1.3 Verantwoording Ten behoeve van dit advies is een serie van interviews / gesprekken gevoerd met diverse betrokkenen. Ook is een aantal documenten geanalyseerd. Een overzicht van geïnterviewde personen en geanalyseerde documenten is opgenomen in bijlage 1. 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 2 schets de technologische en maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op het gebruik van bibliotheken in Nederland. Hoofdstuk 3 gaat specifiek in op de eisen die de gemeente Someren stelt aan de wijze waarop de bibliotheekfunctie wordt uitgevoerd. Hoofdstuk 4 beschrijft en analyseert de huidige en voorgenomen dienstverlening door Bibliotheek Helmond-Peel in het licht van de gemeentelijke eisen uit hoofdstuk 3. Hoofdstuk 5 bevat conclusies en aanbevelingen.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
4
2
De ontwikkeling van de Openbare Bibliotheek in Nederland
2.1 Oorsprong De idee van een ‘Openbare Bibliotheek’ stamt uit de negentiende eeuw. Zij heeft haar wortels in het negentiende-eeuwse liberalisme en in de idealen van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Bildung - een gedegen persoonlijke ontwikkeling - werd gezien als een voorwaarde voor democratisch burgerschap. Die mocht niet voorbehouden zijn aan een kleine elite van gegoede burgers, maar moest ook de arbeidersklasse bereiken. Wanneer Nederland in de jaren van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog een verzorgingsstaat opbouwt, wordt de openbare bibliotheek, begonnen als kleinschalig particulier initiatief, een echte sector. In 1950 kent Nederland 153 bibliotheekvestigingen. In 1975, wanneer de Wet op de Openbare Bibliotheek wordt ingevoerd, is dit aantal gestegen tot 860. In 2000 staat de teller op 1074. In de beginjaren van de openbare bibliotheek stond het uitlenen van boeken nog niet centraal. Bibliotheken waren vooral leeszalen waar iedereen vrij kon binnenlopen om boeken, naslagwerken, kranten en andere periodieken te raadplegen. In de jaren ’60 en ’70 laat de bibliotheek het bevoogdende karakter langzaam maar zeker los. Het accent verschuift naar het vrij kunnen lenen van boeken. Later komen daar lp’s, cassettes, cd’s, cd-roms, videobanden, dvd’s en games bij. Vanaf eind jaren ’80 wordt de focus op uitleenprocessen verder versterkt doordat de politieke opdrachtgevers steeds sterker gaan sturen op de kwantitatieve outputcijfers. Vanaf 2000 investeren veel bibliotheken in de invoering van retailformules en marketingtechnieken met als doel de uitleencijfers te verhogen. Het maatschappelijk doel raakt hierbij verder op de achtergrond.
2.2 Opkomst en neergang van het bibliotheekgebruik Vanaf de ontstaanstijd tot aan het begin van de jaren negentig konden de openbare bibliotheken jaar na jaar ledenwinsten boeken. Ook het aantal uitleningen van boeken en andere media zat jarenlang in de lift. Vanaf midden jaren tachtig was echter sprake van een stabilisatie in de uitleencijfers en vanaf midden jaren negentig trad voor het eerst een daling op.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
5
70 60 50 boeken jeugd fictie
40
boeken jeugd non-fictie 30
boeken volw fictie
20
boeken volw non-fictie
10 0 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
Figuur 1: Verloop uitleencijfers bibliotheken 1999-2010 ( in mln.). Bron CBS, SIOB Vanaf 1999 is sprake van een structurele neergang. Het totaal aantal uitleningen daalt elk jaar met 3,6% van (totaal) 145 miljoen in 1999 tot 93 miljoen in 2010; in totaal 36%. De grote investeringen door bibliotheken in retail- en marktingconcepten hebben deze trend niet kunnen keren. Het gebruik door volwassenen neemt overigens sneller af dan het gebruik door kinderen. En informatieve boeken dalen sneller dan fictie. In 2013 is het aantal uitgeleende boeken aan volwassenen ongeveer de helft lager dan in 1999. De uitleningen aan jeugd is ‘slechts’ 33% lager.1 Voor de afname van het aantal uitleningen zijn meerdere verklaringen. Tegenover het dalend aantal uitleningen stond een stijgend aantal boekverkopen. Ook zijn nieuwe modellen ontstaan voor de recirculatie van gebruikte boeken (§2.3). Belangrijkste effect is echter de opkomende digitalisering (§2.4). Internet heeft de behoefte aan informatieve boeken doen dalen. Ook is de opmars van het digitale boek begonnen. 2.3 Alternatieve kanalen naar het fysieke boek De bibliotheek was (onder andere) een manier om relatief dure boeken beschikbaar te stellen aan mensen die ze zelf niet konden betalen. Het laatste decennium is de beschikbaarheid van fysieke boeken via andere kanalen dan de bibliotheek echter vergroot. Tegenover een dalend aantal uitleningen stond (tot 2009) een stijgend aantal boekverkopen. Belangrijke factor daarbij is dat de aanschafprijs van nieuwe boeken in relatie tot het gemiddelde besteedbaar inkomen de laatste decennia is gedaald.
De daling van het aantal uitleningen voor de jeugd tussen 1999 en 2013 wordt voor 7 procentpunten verklaard door demografische invloeden (minder kinderen).
1
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
6
Vroeger was een boek erg duur. Tegenwoordig is er een groot aanbod in de prijsklasse van zo’n 7,50 tot 15 euro. 60 50 40 30
Verkochte boeken (in mln)
20 10 0 Jaar 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009
Figuur 2: Aantal verkochte algemene fysieke boeken (1999-2010; in mln.) Bron: Leesmonitor, St.Lezen, SIOB.
Naast de reguliere boekhandel, zijn ook nieuwe circuits ontstaan voor gebruikte boeken. Via het internet (Bol.com, marktplaats.nl en boekwinkeltjes.nl) bieden duizenden particulieren en kleine ondernemers tegen zeer bescheiden prijzen gebruikte boeken aan. De Slegte (tegenwoordig Polare) is een goed voorbeeld van een fysieke winkelformule voor gebruikte boeken. Daarnaast ontstaan steeds meer ideële initiatieven voor de recirculatie van gebruikte boeken (Books4life, kringloopwinkels, bookcrossing, etc). Ook worden in verschillende dorpen en steden periodiek boekenmarkten georganiseerd. Met andere woorden, het bibliotheekabonnement, waarmee je voor een (stijgend) contributiebedrag boeken kunt lenen, legt het af tegen de mogelijkheid om tegen bescheiden prijzen (gebruikte) boeken te kopen. 2.4 Digitalisering De digitalisering van informatie en boeken heeft ingrijpende gevolgen voor het gebruik van fysieke boeken. Deze ontwikkeling is dan ook één van de verklaringen voor de daling van de uitleencijfers in de bibliotheek. We zullen wat dieper op de digitalisering ingaan. Digitalisering van informatie Dat mensen minder boeken lezen is niet iets van de laatste tijd. Al in de jaren zeventig veranderde het leesgedrag. Andere vormen van media-tijdsbesteding namen toe, bijvoorbeeld televisiekijken en computergames spelen. Door de opkomst
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
7
van het internet in de tweede helft van de jaren negentig kon de bibliotheek echter ook zijn positie als belangrijkste ‘toegangspoort tot informatie’ niet meer waarmaken. Digitalisering van boeken Sinds enkele jaren is het e–book aan een sterke opmars begonnen. Op de Nederlandse boekenmarkt zijn de verkoopcijfers nog laag (in vergelijking met verkochte fysieke boeken), maar ze stijgen snel. In 2010 was 0,7% van alle verkochte boeken een e-book. In 2012 was dit al 2,7%. De officiële cijfers geven geen inzicht in de (grootschalige) verspreiding van e-books in het illegale circuit. 1.400.000 1.200.000 1.000.000 800.000 aantal verkochte e-books
600.000 400.000 200.000 0 2009
2010
2011
2012
Figuur 3: Aantal verkochte e-books. Bron Leesmonitor, St.Lezen.
Hoe snel het e-book zich zal ontwikkelen, hoe groot het marktaandeel zal worden en wat dat precies betekent voor het papieren boek is nu nog moeilijk te voorspellen. Maar dat de verschuiving ingrijpend zal zijn, staat wel vast. Zijn de veranderingen voor de uitgeverij en boekhandel al groot, voor de bibliotheek komen er nog een aantal problemen bij. Want hoe leen je een digitaal bestand uit? En waarom zou daar een openbare bibliotheek voor nodig zijn als commerciële aanbieders dit ook kunnen? De grote uitgeverijen en auteurs zijn in de Nederlandse markt tot dusver terughoudend om met bibliotheken intensief samen te werken aan nieuwe businessmodellen. De huidige licenties leggen diverse beperkingen op aan bibliotheken. De minister van OCW concludeerde dat het Europese auteursrecht op gespannen voet staat met het uitlenen van e-books door bibliotheken.2 E-books, nieuwe mogelijkheden Door de digitalisering verandert het boekenlandschap snel en grondig. Waar vroeger grofweg twee mogelijkheden bestonden om boeken te kopen of te lenen (de boekwinkel en de bibliotheek), ontstaan er nu in hoog tempo nieuwe manieren om digitale boeken te kopen of lenen.
2
OCW, februari 2013, Online uitlenen van e-books door bibliotheken
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
8
Rechtstreeks vanuit de auteur. Auteurs kunnen zonder tussenkomst van een uitgever of boekhandel hun werk zelf als e-book aanbieden op internet. Niet alleen succesvolle schrijvers als J.K. Rowling (shop.pottermore.com) doen dit, maar ook een snel groeiend aantal beginnende auteurs is actief onder het motto ‘iedereen kan uitgeven’ (www.c-shed.nl). Nieuwe verkopers. De drempel om e-books te gaan verkopen is laag zoals ook blijkt uit de toetreding van partijen als bijvoorbeeld HEMA tot de digitale boekenmarkt. Een bepalende speler is Google die zijn dienst Google Books integreerde met andere diensten tot Google Play. Ook veel andere toetreders hebben zich weten te positioneren (ebooks.nl, ebook.nl, kobo.nl). Streaming. Maar waarom zou je een boek kopen als je slechts toegang tot de digitale tekst wilt hebben? Net als video (Netflix) en muziek (Spotify) zijn ook boeken streaming te lezen. De gebruiker downloadt niet maar leest online. Auteursrechten zijn gewaarborgd en illegaal gebruik is (redelijk) ondervangen. Betaling kan per stuk of in abonnementsvorm voor een (bescheiden) vast bedrag per maand. Het aantal aanbieders stijgt snel (Eboek-tehuur.nl, Yindo.nl, 24Symbols).
Nieuwe vormen van lezen Het is duidelijk dat de introductie van e-books geheel nieuwe distributiemodellen mogelijk maakt. Het e-book is echter meer dan alleen de digitale vervanger van het papieren boek. Doordat de bestanden digitaal zijn, ontstaat er een scala aan mogelijkheden die de leeservaring ingrijpend kunnen veranderen en verrijken. In een e-book kunnen gemakkelijk andere media worden geïntegreerd, zoals filmpjes, muziek en links naar webpagina’s. Ook deze ontwikkeling staat nog in de kinderschoenen. De verwachting is dat lezen meer en meer een interactieve bezigheid zal worden. 2.5 De Bibliotheekwet en Bibliotheek.nl Het kabinet werkt, met steun van VNG en IPO, aan een nieuwe Bibliotheekwet. 3 Deze wet, die op 1 januari 2015 zal ingaan, vervangt enkele artikelen over de bibliotheek in de Wet op het Specifiek Cultuurbeleid. De nieuwe wet regelt vooral de landelijke digitale bibliotheek. Het kabinet wil hiermee digitaal lezen bevorderen. De landelijke digitale bibliotheek (www.bibliotheek.nl) wordt ondergebracht bij de Koninklijke Bibliotheek en bekostigd door het ministerie van OCW. Voor deze bekostiging wordt structureel een (nog onbekend) bedrag aan het gemeentefonds onttrokken. Alle inwoners van Nederland kunnen gebruik gaan maken van deze service (art. 17.2). Gebruik van bibliotheek.nl is dus niet voorbehouden aan leden van een fysieke bibliotheek. De wet bevat weinig verplichtingen voor gemeenten inzake de fysieke bibliotheek. Sterker nog, gemeenten vallen niet onder de reikwijdte van deze wet (art. 2). Ook in de memorie van toelichting wordt bevestigd dat geen ‘uitvoerings3
http://www.internetconsultatie.nl/bibliotheekwet.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
9
verantwoordelijkheid’ wordt opgelegd aan gemeenten voor het (laten) exploiteren van de (traditionele) bibliotheek. Gemeenten hebben aldus een grote mate van vrijheid om de vormgeving van de bibliotheekfunctie zelf te bepalen. Zo koos de gemeente Waterland in 2012 voor een aanbesteding van de bibliotheekfunctie. Vanaf 1 januari 2014 wordt de bibliotheek hier gerund door een commerciële partij. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten steunt de opkomst van nieuwe (commerciële en non-profit) aanbieders op de ‘bibliotheekmarkt’. 2.6 Een toekomst voor de fysieke uitleenbibliotheek? Het gebruik van de fysieke uitleenbibliotheek zal de komende jaren blijven dalen. De rode lijn laat het verloop van de uitleencijfers zien indien de daling (procentueel) even snel gaat, als de afgelopen jaren. 160 140 120
feitelijke uitleningen
100 80 60 40 20
prognose lineair-historisch prognose met bezuinigingen prognose met bezuiniging en digitalisering
0
Figuur 4: Verloop uitleningen met prognose van de uitleencijfers naar toekomst (in mln.). Bron: tot 2010 CBS, SIOB. Eigen prognoses.
Een dergelijke prognose is echter te optimistisch. De daling in het gebruik zal immers sneller verlopen doordat gemeenten genoodzaakt zijn om te bezuinigen op de bibliotheek. Dit zal de toegankelijkheid en het serviceniveau van bibliotheken beperken en daarmee een extra neerwaarts effect hebben op de gebruikscijfers. Ook de opkomst van e-books zal de uitleencijfers verder drukken.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
10
3
Eisen aan de functie van de bibliotheek
3.1 Inleiding Indien we de bibliotheekfunctie willen beoordelen, hebben we een maatstaf nodig om de huidige uitvoering mee te vergelijken. Mede op basis van uitspraken van vertegenwoordigers van de gemeente (raadscommissie, wethouders) is een normatief kader opgesteld waaraan de uitvoering van de bibliotheekfunctie dient te voldoen. De bibliotheekfunctie dient toekomstbestendig te zijn georganiseerd (§3.2). De bibliotheekfunctie dient bij te dragen aan het bereiken van gemeentelijke beleidsdoelen. Dit vereist een bepaling van die beleidsdoelen en eventuele prioritaire doelgroepen daarbij (§3.3 en 3.4). Een voorwaarde voor effectiviteit is dat de uitvoering van de bibliotheekfunctie aansluit bij flankerend beleidsvelden (§3.5). Tenslotte is het vereist dat de bibliotheekfunctie op passende wijze binnen de financiële kaders wordt uitgevoerd (§3.6). Deze verwachtingen zijn niet vervat in een formeel ‘bibliotheekbeleid’ van de gemeente. Wel heeft de gemeente in het periodiek bestuurlijk en ambtelijk overleg met de Bibliotheek Helmond-Peel herhaaldelijk en nadrukkelijk gerefereerd aan dergelijke verwachtingen.
3.2 Toekomstbestendigheid. Door technologische en maatschappelijke veranderingen is het gebruik van de bibliotheek sterk veranderd. Ook is een nieuw wettelijk kader in voorbereiding (nieuwe bibliotheekwet). De uitvoering van de bibliotheekfunctie dient hierop aan te sluiten en dient de mogelijkheid te bieden om mee te bewegen op nieuwe veranderingen (inherente flexibiliteit). Naast de benodigde flexibiliteit is ook de participatie van burgers van groot belang voor een solide exploitatie van publieke functies.
3.3 Wat is het doel van de bibliotheekfunctie? De gemeentelijke subsidie is niet bedoeld voor de instandhouding van een organisatie of een gebouw maar voor het realiseren van beleidsdoelen. Er dient een directe relatie te zijn tussen uitgevoerde activiteiten en de te bereiken resultaten (doeltreffendheid).Om de effectiviteit te kunnen beoordelen, dient eerst te worden bepaald op welke doelen de bibliotheek zich dient te richten. Op dit moment is de bibliotheek gericht op uiteenlopende maatschappelijke doelen,: Ontwikkeling van het taalvermogen Bevordering van het lezen (inclusief literair lezen) Versterking mediawijsheid / Media-educatie Kunst- en cultuureducatie
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
11
Ontmoeting en sociale cohesie Laagdrempelige toegang tot kennis en informatie
De gemeente wil een scherpere prioriteitsstelling dan de bovenstaande brede waaier aan beleidsambities. De gemeente stelt dat taalontwikkeling, leesbevordering en media-educatie de belangrijkste doelen zijn voor de bibliotheekfunctie. Een goede beheersing van de taal en de vaardigheid om te lezen zijn essentiële menselijke vermogens. Het belang van deze vermogens kan niet worden overschat. Het ontwikkelen van vaardigheid in het technisch lezen (woordenschat, grammatica), begrijpend lezen en literair lezen gaan samen op. Deze taalvaardigheden vormen de basis van weer andere vermogens als logisch redeneren, analytisch en conceptueel denken. Een goede taalbeheersing is een basisvoorwaarde voor sociale en economische zelfredzaamheid. Ook een bewuste reflectie op het eigen ik en op de wereld (autonomie) staat of valt met een goede taalontwikkeling. Literair lezen draagt bij aan de ontwikkeling van verbeeldingskracht, stijlgevoel, cultuurhistorisch bewustzijn en empathisch vermogen. Al deze vermogens zijn onlosmakelijk verbonden met onze open democratische cultuur en pluriforme sociale orde. De opkomst van nieuwe media hebben de noodzaak vergroot om je als persoon zelfstandig te positioneren ten opzichte van de informatie die om en over je heen golft. De tijd dat autoriteiten bepaalden wat waar, mooi en juist was, ligt achter ons. Het concept mediawijsheid verwijst naar de benodigde kennis en vaardigheden en de mentaliteit die mensen nodig hebben om bewust, kritisch en actief mee te kunnen doen in de wereld van vandaag en morgen, waarin media een bepalende rol spelen. De andere maatschappelijke doelen behoren volgens de gemeente niet tot de prioriteit van de bibliotheekfunctie en kunnen soms beter op andere wijze of door andere partijen worden uitgevoerd. Ontmoeting en sociale cohesie zijn immers de primaire functie van de dorpshuizen en kunnen ook op alternatieve manieren worden ingevuld (café, privé). Ook is dit niet noodzakelijk afhankelijk van gemeentelijke subsidie. Toegang tot informatie is in het digitale tijdperk nauwelijks meer een probleem te noemen. Er is eerder sprake van een ‘information overload’. Versterking van de kunstzinnige en culturele vorming (behalve met betrekking tot literair lezen) behoort eveneens niet een doel van de bibliotheekfunctie te zijn. Andere partijen liggen hier meer voor de hand.
3.4 Welke doelgroepen verdienen prioriteit? De bibliotheek is momenteel nadrukkelijk gericht op en toegankelijk voor álle inwoners van de gemeente. Doelgroepen naar leeftijd 0 - 4 jaar (voorschools) 4- 12 jaar (primair onderwijs) 12 - 18 jaar (voortgezet onderwijs) 18 jaar en ouder (volwassenen)
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
12
De gemeente wil nadrukkelijk prioriteit geven aan de jeugd tot einde leerplichtige leeftijd. Het maatschappelijk rendement op investeringen in kinderen is verhoudingsgewijs groter dan op investeringen in volwassenen. Lezen vormt nadrukkelijk onderdeel van het onderwijs- en vormingsproces van jonge burgers. Volwassenenzijn om verschillende redenen beter in staat om zelf op alternatieve manieren in hun persoonlijke ontwikkeling te voorzien. Hier ligt dan ook, met uitzondering voor laaggeletterden, in aanzienlijk mindere mate een publieke verantwoordelijkheid. Binnen de categorie ‘jeugd’ wil de gemeente het accent leggen op de leeftijdsgroep tot circa 12 jaar (einde basisschool). Ook is extra aandacht voor de kinderen met een (dreigende) achterstand op het gebied van taalontwikkeling en leesvaardigheid wenselijk.
3.5 Aansluiting op flankerend beleid De gemeente geeft aan dat de bibliotheekfunctie qua ambities en inrichting moet aansluiten op de uitgangspunten en beleidskeuzes de gemeente reeds heeft gemaakt in verwante gemeentelijke beleidsvelden. In het licht van bovengenoemde prioriteit voor de jeugd, is daarbij in de eerste plaats het onderwijs- en educatiebeleid relevant. In de gekozen aanpak ter voorkoming en bestrijding van onderwijsachterstanden is gekozen voor de volgende uitgangspunten: 4 Opleidingen voor alle VVE-leidsters Hoogwaardige VVE-programma’s Doorgaande ontwikkelingslijn Streven naar 100% doelgroepbereik Ouderbetrokkenheid Teneinde de aansluiting bij het onderwijsbeleid in de gemeente Someren te verzekeren is meerdere malen overleg gevoerd met vertegenwoordigers van de kinderopvang, alle directeuren en bestuur van het primair onderwijs (7 Prodasscholen en 1 PlatOO-school) en de directie van het voortgezet onderwijs (Varendonck College). Daarnaast dient de invulling van de bibliotheekfunctie aan te sluiten bij de gekozen uitgangspunten in het sociaal-maatschappelijk beleid van de gemeente Someren. Deze zijn (voor zover relevant) in het kader van de implementatie van de WMO in Someren als volgt verwoord:5 Van versnippering naar samenhang Sturen op hoofdlijnen Optimale zelfredzaamheid
4 5
Beleidsnotitie Voor- Vroegschoolse Educatie Someren 2012-2014, juli 2012 Beleidsplan WMO, 2012-2015
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
13
3.6 Financiële kaders De gemeente Someren heeft aangegeven dat er op voorhand geen reden is om minder budget vrij te maken voor de bibliotheekfunctie. Met andere woorden: de adviesopdracht heeft niet tot doel om een bezuiniging te legitimeren. Wel is het wenselijk indien in de toekomst flexibeler kan worden omgegaan met de inzet van financiële middelen voor de bibliotheekfunctie. Ook is het wenselijk om te bezien of de subsidie doelmatig wordt ingezet en/of dat de doelmatigheid kan worden vergroot; meer effect met dezelfde of minder middelen. Publieke middelen dienen immers op maximaal doelmatige wijze te worden besteed.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
14
4
De Bibliotheek Someren (anno 2013)
4.1 Inleiding De bibliotheekvoorziening in Someren wordt momenteel verzorgd door Stichting Bibliotheek Helmond-Peel (BHP). Deze organisatie verzorgt de bibliotheekfunctie in de gemeenten Helmond, Deurne, Asten en Someren. In Someren-Dorp wordt door BHP een bibliotheekvestiging geëxploiteerd (§4.2). Daarnaast wordt het onderwijs ondersteund met enkele activiteiten (§4.3). De ondersteuning van deze dienstverlening (ICT, administratie, management, boekeninkoop, etc.) wordt centraal vanuit Helmond geregeld.
4.2 Bibliotheekvestiging Someren In Someren-Dorp wordt aan de Molenstraat een full-service bibliotheekvestiging geëxploiteerd. Deze vestiging is 27 uur per week geopend. De belangrijkste activiteit in deze vestiging is het uitlenen van boeken. Indien boeken in Someren niet beschikbaar zijn, kunnen deze (tegen een kleine vergoeding) via Interbibliothecair Leenverkeer (IBL) uit heel Nederland worden besteld. Naast de uitleenfunctie kunnen bezoekers computers gebruiken, kranten en andere tijdschriften lezen. Ook worden met enige regelmaat lezingen, cursussen en workshops georganiseerd en vinden exposities plaats. Het aantal en de omvang van deze activiteiten, die in het beleidsplan als ‘de programmerende bibliotheek’ wordt aangeduid, is beperkt. In 2012 vonden in de hele regio 60 van dergelijke activiteiten (exclusief exposities) plaats voor volwassenen, waarvan naar schatting 7 activiteiten met in totaal zo’n 240 bezoekers in Someren. In april 2013 werd in Someren-Heide een ‘bestelbieb’ gestart. Inwoners van het dorp konden digitaal boeken bestellen uit de collectie van Bibliotheek Someren. Deze boeken kunnen dan worden afgehaald bij de ‘bestelbieb’. Van deze service is niet of nauwelijks gebruik gemaakt. Dit sluit aan bij ervaringen elders in Nederland met het concept ’Bestelbieb’. Deze formule sluit niet aan bij een maatschappelijke behoefte.
4.3 Dienstverlening voor jeugd & onderwijs In de bibliotheekvestiging in Someren-Dorp is een collectie jeugdboeken opgenomen. Van de kinderen in de basisschool-leeftijd uit Someren-Dorp maakt 64% actief gebruik van deze collectie. Dat betekent dat 36% van de basisschooljeugd geen gebruik maakt van de bibliotheek. Naar verwachting betreft het hier in grote mate kinderen die een verhoogd risico lopen op een achterstand op het terrein van taal en lezen. De gemeente wil juist prioriteit geven aan kinderen, met name aan deze risicogroep. Naast de jeugdcollectie voor kinderen in Someren-dorp, is voor basisschooljeugd uit Lierop, Someren-Eind en Someren-Heide in de basisscholen een schoolcollectie
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
15
geplaatst. Op deze wijze wordt het vrij lezen toegankelijk gemaakt voor kinderen uit deze dorpen, op de plek waar ze dagelijks komen, de school. De collectie van deze schoolbibliotheken bestaat in totaal uit circa 4200 boeken voor kinderen van 0 tot 12 jaar. De titelvariatie per leerling is bescheiden. Er zijn nauwelijks boeken voor ouders en kinderen in de voorschoolse leeftijd. Ook is het onderhoud van de collectie (vervanging 10% per jaar) aan de magere kant. Naast de schoolbibliotheken worden enkele andere leesbevorderingsactiviteiten uitgevoerd in aansluiting op landelijke leesbevorderingscampagnes (Kinderboekenweek, Jonge Jury). Ook wordt het onderwijs ondersteund met het leesbevorderingsprogramma ‘Rode Draad’. Dit programma bestaat uit kisten met boeken en methoden om het lezen te bevorderen. De medewerkers van de bibliotheek distribueren de kisten over de verschillende groepen in de basisscholen. De bibliotheek beschikt over een boekencollectie voor jongeren van circa 1000 titels. Jongeren kunnen ook gebruik maken van de collectie voor volwassenen. In beperkte mate is er aanvullende inhoudelijke ondersteuning van het onderwijs vanuit de bibliotheek (meestal tegen een aanvullende vergoeding).
4.4 Resultaten In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het aantal leden en het aantal uitleningen in Someren in de periode 2003 tot 2007 opgenomen (zoals gerapporteerd door Bibliotheek Helmond-Peel). Door enkele administratieve wijzigingen is het niet mogelijk om een exacte analyse te maken. De cijfers in Someren lijken positief af te steken bij het landelijke beeld dat in hoofdstuk 2 werd geschetst. De door Bibliotheek Helmond-Peel gepresenteerde cijfers geven echter geen juist beeld van de werkelijkheid. Bibliotheek Helmond-Peel gebruikt voor de presentatie richting gemeenten andere prestatiecijfers dan zij intern gebruikt. Indien een lener één boek leent en vervolgens de uitleentermijn verlengt via de website, presenteert Bibliotheek Helmond-Peel dit als twee aparte uitleningen. BHP meldt in haar jaarverslag 2012 dat er in afgelopen kalenderjaar er circa 958.000 uitleningen hebben plaats gevonden. Uit interne cijfers blijkt dat er slechts sprake was van circa 681.000 unieke uitleningen. Dit betekent dat ruim 40% meer uitleningen zijn gepresenteerd dan in werkelijkheid hebben plaats gevonden. Hoewel meer bibliotheken de cijfers op deze onjuiste manier weergeven, geeft dit een verkeerd beeld van de werkelijkheid en is het ook in juridisch opzicht onjuist. 6
Vanaf 2009 voerde de Stichting Leenrecht een juridische strijd met de Vereniging van Openbare Bibliotheken (VOB). De VOB stelde dat een verlenging niet kan worden aangemerkt als een uitlening (en dat hierover dus geen leenrecht verschuldigd is aan de Stichting Leenrecht). De bibliotheken werden voortdurend in het gelijk gesteld, in 2010 door de rechtbank, in 2011 door het gerechtshof en in 2012 door de Hoge Raad. 6
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
16
Het verlengen van boeken is bij vrijwel alle bibliotheken in Nederland de afgelopen jaren vereenvoudigd door de invoering van digitale technologie (“even snel mijn boek verlengen op de website van de bieb”). Ook hebben veel bibliotheken het ‘leengeld’ (bijdrage per uitlening of verlenging) afgeschaft. Dit leidt ertoe dat leners gemiddeld meer boeken mee naar huis nemen, zonder dat zeker is of zij deze boeken ook lezen. Op deze manier kunnen de uitleencijfers eenvoudig worden ‘opgeschroefd’. Kortom, hoewel de rapportages van Bibliotheek Helmond-Peel een redelijk stabiel gebruik suggereren, is de werkelijkheid minder rooskleurig. Er is geen reden om aan te nemen dat het gebruik van de bibliotheek in Someren afwijkt van de landelijke trends. Dit betekent dat in de laatste 14 jaar het aantal uitleningen aan volwassenen met circa 50% is gedaald en het aantal uitleningen aan jeugdleden met ongeveer 33%7. Deze daling zet zich de komende jaren naar verwachting versneld door.
De daling van het aantal uitleningen aan jeugdleden in Someren, kan voor een deel ook verklaard worden door demografische factoren (minder kinderen).
7
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
17
Uitleningen en leden in Someren (opgave door Bibliotheek Helmond-Peel) Leden
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Verschil
Volwassen leden
2.069
2.157
2.093
2.180
1.730
1.735
1.741
1.674
1.655
1.569
1.605
-8,1%
Jeugdleden
3.542
4.155
3.782
4.007
3.484
3.203
3.126
3.068
2.927
2.956
2.887
-10,9%
Totaal leden
5.611
6.312
5.875
6.187
5.214
4.938
4.867
4.742
4.582
4.525
4.492
- 9,9%
Boeken volwassenen
67.508
68.498
66.266
68.177
67.177
59.586
62.598
60.334
60.052
57.583
55.240
-14,7%
Boeken jeugd
66.856
69.120
62.697
69.464
70.670
75.436
83.049
73.693
71.727
71.634
68.158
7,1%
Overige
23.457
27.824
22.797
24.982
23.409
22.500
23.408
22.451
23.517
23.505
22.418
0,2%
Totaal
157.821
165.442
151.760
162.623
161.256
157.522
169.055
156.478
155.296
152.722
145.816
-3,0%
Uitleningen
Toelichting Leden jeugd 2003-2007: mogelijke dubbeltellingen ivm bibliobus Uitleningen jeugd 2003-2007: exclusief bibliobus uitleningen jeugd Uitleningen jeugd 2009 – 2013: inclusief schoolbibliotheken (S-Heide, S-Eind, Lierop) Uitleningen en leden 2013 obv prognose uit augustus
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
18
Uitleningen en verlengingen Bibliotheek Helmond-Peel (gehele werkgebied) Cijfers zoals gepresenteerd in jaarverslag 2012
Cijfers zoals opgegeven aan Stichting Leenrecht over 2012
Uitleningen
Unieke uitleningen
Verlengingen niet betaald
Verlengingen betaald
Totaal
Jeugdboeken
414.138
282.341
123.103
0
405.444
Boeken voor volwassenen
391.679
278.850
111.796
0
390.646
Tijdschriften
85.402
67.278
67.278
0
134.556
Films
37.282
30.559
1.314
5.409
37.282
Muziek
10.408
9.125
255
740
10.120
Speelleermateriaal jeugd
9.939
7.090
2.849
0
9.939
Luisterboeken
6.007
4.124
0
0
4.124
Digitale media (games, CD Rom)
1.869
1.315
349
342
2.006
Zoek & Boek IBL
1.136
680.682
306.944
6.491
994.117
Overig
9
Totaal
957.869
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
19
4.5 Financieel Bibliotheek Helmond-Peel is ontstaan uit een fusie van vier organisaties en thans werkzaam in opdracht van de gemeenten Deurne, Asten, Someren en Helmond. De subsidiebijdragen (per inwoner) van gemeenten in het werkgebied van BHP lopen sterk uiteen. Ook is het dienstverleningsniveau niet overal gelijk. De bibliotheek en de vier gemeenten hebben ter regeling van onderlinge verhoudingen een ‘Bestuursovereenkomst inzake subsidiëring Bibliotheek HelmondPeel’ gesloten. In deze overeenkomst wordt (in ieder geval sinds 2010, wellicht eerder) gesteld dat Bibliotheek Helmond-Peel een productbegroting dient op te stellen met daarin de integrale kostprijzen per product. De intentie van deze afspraak zal zijn geweest dat wordt verzekerd dat de hoogte van de subsidie aansluit bij de geleverde diensten. Anders dan bij een normale gemeenschappelijke regeling (bv. GGD of veiligheidsregio) is het dienstverleningsniveau niet overal gelijk en worden de kosten niet evenredig op inwonertal omgeslagen over de gemeenten. Een productbegroting is echter niet overlegd aan gemeenten. In de jaarrekening worden alle subsidies op regioniveau verantwoord. Hierdoor is geen directie relatie te leggen tussen de geleverde diensten en de hoogte van de gevraagde/verstrekte subsidie. Om toch een bedrijfseconomische analyse van de dienstverlening in Someren te kunnen maken, is een globale raming gemaakt van de baten en lasten die samenhangen met de exploitatie van de bibliotheekfunctie in Someren. Uitgangspunt is de jaarrekening 2012 van Bibliotheek Helmond-Peel op basis waarvan telkens per kostensoort via de meeste geschikte grondslagen (verhoudingen tussen subsidies en/of inwonerstallen) een toerekening is gemaakt naar de exploitatie van de bibliotheekfunctie in Someren. Deze zogenaamde ‘interpolatie’ betreft aldus een weloverwogen raming (maar ook niet meer dan dat).
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
20
Interpolatie Bibliotheek Helmond-Peel naar exploitatie Someren (x 1000 EUR) Exploitatie geheel BHP 3.205
Exploitatie Someren 299
Doelsubsidie
386
11
inwoners, minus spec. doelsubs
Inkomsten gebruikers
405
50
inwoners
Specifieke dienstverlening
32
6
obv opgaaf BHP
VVV-opbrengsten
157
-
geen vvv
Diverse baten
33
4
inwoners
4.218
369
67
8
inwoners
Huisvesting
1.093
45
huur 15K + 30K overige huisv
Personeel
1.899
205
inwoners+subsidie
146
18
inwoners
4
0
inwoners+subsidie
Automatisering
360
39
inwoners+subsidie
Collectie en media
499
54
inwoners+subsidie
Specifieke kosten
29
3
inwoners+subsidie
VVV kosten
137
-
geen vvv inwoners+subsidie
Baten Subsidie gemeente
Totaal
grondslag voor interpolatie feitelijke subsidie
Lasten Bestuur en organisatie
Administratie Transport
Overige kosten Totaal Resultaat
5
1
4.239
373
-21
-2
-
-5
Onverklaard/afronding
inwoners+subsidie
We zoomen hieronder in op enkele posten. Subsidie In 2013 ontving BHP ten behoeve van de exploitatie van de bibliotheekfunctie een subsidie van circa €299.000. In 2010 heeft de gemeente Someren de subsidie verlaagd met 10%. Dit is opgevangen met een besparing op personeelskosten in zowel vestiging als in backoffice. Ook is de boekencollectie in omvang teruggebracht. Er heeft geen reductie van openingstijden plaats gevonden. Jaar
Subsidie
2011 2012 2013
323.425 294.339 298.754
Toelichting geen indexatie t.o.v. 2010 inclusief taakstelling 10% / wel indexatie wel indexatie
De hoogte van de subsidie in 2013 sluit redelijk aan bij hetgeen landelijk gebruikelijk voor gemeenten van de omvang van Someren. De subsidie per inwoner (exclusief dekking voor huisvestingkosten) bedraagt circa €15. In grotere gemeenten (zoals bv.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
21
Helmond) ligt de subsidiebijdrage per inwoner (en het dienstverleningsniveau) gewoonlijk wat hoger. Bijdragen van het onderwijs Voor de drie (bescheiden) schoolbibliotheken wordt een financiële bijdrage van de basisscholen gevraagd van €1600,- per jaar. Ook voor andere dienstverlening aan het onderwijs wordt een vergoeding betaald. Het Varendonck College (locatie Someren) betaalt jaarlijks circa €4.000 aan de bibliotheek. Het is onduidelijk waarom het onderwijs om een vergoeding wordt gevraagd. De gemeente geeft prioriteit aan de doelgroep jeugd, hetgeen betekent dat hiervoor het grootste deel van de gemeentelijke subsidie mag worden aangewend. Gebruikerstarieven en subsidie Het lidmaatschap van de bibliotheek voor kinderen tot 18 jaar wordt momenteel voor 100% gesubsidieerd en is daardoor voor de kinderen gratis. Een deel van de kosten van de bibliotheek wordt door het onderwijs bekostigd. De subsidiebijdrage ligt op basis van een ruwe schatting op circa €60,- per jeugdlid. Het lidmaatschap voor volwassenen voor het grootste deel gesubsidieerd door de gemeente. De overige kosten worden gedekt door de volwassen leden zelf in de vorm van een jaarlijkse contributie (variërend van €27 tot €65). De subsidiebijdrage bedraagt op basis van een ruwe schatting circa €85,- per volwassene. De oorzaak van het verschil in subsidie-allocatie tussen volwassenen en jeugd komt voort uit twee factoren: Een deel van de dienstverlening aan de jeugd wordt niet met gemeentelijke subsidie maar door het onderwijs bekostigd Het aanbod aan dienstverlening voor volwassenen (bv. de omvang van de boekencollectie) is van vergelijkbare omvang als het aanbod voor de jeugd doch het aantal volwassen leden is aanzienlijk kleiner. Een dergelijke subsidieverdeling is bij Nederlandse bibliotheken niet ongebruikelijk doch sluit niet aan bij de wens van de gemeente om prioriteit te geven aan de jeugd. Kostenpatroon Bovenstaande kostenpatroon van Bibliotheek Helmond-Peel wijkt niet veel af van het landelijke beeld. Bibliotheekorganisaties zijn over het algemeen sober georganiseerd, zo is ook onze indruk van Bibliotheek Helmond-Peel. Toch betekent dat niet noodzakelijkerwijs dat de dienstverlening in bedrijfseconomisch opzicht optimaal is ingericht. Om dat te zien is een nader onderscheid tussen directe / variabele kosten en indirecte / vaste kosten inzichtgevend. De directe kosten zijn direct gerelateerd aan het leveren van dienstverlening (zoals arbeidsloon voor medewerkers in de bibliotheekvestiging tijdens de openingsuren of de inkoopkosten van boeken). De indirecte kosten hebben betrekking op voorwaardenscheppende zaken zoals administratie, ICT, management, etc.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
22
De indirecte / vaste kosten voor het draaiende houden van een klassiek bibliotheekconcept zijn relatief hoog in vergelijking met de directe / variabele kosten. Twee voorbeelden van directe / variabele kosten: Jaarlijks wordt in exploitatie Someren circa €26.500 per jaar besteed aan de aanschaf van boeken. Dit is zo’n 7% van de exploitatie Someren.8 In de exploitatie Someren wordt ongeveer €189.000 besteed aan personeelskosten aan lonen (inclusief sociale lasten). Hiermee wordt ongeveer 3,9 fte bekostigd. Voor het operationeel open houden van de bibliotheekvestiging (27 uur per week) wordt thans 1,3 fte ingezet (in combinatie met zelfbedieningsapparatuur voor klanten). Wij schatten op grond van inzicht in de uitgevoerde activiteiten dat maximaal 0,5 fte wordt ingezet voor uitvoering van inhoudelijke activiteiten in Someren. In totaal is dit maximaal 1,8 fte. Dat betekent dat minimaal 2,1 fte wordt ingezet voor ondersteunende en managementtaken. In totaal behoort hiermee circa €87.000 (23%) van de exploitatie Someren tot de directe personeelskosten.9 Hoewel er ook nog andere directe kosten zijn (en bovenstaande berekeningen gebaseerd zijn op een zeer globale interpolatie) wordt wel duidelijk dat de directe uitvoeringskosten (o.a. personeel, boeken) een relatief klein deel vormen van de totale kosten. Wij schatten dat maximaal 40 - 45% van de exploitatie Someren bestaat uit directe uitvoeringskosten. De oorzaak hiervan ligt niet specifiek aan Bibliotheek Helmond-Peel maar aan de relatief hoge vaste kosten voor een uitleenbeheerssysteem (uitleenterminals, betaalstations, software, website, ledenadministratie, pasjes, logistiek, diverse heffingen, uitleenadministratie, collectiebeheer, inclusief de daarmee verbonden huisvestings- en personeelskosten). Deze kosten zijn, binnen het huidige organisatieen dienstverleningsmodel, nauwelijks beïnvloedbaar en grotendeels onafhankelijk van het aantal gebruikers van de bibliotheek. Een uitleenadministratie draait goed of niet. Veel ruimte voor besparing is er niet. Met name bij een teruglopend gebruik van de fysieke uitleenfunctie zijn dergelijke systeemkosten zorgelijk. De (maatschappelijke) kosten per uitlening lopen snel op. Zo worden de totale kosten voor het lenen van een boek al snel hoger dan voor het kopen van een (gebruikt) boek. En extreem voorbeeld hiervan is het zogenaamde ‘InterBibliothecair Leenverkeer’ (IBL ofwel ‘Zoek&Boek’). Een lid van de openbare bibliotheek kan via de IBL-service een boek aanvragen uit een willekeurige bibliotheek in Nederland. Door deze service zijn ook in kleinere bibliotheken (zoals in Someren) vrijwel álle boektitels opvraagbaar. Een prachtige service waarvoor de lener een kleine vergoeding betaalt Overige substantiële kosten in de categorie ‘Collectie en Media’ zijn de afdracht aan Stichting Leenrecht (uitleenrechten), de afdracht aan NBD (titelgegevens), de afdracht aan Bibliotheek.nl (databanken). 9 Er is gerekend met een gemiddelde loonsom van €48.000. In werkelijkheid zal de loonsom/fte in de vestiging lager liggen dan in de backoffice. Hierdoor liggen in werkelijkheid de loonkosten in de vestiging nog wat lager dan €87.000. 8
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
23
(€2 tot €5,-). De maatschappelijke kosten voor deze service (ICT, handling, transport en weer retour) zijn echter een veelvoud van de (nieuw)waarde van het boek. Men kan zich de vraag stellen of dit een gewenste inzet is van publieke middelen. BHP gaat er in haar strategische beleidsplan van uit dat de subsidie van de vier subsidiërende gemeenten op het thans bekende peil zal blijven. Ondanks dat de gemeente Someren heeft aangegeven vooralsnog geen voornemen te hebben tot extra bezuinigingen, is deze aanname uiterst onrealistisch. Bij een eventuele bezuiniging door de gemeente Someren is het voor BHP nauwelijks mogelijk om in andere dan de variabele/directe kosten te snijden. Het eventueel beëindigen van de schoolbibliotheken in Lierop, Someren-Eind en Someren-Heide, staat echter haaks op de gemeentelijke beleidspreferenties. Het beperken van de kosten voor personeel (minder open) of boeken in de vestiging Someren, leidt tot een verdere versnelling van de daling van het gebruik van de bibliotheek. Dit toont aan hoe inflexibel het huidige model is. De hoge kosten voor het ‘uitleenbeheersysteem’ leiden ertoe dat eventuele subsidiebezuinigingen direct leiden tot forse vermindering van de dienstverlening.
4.6 Strategische koers BHP In het Beleidsplan 2013 – 2018; De Bibliotheek die ertoe doet schetst Bibliotheek Helmond-Peel een toekomstperspectief voor organisatie en dienstverlening. Het beleidsplan begint met de constatering dat verandering onontkoombaar is voor de bibliotheek om te overleven. Deze wens om te veranderen komt herhaaldelijk terug in het beleidsplan al wordt niet erg duidelijk wat er gaat veranderen. De belangrijkste keuzes zijn volgens het beleidsplan: “In 2018 realiseert de bibliotheek haar doelstellingen door middel van co-creatie” “In 2018 is de bibliotheek dé ontmoetingsplek van de stad en het dorp” BHP kiest hiermee voor een sterke oriëntatie op de sociale functie van de bibliotheek. Deze benadering is in het beleidsplan uitgewerkt in de vier ‘pijlers’: fysieke bibliotheek programmerende bibliotheek educatieve bibliotheek digitale bibliotheek De fysieke bibliotheek BHP wil in elke gemeente een sterke bibliotheekvestiging behouden, zo mogelijk met verruimde openingstijden door de inzet van vrijwilligers. “De dienstverlening … wordt continu aangepast aan de nieuwste ontwikkelingen…..[D]e bibliotheek [is] een uitdagende plek waar mensen elkaar ontmoeten om kennis te zoeken en delen, te ontspannen met een boek of te werken.” BHP kiest hiermee voor de inrichting van de bibliotheekvestiging als een sociaal leercentrum. Daarbij worden veelvuldig de termen ‘cocreatie’, ‘bibliotheek 3.0’ en ‘samenwerking’ gebruikt. Hiermee wordt aangegeven dat leerprocessen steeds Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
24
interactiever worden. BHP wil hierbij een faciliterende rol spelen. Op welke wijze wordt echter niet duidelijk. Er worden geen wezenlijk vervangende activiteiten genoemd ter legitimatie van het beroep op de subsidie. Ook blijkt dat BHP de uitleenfunctie voor fysieke boeken in ruime mate wil continueren. De programmerende bibliotheek Met deze term wordt gedoeld op het aanbod van lezingen en workshops voor volwassenen. Toch wordt onder deze noemer vooral verwezen naar het belang van een uitgebreide boekencollectie. De educatieve bibliotheek De educatieve bibliotheek omvat schoolbibliotheken en inhoudelijke activiteiten gericht op jeugd en onderwijs. BHP wil op elke basisschool een schoolbibliotheek starten. Een indicatie voor de wijze waarop deze (extra) kosten worden gedekt, is niet opgenomen in het beleidsplan. Het is niet aannemelijk dat het onderwijs deze kosten gaat dekken en BHP maakt niet helder waar eventueel op bespaard zal worden. De digitale bibliotheek In het beleidsplan wordt de digitale bibliotheek als de vierde pijler beschreven. De digitale bibliotheek biedt diverse vormen van digitale ‘content’ (waaronder e-books) en dienstverlening aan. De digitale bibliotheek valt met ingang van 1-1-2015 echter onder verantwoordelijkheid van het Rijk (inclusief bekostiging). Onafhankelijk van de keuzes van gemeente of BHP zullen alle inwoners van deze service gebruik kunnen maken. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.
Hoewel een productbegroting ontbreekt in het beleidsplan, ramen wij op basis van de beschreven activiteiten dat de allocatie van de gemeentelijke subsidie ongeveer als volgt: 80% voor de fysieke bibliotheek, 10% voor de programmerende bibliotheek en 10% voor de educatieve bibliotheek. Dit staat op gespannen voet met de gemeentelijke beleidsprioriteiten. Het strategisch beleidsplan is door BHP in eigen beheer ontwikkeld. Gemeente Someren of het onderwijs zijn niet om input gevraagd. Nadat BHP mededeling ontving dat hun koers haaks staat op de gemeentelijke beleidsdoelen en gelegenheid was gegeven voor een herbezinning, gaf BHP aan haar koers niet te zullen wijzigen omdat het beleidsplan naar indruk van BHP wél aansluit bij de gemeentelijke beleidsprioriteiten. BHP geeft aan wel bereid te zijn met de gemeente te overleggen over de praktische uitwerking.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
25
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1 Conclusies Wanneer de huidige dienstverlening en de beleidsvoornemens van de bibliotheek worden vergeleken met eisen die de gemeente stelt aan de uitvoering van de bibliotheekfunctie, kan worden geconcludeerd dat sprake is van een grote spanning. Op grond hiervan zijn de volgende conclusies te trekken: 1. De huidige bibliotheekvestiging in Someren is niet toekomstbestendig Het gebruik van de fysieke uitleenfunctie van de bibliotheek Someren neemt snel af. De door Bibliotheek Helmond-Peel gepresenteerde productiecijfers geven geen goed beeld van de werkelijkheid. De gerapporteerde uitleencijfers 2012 zijn ruim 40% hoger dan de werkelijke uitleencijfers in dat jaar. Het is aannemelijk dat de daling in het aantal uitleningen door de bibliotheek Someren gelijk loopt met de landelijke trend: in de laatste 14 jaar circa 50% minder uitleningen aan volwassenen en 33% minder aan jeugdleden.10 Deze daling zet zich de komende jaren naar verwachting versneld door. Hierdoor verdwijnt de corebusiness van de huidige bibliotheekvestiging. Bibliotheek Helmond-Peel maakt niet helder in het beleidsplan welke nieuwe activiteiten hiervoor in de plaats komen ter legitimatie van de gevraagde subsidie.
2. De dienstverlening van de bibliotheek sluit niet aan op de wens van de gemeenten om prioriteit te geven aan taalontwikkeling, leesbevordering en mediawijsheid, met name bij de jeugd. In het geval van handhaving van de huidige full-service (fysieke) bibliotheekvestiging in Someren-dorp (met daarbij een sterke nadruk op de sociale functie) blijft de situatie bestaan dat 36% van de basisschoolleerlingen in Someren-Dorp geen gebruik maakt van de beschikbare gestelde jeugdboeken. Naar verwachting betreft het hier voor een groot deel kinderen die een verhoogd risico lopen op een achterstand op het terrein van taal en lezen. De gemeente wil juist prioriteit geven aan kinderen, met name aan deze risicogroep. De schoolbibliotheken in de basisscholen in de drie kleinere kernen zijn bescheiden van omvang en bevatten nauwelijks boeken voor ouders en kinderen in de voorschoolse leeftijd. Er is slechts in zeer beperkt mate sprake van inhoudelijke ondersteuning van het onderwijs. Deze ondersteuning beperkt zich tot relatief eenvoudige activiteiten (aanleveren leskisten met elders ontwikkelde leesbevorderingsprogramma’s, rondleidingen in de bibliotheekvestiging). Een deel van de dienstverlening voor de jeugd en ondersteuning van het onderwijs wordt bekostigd door het onderwijs zelf. De subsidie per volwassene is hoger dan de subsidie per jeugdlid. 10
Daling uitleningen aan jeugd in Someren mede door demografische factoren.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
26
3. De dienstverlening en strategische koers van de bibliotheek zijn in bedrijfseconomisch opzicht onhoudbaar. De vaste systeemkosten van de huidige bibliotheek zijn zeer hoog in vergelijk tot de directe uitvoeringskosten. Hierdoor lopen bij teruglopend gebruik van de bibliotheek de kosten per uitlening snel op. Ook blijft het overgrote deel van de subsidie aangewend voor dienstverlening die in minder mate aansluit bij de gemeentelijke beleidsvoorkeuren (de fysieke bibliotheek). Hierdoor is de doelmatigheid laag. De bibliotheek gaat in haar beleidsplan uit van gelijkblijvende subsidies. Vanuit de huidige strategische koers en bibliotheekbestel, kan de bibliotheek bij eventuele bezuinigingen, niet veel anders dan het sluiten van de schoolbibliotheken. Dit zal voor de gemeente (en de scholen) een onacceptabele keuze zal zijn. Een andere mogelijke reactie is het verminderen van de openingstijden van de bibliotheekvestiging. De flexibiliteit qua dienstverlening is daarmee laag. 4. De nieuwe bibliotheekwet geeft de gemeente Someren de mogelijkheid om de invulling van de fysieke bibliotheekfunctie naar eigen inzicht te organiseren. De digitale bibliotheek (bibliotheek.nl) wordt vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd door de Koninklijke Bibliotheek voor alle Nederlandse burgers (onafhankelijk van gemeente Someren of Bibliotheek Helmond-Peel). Bekostiging gebeurt door het Rijk middels een onttrekking van een (nog onbekend) bedrag aan het gemeentefonds. Het wetsvoorstel bevat geen verplichting voor gemeenten om een (klassieke) bibliotheekvestiging te exploiteren. De Vereniging Nederlandse Gemeenten ondersteunt meer dynamiek en marktwerking in de bibliotheeksector.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
27
5.2 Aanbevelingen De gemeente wil de taalontwikkeling, leesbevordering en mediawijsheid van haar burgers faciliteren en daarbij prioriteit geven aan de jeugd. De huidige dienstverlening van de bibliotheek is onvoldoende hierop gericht en daarnaast niet toekomstbestendig en in bedrijfseconomisch opzicht onhoudbaar. De nieuwe bibliotheekwet (ingangsdatum 1 januari 2015) geeft alle inwoners de mogelijkheid om gebruik te maken van de digitale bibliotheek en biedt de gemeente Someren de mogelijkheid om de invulling van de lokale bibliotheekfunctie naar eigen inzicht te organiseren. Vanuit deze conclusies komen wij tot de aanbeveling om de uitvoering van de bibliotheekfunctie volledig opnieuw te organiseren in nauwe samenwerking met scholen en innovatieve partijen. Wij adviseren u daartoe te kiezen voor een aanbesteding. De volgende richtinggevende verwachtingen kunnen worden gehanteerd in de aanbesteding:
De nieuwe invulling van de bibliotheekfunctie dient in sterkere mate te zijn gericht op het stimuleren van taalontwikkeling, leesbevordering en mediawijsheid bij de jeugd. Deze sterkere gerichtheid uit zich onder andere in een verbetering van het bereik en een kwalitatieve verbetering van het aanbod.
Hoewel het in stand houden van de bibliotheekvestiging in zijn huidige vorm geen uitgangspunt is, dient de nieuwe invulling van de bibliotheekfunctie wel in te spelen op de behoeften, verwachtingen en mogelijkheden van volwassen inwoners teneinde bij te dragen aan een sterk sociaal-educatief klimaat in van Someren.
Het financieel kader is begrensd tot het huidige subsidieniveau. De nieuwe invulling dient doelmatig te zijn en ruimte te bieden tot flexibiliteit in de toekomst. Resultaatsafspraken verdienen de voorkeur boven inspanningsafspraken.
Wij adviseren u een hanteerbaar aantal partijen uit te nodigen om u een vernieuwend, effectief en aansprekend voorstel te doen dat aansluit bij voornoemde verwachtingen. Stem daarbij eventueel af met de andere gemeenten doch kies voor een autonome koers. Betrek de scholen in de beoordeling van de te kiezen partij en voorgestelde oplossing.
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
28
Bijlage 1: Bronnen Overzicht geïnterviewde personen Mevr. Laika Cortenbach, directeur BS de Ranonkel (3 december 2013 en 20 januari 2014) Mevr. Tiny van Engelen, Kinderopvangorganisatie Spring / de Sprankel (6 januari 2014) Dhr. Ruud Hakvoort, directeur Bibliotheek Helmond-Peel (6 november en 2 december 2013, 13 januari 2013) Dhr. Huub Hamacher, beleidsmedewerker gemeente Someren (diverse malen) Dhr. Rob Koster, beleidsmedewerker gemeente Someren (diverse malen) Dhr. Guus Laeven, afdelingshoofd gemeente Someren (diverse malen) Mevr. Saskia van Lieshout, Ziezo kinderopvang (9 januari 2014) Mevr. Annemie Martens, voorzitter CvB PlatOO (3 december 2013 en 20 januari 2014) Mevr. Rita Meulendijks, manager Bibliotheek Helmond-Peel (14 november 2013) Mevr. Heidi Schepers, Korein Kinderopvang (14 januari 2014) Dhr. Guido Schoolmeesters, wethouder gemeente Someren (diverse malen) Mevr. Yvonne Smolenaars, leesconsulent Bibliotheek Helmond-Peel (14 november 2013) Dhr. Peter Tijs, Varendonck College (13 januari 2014) Mevr. Joke van der Tol, mediathecaris Varendonck College (18 november 2013 en 13 januari 2014) Dhr. Hans Tromp, voorzitter CvB Prodas (13 november 2013 en 7 januari 2014) Mevr. Femke Verhaaren, Directeur basisschool De Vonder (16 december 2013) Mevr. Roosje Verhees, DAS 0-4 kinderopvang (8 januari 2014) Gezamenlijke directeuren basisscholen Someren (tijdens directeurenoverleg Prodas Someren op 26 november)
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
29
Overzicht van gebruikte documenten Activiteitenplan 2014 Bibliotheek Helmond-Peel, maart 2013 Algemene subsidieverordening per 01-01-2009 gemeente Someren Bedrijfsresultaten Bibliotheek Someren 2008 - 2012 Beleidsplan 2013 -2018 (2023) Bibliotheek Helmond-Peel Beleidsplan WMO 2012 - 2015, Gemeente Asten en Someren, 8 november 2011 Bestuursovereenkomst gemeente Asten, Deurne, Helmond en Someren Inzake subsidiering Bibliotheek Helmond–Peel 2010 - 2012 Bestuursovereenkomst gemeente Asten, Deurne, Helmond en Someren Inzake subsidiering Bibliotheek Helmond–Peel 2013 Collectiecijfers Jeugd gemeente Someren, Bibliotheek Helmond –Peel, november 2013 Educatief contract Varendonck College-Bibliotheek Helmond-Peel 2013-2014, 1 oktober 2013 Factuur Stichting Leenrecht / Bibliotheek Helmond-Peel 2012, 19 april 2013 Jaarrapportage 2012 – 2013 Bibliotheek op School, Bibliotheek Helmond-Peel, augustus 2013 Jaarverslag 2012 Bibliotheek Helmond-Peel, maart 2013 Jaarverslag 2012 Stichting Prodas Jaarrekening 2012 stichting Bibliotheek Helmond-Peel, 27 maart 2013 Notitie Voor- vroegschoolse educatie Someren 2012 – 2014, gemeente Someren, juli 2012 Subsidieberekening, -beschikking en vaststellling gemeente Someren / Bibliotheek Helmond-Peel 2011, 2012 en 2013 Uitleningen en leden in Someren, opgaaf Bibbliotheek Helmond-Peel, november 2013
Advies bibliotheekfunctie Someren – 14 januari 2014 - definitief
30
RAADSVOORSTEL Kaderstellend en besluitvormend
Aan de Raad
Agenda nr.
5
Vaststellen van het beleidskader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting Aan u ligt het beleidskader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016 voor ter vaststelling. Daarmee legt u belangrijkste strategische keuzes vast, zodat wij van daaruit het nieuwe stelsel jeugdhulp in Peelverband vorm kunnen gaan geven. Dit alles is er op gericht om per 1-1-2015 inhoud te kunnen geven aan de gemeentelijke financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de jeugdhulp. 2. Voorstel Vaststellen van het beleidkader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016. 3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond Eind 2012 heeft u de Peelnotitie ‘Jeugdzorg dichtbij, in samenhang en effectief’ vastgesteld. In Peelregionale raadsbijeenkomsten bent u middels presentaties geïnformeerd over de ontwikkelingen m.b.t. de transitie jeugdzorg. U wordt nu gevraagd het kader voor het nieuwe stelsel jeugdhulp op Peelniveau vast te stellen. Later dit jaar wordt aan u het beleidsplan voorgelegd, waarin een nadere uitwerking vastligt en tevens wordt ingegaan op onderwerpen als kwaliteit, veiligheid, cliëntondersteuning, inkoop, cliëntparticipatie, informatisering en automatisering. Voor de toegang, toewijzing en toekenning van voorzieningen en budgetten wordt een verordening opgesteld. 3.2 Centrale vraag U wordt gevraagd het beleidskader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016 vast te stellen. 3.3 Relatie met eerder gestelde kaders en wetgeving * Peelnotitie ‘Jeugdzorg dichtbij, in samenhang en effectief’
-2-
* Concept-Jeugdwet, welke inmiddels is vastgesteld door de Tweede Kamer. Behandeling in de Eerste Kamer is nog niet afgerond. 4. Probleemstelling (huidige situatie) De jeugdzorg in Nederland wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Wij worden hiermee per 1-1-2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp, Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. Wij zijn al verantwoordelijk voor de preventieve en welzijnsfuncties jeugd in het kader van de Wmo. De decentralisatie van de jeugdzorg wordt vastgelegd in de Jeugdwet. De Tweede Kamer heeft het wetvoorstel Jeugdwet aangeboden aan de Eerste Kamer. De Eerste Kamer streeft er naar het wetsvoorstel op 28 januari 2014 in hun plenaire vergadering te behandelen. Als de leden van de Eerste Kamer naar aanleiding van de beantwoording van vragen door het Kabinet meer informatie nodig hebben, is een uitloop mogelijk tot 19 februari 2014. 5. Doelstelling (gewenste situatie) Met het vaststellen van het beleidskader liggen – samen met de eerder vastgestelde uitgangspuntennotitie ‘Jeugdzorg dichtbij, in samenhang en effectief’ – de kaders vast waarbinnen het nieuwe stelsel jeugdzorg wordt ingericht. 6. Motivering en argumentatie
•
Met het bijgevoegde beleidskader voor de Peel worden de belangrijkste strategische keuzes op Peelniveau vastgelegd om van daaruit het nieuwe stelsel jeugdhulp vorm te geven. Deze keuzes liggen op visie, vormgeving basismodel, peelregionale samenwerking, gemeentelijke regie, budget en risicospreiding.
•
Per 1-1-2014 zijn alle gemeenten in Brabant, i.c. de Peel inhoudelijk verantwoordelijk voor de provinciale enkelvoudige jeugdzorg. Gemandateerd door de provincie starten we al in 2014 versneld met het uitvoeren van de ambulante jeugdzorg. Met andere woorden, we starten met het vormgeven van het basismodel in de praktijk. De concrete inhoudelijke kaders moeten hiervoor worden vastgesteld.
7. Consequenties van de oplossingen 7.1 Financiële aspecten Uitgangspunt is dat het rijksbudget taakstellend is en dat het volledige budget dat overkomt naar gemeenten wordt besteed aan uitvoering van de Jeugdwet. Door het Rijk is bij de decentralisatie tevens een bezuinigingsopdracht opgelegd. Middels solidariteit en risicospreiding op de meest passende schaalgrootte verwachten wij de risico’s te beperken. Daarbij streven we naar een effectiever stelsel jeugdzorg, waarbij de lokale netwerken versterkt worden en afname plaatsvindt van de zwaardere – en daarmee duurdere- zorg.
-3-
7.2 Juridische aspecten Op basis van artikel 2.2 van de concept-Jeugdwet is de gemeente verplicht periodiek een beleidsplan op te stellen dat richting geeft aan de door de raad en het college te nemen beslissingen betreffende preventie, jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Dit Peelregionaal beleidskader geeft de kaders weer waarbinnen in de gehele Peel de uitvoring van jeugdzorg wordt vormgegeven. 8. Communicatie en participatie Voor de transities jeugdzorg en Wmo/Awbz is er een Peelregionaal communicatieplan opgesteld. Hierbij zijn alle doelgroepen in beeld. De opmerkingen van de Wmo-raden zijn in bijlage 2 van het beleidskader opgenomen. Hierbij hebben wij tevens aangegeven wat onze reactie hierop is. Door de korte tijdsperiode hebben niet alle Wmo-raden hun input kunnen leveren. Bij de planning van het beleidsplan is rekening gehouden met de reactietermijn van de Wmo-raden. Begin 2014 worden bijeenkomsten met betrokken organisaties en organen georganiseerd voor input voor het beleidsplan. 9. Uitvoering en realisatie De opmerkingen die in de zes commissies/gemeenteraden worden gemaakt bij de behandeling van het beleidskader, nemen we mee bij het opstellen van het beleidsplan. In 2014 zijn gemeenten al verantwoordelijk voor de uitvoering van de provinciale enkelvoudige jeugdzorg, waarbij de provincie financieel verantwoordelijk blijft. Met deze zogenoemde Versnelling in 2014 doen we reeds ervaring op met het werken binnen de kaders die in het voorliggend beleidskader zijn opgenomen. Deze ervaringen worden gebruikt om het beleid verder vorm te geven. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: E. Toonen, afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Portefeuillehouder: wethouder T.C.W. Maas
-4-
Bijlage(n): Beleidskader Transitie jeugdzorg Peelregio Concept-raadsbesluit
Vaststellen van het beleidskader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016
Datum De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2014; overwegende dat: -
de gemeente Someren per 1-1-2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk wordt voor jeugdhulp;
-
voor het vormgeven van het nieuwe jeughulpstelsel in Peelverband kaders nodig zijn;
b
e
s
l
u
i
t
:
het beleidskader ‘Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016’ vast te stellen. Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
J. Laurens Janse-Oostdijk
de voorzitter,
A.P.M. Veltman
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\05. RB beleidskade jeugdzorgr peel.doc
Beleidskader Jeugdhulp in de Peelregio 2015-2016 1.
Vooraf
Als zes Peelgemeenten willen we, ook met dit beleidskader Jeugd, een positief signaal afgeven: door onze krachten te bundelen en actief samen te werken, slagen we erin een nieuw, verbeterd, stelsel voor jeugdhulp neer te zetten. Om dit signaal kracht bij te zetten schrijven we dit beleidskader vanuit de wij-vorm. Wij; de zes gemeenten van de Peelregio. We werken samen aan het sociale domein, daarbij gaan we uit van een integrale aanpak. De verschillende wettelijke kaders en de verschillende doorlooptijden van de drie transities zorgen er voor dat het nodig is om specifiek voor de nieuwe gemeentelijke taken jeugdhulp een beleidskader te maken voor de Peelregio. Op niveau van Zuidoost Brabant werken we ook samen aan de voorbereidingen op de transitie jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is ontwerpen met 21, uitvoeren en implementeren in de Peelregio. Dit beleidskader bevat dan ook de gezamenlijk ontwikkelde kaders uit het document ’21 voor de jeugd’. Daarnaast geven we een aantal kaders aan om op lokaal niveau verder uit te werken. Het beleidskader geeft zowel een kader voor de organisatie als inhoud van het nieuwe stelsel voor jeugdzorg. Wij hebben dit beleidskader beperkt tot de belangrijkste strategische keuzes om het nieuwe stelsel jeugdzorg vorm te geven. We gaan in op het basismodel, de samenwerking in de Peel, regie van gemeenten, budget en risicospreiding. De kaders zijn hierbij ook in letterlijke zin ‘omkaderd’. Na vaststelling van de wet – behandeling hiervan is voorzien in februari 2014 in de Eerste Kamer – stellen we een Peelregionaal beleidsplan op. In het beleidsplan geven we een verdere uitwerking van deze kaders en gaan we nader in op onderwerpen als: Toegang tot zorg Kwaliteitsbeleid, vertrouwenspersoon Cliëntondersteuning Inkoop, contractering en financiering Cliëntparticipatie Informatisering en automatisering Veiligheid Deze onderwerpen vragen op dit moment nog voorbereiding. Tevens volgt in 2014 nog de verordening. Dit beleidskader heeft een looptijd van 2 jaar (2015-2016). Dit geeft voor nu voldoende richting aan de processen op Peelniveau die daar om vragen. Gemandateerd door de provincie starten we al per 1 januari 2014 versneld met het uitvoeren van de ambulante jeugdzorg. Met deze Versnelling in 2014 doen we ervaring op met het werken binnen de kaders die in dit plan zijn opgenomen. Deze ervaringen worden gebruikt om het beleid verder vorm te geven.
1
2.
Inleiding
De jeugdzorg in Nederland wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. Wij worden hiermee per 1 januari 2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle vormen van jeugdhulp, Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), jeugdbescherming en jeugdreclassering. Wij zijn al verantwoordelijk voor de preventieve en welzijnsfuncties jeugd in het kader van de Wmo. De verantwoordelijkheid van gemeenten voor jeugdigen en gezinnen is in het wetsvoorstel vormgegeven als jeugdhulpplicht. Dit betekent dat de gemeente verantwoordelijk is voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp. Daarnaast zijn gemeenten verantwoordelijk voor: • het opstellen van een beleidsplan voor preventie, ondersteuning, hulp en zorg bij opgroei- en opvoedingsproblemen en psychische problemen en stoornissen en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; • het treffen van een voorziening op het gebied van jeugdhulp, als jeugdigen en hun ouders het niet op eigen kracht redden; • de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering; • het voorzien in maatregelen ter voorkoming van kindermishandeling; • de regie over de gehele jeugdketen en de afstemming met overige diensten op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen, sport en veiligheid. Naast deze bestuurlijke en financiële decentralisatie, die gepaard gaat met een forse bezuiniging, streven we naar een omslag, een transformatie van de jeugdzorg. De eigen kracht van jeugdigen, hun gezin en netwerk nemen daarin een belangrijke rol in. De focus ligt op het inzetten van preventie en eerstelijnszorg. Voor de Peel betekent het een transformatie naar jeugdhulp die dichtbij, in samenhang en effectief moet zijn. Parallel aan de transformatie jeugdhulp lopen de ontwikkelingen in het passend onderwijs, transities op het gebied van AWBZ begeleiding/persoonlijke verzorging en de invoering van de Participatiewet. Afstemming hiermee is belangrijk omdat het in alle transities voor een deel gaat over dezelfde doelgroep(en).
3.
Visie
De transformatie is erop gericht dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijk leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau. Ouders zijn hiervoor het eerst verantwoordelijk. Als dit niet vanzelf gaat, komt de overheid in beeld. Dan moet het jeugdstelsel snel, goed en op maat functioneren. We willen hierbij een vloeiende lijn vormgeven voor kinderen van 9 maanden tot 18 jaar (met uitloop naar 23 jaar). In bijlage 1 zijn de eerder vastgestelde uitgangspunten voor de transformatie opgenomen.
Onze inhoudelijke ambitie is:
2
In de Peelregio groeien kinderen en jongeren gezond en veilig op tot verantwoordelijke en zelfstandige burgers.
Concreter gezegd: Kinderen groeien gezond en veilig op Jongeren (12-23 jaar) zijn met zo beperkt mogelijke ondersteuning in staat om hun leven in goede banen te leiden Opvoeders zijn met zo beperkt mogelijke ondersteuning in staat om opvoeding en huishouden in goede banen te leiden Kinderen maken een goede start Jongeren hebben een startkwalificatie of hebben (begeleid) werk (voor minstens 24 uur per week) Basismodel stelsel jeugdhulp Peelregio De transformatie van het stelsel is te vatten in een basismodel jeugdhulp, zoals hieronder weergegeven.
Figuur 1 Basismodel stelsel jeugdhulp Peelregio
Lokaal netwerk De dagelijkse zorg voor jeugd is de primaire verantwoordelijkheid van ouders. Ouders geven zelf invulling aan hun gezinsleven. Als zij niet in staat zijn om in de dagelijkse zorg te voorzien, doen zij een beroep op hun eigen netwerk (bestaande uit familie, vrienden, buren, maar ook verenigingen en vrijwilligerswerk). We gaan uit van de eigen kracht die aanwezig is in de samenleving om problemen op te lossen. Dit vraagt echter ook om een
3
cultuuromslag gelijk aan de kanteling van de Wmo; iedereen die dat kan, neemt verantwoordelijkheid voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Het lokale netwerk betreft tevens de basisvoorzieningen; die voorzieningen waar vrijwel alle jeugd en ouders met regelmaat komen, zoals de scholen, peuterspeelzalen, kinderdagverblijven, het consultatiebureau, de huisarts etc. Ouders en kinderen stellen daar vaak hun vragen, anderzijds signaleren de basisvoorzieningen zorgen omtrent het kind en het gezin. Professionals in het lokale netwerk moeten er op gericht zijn om een gezin te versterken, zodat het zelf de regie kan behouden of oppakken. Opvoedondersteuner De opvoedondersteuner zit dicht op de basisvoorzieningen. De persoon die deze taak heeft, is het gezicht in die wijk/gebied als het gaat om vragen en signalen over opvoeden en opgroeien. De opvoedondersteuner normaliseert, zet het gezin en het netwerk in haar eigen kracht en biedt ondersteuning waar nodig. De opvoedondersteuner is daarbij de toegangspoort naar zwaardere zorg. Als blijkt dat een probleem niet in het netwerk kan worden opgelost, schakelt de opvoedondersteuner een jeugd- en gezinswerker of specialist in. Belangrijk is dan ook dat deze professionals de situatie goed kunnen analyseren, hun eigen grenzen kennen en weten wat nodig is. Jeugd- en gezinswerker De jeugd- en gezinswerkers zijn de jeugdhulpprofessionals in het gezin. Zij zijn de vertaling van het uitgangspunt ‘1 gezin, 1 plan, 1 regisseur’. Zij verlenen op basis van een gezinsplan zelf zoveel mogelijk hulp/ Als gespecialiseerde hulp nodig is, vliegen zij deze in. De specialisten nemen het werk niet over, maar springen bij, zoveel mogelijk in de gezinssituatie (bij de mensen thuis). Het gezin blijft samen met de jeugd- en gezinswerker de regie houden over het gezinsplan. In tegenstelling tot de huidige situatie waarin Bureau Jeugdzorg de centrale toegangspoort vormt, kiezen wij voor decentrale toeleiding. De opvoedondersteuner kan doorverwijzen naar de jeugd- en gezinswerker en de opvoedondersteuner en de jeugden gezinswerkerer kunnen beiden specialistische ondersteuning inzetten. Specialistische ondersteuning- en voorzieningen De opvoedondersteuner en de jeugd -en gezinswerker werken samen met het gezin aan het oplossen van de problemen. Voor een aantal gezinnen blijft het nodig om specialistische ondersteuning en/of voorzieningen in te zetten. Onze ambitie is om de specialistische jeugdhulp de komende jaren zo beperkt mogelijk in te zetten. Echter, als zwaardere hulp nodig is, moet de juiste hulp zo snel mogelijk worden ingezet. Samen met de instellingen en alle 21 gemeenten in Zuidoost Brabant ontwikkelen we een specialistisch jeugdhulpaanbod op maat.
Verschillende sectoren (jeugdzorg, LVG, GGZ) bieden dezelfde vormen van specialistische jeugdhulp aan. Dit vinden wij geen effectieve en goede manier van werken. Sommige vormen van jeugdhulp (zoals de crisishulp en begeleiding bij autisme) organiseren we sectoroverstijgend. Op die manier bundelen we expertises, krachten en financiële middelen.
4
Het gedwongen kader Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zijn bijzondere vormen van specialistische ondersteuning. Een rechterlijke maatregel ligt altijd ten grondslag aan deze jeugdhulp. De inzet van jeugdhulp in een gezin is dan niet meer vrijblijvend, maar ‘gedwongen’. In de nieuwe manier van werken voeren we ook vernieuwingen door in het gedwongen kader. De jeugdbeschermer/ -reclasseerder moet de aansluiting zoeken met de jeugd- en gezinswerker die betrokken is bij het gezin. Zij werken samen als een tandem. Gezamenlijk stellen zij een plan van aanpak op, waarbij de jeugdbeschermer/ reclasseerder toezicht houdt op het behalen van de doelen. Alleen een door het ministerie van Justitie gecertificeerde instelling mag jeugdbescherming en jeugdreclassering aanbieden. Voor de regio Zuidoost Brabant streven we naar één gecertificeerde instelling voor jeugdbescherming en -reclassering. Deze instelling werkt gebiedsgericht, zodat er vaste contactpersonen zijn voor de lokale netwerken. Spoedeisende zorg 24 uur per dag moet er een crisisdienst paraat staan om bij acute problemen direct naar het gezin te gaan en maatregelen te nemen, waar nodig in overleg met de Burgemeester en de Raad voor de Kinderbescherming. De hulp die wordt ingezet door de crisisdienst moet voldoen aan de kaders voor specialistische jeugdhulp die hierboven zijn gedefinieerd. Uitgangspunt is bovendien dat de ambulante hulp zo snel mogelijk wordt ondergebracht bij een jeugd- en gezinswerker. Vanaf 2015 komt er één crisisdienst die 24 uur per dag paraat staat om direct in (niet medische) noodsituaties bij gezinnen uit te kunnen rukken. Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling Gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid om de loketten van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) te verenigen tot een Advies en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK). Inwoners en professionals kunnen op deze plek terecht als zij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling hebben. Het AMHK onderzoekt de melding en brengt zo nodig hulpverlening op gang of geleidt de zaak door naar de Raad voor de Kinderbescherming. De aansluiting van het AMHK op de lokale netwerken wordt goed geborgd. Dit betekent dat het AMHK goed bekend is bij inwoners en dat er korte lijnen zijn met de jeugd- en gezinswerkers, de opvoedondersteuner, de politie en andere professionals in de dorpen en wijken. Het AMHK wordt een kwalitatief hoogwaardig meldpunt onder regie van de samenwerkende gemeenten.
Voor specifieke groepen is extra aandacht nodig. Bijvoorbeeld voor kwetsbare jongeren met een structurele beperking. Maar ook voor moeilijk bereikbare groepen die vanwege hun culturele, sociale of religieuze achtergrond niet of minder bereid zijn om hulp te vragen of die te accepteren of niet inzien dat ze hulp nodig hebben. In het totaalaanbod moet ook de expertise beschikbaar zijn om deze groepen te bereiken.
5
Het gehele model is er op gericht dat gezinnen zoveel mogelijk op eigen kracht functioneren en zelf de regie in handen hebben. Hieronder is de beweging die wij voor ogen hebben grafisch weergegeven.
4.
Peelsamenwerking
De colleges en gemeenteraden van de zes Peelgemeenten hebben het advies van de stuurgroep Peelsamenwerking vastgesteld. Hiermee is een basis gelegd voor de samenwerking en wordt richting gegeven aan de wijze waarop dit gaat plaatsvinden. In de intentieverklaring ‘Peelsamenwerking op de terreinen van Wmo, Jeugd(zorg) en werk & inkomen’ zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de samenwerking op en integratie van de uitvoering van de taken op het terrein van Wmo en Jeugd (en in latere fase Werk&Inkomen). Terugkerende vraag bij de Peelsamenwerking is de verhouding, dan wel afbakening tussen lokaal en regionaal. Juist in deze geldt: het één kan niet zonder het ander. De mogelijkheden om regionale samenwerking te optimaliseren verhouden zich evenredig met de mate van uniformiteit in de lokale processen. Intensieve vormen van regionale samenwerking, waar in het advies Peel 6.1 voor gekozen is, vragen om een overeenkomstige mate van uniformiteit in de lokale processen. Het verkennen, benoemen en bereiken van de gewenste mate van uniformiteit in relatie tot de meest passende vorm van regionale facilitering in de gezamenlijke uitvoeringsorganisatie is een proces dat gebaat is bij een zo natuurlijk mogelijk verloop, aansluitend op de verschillen die bestaan in huidige lokale situaties en anticiperend op de voorwaarden die intensievere samenwerking vragen.
We zeggen expliciet dat de regionale samenwerking, daar waar noodzakelijk de lokale netwerken maximaal faciliteert, en andersom dat de lokale netwerken onder lokale verantwoordelijkheid, ingericht worden op een manier zodat optimale aansluiting op het regionale netwerk mogelijk is.
6
Bij Peelregionale inzet van jeugdhulp kiezen we voor een gebiedsgerichte inzet. Ondersteuning moet dichtbij de woon- en leefomgeving plaatsvinden. De afgelopen jaren hebben de afzonderlijke Peelgemeenten al geïnvesteerd in lokale zorgstructuren en gebiedsnetwerken. Dorpskernen en wijken zijn in toenemende mate belangrijke domeinen. De organisatie van de jeugdhulp moet uitgaan van en aansluiten bij de kracht van deze (sub)lokale netwerken. Het realiseren van een goede afstemming tussen het lokale veld en de regionale uitvoeringsorganisatie is een thema van de drie transities en vraagt om sturing vanuit dit perspectief. Innovatie Ons doel voor de middellange termijn is om met de zorgaanbieders in het hele veld te komen tot een gedeelde visie op de transformatie die wij voor ogen hebben en een gedeelde maatschappelijk verantwoordelijkheid voor het realiseren van deze visie. Dit vertaalt zich onder andere in de output definiëring, in gedeelde antwoorden op vragen als: Wat zijn wenselijke resultaten en wie is waarvoor verantwoordelijk? Hiermee komt eveneens de gewenste innovatie in de uitvoering van jeugdzorg aan de orde. Richtinggevende uitgangspunten hierbij zijn: -
Meer aansluiten bij de vraag van jeugd en ouders Minder versnippering in het aanbod Cultuuromslag bij de instellingen en werken van professionals zodat de transformatiegedachte (eigen kracht) vorm krijgt Vanuit de Peelregionale inhoudelijke uitgangspunten worden wenselijke en haalbare resultaten benoemd die de lading van de transformatie voldoende dekken en leiden tot de gewenste (gedrags)verandering bij professionals in de jeugdzorg en nieuwe producten, zoals digitale ondersteuning.
5.
Gemeentelijke regie
Bij wet is de sturing op het nieuwe stelsel bij de gemeenten neergelegd. Hierbij hebben wij het volgende afgesproken over de lokale en Peelregionale regie: 1. Gemeenten hebben de regie. Gelet op de snelheid van ontwikkelingen en het belang van de transformatie van het stelsel voor de gemeente willen wij op dit moment de touwtjes strak in handen houden. Dit betekent dat we zelf sturen, ook op de uitvoering door de opvoedondersteuner en jeugd- en gezinswerkerer, en de jeugdhulp inkopen. Taken die we in de toekomst wellicht willen uitbesteden aan een hoofdaannemer. Uitvoering van jeugdhulp vindt altijd plaats door professionele instellingen.
2. Om te komen tot intensieve samenwerking op Peelniveau wordt toegewerkt naar een bepaalde mate van uniformiteit in de organisatie van de lokale processen. De focus van de Peelregionale samenwerking is vooralsnog gericht op de gezamenlijke organisatie van vormen van jeugdhulp die nodig zijn wanneer een gezin/jeugdige zelf of met hulp van de omgeving geen passende oplossing kan vinden. Om op Peelniveau de benodigde vormen van hulp voor jeugd en hun gezin(nen) zo efficiënt en effectief mogelijk te kunnen organiseren (proces) 7
vinden wij het wenselijk/noodzakelijk om te komen tot gedeelde opvattingen over waar deze zorg aan moet voldoen (de inhoud). 3. Iedere gemeente blijft zelf budgetverantwoordelijk en houdt het eigen budget. Dit betekent dat ieder betaalt naar rato van gebruik. Iedere gemeente maakt zelf een programmaraming met trekkingsrechten. Sturing hierop vindt plaats vanuit de Peelregio, die hierover verantwoording aflegt aan de gemeenten. In de paragraaf over de budgetten gaan we verder in op solidariteit en risicospreiding. Bovenstaande geeft de volgende kaders
1. Gemeenten hebben de regie. 2. De focus ligt op de gezamenlijke organisatie van vormen van jeugdhulp die nodig zijn, als lokaal rondom de nulde lijn niet in een passend aanbod voorzien kan worden. 3. Een bepaalde mate van uniformiteit in de organisatie van de lokale processen is nodig. 4. Budgetverantwoordelijkheid ligt bij de gemeenten.
6.
Cijfers en budgetten
Cijfers Om te kunnen sturen op de transitie- en transformatieopgave ten aanzien van jeugdhulp is het noodzakelijk om inzicht te hebben in de volgende kwantitatieve gegevens: -
het totale budget waarvoor gemeenten verantwoordelijk worden, het zorg- of hulpvolume (in euro’s uitgedrukt). het aantal (unieke) cliënten. cliëntaantallen en gebruik gedifferentieerd naar diverse zorgvormen.
Budgetten Voorlopig budget jeugdhulp 2015 Op het moment van schrijven van dit kader zijn de definitieve budgetten jeugdhulp die de gemeenten ontvangen per 1-1-2015 nog niet bekend. In de meicirculaire van 2013 is de voorlopige verdeling van het jeugdzorgbudget per gemeente in 2015 opgenomen. In de meicirculaire van 2014 volgen de definitieve bedragen. De middelen voor de jeugdhulp zullen vanuit het Rijk naar gemeenten komen met een fikse efficiencykorting, die in 2017 oploopt tot 20%.
Wij beschouwen het rijksbudget als taakstellend: we voeren de jeugdhulp uit binnen het beschikbare budget per 1 januari 2015. Het volledige budget dat overkomt naar gemeenten wordt besteed aan uitvoering van de jeugdwet.
8
Risicospreiding Al eerder in dit plan hebben wij aangegeven dat gemeenten zelf budgetverantwoordelijk zijn en betalen naar rato van gebruik van jeugdhulp.
Budgetverantwoordelijkheid ligt bij gemeenten, maar we kiezen voor solidariteit en risicospreiding.
We bouwen de volgende vormen van risicospreiding en solidariteit in, zowel voor de jeugdhulp die op Peelniveau als voor die gezamenlijk in Zuidoost-Brabant wordt ingekocht: 1. Risicospreiding. Om zware financiële tegenvallers op te vangen verevenen we de kosten over x aantal jaren. Voorstel is om risicospreiding in te zetten voor de segmenten specialistische ondersteuning en specialistische voorzieningen. 2. Gezamenlijke inkoop (raamovereenkomsten) en afspraken over inhoudelijke kwaliteit en prestaties. Voorstel is om dit voor alle segmenten in te zetten, met als voorwaarde dat de criteria gelijk zijn. 3. Gezamenlijke verordening voor verstrekkingen en criteria. Beschikkingen voor individuele voorzieningen worden afgegeven via de uitvoeringsorganisatie Peel 6.1. Het belangrijkste voordeel hiervan is rechtsgelijkheid in de Peelregio. 4. Risicofonds waar de Peelgemeenten jaarlijks een x bedrag in storten. Dit kan besteed worden aan incidentele uitgaven. Een nadere uitwerking van de risicospreiding en solidariteit vindt plaats in het beleidsplan.
Regionaal transitie arrangement 2015 In de Jeugdwet is een overgangsregeling opgenomen voor cliënten die op 1 januari 2015 een indicatie hebben voor één of meerdere van de huidige vormen van jeugdzorg. Om de continuïteit van zorg te realiseren is een basisinfrastructuur van zorgaanbieders noodzakelijk. Op niveau van Zuidoost Brabant hebben we dat in een zogenaamd Regionaal Transitie Arrangement (RTA) vastgelegd. Met het RTA hebben we de basis gelegd voor de verdere financiële uitwerking van de transitie jeugdzorg. Persoonsgebonden Budget (PGB) Een belangrijk uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat de jeugdige en zijn ouder een individuele voorziening ‘in natura’ krijgen, maar dat er ook de mogelijkheid bestaat om een Persoonsgebonden Budget aan te vragen als daar behoefte aan bestaat. In de Jeugdwet worden daar een aantal voorwaarden aan verbonden: • • •
De jeugdige en/of zijn ouder(s) moeten aantonen dat zij over voldoende vaardigheden beschikken om zelf zorg in te kopen. De jeugdige en/of zijn ouder moeten kunnen onderbouwen waarom zij de zorg niet ‘in natura’ willen ontvangen. De ingekochte zorg moet voldoen aan kwaliteitseisen.
9
In de verordening zullen wij de gronden waarop een jeugdige of zijn ouder in aanmerking komt voor een PGB nader beschrijven. Daarbij hanteren we dezelfde regeling als voor de nieuwe Wmo. Daarmee voeren we in de Peelregio een eenduidig beleid voor PGB’s. Verordening Op basis van artikel 12.4 van de Jeugdwet moet voor 1 november 2014 de verordening door de gemeenteraad zijn vastgesteld. In de verordening moeten gemeenten regels vaststellen over de toegang, toewijzing en toekenning van voorzieningen en budgetten. In de verordening leggen we tevens vast wat preventieve hulp (vrij toegankelijk of met beperkte toegangstoets) is en wat onder jeugdhulp valt. Hierbij willen we maximaal gebruik maken van de ruimte die de wet ons geeft en zoveel mogelijk als preventief aanmerken. Dat geldt in ieder geval voor het lokale netwerk en de opvoedondersteuner.
7.
Kwaliteit
In de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen vastgelegd ten aanzien van de jeugdhulp. Gemeenten hebben de bevoegdheid nadere kwaliteitseisen te formuleren. Wij vinden kwaliteit in de uitvoering van groot belang om tot goede resultaten te komen. In de wet zijn kwaliteitsaspecten vastgelegd. De kwaliteitseisen die wij willen toevoegen vertalen zich met name in de profielen van de opvoedondersteuner en jeugd- en gezinswerker. Ook de doorlooptijd die wij willen afspreken bij het inschakelen van een jeugd- en gezinswerker, specialistische ondersteuning en verwijzing naar specialistische voorziening beschouwen wij als belangrijk kwaliteitsaspect. Bij de inkoop zullen we deze kwaliteitscriteria aangeven. Daarnaast willen wij voor een deel van de jeugdhulp aansluiten bij het klanttevredenheidsonderzoek in het kader van de Wmo (zover dit wettelijk past). Wij willen geen extra eisen stellen in het kader van normeringen van instellingen (ISO, HKZ, etc). Het voldoen aan en behouden van deze normeringen vraagt namelijk veel administratieve inzet van instellingen. Ook gaan hier inspecties mee gemoeid. Naar onze mening maken we de zorg hiermee onnodig duurder en bureaucratischer.
8.
Tot slot
Het vormgeven van dit nieuwe stelsel en het uitoefenen van deze nieuwe taken doen we als gemeenten samen met de samenleving en de instellingen. Hierbij geven we nu de kaders en moeten we onszelf de ruimte geven om te leren door te doen, en bij te stellen waar nodig. Dit betekent dat we niet alles al tot in detail vastleggen. Transformeren vraagt om standvastigheid én beweeglijkheid tegelijk. Wij in de Peel zijn ons daar van bewust, wij scheppen voor onze mensen een veilige omgeving om te leren en te innoveren.
10
Bijlage 1: Vastgestelde uitgangspunten voor andere jeugdzorg De transformatie van de jeugdzorg dient één centrale missie: er voor zorgen dat jeugdigen gezond en veilig opgroeien. Dit is in het belang van de jeugdigen en ouders én in het belang van onze samenleving. We willen immers dat jeugdigen opgroeien tot verantwoordelijke en zelfstandige burgers. Burgers die actief deel uitmaken van de samenleving en zowel sociaal als economisch zelfredzaam zijn. Concreet: meer jongeren aan het werk, meer jongeren op school, minder jongeren in detentie, minder jongeren in residentiële opvangvoorzieningen etcetera. De jeugdzorg dient aan deze doelstelling een bijdrage te leveren. Zoals aangegeven in hoofdstuk 1 vraagt de decentralisatie om een transformatie van het stelsel. Dit hoofdstuk geeft de uitgangspunten waarop we het nieuwe stelsel willen schoeien. Deze uitgangspunten geven richting aan de inrichting van de jeugdzorg op lokaal en bovenlokaal niveau. Ze zijn bedoeld als ijkpunten om de voorbereiding en invoering voortdurend aan te toetsen. We onderscheiden inhoudelijke, professionele, organisatorische en bestuurlijke uitgangspunten.
2.1 Inhoudelijke uitgangspunten Inhoudelijke uitgangspunten gaan over de rollen en verantwoordelijkheden van jeugdigen en de ouders, de sociale omgeving, de jeugdzorgprofessionals en de gemeente(n). In het nieuwe stelsel staat niet langer het recht op zorg centraal, maar de plicht om kinderen te ondersteunen en te stimuleren bij het opgroeien en hun ontwikkeling. Daarbij worden de mogelijkheden van eigen kracht, sociale netwerken en algemene voorzieningen benut voordat professionele inzet aan de orde is (analoog aan de kantelingsgedachte binnen de WMO). • Ouders/verzorgers zijn en blijven primair verantwoordelijk voor het opvoeden en opgroeien. Zij zijn de eerst verantwoordelijken en aangewezen personen voor de opvoeding van hun kinderen. Is ondersteuning nodig, dan voeren zij zoveel als mogelijk en verantwoord (mee) de regie op deze ondersteuning. •
Iedereen die betrokken is bij een kind of jongere, als familielid, buurtbewoner, vrijwilliger of beroepskracht levert zijn bijdrage door zelf kinderen en ouders aan te spreken, te corrigeren, te ondersteunen. Bij ernstige zorgen heeft en neemt ieder de verantwoordelijkheid om te signaleren en actie te ondernemen.
•
Gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk om lokale voorzieningen voor jeugdigen te ondersteunen bij hun preventieve en pedagogische taak (als mede-opvoeder) en te voorzien in een toegankelijk en effectief ondersteuningsaanbod, zodat goed kan worden ingespeeld op de vraag van ouders en jeugdigen.
•
Jeugdzorgprofessionals zijn er verantwoordelijk voor om de opvoeding door ouders en de ontwikkeling van jeugdigen te ondersteunen (in plaats van over te nemen). Zij hebben de plicht om actie te ondernemen als de veiligheid, gezondheid en/of cognitieve ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. 11
De overheid grijpt in wanneer ouders niet in staat en/of bereid zijn hun rol als opvoeder goed (genoeg) te vervullen en de veiligheid van het kind(systeem) in het geding is. De overheid treft dan passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
•
2.2 Professionele uitgangspunten Professionele uitgangspunten gaan over de vakinhoud (‘de professie’) van de jeugdzorg, van preventief tot curatief. Om de spiraal van signaleren, problematiseren, professionaliseren en exporteren van problemen naar instellingen, die het huidige stelsel kenmerkt te doorbreken is het 1 nodig de jeugdzorg (van licht tot zwaar) inhoudelijk te schoeien op de volgende uitgangspunten : • Ondersteuning normaliseert het gedrag van kinderen en jongeren in plaats van deze te problematiseren. De ontwikkeling van het kind wordt altijd bezien in de context van de leeftijd, het gezin en het sociale netwerk van de jeugdige. •
Via (collectieve) preventie en preventieve ondersteuning in een vroegtijdig stadium wordt voorkomen dat kleine vragen, grote vragen of problemen worden.
•
Ondersteuning is vraaggericht, activeert en versterkt de eigen (oplos)kracht van jeugdigen en/of hun verzorgers en die van hun sociale netwerken, waarbij de lokale, algemene voorzieningen benut worden. Jeugdigen en hun verzorgers worden actief betrokken bij de ondersteuning.
•
Ondersteuning is gericht op blijvende verbetering en herstel van het normale leven. Zij dient er voor te zorgen dat de jeugdige en/of hun ouders grip hebben op het leven en de problemen weer ‘de baas’ zijn (hanteerbaar). Ondersteuning heeft niet primair tot doel persoonlijke stoornissen en tekorten op te lossen.
•
Ondersteuning wordt ingeroepen dichtbij en/of in de natuurlijke leefomgeving van de jeugdige. Dit wil zeggen in het gezin, op school, op straat. In plaats van de jeugdige of ouders door te verwijzen naar instellingen,‘schuiven’ ondersteuners ‘aan’ bij het gezin en/of op school.
•
Ondersteuning is in principe gezinsgericht en integraal. De ondersteuning beperkt zich niet tot de jeugdige, maar betreft ook de andere leden van het gezin en omvat alle relevante leefgebieden die de participatie bevorderen (bijv. financiën, wonen, onderwijs, werk/dagbesteding, vrije tijd, zorg).
•
Professionals handelen vanuit hun eigen kennis en kunde en benutten hun handelingsruimte. Zij kennen hun grenzen en schalen op, zonder daarbij de eigen verantwoordelijkheid uit de weg te gaan.
2.3 Organisatorische uitgangspunten Organisatorische uitgangspunten hebben betrekking op de organisatie van de uitvoering van de jeugdzorg en toegang tot deze zorg. • De cliëntroute start op vindplaatsen en basisvoorzieningen waar opvoeders en opgroeiers al van nature komen zoals het consultatiebureau, de scholen (PO, VO, MBO), de peuterspeelzaal en het kinderdagverblijf. •
De route naar jeugdzorg kent geen overbodige schakels en kent minimale wachttijden. Een integrale intake (keukentafelgesprek) aan de voorkant, zorgt ervoor dat meteen de juiste ondersteuning kan worden ingezet: licht waar mogelijk, zwaar waar nodig.
•
Ondersteuning is zo ingericht om met minder professionals meer problemen aan te pakken. Het reduceren van overlap en gezichten voor jeugdige en gezin,vraagt om meer generalistische functies in het voorveld.
•
Eén kind, één gezin, één plan, één gezicht. Voor elke jongere en/of gezin met complexe, meervoudige problemen is er één generalist die samen met het gezin verantwoordelijk is voor een integraal gezinsplan, inclusief de inzet van specialisten en de coördinatie van zorg.
1
Kortweg in het huidige stelsel maken we van een signaal te snel een probleem, dat door professionals (vs. eigen verantwoordelijkheid en eigen kracht), in instellingen (vs. in de sociale context) moet worden opgelost.
12
•
Jeugdzorgprofessionals werken gebiedsgericht, in beginsel dorps- of wijkgericht. Ze zijn verbonden aan vaste werkgebieden en goed ingevoerd in lokale netwerken, structuren en lokale voorzieningen.
•
Jeugdzorgprofessionals hebben optimale professionele handelingsruimteom datgene te doen wat nodig is en – indien nodig – snel en adequaat te handelen (doorpakken) om met het gezin de grip op het normale leven te herstellen.
2.4 Bestuurlijke uitgangspunten Bestuurlijke uitgangspunten hebben betrekking op de bovenlokale samenwerking, financiële kaderstelling en aansturing van het stelsel. • Bovenlokale samenwerking wordt aangegaan bij vormen van jeugdzorg waarvoor het rijk deze vereist én waar deze financieel en/of inhoudelijk meerwaarde heeft en leidt tot betere zorg (efficiëntie en effectiviteit). •
Bovenlokale samenwerking voor specialistische jeugdzorgtaken heeft gevolgen voor de (organisatie van) de lokale jeugdzorg. Het vraagt een zekere uniformiteit op lokaal niveau, bijvoorbeeld voor opschaling naar zeer specialistische zorg.
•
Verantwoordelijkheden en budgetten worden in principe zo lokaal mogelijk belegd. De verantwoordelijkheid voor hulp aan jeugdigen en gezinnen (en voor mogelijke gevolgen van tekortschietende hulp) ligt bij het bestuur van de woongemeente.
•
Er zijn voldoende sturingsmogelijkheden op de allocatie van schaarse middelen, opdat gezinnen die het meest ondersteuning nodig hebben deze ontvangen. Dit betekent directe invloed op de inzet van ingrijpende en dure vormen van zorg.
•
Hoewel nog geen informatie bekend is over de omvang van de jeugdzorgmiddelen, geldt dat de uitkering vanuit het rijk taakstellend zal zijn voor de uitvoering van de jeugdzorg. Daarbij is versterking van de voorkant uitgangspunt.
•
Gemeenten zijn zich bewust dat altijd bepaalde risico’s blijven bestaan en nemen hiervoor de bestuurlijke verantwoordelijkheid. Risico’s kunnen wel worden beperkt, maar niet ten alle tijden voorkomen. Het dicht regelen is geen optie.
13
Integrale gezinsgerichte aanpak met generalist Veel van de genoemde uitgangspunten komen samen in een integrale, ontschotte gezinsaanpak voor jeugdigen en gezinnen met meervoudige problematiek. Bij deze werkwijze gaat een ‘generalist’ (specialist in het normale leven), naast de jeugdige en hun ouders staan. Samen voeren zij de regie over de uitvoering van een integraal gezinsplan met realistische doelen op weg naar herstel van het normale leven. De ‘generalist’ combineert opvoed&opgroeibegeleiding in de thuissituatie met praktische ondersteuning daar waar nodig en coördineert de noodzakelijke zorg. De generalist activeert de eigen kracht en het sociale netwerk van het gezin en benut lokale algemene voorzieningen. Specialisten die worden ingezet committeren zich aan het gezinsplan. Bron: WrapAround Care Model (WAC), Jo Hermanns.
schuldsanering
Ouder cursus
diagnostiek familieberaad
huisarts Jeugdbescherming
school psychiatrische behandeling
14
15
Bijlage 2 Adviezen Wmo raden De 1. 2. 3.
Wmo-raden is gevraagd te adviseren over: het basismodel voor de inrichting van het stelsel voor jeugdhulp in de Peelregio (‘de piramide’) inclusief de toelichting. samenwerking in de Peelregio op de organisatie van zorg die nodig is als het lokale netwerk niet in een passend aanbod kan voorzien. de volgende financiële uitgangspunten: a. Peelgemeenten blijven zelf verantwoordelijk voor het jeugdhulpbudget, waarbij vormen van solidariteit in de Peelregio worden ingebouwd. b. Het volledige budget dat overkomt naar gemeenten wordt besteedt aan uitvoering van de jeugdwet, dit budget wordt als taakstellend beschouwd.
Gemeente/adviesorgaan
Inhoud advisering
Reactie
WMO-Raad Laarbeek
De WMO-Raad Laarbeek heeft besloten om de adviesgelegenheid over de nota, gezien de beperkte tijd voorbij te laten gaan, maar zal de inhoud van de nota zeer gedegen gaan bestuderen en bespreken met het oog op de advisering in de toekomst.
Voor een aantal Wmo-raden is de periode die zij hadden voor advisering te kort gebleken. Uit de reacties lezen wij echter wel de betrokkenheid van de Wmo-raden. In 2014 zullen we bij de verdere uitwerking in het beleidsplan en de Verordening de Wmo-raden tijdig om advisering vragen. Daarnaast voltrekt de transformatie, of Kanteling, m.b.t. de jeugdhulp zich met name in de lokale netwerken. Dit is en blijft de verantwoordelijkheid van de zes afzonderlijke gemeenten. Betrokkenheid van de Wmo raden is met name op dit stuk van uitermate groot belang en verantwoordelijkheid van iedere gemeente.
Participatieraad Deurne
•
De PRD laat het recht om advies uit te brengen t.a.v. dit onderwerp
Zie reactie op de advisering van de WMORaad Laarbeek. 16
•
•
Participatieraad Asten
voorbij gaan. Wij vinden de tijd die wij hebben onvoldoende om een onderbouwd en gedragen advies te formuleren. Wij vinden het beleidskader een belangrijk document. Wij bestuderen dat en zullen onze opvattingen z.s.m. aan u bekend maken. Wij willen uiteraard ten volle betrokken worden bij de uitwerkingen van genoemd beleidskader.
Nadien hebben het plan besproken in het bestuur. Door de (te) strakke tijdsplanning was het echter niet mogelijk het beleidsplan in het meest gerede platform van de Raad te bespreken, het geen wij betreuren.
Zie reactie op de advisering van de WMORaad Laarbeek.
Het plan is zeer globaal van aard en is daardoor als basismodel voor de inrichting van de Jeugdhulp geschikt, maar zeer veel hangt af van de uiteindelijke vormgeving van de uitvoering. Over de voorgenomen besluiten daarover willen wij tijdig worden geïnformeerd zodat wij daarover kunnen adviseren.
Het voorliggend beleidskader geeft aan waar de activiteiten van de Peelgemeenten in gezamenlijkheid, zich op richten en dat is niet het lokale uitvoeringsniveau. Voor de uiteindelijke vormgeving van de uitvoering op lokaal niveau is en blijft elke gemeente afzonderlijk verantwoordelijk. Er vindt dus nog twee keer een concretiseringsslag plaats: - In de Peelregionale uitwerking van dit beleidskader in een beleidsplan en verordening - In de lokale beleidsplannen.
Met het uitgangspunt dat de samenwerking 17
zich richt op de organisatie van zorg die nodig is als het lokale netwerk niet in een passend aanbod kan voorzien kunnen wij instemmen. In dit kader dient wel aandacht besteed te worden aan de haalbaarheid van de rollen die verscheidene participanten worden gegeven. Vooral de afhankelijkheid van de rol van de huisartsen roept bij ons de vraag op of die altijd wil en kan worden ingeschakeld.
Het bewerkstellingen van optimale positionering en functionering van de huisartsen in het kader van de transitie jeugdzorg heeft de aandacht op zowel SRE als Peelniveau. In het bijgestelde kader is het stuk over de huisartsen vervallen, aangezien dit meer uitvoering betreft dan kader. In het beleidsplan wordt nader ingegaan op de rol en positie van de huisarts.
Wat de financiën betreft willen wij ons niet uitspreken. Ook niet over de vraag of er in de Peelregio vormen van financiële solidariteit moeten worden ingebouwd. Of de jeugdhulp binnen het beschikbare budget moet worden uitgevoerd is geen zaak waarover wij ons moeten uitspreken. Gehandicapten Overleg Helmond
In de notitie wordt begrippen als jeugdigen en jongeren genoemd. Een nadere definitie van de doelgroep is gewenst.
Dit is inderdaad gewenst en vooralsnog hanteren wij het volgende onderscheid: Jeugdigen – 9 maanden tot 23 jaar Jongeren vanaf 12 jaar
Niet duidelijk wordt hoe de regionale samenwerking vorm krijgt, oftewel wordt de “Peelregio” een aparte organisatie of worden de regionale activiteiten uitbesteed
De Peelgemeenten houden zich bezig met de organisatie van zorg en niet met de uitvoering van zorg. Deze uitvoering ligt bij lokale en (boven)regionale organisaties. 18
aan de lokale organisaties binnen de gemeenten.
De samenwerking van de Peelgemeenten krijgt vorm en inhoud vanuit een gezamenlijke organisatie (Peel6.1)..
De taakverdeling binnen de hulpverleningsprocessen is beleidsmatig goed gedefinieerd, echter dit geldt niet voor de verantwoordelijkheden (huisartsen!).
In het algemeen geldt dat verantwoordelijkheden, vanuit de wettelijk omschreven taken, in de praktijk hun beslag moeten krijgen, dat geldt in het bijzonder voor de huisartsen. In het bijgestelde kader is het stuk over de huisartsen vervallen, aangezien dit meer uitvoering betreft dan kader. In het beleidsplan wordt nader ingegaan op de rol en positie van de huisarts.
Het goed functioneren van het voorgestelde basismodel valt of staat met de wijze, waarop het eerste contact met de cliënten plaats vindt. Dit stelt zware eisen aan met name de opvoedondersteuner; dit dient in het profiel van deze functie duidelijk tot uiting te komen.
Dit onderschrijven wij. Peelregionaal wordt hetzelfde profiel gehanteerd en worden de opvoedondersteuners geschoold.
Er is nergens in de notitie een klachtenprocedure vermeld. Toch is het goed aan te geven tot wie cliënten zich moeten wenden voor eventuele klachten.
Het uitwerken van een klachtenprocedure zien wij als onderdeel van kwaliteitsbeleid ic cliëntenbeleid. Dit is één van de uit te werken thema’s in het beleidsplan.
De paragraaf “Kwaliteit” is uiterst mager. Natuurlijk kost het toetsen a.h.v. kwaliteitseisen geld, maar er moeten voor deze processen meetinstrumenten te vinden zijn, waarvan de uitkomsten opwegen
Wij onderschrijven deze opmerking en in reactie hierop is de paragraaf ‘Kwaliteit’ aangepast.Het kwaliteitsbeleid wordt bovendien verder uitgewerkt in het 19
tegen de kosten. T.a.v. punt 2 Samenwerking in de Peelregio lijkt het GOH in het kader van kostenbeheersing een goede zaak, zeker op het gebied van de dure specialistische ondersteuning en voorzieningen. Zoals in de notitie zelf al is aangegeven is de afbakening tussen lokaal en regionaal een punt van aandacht. De gemeenten binnen de Peelregio zullen moeten streven naar een maximale uniformiteit van de lokale processen!
beleidsplan. Hierin nemen wij de genoemde adviezen mee. In de besluitvormingsprocessen die plaatsvinden rondom de Peelsamenwerking is het vinden van een balans tussen lokale en regionale taken en verantwoordelijkheden een richtinggevend thema. Deze balans vindt met name zijn beslag in de te realiseren aansluiting van de lokale netwerken en processen op de regionale processen. Ook dit zal nader uitgewerkt worden in het Peelregionale en de lokale beleidsplannen.
T.a.v. punt 3: In principe is het GOH eens met het streven om solidariteit en risicospreiding in te bouwen. Daar er momenteel geen informatie beschikbaar is over de geschatte kosten van de benodigde jeugdhulp en of deze gedekt worden door het hiervoor beschikbare budget, kan het GOH hier geen zinvol advies over uit brengen. Wmo-adviesraad Gemert-Bakel
Het basismodel: de piramide. De werking van dit model is heel erg afhankelijk van de kwaliteit en de samenwerking van het lokale netwerk als ook op Peelregionaal en SRE niveau voor specialistische hulp. Er moet sprake zijn van
Het streven is erop gericht een dergelijke overgang te bewerkstelligen. Vandaar de nadruk op de te realiseren aansluiting van lokale netwerken en processen op de regionale processen.
20
een naadloze overgang naar specialistische hulp. Zowel de Opvoedondersteuner als de Jeugden Gezinswerker zijn generalisten. Wij verwachten dat zij niet voldoende bekwaam zijn om specifieke problemen te signaleren en snel door te verwijzen naar de noodzakelijke zorg.
De opvoedondersteuners en jeugd- en gezinswerkers worden (bij)geschoold om te zorgen dat hun kennis verbreed wordt en dat zij goed zijn voorbereid op hun nieuwe taken.
Daar waar specialistische zorg nodig is zal de specialist de regie en verantwoordelijkheid van de zorg bepalen en zal de Jeugd– en Gezinswerker coördineren ten behoeve van begeleiding rondom het gezin.
De inzet van specialistische zorg maakt onderdeel uit van het gezinsplan. De verantwoordelijkheid voor het opstellen en uitvoeren van dit gezinsplan ligt bij een Jeugd en Gezinswerker of opvoedondersteuner. Zij hebben de regie.
Wij vragen ons af hoe alle kinderen op het juiste moment de juiste diagnose en de juiste hulp krijgen en maken ons daarover grote zorgen. De bedoeling is dat onnodige tussenstappen (zoals die er nu zijn) verdwijnen. Wie is verantwoordelijk voor de juiste tussenstappen? We maken ons grote zorgen over waar de verantwoordelijkheid komt te liggen m.b.t. de stappen die ondernomen moeten worden.
De nadrukkelijke bedoeling van het nieuwe stelsel is dat zoveel mogelijk zorg, en besluitvorming over vormen van zorg, zo dicht mogelijk bij de cliënt worden uitgevoerd . Wat lokale en regionale taken en verantwoordelijkheden zijn en hoe de afstemming verloopt als er meerdere stappen nodig zijn om tot een passend aanbod te komen, wordt uitgewerkt in het cliëntproces.
Hoe gaat het “cliëntproces” er precies uitzien?
Het cliëntproces wordt op dit moment uitgewerkt in een aparte werkgroep. Dit
21
komt terug in het beleidsplan. Wij zijn heel benieuwd naar de positie (taken en bevoegdheden) van de dorpsondersteuner in deze. Zij kunnen slechts signaleren maar zijn in principe niet opgeleid om de hulpvraag in de diepte te bespreken.
Taken, bevoegdheden (en verantwoordelijkheden) van functies als de dorpsondersteuner zijn een lokale verantwoordelijkheid. De gemeente Gemert beantwoordt deze vraag.
De huisarts blijft ook verwijzer naar zorg; hoe verhoudt zich die positie tot de Opvoedondersteuner, de Jeugd- en Gezinswerker en het gezinsplan? Is hij onderdeel van het lokale en regionale netwerk zodat geen onnodige verwijzingen plaats vinden.
Wij onderschrijven het belang van functie en positie van de huisarts in het nieuwe stelsel en dit heeft op verschillende niveaus (SRE en Peel) bijzondere aandacht. In het bijgestelde kader is het stuk over de huisartsen vervallen, aangezien dit meer uitvoering betreft dan kader. In het beleidsplan wordt nader ingegaan op de rol en positie van de huisarts.
Ons inziens moet de jeugdige samen met ouders de mogelijkheid krijgen om zelf voor de zorgaanbieder te kunnen kiezen. Hoe de gemeente het contractbeleid ook gaat inrichten, de keuzevrijheid van de jeugdige en de ouders staat voorop met name ook om instellingen en zelfstandige zorgaanbieders te prikkelen tot daadwerkelijk vraaggericht werken.
Dit is een van de thema’s die terugkomt in de uitwerking van het beleidsplan en verordening. Wij hebben hier nog geen standpunt over ingenomen en nemen dit standpunt mee in onze afwegingen.
Hoe is de integrale afstemming en de samenwerking met andere aspecten in het
Het zwaartepunt hiervan valt onder lokale verantwoordelijkheid. In de
22
sociale domein geregeld?
intentieverklaring “Peelsamenwerking op de terreinen van Wmo, Jeugd(zorg) en werk & inkomen” zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de samenwerking op en integratie van de uitvoering van de taken op het terrein van Wmo en Jeugd (en in latere fase Werk&Inkomen).
Met inachtneming van bovenstaande opmerkingen kunnen wij instemmen met het basismodel maar de werking van dit beleidskader hangt erg af van de uiteindelijke uitwerking en de uitvoeringplannen zowel op lokaal als regionaal niveau. Wij willen daarom bij die uitvoeringsplannen betrokken worden.
In het beleidsplan en verordening vindt een nadere uitwerking plaats. Wmo-raden worden gevraagd hierover te adviseren.
Wij kunnen ook instemmen met de samenwerking in de Peelregio voor de organisatie van de zorg die nodig is als het lokale netwerk niet in een passend aanbod kan voorzien. Dat geldt ook voor de opschaling op het niveau van het SRE, met dien verstande dat heel duidelijk moet zijn hoe lokaal, Peelregionaal en SRE niveau samenwerken en op elkaar afstemmen. Kwaliteit. - Door te kiezen voor de versnelling per 01-01-2014 en het feit dat daaromtrent inhoudelijk nog heel veel onduidelijkheden zijn m.b.t. de uitvoering, is er grote zorg of de
Bedoeling van de versnelling is vooral een andere positionering en aansturing van een deel van de professionals in de jeugdzorg te bewerkstelligen. Lopende trajecten worden 23
juist hulp aan alle kinderen wel kan worden geboden per die datum.
gecontinueerd, om vanuit een andere plaats uitgevoerd en aangestuurd te worden , dichter bij de cliënt in de lokale situatie. Nieuwe trajecten worden vandaaruit opgestart.
-
Het monitoren van de kwaliteit van de zorg, zeker bij zo’n grote transitie, moet goed geregeld worden: niet door overbodige regels of overmatige controle. Wel door kwaliteitseisen te stellen aan de opvoedondersteuners, Jeugd- en Gezinswerkers en zorgaanbieders. De organisaties die de zorg gaan uitvoeren moeten de kanteling onderschrijven en werkelijk vanuit de vraag en het belang van het kind/de jeugdige/het gezin kunnen en willen werken. Zij moeten in overleg met kind/jeugdige, ouders en andere hulpverleners werken aan het op te stellen gezinsplan.
Wij erkennen het belang van een gedeelde visie en het is de bedoeling om op deze wijze met aanbieders in gesprek te gaan, waar we dat al niet zijn.
-
Voor alle betrokkenen zowel lokaal als regionaal (ambtenaren, ondersteuners, hulpverleners, e.a.) is scholing en deskundigheidsbevordering noodzakelijk.
Financiële uitgangspunten. Hoe de gemeente de budgetverantwoordelijkheid gaat invullen en de risicospreiding gaat regelen, is niet duidelijk. Wij weten niet hoe groot de groep
Er wordt inmiddels op diverse niveaus in verschillende vormen van deskundigheidsbevordering voorzien.
Wij onderschrijven uw standpunt van de juiste zorg aan de jeugdige. Wij verwachten dit te bewerkstelligen met de nieuwe inrichting van het stelsel. Tevens 24
is die zorg nodig heeft, welke zorg daarvoor nodig is en wat die gaat kosten. Wij willen aandacht vragen voor de juiste zorg aan de jeugdige. Het kan ons inziens niet zo zijn dat, wanneer de grens van het budget bereikt is (bijv. aan het eind van het jaar), geen zorg/hulp meer wordt geboden of dat deze onvoldoende is.
verwachten wij met deze andere werkwijze efficiënter te kunnen werken en minder doorstroom te hebben naar de hele zware zorg wat kostenverlagend werkt. Uitgangspunt voor de Peelgemeenten is dat het volledige budget dat overkomt naar gemeenten wordt besteed aan uitvoering van de Jeugdwet. Daarbij wordt dit budget als taakstellend beschouwd, met de kanttekening dat het vaststellen (en al dan niet overschrijden ) van de begroting ook in deze een verantwoordelijkheid is van de gemeenteraad. Daarnaast wordt in SRE verband en ook op Peelniveau gewerkt aan vormen van risicospreiding en deling om wisselingen in volume op te kunnen vangen.
Communicatie. Wij missen in dit beleidskader een communicatie paragraaf. - Ook al zijn nog niet alle veranderingen duidelijk, zorg ervoor dat de inwoners mee kunnen gaan in het proces van verandering. Zorg ervoor dat duidelijk is waar mensen informatie kunnen vinden. - Raadpleeg de zorginstellingen/zorgaanbieders die zorg aanbieden maar houd ook gesprekken met de mensen die de directe zorg verlenen en niet in de laatste plaats met degenen die de zorg ontvangen. Zij kunnen heel
Een communicatieplan op Peelniveau is in voorbereiding en vanuit SRE verband is communicatie richting burgers over belangrijke thema’s in de transitie jeugdzorg in voorbereiding.
25
waardevolle aanwijzingen geven voor een goede uitvoering.
26
RAADSVOORSTEL Besluitvormend
Aan de Raad
Agenda nr.
6
Instemmen met het Regionaal Transitie Arrangement jeugdzorg
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting Met het opstellen en uitvoeren van een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) verwacht het Rijk van gemeenten dat zij (in regionaal verband) inzicht geven in de wijze waarop zij: •
Continuïteit van zorg waarborgen voor zittende en wachtlijstcliënten per 31-12-2014;
•
De hiervoor benodigde infrastructuur realiseren;
•
De frictiekosten als gevolg van deze transitie beperken
In de notitie ‘Verantwoord sturen’ Regionaal Transitiearrangement jeugdzorg, wordt beschreven hoe in SRE-verband aan deze voorwaarden voldaan wordt. Het college heeft reeds een voorgenomen besluit genomen over het RTA, in afwachting van besluitvorming door de gemeenteraad. Nu de beoordeling van de toetsingscommissie ontvangen is, wordt het Regionale Transitie Arrangement aan u ter instemming aangeboden. 2. Voorstel * Instemmen met het Regionaal Transitie Arrangement jeugdzorg Zuidoost-Brabant * Kennis nemen van rapportage Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd. 3. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond Wettelijk is bepaald dat cliënten met een jeugdzorgindicatie op 31-12-2013 recht hebben op continuïteit van zorg. De verantwoordelijke ministeries en de VNG zijn met elkaar overeengekomen dat om dit overgangsrecht te borgen regionaal samenwerkende gemeenten een Regionaal Transitie Arrangement (RTA) opstellen. 3.2 Centrale vraag U wordt gevraagd in te stemmen met het Regionaal Transitie Arrangement.
-2-
4. Regionaal Transitie Arrangement De 21 colleges uit de regio Zuidoost-Brabant hebben gezamenlijk een RTA opgesteld. Het RTA is tot stand gekomen in overleg met instellingen en geeft richting aan de continuïteit van zorg voor cliënten die op 31-12-2014 zorg ontvangen of een indicatie hebben en op de wachtlijst staan voor zorg. Het RTA schetst een aantal kaders die mede zorgen voor behoud van de zorginfrastructuur. Daarbij is ingezet op behoud van de mogelijkheden om de jeugdzorg al in 2015 te transformeren. De regio Zuidoost-Brabant heeft middels het RTA bewust gekozen om de transformatie van de jeugdzorg zo optimaal mogelijk te borgen. Daarbij staat continuïteit van zorg voor cliënten uiteraard buiten kijf. Het RTA is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen van 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant om bepaalde budgetten te alloceren voor het borgen van de continuïteit van zorg, op basis van de huidig beschikbare informatie. Tijdens de bijeenkomst op 30 september 2013 in De Ruchte in Someren heeft u al een toelichting ontvangen op het RTA en is afgesproken dat de colleges van burgemeester en wethouders het onder voorbehoud van instemming van de Gemeenteraden voor 31 oktober 2013 aan de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) zouden toesturen. Inmiddels is de reactie van de TSJ in een landelijk rapport vervat. Tijdens de bijeenkomst op 30 september is u daarnaast uitgelegd dat het niet mogelijk was door de tijdsdruk die er lag om binnen de gestelde termijn een RTA op te leveren – u op een meer zorgvuldige wijze mee te nemen in het proces van de totstandkoming van het RTA. Daarnaast is ook aangegeven dat regiogemeenten unaniem in moeten stemmen met het regionale RTA. Is dat niet zo, dan wordt het gezien als dat de regio geen RTA oplevert en zal het Rijk maatregelen opleggen. Toetsing In opdracht van de staatsecretarissen Van Rijn en Teeven heeft de onafhankelijke TSJ de RTA’s van alle regio’s in Nederland aan een toetsing onderworpen. Naast het landelijke rapport wat de commissie heeft opgeleverd, is de TSJ ook in gesprek gegaan met alle regio’s. De TSJ is in beginsel positief over het RTA van Zuidoost-Brabant. De commissie onderschrijft het belang van de transformatie van de jeugdzorg. Wat betreft de formele toetsing heeft de TSJ het RTA van de regio Zuidoost-Brabant in de ‘middenzone’ geplaatst. Een aantal punten van zorg hebben te maken met de onduidelijkheden over de macrobudgetten. Deze onduidelijkheid vanuit het Rijk zorgt ervoor dat de regio’s in het RTA niet tot concrete budgetafspraken kunnen overgaan. Wat betreft de continuïteit van zorg heeft de TSJ de regio Zuidoost-Brabant gevraagd om in 2014 tot concrete afspraken te komen met de zorgaanbieders. Daarbij moet benadrukt worden dat de continuïteit van zorg uitdrukkelijk geborgd is in de budgetverdeling van het RTA.
-3-
5. Financiën •
Het definitieve jeugdzorgbudget voor 2015 wordt gepubliceerd in de meicirculaire van 2014. In het RTA wordt daarom uitgegaan van de voorlopige budgetten zoals bekend gemaakt in de meicirculaire van 2013.
•
Uitgangspunt is dat gemeenten de nieuwe taken m.b.t. jeugdhulp per 1-1-2015 uit gaan voeren binnen de daarvoor beschikbare budgetten.
•
Uitgangspunt is dat gemeenten niet verantwoordelijk zijn voor frictiekosten die gepaard gaan met de transitie jeugdzorg.
6. Communicatie Om te komen tot het RTA zijn er werksessies en informatiebijeenkomsten gehouden met zorgaanbieders. Zowel grotere zorgaanbieders als de kleinere en vrijgevestigde aanbieders werden hiervoor uitgenodigd. 7. Vervolg De TSJ heeft op basis van de ontvangen RTA’s gesproken met de verantwoordelijke ministeries. Naar aanleiding van dat overleg hebben de staatssecretarissen Van Rijn en Teeven een extra vraag aan alle 41 regio’s voorgelegd. Deze vraag betrof de functies van Bureau Jeugdzorg en de Landelijk Werkende Instellingen (LWI). Een afvaardiging van portefeuillehouders uit Zuidoost-Brabant heeft namens de 21 gemeenten hierover gesproken met provincie Noord-Brabant en Bureau Jeugdzorg op basis van de bevindingen van een ambtelijke werkgroep. De brief van de staatssecretarissen en de reactie vanuit Zuidoost-Brabant worden u ter kennisgeving aangeboden en vindt u terug in de bijlagen. In de (Peel)regionale voorbereidingen op de transitie jeugdzorg wordt het RTA als kader gebruikt om in 2014 met de zorgaanbieders te komen tot verdere afspraken. Uitgangspunt is en blijft hierbij de inhoudelijke transformatie van de jeugdzorg.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: E. Toonen, afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Portefeuillehouder: wethouder T.C.W. Maas
Bijlage(n):
-4-
1. Regionaal Transitie Arrangement Zuidoost Brabant 2. Eindrapport Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd 3. Brief aan regio staatssecretarissen Van Rijn en Teeven 4. Reactie Zuidoost Brabant op brief staatssecretarissen van Rijn en Teeven 5. Hoofdlijnen Regionaal Transitie Arrangement 6. Concept-raadsbesluit
Instemmen met het Regionaal Transitie Arrangement Zuidoost-Brabant in het kader van de transitie jeugdzorg.
Datum De raad van de gemeente Someren; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 29 januari 2014; overwegende dat: de staatssecretarissen Van Rijn (VWS) en Teeven (V en J) gemeenten de opdracht hebben gegeven om in het kader van de transitie jeugdzorg in regionaal verband een Regionaal Transitie Arrangement op te stellen, wat zich richt op: -
het waarborgen van de continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31-12-2014;
-
het realiseren van de daarvoor benodigde infrastructuur
-
het beperken van de frictiekosten als gevolg van deze transite
b
e
s
l
u
i
t
:
-
in te stemmen met het Regionaal Transitie Arrangement Zuidoost-Brabant.
-
Kennis te nemen van de rapportage Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd
Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
J. Laurens Janse-Oostdijk
de voorzitter,
A.P.M. Veltman
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\06. RB Regionaal Transitie arrangement jeugdzorg.doc
21 vo or de jeugd Samenwerking op jeugdzorg in Zuidoost-Brabant
•
.
Gemert-Bakel L!Wb~
~
- Df'urrlC'
·Mierlo Reusel De Mierdert
A\ll'n
Blildl'l ~eeze-leende
• Bcrqcljk
Valkens· waártt
Cranendonck
•
'Verantwoord sturen' Regio naal Transitiearrangement Jeugdzorg Regio Zuidoost-Bra bant (#21 voordejeugd '
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Partijen bij deze overeenkomst zijn: de gemeenten in de regio ZuidoostBrabant, hierna te noemen 'Gemeenten': Gemeente Asten rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer J.C.M. Huijsmans,
handelend telf(ÎitvÛ)!~ing van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders (Asten, 2.~:-: ) .S? .. . 2013\ -
J
Gemeente Best rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer Th.J.C. Reijnders, handelend
ter uitvoering van het besluit van het College van Bur:_teest er en Wetho~rs (Be~ 2 ,. ':"". /9.~2013) ;
.
Gemeente Bladel rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder mevrouw J. Veldhuizen, handelend
ter uitvoering van het besluit van het College van BurgeJr;.w~~rs (Bladel, 2J. .c!9 ..2013);
Gemeente Cranendonck rechtsgeldig vert, genwoordigd door wethouder de heer F.W.P. Strik,
handelend ter uitvoering van het besluiJ varf het College van Burgemeester en Wethouders (Cranendonck, ~.; .~. I.C? .. 2013);
Gemeente Deurne rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer J.P. Ragetlie, handelend
ter uitvoering van ?:~:-..1 ~. :-: .. 2013);
h~an
het College van Burgemeester en Wethouders (Deurne,
·
Gemeente Eersel rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder mevrouw M.T.L. van
ering van het besluit van het College van Burgemeester ~ derHamsvoord-Huijbers, handelend ter uïv %} en Wethouders (Eersel, ~.~ :..1 .'?.2013); ( "-""-""'--J () o)JJ ~ Ct.A..J
---- ----
Gemeente Eindhoven rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder mevrouw L. Scholten,
handelend ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders ~C/IvO~ (Eindhoven,,~/.~.... 2013);
.
Gemeente Geldrop-Mierlo rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer A. O.M.
Steenbakkers, handelend ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders (Geldrop-Mierlo, l'J ::- 1~ .. 2013);
2
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd Gemeente Gemert-Bakel rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer J.M.A. Bevers, handelend ter uitvoeri~ esluit van het College van Burgemeester en Wethouders (GemertBakel, ~j-:-.l.~201 M;'
V"\
)
Gemeente Heeze-Leende rechtsgeldig vertege. Rijt-van der Kruis, handelend ter uitvoering va Wethouders (Heeze-Leende, '?-:-?.. ::l0 2013);
r wethouder mevrouw W.J.F. van der het College van Burgemeester en
Gemeente Helmond rechtsgeldig vertege Jongejans , handelend ter uitvoering van h Wethouders (Helmond, ~ :-.1.9. :-2013);
Gemeente Laarbeek rechts~dlg vertegenwoordigd door wethouder de heer J.H.C.M. Briels, handelend ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders (Laarbeek,
18..~~ :..2013);
-
--
-----
Gemeente Oirschot rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer W.T.H. Evers, handelend ter uitvoering v? hetfesluit van het College van Burgemeester en Wethouders (Oirschot,
Z?j ·I
.('I) . ..
2013);
Gemeente Reusel-De Mierdeo rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer F.A.J.M. Wouters, handelend ter uitvoering van het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders 7 (Reusel-De Mierden, 2.2.-. /~ .2013);
f-
(\
~~ ~~ ~
0
l ~---
vo I ~ c.~ cc..... r
va......
co I l e. J-
...,a__
'P-Y'-' Gemeente Someren rechtspeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer T.C.W. Maas, (Someren Wethouders en Burgemeester van College het van besluit het va~ handelend ter uitvoering '"2..,:~1- ~.1.'?. ~.2013);
Bt.eu
el rechtsgeldig vertegenwoordigd door wethouder de heer J.P. Frenken, Gemeente Son en handelend ter uitvoe n an het besluit van het College van Burgemeester en Wethouders (Son en Breugel/6.-.-1 0 .... 20~
3
~ü..__r«
Regionaal Transitie Arrangement #2~\ioordejeugd Gemeente Valkenswaard rech)Sgejgig ver179enwoordigd door wethouder de heer M.T.G.M. Wijnen, handelend ter uitvoering van !;l~}t:5eslu,~n hetp ollege van Burgemeester en Wethouders (Valkenswaard. llf.7.W.... 2oi.Jf.
handelend ter uitvoer .e~JQ 2013);
..-:-..
4
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Index
Leeswijzer .............. .. .... ............ ..................................................................................... ............ .................... 6 Samenvatting
8
Inleiding 1.
6
Doel Regionaal Transitiearrangement Jeugd
10 10
Ad. 1
Continuïteit van zorg
Ad. 2
Infrastructuur van zorg en barging daarvan ............................................................................ 10
Ad. 3
Beperking frictiekosten
11
2.
Uitgangspunten RT A ........................................................................... ......... ...... ................................ 13
3.
Afbakening RTA
14
4.
Kwaliteit
15
5.
Vormen van jeugdhulp.. ... .............................. ......... ........ ........................... ................. ................. ... ... 16
6.
5.1
Toegang tot zorg
16
5.2
Preventie Jeugd- en opvoedhu lp en 'overig' zorgaanbod
17
5.3
Specialistische jeugdhulp
17
Financiën
19 19
6.1
Uitgangspunten
6.2
Financiële kaders/ budgetruimte en inrichting van de financiële transformatie ............ 19
6.3
Frictiekosten .................................. ... ................................................................. .......... ........... 22
6.4
Samen Sturen
24
6.5
Implicaties
25
6.6
Inkoopbeleid /financieringsbeleid
25
6.7
Hoofd- en onderaannemers en samenwerkingsovereenkomsten
25
7.
Proces na 31 oktober 2013
8.
Bijlage : '21 voor de Jeugd'
26
5
Regionaal Transitie Arra ngement #21voordejeugd
Leeswijzer
Daar waar er gesproken wordt over 'wijken', kan dit zowel de organisatorische inrichting m iddels een Centrum Jeugd en Gezin, een uitvoeringsorganisatie of een generalistisch wijkteam vorm gegeven worden.
Samenvatting De Concept Jeugdwet geeft gemeenten de vrijheid om het jeugddomein zo in te richten dat passende hulp snel, adequaat en nabij beschikbaar is. Daarbij horen expliciete taken en verantwoordelijkheden. Één van die verantwoordelijkheden betreft het in de wet geborgde overgangsrecht voor cliënten die op 31 december 2014 in een zorgtraject zitten of op de wachtlijst staan voor geïndiceerde zorg. Middels dit Regionaal Transitie Arrangement (RTA) geven de 21 regio gemeenten inzicht in hoe zij dit overgangsrecht inrichten. Dit RTA is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen om bepaalde budgetten te allaceren om de continuïteit van zorg te borgen. Er worden drie doelstellingen beoogd met het RTA, te weten: • • •
Continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31-12-2014; Het realiseren van de hiervoor benodigde infrastructuur; Het beperken van de frictiekosten als gevolg van de transitie.
Daarnaast wijzigt het 'recht op zorg' in een zorgplicht voor gemeenten. De regio Zuidoost- Brabant is een omvangrijke regio met 750.000 inwoners. Met 21 gemeenten wordt samengewerkt aan de voorbereidingen op de transitie jeugdzorg. De regio is onderverdeeld in 6 subregio's. Uitgangspunt voor samenwerking op het niveau van Zuidoost-Brabant is lokaal (subregionaal) waar kan en regionaal waar nodig. Dit houdt in dat in reg ionaal verband wordt ontwikkeld en subregionaal of lokaal de implementatie en uitvoering plaatsvinden. Voor bepaalde specialistische zorgvormen zal de samenwerking met 21 gemeenten doelmatiger blijken. De 21 portefeuillehouders Jeugd van de regio Zuidoost-Brabant kiezen unaniem voor deze samenwerkingsvorm. Naast de voordelen van efficiëntie en het bundelen van krachten, leidt dit ook tot voordelen in afspraken voor de zorgaanbieders, die veelal binnen de hele regio werken. Dit RTA is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen van 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant, om bepaalde budgetten te alloceren. De budgetten worden gealloceerd om de continuïteit van zorg te borgen, op basis van de huidig beschikbare informatie. Budgetneutraliteit is het uitgangspunt bij de transitie jeugdzorg . Gemeenten zullen de jeugdhulp ten principale uitvoeren binnen het beschikbare budget. In de regio Zuidoost-Brabant zit er een discrepantie tussen het in de meicirculaire gepubliceerde beschikbare budget 2015 en de huidige regionale budgetten jeugdzorg (peildatum 2012). Deze conclusie sluit aan op de reactie van de VNG op het 'conceptrapport Rekenkamer toets macrobudget decentralisatie jeugdzorg'. Hierin wordt aangegeven dat de feitelijke Rijkskorting hoger is dan de gecommuniceerde van 4%. Landelijke bezuinigingen op de AWBZ en PGB's zorgen voor een cumulatie van bezuinigingen op het jeugddomein. Als gevolg hiervan kunnen de 21 regiogemeenten in Zuidoost-Brabant niet voldoen aan de gestelde eisen van het transitiearran gement binnen de gestelde termijn. Dit arrangement bevat nadrukkelijk geen inkoopafspraken met zorgaanbieders. Afspraken met aanbieders over de doelstellingen van het RTA, kunnen nauwkeuriger uitgewerkt worden zodra er landelijk duidelijkheid is
6
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
in de beschikbare budgetten 2015 en de vaststelling van de zorgvormen die onder gemeentelijke verantwoordelijkheid komen. De status van het RTA Zuidoost-Brabant is een bestuurlijk voornemen om in gezamenlijkheid met de zorgaanbieders te werken aan een groot aantal inhoudelijke en organisatorische verbeteringen en besparingen. Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor het oplossen en/of compenseren van frictiekosten, die mogelijk gepaard gaan met de transitie Jeugdzorg. Uitgangspunt voor gemeenten is om de nieuwe taken binnen de rijksbudgetten uit te gaan voeren. Het RTA wordt bestuurlijk vastgesteld door de 21 Colleges van Burgemeester en Wethouders, onder voorbehoud van akkoord door de 21 Gemeenteraden in de periode tussen 31 oktober 2013 en 1 maart 2014.
7
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Inleiding De zorg voor jeugd staat in het brandpunt van menig maatschappelijk debat. De evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg en de analyse van de parlementaire werkgroep 'Toekomstverkenning Jeugdzorg' brachten de belangrijkste tekortkomingen van het huidige stelsel in beeld. De conclusie luidde: het jeugdzorgstelsel leidt tot te snelle toeleiding naar gespecialiseerde (en dus dure) zorg in plaats van versterking van de eigen kracht van gezinnen en normalisatie van veelvoorkomende problematiek. Daardoor krijgen kinderen en gezinnen niet tijdig de juiste hulp, stijgen de kosten voor het jeugdzorgstelsel aanhoudend en wordt de zorg voor de jeugd onbetaalbaar als er geen structurele wijzigingen worden doorgevoerd. Het jeugdstelsel wordt ingrijpend veranderd. Met de Wet Jeugdhulp worden gemeenten per 1 j anuari 2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor alle ondersteuning, hulp en zorg voor jeugd en hun ouders. Dit is inclusief de gespecialiseerde jeugdzorg. Door de stelselwijziging komen de gemeenten in de positie om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situati e. De mogelijkheden, de behoeften en de eigen kracht van de individuele jeugdigen en hun ouders komt meer voorop te staan. De 21 samenwerkende gemeenten in Zuidoost-Brabant onderschrijven deze doelstellingen en hebben medio 2012 de gezamenlijke koers bepaald met de vaststelling van de visienota "21 voor de Jeugd" (bijlage). Deze koers is leidend bij het invullen van de inhoudelijke transform atie en transitie die voorligt. De regio Zuidoost-Brabant is een omvangrijke regio met 750.000 inwoners. Met 2 1 gemeenten wordt al ruim 2 jaar samengewerkt aan de voorbereidingen op de transitie jeugdzorg. De regio is onderverdeeld in 6 subregio's: de Kempen, A2 gemeenten, de Dommelvallei+, de Peelregio, gemeente Eindhoven, en de regio Best, Oirschot en Veldhoven. Uitgangspunt voor samenwerking op het niveau van Zuidoost-Brabant is lokaal (subregionaal) waar kan en regionaal waar nodig. Dit houdt in dat in regionaal verband wordt ontwikkeld en subregionaal of lokaal de implementatie en uitvoering plaatsvinden. Voor bepaalde gespecialiseerde zorgvormen zal de samenwerking met 21 gemeenten doelmatiger blijken. Deze samenwerking houdt in dat gezamenlijk wordt ontwikkeld en subregionaal of lokaal implementatie en uitvoering plaatsvindt. De regio Zuidoost- Brabant ziet de decentralisatie van de jeugdzorg niet als doel op zich. We zien het als een kans om vorm te geven aan ons doel: transformatie naar brede maatschappelijke participatie. We streven een inhoudelijke vernieuwing van de jeugdzorg na: simpeler, dichterbij, sneller en resultaatgericht. Binnen de regio sorteren we al voor op de stelselherziening, bijvoorbeeld door 'Versnelling van de enkelvoudige ambulante jeugdzorg', het versterken van Centra Jeugd en Gezin met specifieke jeugdzorgkennis (subregio A2, de Kempen, Best, Oirschot en Veldhoven), het inrichten van een integrale toegang Sociaal Domein (Dommelvallei+) en generalistische professionals/teams (Peel 6.1 en Eindhoven). Deze aanpakken spelen een belangrijke rol in het bieden van en toegang tot integrale hulp en het voorkomen van een beroep op duurdere zorg. In het transitieplan van het rijk, VNG en IPO zijn belangrijke mijlpalen opgenomen met betrekking tot de overgang van de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de zorg voor jeugd naar gemeenten in 2015. In het bestuurlijk overleg van 26 april 2013 zij n landelijk afspraken gemaakt over het overgangsjaar 2015. Onderdeel van de afspraken is dat gemeenten in regionaal verband op 31 oktober a.s. een bestuurlijk vastgesteld RTA hebben, wat richting geeft aan de invulling van de transitie jeugdzorg in het overgangsjaar 2015. De inhoudelijke en organisatorische overheveling van Jeugdzorg naar gemeenten, gaat gepaard met de overheveling van een budget (een decentralisatie-uitkering) van het Rijk naar gemeenten. Deze middelen worden toegevoegd aan het Gemeentefonds. De middelen voor de j eugdhulp komen over naar de gemeenten met een efficiency korting vanuit het Rijk. In de meicirculaire van 2013 zijn de voorlopig beschikbare middelen per gemeente weergegeven. In de meicirculaire van 2014 volgen de
8
Regionaal Transiti e Arrangement #21voordejeugd definitieve bedragen die tot stand komen op basis van een objectief verdeelmodel dat op moment van schrijven in ontwikkeling is. Dit transitiearrangement is de basis voor de verdere uitwerking van de transitie Jeugdzorg, conform de concept Jeugdwet, en de transformatieopdracht De 21 gemeenten zien dit als kans om samen met de zorgaanbieders en andere belanghebbenden, de transitie jeugdzorg vorm te geven in de periode tot en met 2015. Het RTA wordt bestuurlijk vastgesteld door de 21 Colleges van Burgemeester en Wethouders, onder voorbehoud van akkoord door de 21 Gemeenteraden in de periode tussen 31 oktober 2013 en 1 maart 2014.
9
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
1.
Doel Regionaal Transitiearrangement Jeugd
De Jeugdwet geeft gemeenten de vrijheid om het jeugddomein zo in te richten dat passende hulp snel, adequaat en nabij beschikbaar is. Daarbij horen expliciete taken en verantwoordelijkheden. Één van die verantwoordelijkheden betreft het in de wet geborgde overgangsrecht voor cliënten die op 31 december 2014 in een zorgtraject zitten of op de wachtlijst staan voor geïndiceerde zorg. Middels dit RTA geeft onze regio inzicht in hoe we dit overgangsrecht inrichten. Het RTA is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen om bepaalde budgetten te allaceren voor het borgen van de zorgcontinuïteit Er worden drie doelstellingen beoogd in het RTA, te weten: •
Continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31-12-2014;
•
Het realiseren van de hiervoor benodigde infrastructuur;
•
Het beperken van de frictiekosten als gevolg van de transitie.
Ad. 1 Continuïteit van zorg Continuïteit van zorg wordt conform de vereisten van de Toetsingscommissie Stelselherziening Jeugdzorg (TSJ) gedefinieerd als het continueren van de zorg waar 'zittende' cliënten per 31-12-2014 gebruik van maken, voor de periode van 1 jaar, bij dezelfde aanbieder als waar zij op deze datum zorg krijgen. De cliënt behoudt het recht om van zorgaanbieder te wisselen, vanuit het budget volgt cliënt principe. De continuïteit van zorg is afgebakend voor maximaal het gehele kalenderjaar 2015 of zoveel eerder als de indicatie in 2015 afloopt. Uitzonderingen op deze afbakening zijn: •
Pleegzorg kent geen maximale duur voor continuïteit van zorg;
•
maatregelen opgelegd door de rechter, OM of justitie, kunnen een langere looptijd kennen dan een jaar;
•
geïndiceerde intensievere zorgvormen voor jeugdigen met ernstige psychiatrische en/of LVG problematiek, waarbij het aannemelijk is dat zij deze zorg moeten continueren, geen verplaatsing naar voorliggend veld mogelijk is en weinig tot geen verbetering van de beperkingen te verwachten is.
Voor 'wachtlijstcliënten' die per 31-12-2014 een indicatie hebben, maar die op dat moment nog niet in zorg zijn , geldt dat zij moeten worden toegeleid naar zorg waar zij aanspraak op hebben. Hierbij geldt dat de zorg geleverd moet worden door een aanbieder die voldoet aan de wettelijk gestelde eisen voor de uitvoering van de zorg en zich committeert aan de transformatiedoelen uit '21 voor de jeugd'. Alle herindicaties en nieuwe indicaties per 1 januari 2015 vallen onder de nieuwe toegangsvormen, die gemeenten in 2013 en 2014 verder vorm geven. De concept Jeugdwet geeft aan op welke wijze de Colleges B&W vorm dienen te geven aan zorgvoorzieningen, waarbij het 'recht op zorg' wijzigt in een zorgplicht voor gemeenten. In de concept wet zijn de gronden van de gemeentelijke zorgplicht verwoord, alsook de rechten en plichten van gemeenten in het al dan niet toewijzen van zorg aan cliënten.
Ad. 2 Infrastructuur van zorg en barging daarvan Continuïteit van zorg wordt beredeneerd vanuit het individu en niet vanuit de zorgaanbieder. Echter, om continuïteit van zorg te garanderen zijn zorgaanbieders nodig; zij vormen immers de bestaande zorginfrastructuur in 2015. Om te realiseren dat zittende cliënten en wachtlijstcliënten de geïndiceerde zorg ontvangen, is barging van die infrastructuur nodig. Hieronder wordt verstaan dat de jeugdzorgaanbieders de zorg moeten uitvoeren voor de periode van maximaal het overgangsj aar.
10
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Concreet betekent dit dat bestaande zorgproducten aangeboden moeten worden in het kalenderjaar
2015 voor die cliënten waar continuïteit van zorg voor geldt en voor zover cliënten gebruik maken van deze zorgvormen. Bedrijfseconomische gezondheid, het voldoen aan de landelijk gestelde uitvoeringseisen de kwaliteitseisen van de nog vast te stellen Jeugdwet, zijn minimale eisen waaraan zorgaanbieders moeten voldoen. Indien zorgaanbieders om welke reden dan ook, geen continuïteit van zorg kunnen garanderen in 2015 e.v., zijn de gemeenten op geen enkele manier verantwoordelijk voor het in stand houden van deze zorgorganisaties en -aanbod. De gemeenten conformeren zich in deze situaties aan de wettelijke plicht om zorgcontinuïteit te bieden aan zittende cliënten en geïndiceerde wachtlijstcliënten in 2015. Los van de zorgaanbieder die deze zorg biedt of waar de cliënt in begeleiding/behandeling is. Alle wachtlijstcliënten per 31-12-2014, nieuwe cliënten engeherindiceerde cliënten in 2015, worden door de gemeenten toeg eleid naar passende zorgvormen die 'ingekocht' of 'gesubsidieerd' worden door gemeenten. Voor sommige zorgvormen geldt een transformatie opdracht, vastgesteld in "21 voor de jeugd". De transformatie op zorgvormen en de voorbereidingen op de contract-/ financieringsafspraken vanaf
2015, worden in de periode 2013-2014 in regionaal/ subregionaal/ lokaal verband uitgewerkt door de gemeenten en de zorgaanbieders. Ontwikkeling gebeurt in regionaal verband waar nodig, de implementatie en uitvoering in subregionaal of lokaal verband. Het toeleiden van cliënten naar (getransformeerde) zorgvormen vanaf 2015 plaatsvinden via de gemeentelijke toegangsvormen. De ontwikkeling van de toegangsvormen is gestart.
Ad. 3 Beperking frictiekosten Frictiekosten zijn de kosten die gepaard gaan met de transitie en transformatie van jeugdzorg per 1-12015 op de volgende onderwerpen: • •
Wachtgelden voor personeel van instellingen. Kapitaalslasten: Kosten van afbouw of ombouw van gebouwen in eigendom van instellingen; Kosten in verband met opzeggen huur.
De 21 gemeenten hebben aanvullende vragen uitgezet bij de zorgaanbieders op de volgende onderwerpen: • • • •
Een inschatting van het aantal cliënten met een indicatie die doorloopt over de datum van 31 december 2014; Een inschatting van de kritieke massa, die nodig is om de zorgvormen te kunnen garanderen; Het aantal PGB cliënten per zorgvorm, inclusief omzet; Inzicht in de opbouw van de kosten: o Totaal aan kosten, met in ieder geval een uitsplitsing naar: Personeel: • Het aantal personeelsleden in vaste dienst (fte en uren); • Het aantal personeelsleden in flexibele schil (fte en uren); • Hoe is het personeel verdeeld per zorgvorm? In welke mate is er • uitwisseling tussen zorgvormen?; Functieniveaus per zorgvorm; • Het aantal ondersteunende personeelsleden naar functie en fte; • o Overhead (Huisvesting): Lasten huur/hypotheek, vrije huisvesting, (lang) lopende verplichtingen.
11
Regionaal Transitie Arrangement #2lvoordejeugd
Gemeenten zijn op geen enkele wijze verantwoordelijk voor enige frictiekosten, gepaard gaande met de transitie jeugdzorg. Er is geen compensatieregeling voor frictiekosten opgenomen door het Rijk, en gemeenten hebben niet de financiële draagkracht om frictiekosten te dragen vanaf 2015 en de jaren erna. Dit vraagt om het nemen van financiële en organisatorische verantwoordelijkheden door de betreffende zorgaanbieders zelf en in samenwerking met elkaar.
12
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Uitgangspunten RTA
2.
Onderstaand de belangrijkste uitgangspunten voor het arrangement: • • • • • •
• • • • •
•
• • •
•
Het arrangement sluit aan op de volgende kaders: Het inhoudelijk en bestuurlijk vastgesteld kader '21 voor de jeugd'; De concept Jeugdwet als kader voor de uitwerking van het RTA en de transitie j eugdzorg ; Financiële wettelijke kaders; Budgetneutraliteit gemeenten zullen de jeugdhulp ten principale uitvoeren binnen het beschikbare budget; Het arrangement is een bestuurlijk voornemen van de 21 gemeenten om bepaalde budgetten te allaceren om de continuïteit van zorg t e borgen, op basis van de huidig beschikbare informatie; Het arrangement heeft betrekking op het kalenderjaar 2015; Het arrangement heeft betrekking op alle jeugdzorg die gefinancierd wordt vanuit AWBZ, ZvW en Provincie; Het arrangement is geen beleidsplan, maar dient wel aan te sluiten op het (voorgenomen) gemeentelijke meerjarenbeleid Jeugd; Het arrangement kent geen juridische status maar is een bestuurlijk voornemen zoals in het eerste uitgangspunt is opgenomen; Het continueren van zorg in 2015 voor bestaande cliënten en geïndiceerde wachtlijstcliënten per 31-12-2014, en de zorgplicht van gemeenten per 2015 zijn wettelijk vastgelegd en daarmee bindend. Het arrangement is daardoor niet vrijblijvend; Afwijken van de afspraken in het RTA kan onder volgende voorwaarden: o
de definitieve budgetverdeling voor 2015 (meicirculaire 201 4) wijkt significant aften opzichte van de meicirculaire 2013 bij een gelijkblijvend takenpakket;
o
significante toe- en afnames van het volume van zorg op 31 december 20 14 ten opzichte van de gegevens die bekend zijn ten tijde van bestuurlijke vaststelling van dit arrangement;
o
toe- en afnames van zorgvormen, anders dan bekent ten tijde van bestuurlijke vaststelling van dit arrangement;
o
wijzigingen in zorg(zwaarte)pakketten van huidige en toekomstige financiers, anders dan de gemeenten, welke enigszins negatieve effecten hebben op de uitvoering van zorgvormen en dus de gemeentelijk beschikbare budgetten voor 2015 e.v.;
o
indien de definitieve wettekst op onderdelen significant afwijkt van de concept wettekst zoals deze ten tijde van het opstellen van dit RTA bekend was;
Het arrangement moet bestuurlijk vastgesteld worden door de 21 Colleges B&W. Vaststelling gebeurt onder voorbehoud van vaststelling door de 21 gemeenteraden na 31 oktober 20 13; Vaststelling van het regionale arrangement door de gemeenteraden van de 2 1 gemeenten vindt plaats vóór 1 maart 201 4; Het woonplaatsbeginsel wordt als uitgangspunt voor de financiering gehanteerd. De gemeente waar de gezagdrager(s) van het kind staat ingeschreven (conform GBA) is financieel verantwoordelijk voor de financiering van de zorg. Indien het gezag bij een instelling is belegd, is de gemeente waar de vorige gezagdrager(s) van de cliënt is/ zijn ingeschreven; Het arrangement bevat geen inkoop- of subsidieafspraken of nadere (prijs)afspraken met betrekking tot de dienstverlening.
De uitgangspunten vanuit het RTA worden in de verdere ontwikkeling en uitwerking gekoppeld aan de inhoudelijke uitgangspunten uit '21 voor de jeugd'.
13
Regi onaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Afbakening RTA
3. •
Afspraken met bovenregionale zorgaanbieders worden na 31 oktober 201 3 vorm gegeven. Uitgangspunt daarbij is wel dat de afzonderlijke regio's een gelijkluidend programma van (financiële) prestatie-eisen hanteren of respectievelijk aangeboden krijgen;
•
Afspraken die landelijk worden gemaakt voor specialistische functies worden door het Rijk en de VNG uitgewerkt in een landelijk transitiearrangement en hoeven daarom niet te worden meegenomen in de regionale afspraken. Het landelijke transitiearrangement kent eveneens een deadline van 31 oktober 2013;
•
In de concept wettekst is bepaald dat het indicati ebesluit voor pleegzorg geldig blijft tot beëindiging van de zorg: tot 18 jaar of zoveel eerder als pleegzorg niet meer nodig is;
•
In 2014 behouden de huidige financiers hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden;
•
Het regionale transitiearrangement is geldig onder voorbehoud van goedkeuring door de afzonderlijke gemeenteraden. In dit arrangement is het voornemen opgenomen om bepaalde zorgbudgetten te allaceren voor 2015 ten einde aan de wettelijke zorgcontinuïteit en de daarvoor benodigde infrastructuur te kunnen voldoen. De allocatiefunctie is een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenteraden;
•
De afspraken met aanbieders van jeugdzorg worden gemaakt onder voorbehoud dat de aanbieders voldoen aan de kwaliteitseisen van de jeugdwet en de AMvB die vooraf toetsbaar zijn . Aanbieders hebben een laagdrempelige en klantvriendelijke klachtenregeling, medezeggenschapsraad, kwaliteitsbewaking en zijn voorzien in een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling. Tevens dienen ze zich te committeren aan de inhoudelijke uitgangspunten van '21 voor de jeugd';
•
Het RTA is een bestuurlijk voornemen waarbij geldt dat de concretisering van de (financiële) afspraken mede afhankelijk is van: o
de mate waarin de gestelde transformatiedoelen worden gerealiseerd;
o
het uiteindelijke feitelijke budgettaire volume dat gemeenten beschikbaar krijgen voor jeugdzorg, in relatie staat tot de aannames op basis waarvan dit RTA is opgesteld;
o
het uiteindelijke aantal cliënten in zorg op 1-1-2015 in relatie tot de aantallen van nu;
o
de betaaibaarheid van de door de zorgaanbieders vanaf 2015 gehanteerde trajectprijzen.
14
Regionaal Transitie Arrangement #2lvoordejeugd
4.
Kwaliteit
Er gelden kwaliteitseisen voor de hele jeugdhulp. Omdat de definitie van jeugdhulp in de wet heel breed is, gelden de kwaliteitseisen dus ook voor tal van uiteenlopende vormen van hulpverlening. Het landelijk toezicht van de Rijksinspectie (IJZen IGZ) bekrachtigt dat de wetgeving integraal geldig is voor de hele zorg (gezondheidszorgwetgeving) ook voor jeugdzorg geldt. De geldende en landelijk vastgestelde kwaliteitscriteria zijn van toepassing in de vormgeving en implementatie van de transformatie Jeugdzorg. De uitwerking van de (landelijke) kwaliteitscriteria krijgen vorm in het implementatieplan Transitie Jeugdzorg. De rol van vertrouwenspersoon valt niet onder continuïteit van zorg, maar zal wel opgenomen het beleidsplan transitie Jeugdzorg.
15
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
5.
Vormen van jeugdhulp
Diverse jeugdhulptaken worden op een andere wijze gepositioneerd vanaf 2015 e.v .. De exacte afspraken worden in 2013 en 2014 uitgewerkt. Het is echter wel mogelijk om de contouren hiervan al te schetsen. In dit volgende hoofdstuk geven we inzicht in deze contouren, welke gebaseerd zijn op '21 voor de jeugd', advies uit inhoudelijk regionale gemeentelijke werkgroepen en ideeën van (bestaande samenwerkingsrelaties tussen) zorgaanbieders. Inhoudelijke uitgangspunten zijn op niveau van Zuidoost-Brabant vastgesteld. Zo zullen alle 21 gemeenten generalistisch werkende teams inrichten. De inrichting van deze teams en de inrichting van de toegang is een verantwoordelijkheid van de verschillende lokale gemeenten en subregio's. Gemeenten verwachten van de zorgorganisaties een maximale regelruimte om het lokale veld met de juiste professionals in te richten. Het betreft een gebiedsgerichte inzet van professionals in multidisciplinaire teams, in een netwerk met lokale aansturing. Gemeenten hebben lokale en subregionale vrijheid in het bepalen van welke medewerkers uit organisaties ingezet worden. Met betrekking tot specialistische zorg en het gedwongen kader, werken we intensiever samen op het niveau van de regio Zuidoost-Brabant. Dit houdt in dat we gezamenlijk (gemeenten en zorgaanbieders) ontwikkelen en subregionaal en lokaal implementeren en uitvoeren.
5.1
Toegang tot zorg
Vanaf 1 januari 2015 wordt de toegang tot jeugdzorg op een andere wijze vormgegeven . De exacte kaderstelling rondom de toegang van jeugdzorg in de toekomst is nog onduidelijk. De definitieve wettekst is nog niet beschikbaar en het is denkbaar dat er nog wijzigingen met betrekking tot de toegang worden doorgevoerd. Echter, naar verwachting zullen diverse medici en instanties de bevoegdheid hebben om de verscheidene vormen van jeugdhulp in te zetten: Huisarts, Medisch specialist, Jeugdarts, Jeugdreclassering en Jeugdbescherming en het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) en de Kinderrechter. Deze toegangspoorten zijn door gemeenten niet te sturen in hun indicering en toeleiding naar zorgvormen. Zowel middels bestuurlijke afspraken tussen de gemeenten en de toeleiders , als tussen gemeenten en zorgaanbieders, wordt dit verder vorm gegeven in de eerst komende jaren, teneinde deze open eind financiering beheersbaar te krijgen en waar mogelijk terug te dringen. Naast deze wettelijke toegangspoorten kan per gemeente/ subregio bepaald worden op welke wij ze de toegang wordt georganiseerd. Middels '21 voor de jeugd' hebben de gemeenten bestuurlijk vastgesteld dat de toegang via BJZ en het CIZ in 2015 (of eerder middels 'Samen Sturen' met provincie) 100% wordt stopgezet. Concreet betekent dit dat gemeenten vanaf 2013 regionaal en/of subregionaal vorm zullen geven aan het inrichten van de toeleiding tot zorg vanaf 1 januari 2015. Het betreft toeleiding van wachtlijstcliënten (op 31-12-2014), nieuwe cliënten en cliënten met herindicatie vanaf 1- 1-2015, naar zorg en hulp waar zij een indicatie voor hebben. Het RTA is leidend voor de zittende cliënten met een bestaande indicatie op 31-12-2014. Voor deze groep is de toegang tot zorg zoals hiervoor geformuleerd niet aan de orde, gedurende de looptijd van de bestaande indicatie. De subregio's zullen kiezen voor één van de volgende twee modellen, of een combinatie daarvan:
1. Toegang verloopt via generalistische teams De generalistische teams worden gemandateerd om zorg in te zetten. Deze teams krijgen het mandaat om zorg in te zetten, waaronder specialistische zorg (evt. na consultatie specialisten). Daarnaast zullen zij de zorgcoördinatie uitvoeren en zelf hulp bieden. Uitgangspunten zijn daarbij het inzetten en versterken van het sociale netwerk en eigen kracht. 2. Toegang verloopt via laagdrempelig loket Vragen van burgers komen binnen bij een laagdrempelig gemeentelijk loket. Het CJG of een integraal dienstencentrum zijn hiervan voorbeelden. Het loket is de plek waar vra agverheldering
16
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
en vraagduiding plaatsvindt. De uitdaging voor het loket is om snel en adequaat de juiste inschatting te maken van de situatie (triage). Dit kan door snel een antwoord te geven op een informatievraag, maar ook door proactief -op basis van gestelde vragen- een aanbod te creëren of in te zetten. In de uitwerking van de toeleiding tot zorg krijgen de volgende onderdelen vorm: • • • • • •
Reguliere hulpvragen Gestandaardiseerd toewijzingsprotocol (waar mogelijk) Zorgmeldingen Spoedzorg Herindicaties Niet vrijwillige intramurale opname van een cliënt (BOPZ. art. 60)
De wettelijke aansprakelijkheden voor de professionals die de toeleiding uitvoeren, zijn onverkort van toepassing. De inrichting van de toeleiding wordt gekoppeld aan de monitoring en toetsing op inhoudelijke, financiële en wettelijke aspecten.
5.2
Preventie Jeugd- en opvoedhulp en 'overig' zorgaanbod
Preventi e wordt gezien als een primaire taak van het voorliggende gemeentelijke veld. De huidige preventieve taken die door GGZ, LVG en jeugdzorg tot en met 2014 worden uitgevoerd, kunnen ondersteunend zijn aan de taken van dit voorliggend veld en de sociale basisstructuur. Deze maken echter geen deel uit van de kerntaken jeugdzorg. De opdracht aan deze organisaties om preventieve taken uit te voeren wordt in het kader van de transformatie Jeugdzorg dan ook volledig stopgezet. Dit sluit niet uit dat subregio's en individuele gemeenten, in samenhang met de ontwikkeling van een integrale toegang en (al bestaande) preventieactiviteiten, een kunnen opdracht verstrekken of verlengen aan de huidige en/ of toekomstige aanbieders. In de gegevens die opgevraagd zijn bij zorgaanbieders, worden er 'overige' activiteiten aangegeven, zonder nadere specificatie. Over de inhoud van deze activiteiten gaan we in gesprek met de aanbieders vanuit de kernopdracht in de transformatie jeugdzorg en aansluiting op de sociale basisstructuur in de gemeenten.
5.3
Specialistische jeugdhulp
Het werken met generalistische teams heeft consequenties voor de inzet van gespecialiseerde zorg. Het werken met generalistische teams in een versterkte basisstructuur, moet leiden tot een lagere specialistische vraag en instroom in 1steen 2de lijnszorg. De vormen van gespecialiseerde zorg die worden ingekocht staan ten dienste van het opgestelde gezinsplan. Dit betekent dat de betrokken professionals (en zorgaanbieders) zich conformeren aan de concrete doelstellingen uit het gezinsplan, daar waar er geen medische of wettelijke verplichtingen voorliggend zijn. Elke professional is verantwoordelijk voor de uitvoering van zijn/haar deel daarin. Dit betekent dat de gespecialiseerde zorg maatwerk is en in principe ook altijd tijdelijk va n aard is (met uitzondering in de LVG-sector en GGZ problematiek met een 'chronisch' cliënt karakter). De gespecialiseerde zorg wordt resultaat- en vraaggericht aangeboden, dienend aan het gezinsplan. Veel vormen van gespecialiseerde zorg worden vanuit verschillende sectoren (jeugdzorg, LVG, GGZ) aangeboden. Sommige vormen van zorg (zoals de ambulancedienst bij crisis en begeleiding bij autisme) worden sectoroverstijgend georganiseerd. Zo bundelen we expertises en sturen we op organisatorische efficiëntie. Een deel van de huidige gespecialiseerde zorg voor jeugd zal, onafhankelijk van de wijze van de organisatie van het lokale veld, zeker ook in de toekomst specialistisch worden aangeboden. Het is de
17
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
uitdaging om het lokale jeugd-veld en de toegang zo te organiseren dat het volume van deze gespecialiseerde zorg afneemt. Dit neemt niet weg dat sommige zorgvormen nooit helemaal zullen verdwijnen. Het uitgangspunt blijft: sociale basisstructuur, lichte zorg waar mogelijk en zware zorg waar nodig. In de concept jeugdwet is opgenomen dat gemeenten voor een beperkt aantal onderdelen van de decentralisatie jeugdzorg, moeten komen tot verplichte bovenlokale samenwerking. Dit betreffen de taken op het gebied van jeugdbescherming en jeugdreclassering, gesloten jeugdzorg, een meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling en de Kindertelefoon. Ook zijn er vormen van jeugdzorg die weliswaar niet wettelijk bovenlokaal moeten worden aangepakt, maar die door gemeenten vanuit financieel en bestuurlijk opzicht niet afzonderlijk zijn uit te voeren omdat ze voor een kleine, complexe doelgroep zijn. Dit betreft vormen van intramurale en/of zeer specialistische zorg. De afwegingen om te komen tot een lokale/subregionale/regionale/bovenregionale samenwerking, zijn gebaseerd op volume, inkoopefficiency, risicospreiding en bedrijfseconomische gronden. In '21 voor de jeugd' zijn de zorgvormen toegelicht, alsook de inhoudelijke transformatierichting voor 2015 e.v. In samenwerking met de zorgaanbieders wordt dit inhoudelijk kader uitgewerkt in samenhang met de beschikbare budgetten en in een mix van grootte van zorgaanbieders. De uitwerking vindt plaats in de periode 2013-2014. Middels sturing en monitoring bereiden we ons voor op de te borgen zorgcontinuïteit in 2015.
18
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
6
Financiën
6.1
Uitgangspunten •
• •
•
•
•
• • • •
• 6.2
De concept jeugdwet beoogt een einde te maken aan de versnippering en tekortschietende samenwerking binnen de jeugdzorg. Met de overheveling van de verantwoordelijkheden naar de gemeenten, worden vanaf 1 januari 2015 alle afspraken formeel beëindigd tussen de huidige financiers en de aanbieders van jeugdzorg; Efficiëntere uitvoering van de jeugdzorg middels ontschotting van de budgetten jeugdzorg: van vijf deelbudgetten (bijlage 2) naar één budget; De huidige bekende en toekomstige of aanvullende Rijkskortingen die het Rijk in de periode 2015-2017 additioneel inboekt, worden door de regio Zuidoost-Brabant een op een verdisconteerd in het beschikbaar te stellen budget Jeugdzorg vanaf 2015 en zijn taakstellend; De door het Rijkingeplande efficiëntiekortingen zijn: 4% in 2015, 5% in 2016 en 5% in 2017. Oplopend een totale efficiency korting van 14% over 3 jaren. Deze kortingen zijn exclusief de nog niet vaststaande kortingen op de AWBZ zorgvormen en exclusief de kortingen > 4 %, waar nu mee gerekend wordt door gemeenten op basis van de meicirculaire 2013. De opbouw van de in de meicirculaire 2013 vastgestelde budgetten jeugdzorg per 2015, zijn bij oplevering van het RTA nog discutabel in relatie tot de huidige beschikbare budgetten jeugdzorg; De nieuwe wet heeft, behalve voor gemeenten die te maken krijgen met efficiencykortingen en eventuele overgangsmaatregelen, ook consequenties voor de huidige zorgaanbieders, de huidige financiers en cliënten. Voor de huidige zorgaanbieders betekent dit dat zij te maken kunnen krijgen met een stop op of vermindering van de inkoop van hun diensten; Het niet kunnen voldoen aan de zorgcontinuïteit in 2015 e.v., en eventuele faillissementen van zorgaanbieders ten gevolge van de geplande efficiencykortingen door het Rijk, behoren ni et tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid en worden niet gecompenseerd door gemeenten; Gemeenten hebben geen (reserve)budgetten voor het opvangen van Rijkskortingen > 4% ten opzichte van het huidige budget Jeugdzorg (peildatum 2013); De middelen die beschikbaar komen uit de transformatiebijdrage voor gemeenten worden ingezet om de inhoudelijke transformatiebewegingen vorm te geven; In de regio Zuidoost-Brabant zijn de uitgangspunten van de tran sitie jeugdzorg naar een transformatie van het jeugddomein, leidend voor de financiële uitgangspunten in het RTA; Zoals eerder aangegeven zijn de kaders in het RTA niet vrijblijvend, maar zijn een bestuurlijk voornemen. Het bevat geen inkoop- of subsidieafspraken waar enig recht aan geleend kan worden (noch expliciet, noch impliciet); De budgetruimte 2015 wordt berekend op het niveau van zorgvormen. Financiële kaders/ budgetruimte en inrichting van de financiële transformatie
Na de transitie in 2015 zijn gemeenten financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. In de startsituatie wordt het huidige budget aan de gemeenten beschikbaar gesteld minus een efficiencykorting van 4% in 2015 oplopend tot 14% in 2017. De feitelijke korting blijkt uit diverse berekeningen echter hoger uit te komen, uitgaande van de aangeleverde gegevens door de zorgaanbieders. De uiteindelijke feitelijke korting zal onverkort worden doorgelegd. Gemeenten hebben beleidsvrijheid, dus in beginsel ook volledige bestedingsvrijheid. Met de afspraken uit dit RTA wordt een deel van de middelen echter vastgelegd.
19
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Voorgenomen budgetverdelinqsprincipe 2015: In de regio Zuidoost-Brabant zijn de 21 gemeenten voornemens om onderstaand budgetverdelingsprincipe toe te passen.
• landelijkspecialistische functies (2,2 %) • toegang en
preventi~
( 5%)
garantie zorgcontlri'uiteit 2015 (50%) transformatie overgang (33%)
De opgenomen percentages zijn aannames en continu schuivende panelen. Deze schuivende panelen worden door middel van gegevensverzameling van cliëntaantallen, gegevens over de omzet per zorgvormen , monitoring ( 2012, 2013, 2014), en aanvullende wijzigingen in budgetten en Rijkskortingen op jeugdzorg, geconcretiseerd in de verdere uitwerking van het arrangement. Huidige uitgangspunten in het budgetverdelingsprincipe: 10 %in2015. • De 10% bestaat uit 4 % efficiencykorting opgelegd door het Rijk en minimaal 6 % transformatiebijdrage voor gemeenten. De 6% transformatiebijdrage geldt over het totale j eugdzorgbudget De grondslag voor de 6% is het budget 2012. Dit is dus het budget in de periode voor de Rijkskorting. Met deze middelen zullen de gemeenten het voorliggende veld versterken teneinde de gewenste transitie van zwaardere vormen van zorg en ondersteuning naar lichtere vormen te kunnen vormgeven. De wijze waarop dit gebeurt, zal in de lokale-/ subregionale beleidsplannen uitwerking krijgen. • •
+ 5% Rijkskorting in 2016 + 5% Rijkskorting in 2017.
Concreet betekent dit dat binnen 3 j aren (2015-201 6-2017) minimaal 20% minder middelen voor alle huidige zorgvormen beschikbaar zullen zijn. Zoals eerder aangegeven zullen de bovenstaande percentages aangepast worden aan de feitelijke korting, indien deze hoger uitvalt dan de genoemde percentages.
20
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Naast de efficiencykortingen krijgen bepaalde zorgvormen een specifieke (extra) taakstelling tot transformatie binnen de integrale jeugdzorgvormen en in relatie tot het voorliggende jeugdveld , welke al onder gemeentelijke verantwoordelijkheid vallen. De kosten die gepaard gaan met de transformatietaakstelling komen voor rekening van de zorgaanbieders. Van het resterende budget (max. circa 90% in 2015) zullen de kosten voor de huidige toegang en preventieve activiteiten worden afgezonderd om lokaal/ subregionaal vorm te geven. De exacte hoogte hiervan dient nog te worden bepaald op basis van verdere uitwerkingen in 2013 en 2014. Het overige budget 2015 merken wij aan als kernbudget voor zorgvormen die overkomen bij de overdracht van verantwoordelijkheden naar gemeenten. Dit resterend kernbudget is deels gelabeld aan de barging van de zorgcontinuïteit voor zittende en wachtlijstcliënten op 31 december 2014. Het resterende deel wordt gelabeld aan die jeugdzorgvormen, waaraan een transformatie opdracht gehangen kan worden. Inzet van middelen vindt plaats conform de eis vanuit het Ministerie VWS en zoals vastgesteld in de richtlijnen van het RTA. De verdeling van het sectorale budget zal in 2015 plaatsvinden op basis van het principe 'budget volgt cliënt'. Voor de specialistische functies die opgenomen worden in het landelijk transitiearrangement, is nog onduidelijk of zij een langer overgangsrecht kennen dan een jaar. Deze specialistische functies vallen wel onder financiële verantwoordelijkheid van de gemeenten, en dienen daarom opgenomen te worden in de begroting en budgetafspraken 2015. Vooralsnog heeft de landelijke transitiecommissie aangegeven dat deze specialistische functies ongeveer 2,2% van het beschikbare budget betreft. De deadline voor het inleveren van het landelijk arrangement valt samen met die van de regionale transitiearrangementen. Derhalve kunnen wij op dit moment geen rekening houden met de cliënt- en budgetverdelingen op deze specialistische zorgvormen. Daar waar de organisaties deze gegevens hebben aangeleverd middels de gemeentelijke uitvraag, zijn deze verwerkt, uitgaande de 'standaard efficiencykortingen' die we als regio hanteren. De landelijk gehanteerde en nog mogelijk door te voeren kortingspercentages, zijn t e allen tijde leidend voor de afspraken die gemeenten en organisaties maken voor 2015. Bij het schrijven van het arrangement zijn uitsluitend de cijfergegevens van de huidige zorginstellingen 1 (90%) in beeld en 'aannemelijk volledig'. De cijfergegevens van de vrijgevestigde 1" e en 2de GGZ lijnorgan isaties en de budgetten middels PGB zijn nog onvolledig. Budgetneutraliteit is het uitgangspunt bij de transitie jeugdzorg. Gemeenten zullen de jeugdhulp ten principale uitvoeren binnen het beschikbare budget. In de regio Zuidoost-Brabant zit een discrepantie tussen het in de meicirculaire gepubliceerde beschikbare budget 2015 en de huidige regionale budgetten jeugdzorg (peildatum 2012) op basis van de aangeleverde cijfergegevens door de zorgaanbieders. Deze conclusie sluit aan op reactie van de VNG op het 'conceptrapport Rekenkamer toets macrobudget decentralisatie jeugdzorg'. Hierin wordt aangegeven dat de feitelijke Rijkskorting hoger is dan de gecommuniceerde 4%. Landelijke bezuinigingen op de AWBZ en PGB's zorgen voor een cumulatie van bezuinigingen op het jeugddomein. Als gevolg hiervan kunnen de 21 regiogemeenten in Zuidoost-Brabant niet voldoen aan de gestelde eisen van het transitiearrangement De status van het arrangement kan geïnterpreteerd worden als een bestuurlijk voornemen om als 21 gemeenten samen te werken aan een groot aantal inhoudelijke en organisatorische verbeteringen en besparingen, binnen de daarvoor gestelde Rijksbudgetten op basis van 4% korting ten opzichte van de huidige budgetten in 20 13. Indien dit percentage hoger uitvalt, zal dat hogere percentage leidend zijn.
Gemeenten zijn niet verantwoordelijk voor het oplossen en/of compenseren van frictiekosten, die mogelijk gepaard gaan m et de transitie Jeugdzorg. Uitgangspunt voor gemeenten is om de nieuwe
21
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
taken binnen de rijksbudgetten uit te gaan voeren. Het RT A is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen van 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant om bepaalde budgetten te allaceren om de continuïteit van zorg te borgen, op basis van de huidig beschikbare informatie. Dit arrangement bevat geen inkoopafspraken met zorgaanbieders.
Frictiekosten
6.3
Onder frictiekosten worden in het RT A volgende punten verstaan: Wachtgelden voor personeel van instellingen, provincies en het Rijk • Kapitaallasten: • o Kosten van afbouw of ombouw van gebouwen in eigendom van instellingen ; o kosten in verband met opzeggen huur De afbakening van frictiekosten: Kosten voor !CT/automatisering zijn niet afhankelijk van budgetwijzigingen, maar zijn • gevolg van wijzigingen in registratiemethode. Daarom worden deze gezien als ombouwkosten en worden deze kosten niet als frictiekosten bezien; Kosten voor het opbouwen van nieuwe expertise, het opleiden en certificeren etc. worden • niet als frictiekosten bezien; Frictiekosten kunnen ook de kosten voor gemeenten, provincies en Rijk omvatten. Deze • worden echter in de regionale transitiearrangementen buiten beschouwing gelaten; Het arrangement heeft niet als doel de frictiekosten te compenseren. Vanuit het Rijk is er • geen compensatieregeling ingesteld voor frictiekosten; De gemeenten zijn in strikt juridische zin niet verantwoordelijk voor de frictiekosten die • optreden in de overgang naar het nieuwe stelsel. In dit transitiearrangement is er aandacht voor maatregelen waarmee f rictiekosten worden beperkt, onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huidige financiers en zorgaanbieders. De zorgaanbieders hebben de opdracht de frictiekosten te inventariseren en daarbij aan te geven hoe deze te voorkomen, danwel te beperken. Uitgangspunt is dat gemeenten niet verantwoordelij k zijn voor de frictiekosten. Wel zullen de gemeenten in 2014, in samenwerking met de instellingen en huidige financiers, sturen op: • • •
Overname van personeel, aansluitend op transformatiedoelen; Intensieve samenwerking tussen instellingen; "Samen sturen" met de huidige financiers. De provincie Noord-Brabant heeft aangeboden al bij de zorginkoop van 2014 rekening te willen houden met de doelen uit '21 voor de jeugd' en het voorliggend RTA. Regio Zuid Oost Brabant zet in op een soortgelijke samenwerking met zorgkantoren en zorgverzekeraars.
De mate waarin frictiekosten optreden is afhankelijk van een groot aantal factoren, die deels nog onzeker of onbekend zijn: Invloed van gemeentelijk/regionaal beleid op de omzet van zorgvormen en/of organisaties ; • Gemeentelijke/regionale keuzen over in te kopen/ te subsidiëren zorgaanbod op inhoud en • volume; De maatregelen die aanbieders nu al nemen om zich voor te bereiden op de transitie; • De termijn waarop ontslagen personeel weer een baan vindt. Dit is mede afhankelijk van • externe factoren zoals de arbeidsmarkt; De kosten die overtallige huisvesting met zich meebrengt. Dit is mede afhankelijk van externe • factoren zoals de gebouwenmarkt; Factoren op het niveau van individuele instellingen: de frictiekosten (en economische • stabiliteit) van een individuele instelling zijn dusdanig onderhevig aan nog onbekende factoren; Omzetverschuivingen tussen zorgaanbieders. • Wanneer er bij een instelling sprake is van een grote omzetdaling, kan deze failliet gaan. In hoeverre frictiekosten optreden als gevolg van faillissementen is mede afhankelijk van de doorstart mogelijkheden en mogelijke overnames door andere zorgaanbieders.
22
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
Vanwege de onzekerheden nemen we effecten van faillissementen niet mee in dit RT A. Ondanks het feit dat er geen compensatieregelin g voor frictiekosten is opgenomen door het Rijk en het RTA als doelstelling heeft de frictiekosten te beperken, is het goed te benadrukken dat de frictiekosten (nog) niet definitief en volledig onafwendbaar zijn. Ze zijn namelijk niet alleen afhankelijk van onbeïnvloedbare factoren, maar zijn deels ook beïnvloedbaar. Als regionale samenwerkende gemeenten zullen we in de afweging van de transformatie- en beleidskeuzen, de effecten van frictiekosten wegen. Door 'Samen Sturen' met de huidige financiers en zorgaanbieders, sturen we vanaf 2014 aan op maatregelen om omzetveranderingen op te vangen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om personeelsbeleid, aanpassen of vernieuwen van het aanbod wat past binnen de transformatiedoelstellingen, samenwerking met andere aanbieders/ zorgvormen, anticipatie door huurcontracten op te zeggen of gebouwen te koop te zetten. Indien er veel van dergelijke maatregelen worden genomen, zal dit betekenen dat frictiekosten lager zullen uitvallen. Om zicht te krijgen op de effecten op frictiekosten, hebben we in de uitvraag aan organisaties een berekening van fi ctiekosten laten maken. Als basis hebben we de generieke transformatiekorting van 10%-25% in 2015 genomen . In de analyses zijn (weliswaar met ruime bandbreedtes) de effecten te zien van het draaien aan verschillende 'knoppen' binnen de jeugdzorgvormen van de grotere zorgaanbieders die reeds bevraagd zijn. Deze cijfergegevens zijn exclusief frictiekosten voor de 1 landelijke specialistische functies. Het is aannemelijk dat de frictiekosten van vrijgevestigde 1s e en 2 de lijnsorganisaties minimaal zijn. De berekening van de f rictiekosten is op dit moment lastig voor zorgaanbieders. De huidige berekeningen zijn door de meeste zorgaanbieders gemaakt op de transformatiedoelstellingen van gemeenten en de bijbehorende aannames op basis van bekende gegevens. De eerste analyse biedt sturin gsinformatie voor de inrichting van de transformatie Jeugdzorg en biedt handvatten om met de zorgaanbieders in gesprek te gaan. De ingeleverde frictiekostenberekeningen op basis van 10%-25% en de beperkende maatregelen, zijn dermate van diverse kwaliteit en volledigheid, dat het op dit moment niet wenselijk is om een concreet overzicht van frictiekosten op te nemen in dit RTA. Uiteraard gaan we in gesprek met de zorgaanbieders om dit te concretiseren en afspraken te maken over beperkende maatregelen onder verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders. Als regio hebben we de zorgaanbieders uitgenodigd hierin samen verantwoordelijkheid te nemen, om de continuïteit van zorg te kunnen borgen. Op het moment van schrijven hebben we te maken met nog schuivende panelen op inhoudelijke, financiële en organisatorische onderdelen. Zo kunnen er nog wetwijzigingen doorgevoerd worden, kan de financiering een langere overgangsperiode kennen of gaan huidige organisaties fu seren of meer samenwerken vanaf 2014 en 2015. Dit alles heeft een invloed op de concrete berekening van f rictiekosten en definitieve afspraken die gemeenten in 2015 maken met de zorgaanbieders. Monitoring in 2014 en 2015 is een belangrijk aandachtspunt om de opdrachtverlening voor 2015 en 2016 goed vorm te geven en te sturen op verdere transformatie van het jeugdzorgveld. Gelijktijdig met de uitwerking van frictiekosten, worden de effecten van de efficiëntiekortingen in beeld gebracht door de regionale werkgroep 'financiën en risicospreiding'. Effecten zijn te verwachten op: • • • • •
stapelkortingen voor kwetsbare gezinnen; stapelkortingen gemeenten in relatie tot de 3 decentralisaties en andere wetswij zigingen; arbeidsmarkteffecten; PGB; organisatorische gevolgen voor de huidige zorgaanbieders.
De verdere uitwerking van budgetverdelingen op basis van zorgcontinuïteit en de gemeentelijke transformatieopdrachten, worden in 2013 en 2014 regionaal en subregionaal uitgewerkt in scenario's op basis van aannames en de op dat moment bekende gegevens. Waar financieel toereikend, streven
23
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
de 21 gemeenten ernaar om de tran sformatie integraal vorm te geven. Negatieve stapelingseffecten in de zorg voor jeugdige en het gezinssysteem, worden waar mogelijk voorkomen. Daar waar het gespecialiseerde zorgvormen betreffen kan er een financiële verschuiving ontstaan: • • • • •
tussen organisaties; efficiëntie middels samenvoegingen van zorgvormen; 519 519 verschuiving van 2de naar 1 lijn, en van 1 lijn naar Ode lijn; versterking van de ode en 1s te lijn; reorganisatie van de toegang.
Belangrijke aandachtspunten voor de gemeenten in de verdere uitwerking zijn: • • • • • • •
6.4
instroom cliënten per zorgvorm en instelling in beeld krijgen vanuit een eenduidige definiëring; effecten nieuw beleid uitrekenen op aannemelijkheid (bv preventief beleid) en haalbaarheid in tijd; sturing en beheersen "uitzonderingen"; mogelijke flu ctuaties volume (gemeentelijk, bovenlokaal, landelijk) en de financiële gevolgen daarvan; volume maatregelen: aantal cliënten per maatregel; de overgang van financieringsvorm en ander beleid bij 18 jaar; monitoren van de effecten van wijkteams en effecten van 'samen sturen' in 2014.
Samen Sturen
Voor de verdere uitwerking zal nauw worden samengewerkt met de huidige financiers en de relevante aanbieders. Met de Provincie Noord Brabant is de afspraak gemaakt te komen tot een 'Samen Sturen' model per 2014. Concreet betekent dit dat gemeenten en de Provincie in gesprek gaan, om de inkoop van 2014 zoveel mogelijk aan te sluiten op '21 voor de jeugd' en de richting in 2015. Dit gesprek zal op diverse niveaus plaatsvinden qua inhoud en gesprekspartners. Gemeenten sluiten om juridische redenen niet aan bij de inkoopgesprekken tussen Provincie en zorgaanbieders. De Provincie blijft immers in 2014 juridisch en fin ancieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de afspraken met de zorgaanbieders. Aandachtspunten bij 'Samen Sturen' zijn samenvattend: inhoudelijke lijn: verschuiving zorg van 3de>2de> 1ste> Ode lijn; • sectoroverstijgende samenwerking (provinciale jeugdzorg, GGZ Jeugd, LVG jeugd en • preventieve voorzieningen jeugd); organisatorische efficiency en inrichting van het zorgaanbod; • • terugdringen wachtlijsten; Sturen op het inzetten van eigen vermogen instellingen voor de transformatie; • • toegang BJZ afbouwen richting 2015; inhoudelijke en organisatorische transformatie zorgaanbod, conform vastgesteld '21 voor de • jeugd'; inzicht in de opbouw van kostprijzen Provinciale zorgaan bod. • Gelijkaardige afspraken willen we maken met de zorgverzekeraars en zorgkantoren. De eerste afspraken hiervoor staan gepland.
24
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
6.5
Implicaties
Formeel kan subregionaal afgeweken worden van de transformatiebijdrage in 2015. In dat geval kunnen er kostenstijgingen plaatsvinden in de overige subregio's binnen Zuidoost-Brabant ten gevolge van nieuwe doorrekeningen vanuit zorgaanbieders in kostprijs. Ook kan er sprake zijn van een stijging van frictiekosten en mogelijk het niet meer kunnen voldoen aan de zorgcontinuïteit voor cliënten. De 21 colleges B&W kiezen ervoor om tot gezamenlijke afspraken te komen met betrekking tot kostprijzen en inkoop van zorgaan bod, daar waar het lokale en subregionale schaalniveau en bedrijfsmatige efficiëntie overstijgt. Aansluitend op de transformatiedoelstellingen en visie in "21 voor de jeugd", vormen pleegzorg en 1ste lijns GGZ-zorg een uitzondering op de efficiencykortingen. Beiden zullen we in 2015, of zoveel eerder als kan in samenwerking met de huidige financiers, versterken. Concreet betekent dit dat met het arrangement de aanbieders die op 31-12-2014 jeugdzorg leveren de volgende duidelijkheid wordt geboden: 1. 2. 3. 4.
5.
6.6
De zorg aan cliënten die op 31 december 2014 in behandeling zijn, kan worden voortgezet voor de duur van de indicatie tot uiterlijk 31 december 2015; De cliënt zoals bedoeld onder 1 heeft de keuze om van aanbieder te wisselen, budget zal cliënt in dat geval volgen; Wachtlijstcliënten die op 31-12-2014 een zorgindicatie hebben, maar die op dat moment niet in zorg zijn, hebben de keuze welke aanbieder men kiest; Uitzonderingen op bovenstaande cliëntgroepen: • Pleegzorg: valt niet onder beperking van een jaar, waardoor er geen sprake is van een maximaal geldende duur van continuïteit van zorg. Dit betekent structurele kosten en belang van preventiepleegzorg. • Sommige door rechter of OM opgelegde maatregelen die door jeugdreclassering worden uigevoerd. Deze kennen vaak een looptijd langer dan 1 jaar. • Justitiële m
Dit arrangement heeft een grotere reikwijdte dan uitsluitend de barging van de zorgcontinuïteit Het geldende aanbestedingsbeleid en de Europese wetgeving zijn dan ook van toepassing. Gemeenten zullen samen hun inkoopstrategie bepalen voor de komende jaren. Uitgangspunt hierbij is een 'verstandige' en bedrijfseconomisch gezonde aanpak, in relatie tot de geldende regelgeving en zorgvuldigheid. De uitwerking van de zorgvormen en de voorbereidingen op de contracU financieringsafspraken vanaf 2015, worden in de periode oktober 2013-2014 in regionaal/ subregionaal/lokaal verband in overleg uitgewerkt door de gemeenten en de zorgaanbieders. De gemeenten zullen hierbij de bestaande expertise van de huidige financiers betrekken. 6. 7
Hoofd- en onderaannemers en samenwerkingsovereenkomsten
Aanbieders die op dit moment hun zorgaanbod aanbieden via een hoofd- of onderaannemer of samenwerkingsovereenkomst dienen er rekening mee te houden dat de inkoop van deze vormen van ondersteuning en zorg ook in het RTA via die lijn opgenomen en verwerkt wordt. De betreffende aanbieders dienen hun gegevens en verantwoording dus goed af te stemmen met de betreffende samenwerkingspartner( s ). In de regio Zuid Oost Brabant betreft dit: • Jeugdbescherming en Jeugdreclassering; • Pleegzorg; • (onderdelen van) JeugdzorgPlus (is opgenomen in landelijk transitiearrangement).
25
Regionaal Transitie Arrangement #21voordejeugd
7
Proces voor en na 31 oktober 2013
Om te komen tot een Regionaal Transitiearrangement Jeugdzorg, zijn er werksessies en informatiebijeenkomsten gehouden met de zorgaanbieders. Zowel de grote zorgaanbieders als de kleinere vrijgevestigde aanbieders werden hiervoor uitgenodigd. In deze bijeenkomsten werd de richting van het arrangement en de betekenis ervan voor de instellingen, besproken. Sectoroverstijgende samenwerking tussen de organisaties en met de gemeenten, was hierbij de rode draad. Na bestuurlijke besluitvorming van het RTA door 21 Colleges B&W, wordt het RTA toegezonden aan de Toetsingscommissie Stelselherziening Jeugd. De vaststelling door de Colleges B&W heeft plaats gevonden op 22 oktober en 29 oktober 2013, onder voorbehoud van goedkeuring door de gemeenteraden na 31 oktober 2013. Vaststelling van het RTA door de gemeenteraden zal voor 1 maart 2014 plaatsvinden. Medio november 2013 zal de TSJ haar bevindingen over het RTA communiceren, al dan niet aangevuld met aanwijzigingen. Deze commissie adviseert staatssecretaris Van Rijn. In de periode oktober tot en met december 2013 vinden er bestuurlijke en ambtelijke afstemmingsgesprekken plaats met zorgaanbieders en met de huidige financiers. Deze gesprekken zijn gericht op de verdere uitwerking van het arrangement en de implementatie ervan richting de overheveling van de Jeugdzorg naar de gemeenten. Voor 1 januari 2014 komen de gemeenten en de zorgaanbieders tot overeenstemming met betrekking tot de zorg die in 2015 geboden wordt. Eind februari 2014 zijn eventuele frictiekosten die gepaard gaan met de transitie jeugdzorg, en de frictiekosten beperkende maatregelen, in beeld op het niveau van de zorgaanbieders. Deze gegevens worden voorgelegd ter beoordeling aan de Staatssecretaris.
26
Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen
November 2013
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is een onafhankelijke commissie ingesteld door de Rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten te volgen.
Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 376 54 45 E
[email protected]
Inhoudsopgave
Voorwoord 2 1. Managementsamenvatting 3 2. Inleiding 5 3.
Algemene beoordeling regio’s voor het behalen van de RTA- doelstellingen
6
3.1
6
Kwalificatiekader
3.2 Categorie 1 6 3.3 Categorie 2 8 3.4 Categorie 3 13 3.5 Succesfactoren 14 4. Beoordeling RTA’s aan de hand van de 18 eisen
15
4.1 Inleiding 15 4.2 Beoordelingen per regio 15
4.3
Analyse waaron de RTA’s niet aan de eisen voldoen
15
4.4 Beoordeling LTA 16 5.
Risico’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen
18
5.1 Inleiding 18 5.2 Continuïteit van zorg 18 5.3 Behoud van zorginfrastructuur 22 5.4 Beperking van frictiekosten 23 Conclusies en aanbevelingen 26 6. 6.1 RTA-proces vervolgen 26 6.2 Bijstelling eisen 27 6.3 Overzicht aanbevelingen 27
Lijst van bijlagen: Bijlage 1. Verantwoording beoordelingstaak RTA’s 29 Bijlage 2. Beoordelingskader RTA´s 31 Bijlage 3. Checklist 18 beoordelingscriteria 33 Bijlage 4. Overzicht beoordeling RTA’s 34 Bijlage 5.
Correspondentie TSJ – bestuurspartners beoordelingstaak RTA’s
36
Bijlage 6.
Tussenrapportage TSJ d.d. 4 oktober 2013
47
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
1
Voorwoord De afgelopen maanden hebben gemeenten, zorgaanbieders en Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s) intensief gewerkt om Regionale Transitiearrangementen (RTA) op te stellen. Wij hebben veel waardering voor de inzet en creativiteit die gemeenten en ‘transitie-partners’ de afgelopen periode hebben laten zien. Ook uit de gesprekken die we tweemaal met alle regio’s hebben gevoerd, blijkt een hoge mate van betrokkenheid en inzet. Ik wil de regio’s van harte bedanken voor de gesprekken die wij met hen hebben gevoerd. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) moest zich telkens beperken tot gesprekken van één uur en regio’s werden hiervoor in een strak gespreksschema geplaatst. De TSJ beseft goed welke agendaproblemen dit voor haar gesprekspartners heeft veroorzaakt en wil haar waardering uitspreken voor de souplesse waarmee de gespreksrondes met wethouders, bestuurders van aanbieders, vertegenwoordigers van provincies en van zorgverzekeraars konden worden georganiseerd. Ook dank aan het team van Significant voor het ‘met militaire precisie’ organiseren van de gespreksrondes. De TSJ heeft onder andere tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Jeugd in de Tweede Kamer gemerkt dat de rapportages van de TSJ ook in de politiek op de voet gevolgd worden. Aan de ene kant is de TSJ blij dat ook de politiek de decentralisatie jeugd goed op het netvlies heeft. Aan de andere kant beseft de TSJ dat haar woorden op een goudschaaltje worden gelegd. Zonder in te gaan op de inhoud van deze eindrapportage (dat moet u zelf lezen!) wil ik hier wel de ‘boodschap’ van de TSJ in deze eindrapportage duiden. De TSJ ziet vanuit het totstandkomingproces van de RTA’s mogelijkheden voor regio’s en aanbieders om tijdig een ‘zachte landing’ van de transitie te bewerkstelligen. De beschikbare tijd is echter kort en alle actoren moeten zich hier nu sterk voor maken. Daarom legt de TSJ nu de nadruk op de maatregelen die zij aanbeveelt en zal zij in het kader van haar derde, reguliere rapportage pas kunnen beoordelen of de ‘zachte landing’ er zal komen. De kern van de aanbevelingen betreft het wegnemen van onzekerheid en het creëren van duidelijkheid. Dat geldt in de eerste plaats voor het beschikbare budgettaire kader 2015, maar even zeer voor het wetsvoorstel jeugd. Hoe sneller de Jeugdwet in het Staatsblad staat, des te meer alle actoren in de jeugdzorg hierbij gebaat zullen zijn.
Mr. L.K. Geluk
Voorzitter Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd
2 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
1. Managementsamenvatting De TSJ heeft ingestemd met het verzoek van de bestuurspartners (Rijk, VNG en IPO) om de RTA’s voor het realiseren van zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten te toetsen. De TSJ neemt deze taak op zich vanuit het besef dat gemeenten, aanbieders, BJZ’s en andere partners voor een majeure operatie staan die zijn weerga niet kent en die bovendien met een grote bezuiniging gepaard gaat. Het is cruciaal dat deze decentralisatie zorgvuldig gebeurt. De TSJ bepleit al geruime tijd de weg van geleidelijkheid (de ‘zachte landing’) en ziet dat in de regio’s aan deze ‘zachte landing’ wordt gewerkt, maar dat er nog veel moet gebeuren. De TSJ herhaalt haar conclusie uit de tussenrapportage dat het proces van de totstandkoming van de RTA’s hiervoor buitengewoon waardevol is gebleken. De TSJ concludeert in deze eindrapportage dat de doelstellingen van de RTA’s (zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten) op dit moment niet zijn gehaald, met als belangrijkste reden dat tot op de dag van vandaag te veel onduidelijkheid over het macrobudget bestaat als randvoorwaarde voor het maken van regionale afspraken. Het is de TSJ gebleken dat de afspraken in vrijwel alle RTA’s zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het macrobudget van de meicirculaire 2013 niet juist is berekend. Die veronderstelling is gevoed door het proces van de totstandkoming van de RTA’s, waarbij in de regio’s een uitvraag bij zorgaanbieders heeft plaatsgevonden over het zorggebruik in de regio. Pas wanneer er meer duidelijkheid voor een regio over de juiste inschatting van het budget bestaat en de regio deze naar de inhoud van het RTA kan vertalen, valt een conclusie te trekken over het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Regio’s, aanbieders en BJZ’s, die ondanks het ontbreken van de noodzakelijke randvoorwaarde van helderheid over het macrobudget tot afspraken zijn gekomen, verdienen dan ook een groot compliment. De bestuurspartners hebben benadrukt dat de TSJ de beoordeling moet maken aan de hand van de eisen die zij aan de RTA’s hebben gesteld en dat zij zich aan het oordeel van de TSJ zullen committeren. In dat licht moet de TSJ concluderen dat geen enkel RTA aan alle eisen van de opdrachtgevers voldoet. De afstand tussen de RTA’s en het behalen van de doelstellingen (zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten) is in elke regio niet even groot. Dat stelt de TSJ in staat om de regio’s in deze eindrapportage een kwalificatie te geven, die zich richt op de potentie om de doelstellingen van de RTA’s alsnog tijdig te realiseren zodra de randvoorwaarden hiervoor zijn gerealiseerd (vooral helderheid over het macrobudget). - In de eerste categorie vallen die regio’s die òf al met aanbieders afspraken hebben gemaakt over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur òf met helderheid over het beschikbare budget snel tot afspraken kunnen komen. - In de derde categorie plaatst de TSJ enkele van de 41 regio’s waarvan de TSJ om verschillende redenen niet verwacht dat zij tijdig met aanbieders afspraken maken. - Daartussen zit een grote middengroep van regio’s in de tweede categorie, die met extra maatregelen, processtappen en voorbereidende werkzaamheden nog tijdig afspraken met aanbieders kunnen realiseren. De ene subgroep van regio’s in deze categorie heeft grotendeels concrete afspraken met aanbieders gemaakt, maar het RTA bevat op enkele onderdelen aandachtspunten. De andere subgroep maakt goede stappen om de komende periode afspraken met aanbieders te concretiseren, maar de TSJ vindt het van belang dat de bestuurspartners bij deze regio’s een vinger aan de pols houden. Regio’s en aanbieders geven aan dat de ingeslagen weg van de RTA’s de juiste is om de doelstellingen van de RTA’s te behalen. De TSJ kan dit op grond van de beoordeelde RTA’s en de gevoerde gesprekken alleen maar bevestigen. De TSJ beveelt daarom aan de samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s, aanbieders en huidige financiers op regionaal niveau voort te zetten en daar waar nodig te intensiveren.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
3
Tegelijkertijd wil de TSJ helder maken dat het niet te verwachten is dat met voortzetting van dit proces (of met welk alternatief traject dan ook) de doelstellingen van zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en het beperken van frictiekosten kunnen worden bereikt als er geen maatregelen worden genomen om de door de TSJ gesignaleerde risico’s te beheersen. Het belangrijkste risico betreft de onduidelijkheid rond het macrobudget dat gemeenten in 2015 krijgen. Voortduren van onduidelijkheid en onzekerheid hierover is naar de mening van de TSJ een ‘showstopper’. Verder constateert de TSJ drie verschillende soorten risico’s voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s: (1) risico’s die zich buiten het decentralisatieproces jeugd bevinden (bijvoorbeeld de uitwerking van de beleidsmaatregelen op het gebied van de GGZ in het algemeen), (2) risico’s binnen de decentralisatie jeugd die het niveau van afzonderlijke gemeenten en regio’s overstijgen en door de bestuurspartners moeten worden opgelost (bijvoorbeeld de regie op de veranderopgave van de BJZ’s) en (3) risico’s die het gevolg zijn van de werkwijze van de regio’s en die de regio’s zelf moeten beheersen (bijvoorbeeld snelle duidelijkheid over de bekostigingssystematiek). De TSJ benadrukt het belang dat bestuurspartners de juiste randvoorwaarden scheppen en dat de regio’s de vaart in het proces blijven houden om de verdere voorbereiding, operationalisering en implementatie bij gemeenten tijdig uit te voeren in de aanloop naar 1 januari 2015. De TSJ hecht er tenslotte aan dat ook aanbieders hun verantwoordelijkheid blijven nemen en constructief blijven meewerken aan de transitie.
4 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
2. Inleiding De bestuurspartners hebben op 26 april 2013 besloten dat alle gemeentelijke regio’s in het kader van de decentralisatie jeugd RTA‘s opstellen. De RTA’s dienen aan te geven hoe gemeenten de continuïteit van zorg en infrastructuur realiseren en frictiekosten beperken. In de brief van de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ (mede namens IPO en VNG) aan de TSJ d.d. 26 juni 2013 (brief opgenomen onder bijlage 5) worden deze drie criteria herhaald en wordt de TSJ gevraagd de RTA’s te beoordelen aan de hand van eisen en toelichting die in een afzonderlijke bijlage zijn genoemd. De bijlage herhaalt de resultaatsverplichting uit de afspraak van 26 april 2013 en werkt de drie criteria verder uit. Op grond van deze uitwerking zijn 18 eisen van de opdrachtgevers aan de RTA’s geformuleerd, die in de ’Handreiking transitiearrangementen jeugd’ zijn opgesomd1 (bijlage 3). Deze handreiking was op 5 juli 2013 voor gemeenten beschikbaar (en is op 25 juli 2013 aangepast). Vanaf dat moment gingen gemeenten hard aan de slag! De TSJ heeft de bestuurspartners op 8 juli 2013 laten weten deze beoordeling uit te voeren (brief opgenomen onder bijlage 5). De volledige verantwoording van de beoordelingstaak van de TSJ met betrekking tot de RTA’s is opgenomen in bijlage 1. De TSJ heeft op 4 oktober 2013 een tussenrapportage uitgebracht (opgenomen als bijlage 6). Daaraan voorafgaand heeft de TSJ met vertegenwoordigingen van alle regio’s gesproken. In de tussenrapportage heeft zij geconstateerd dat het totstandkomingproces van de RTA een positief beeld te zien gaf, maar dat zij belangrijke risico’s zag voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. De bestuurspartners hebben op 26 april 2013 afgesproken dat zij zich aan het oordeel van de TSJ over de RTA’s zullen committeren. In deze eindrapportage beoordeelt de TSJ waar de regio’s ten opzichte van het behalen van de doelstellingen van de RTA’s staan (hoofdstuk 3). In het verlengde hiervan beoordeelt de TSJ - in overeenstemming met haar opdracht - de RTA’s (en het Landelijk Transitiearrangement (LTA)) aan de hand van de eisen die de opdrachtgevers hebben gesteld (hoofdstuk 4). De risico’s voor het behalen van deze doelstellingen worden in navolging van de tussenrapportage in hoofdstuk 5 toegelicht. Tenslotte geeft de TSJ in hoofdstuk 6 haar conclusies weer en formuleert zij aanbevelingen voor een vervolg op de RTA’s om in overeenstemming met de stelselmeter de doelstellingen van de RTA’s te behalen.
1
‘Handreiking transitiearrangementen jeugd’, blz. 44
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
5
3. Algemene beoordeling regio’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen 3.1.
Kwalificatiekader
In hoofdstuk 2 is beschreven welke doelstellingen de bestuurspartners voor de RTA’s hebben vastgesteld en hoe zij die hebben uitgewerkt naar 18 eisen waaraan de RTA’s moeten voldoen. In haar tussenrapportage heeft de TSJ de verwachting uitgesproken “op basis van gesprekken met alle regio’s dat dit beoogde niveau van concreetheid in de afspraken in de RTA’s redelijkerwijs niet kan worden bereikt en dat niet aan alle eisen van de opdrachtgevers kan worden voldaan”.2 De TSJ constateert dat deze verwachting juist is gebleken en dat geen enkele RTA aan alle eisen voldoet. Ook heeft de TSJ zich in de tussenrapportage al de vraag gesteld hoe de RTA’s kunnen worden gekwalificeerd in het licht van de doelstellingen van de RTA’s.3 De kwalificatie die de TSJ de regio’s geeft, richt zich dan ook op de potentie om de doelstellingen van de RTA’s tijdig te realiseren. Centraal staat daarin het maken van concrete afspraken tussen gemeenten en aanbieders om zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te garanderen. De TSJ realiseert zich dat deze kwalificatie een lastige taak is: zij probeert daarmee uitspraken te doen over kansen dat de doelstellingen worden behaald op basis van de informatie waarover zij nu beschikt: de RTA’s en de gesprekken met de regio’s. Een dergelijke ‘risicoprojectie’ is vanzelfsprekend al snel met onzekerheden omgeven. Toch heeft de TSJ gemeend deze kwalificatie te geven in de overtuiging dat de bestuurspartners en de regio’s er in alle gevallen mee gebaat zijn dat duidelijk is waar de risico’s op dit moment als hoog worden gekwalificeerd. Alle regio’s moeten werken met de beperkingen van tijd, informatie en bestuurlijke complexiteit, maar sommige regio’s hebben zich meer dan anderen kunnen onderscheiden. De TSJ wil deze goede voorbeelden bij bestuurspartners en regio’s onder de aandacht brengen. Het feit dat ook voor deze regio’s geldt dat niet aan alle 18 eisen van de opdrachtgevers is voldaan, doet daar in de ogen van de TSJ niet aan af. De TSJ onderscheidt drie verschillende categorieën: 1) regio’s die òf al met aanbieders afspraken hebben gemaakt over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur òf met helderheid over het beschikbare budget snel tot afspraken kunnen komen; 2) regio’s die met extra maatregelen, processtappen en voorbereidende werkzaamheden nog tijdig deze afspraken kunnen realiseren; en 3) regio’s waar de TSJ niet verwacht dat onder andere met helderheid over het beschikbare budget voor 2015 tijdig afspraken met aanbieders gemaakt kunnen worden. In de gesprekken die de TSJ op 30 oktober, 31 oktober en 4 november 2013 met de 41 regio’s heeft gevoerd, zijn deze kwalificaties ook met de regio’s besproken. Deze gesprekken hebben – naast de op schrift gestelde RTA’s – mede de informatie geboden om de regio’s (in willekeurige volgorde) in deze categorieën in te delen. Aangetekend moet worden dat elke indeling op de grenzen van categorieën aanvechtbaar is. Regio’s in categorie 2 zitten soms dicht tegen hetzij categorie 1 hetzij categorie 3 aan.
3.2.
Categorie 1
De TSJ heeft geconstateerd dat de regio’s in categorie 1 in het totstandkomingproces van de RTA’s heel gericht met aanbieders en huidige financiers hebben gewerkt aan concrete afspraken op basis waarvan aanbieders een garantie hebben kunnen afgeven met betrekking tot zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur, of dat deze
2
Tussenrapportage beoordeling transitiearrangementen, blz. 10
3 Idem.
6 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
garanties met weinig nadere uitwerking kunnen worden gegeven op het moment dat gemeenten van het Rijk duidelijkheid hebben gekregen met betrekking tot het beschikbare budget in 2015. De TSJ complimenteert de volgende regio’s met hun RTA: IJsselland De regio heeft een meerjarig RTA opgesteld met een budgetpercentage dat aan aanbieders wordt gegarandeerd. Het RTA is in nauwe samenwerking met aanbieders opgesteld en voorziet ook in het nemen van stappen in de transformatie. Zodra er helderheid over het macrobudget bestaat, zal de regio snel tot afspraken met aanbieders over kunnen gaan. Noord Veluwe De regio heeft een gedegen RTA opgesteld met een percentage voor budgetgaranties aan aanbieders. Het RTA is in nauwe samenwerking met aanbieders opgesteld en concrete afspraken kunnen snel worden gemaakt. Rijk van Nijmegen De regio bouwt met het RTA voort op de samenwerking met aanbieders om gezamenlijk in het ‘voorveld’ de jeugdhulp te intensiveren. De samenwerking met aanbieders voor het RTA verloopt constructief en leidt tot een basis-budgetgarantie van 80 % (met differentiatie naar type jeugdhulp) met een extra percentage van het budget dat ter beschikking staat voor innovatie. Er is in deze regio sprake van een discrepantie tussen het budget op grond van de meicirculaire 2013 en de uitvraag bij aanbieders. Dit levert het risico op dat de besprekingen tussen regio en aanbieders over de garanties voor zorgcontinuïteit en continuïteit van infrastructuur hernieuwd moeten worden. Zuid Limburg De regio heeft goed zicht op de volledige huidige ‘zorgconsumptie’ op basis van de aangeleverde gegevens door aanbieders. Ook de voorbereidingen voor de budgettaire verdeling zijn vergevorderd. Daarmee is de regio in staat om snel zekerheid te bieden over budgetten en garanderen aanbieders zorgcontinuïteit. Zuid Kennemerland De regio kiest voor de transitie een behoedzame aanpak. De aanbieders zijn actief betrokken. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Zuid Holland Zuid De regio kiest voor het RTA een behoedzame en, zoals ze zelf aangeeft, een ‘beleidsarme’ aanpak. De aanbieders zijn actief betrokken. In een later stadium wil de regio dit RTA in samenwerking met zorgaanbieders omvormen tot een ‘beleidsrijk’ RTA. Het huidige arrangement voorziet naar zeggen van de regio voor 100% in de continuïteit van zorg. Gemeenten zullen in principe meerjarige contracten afsluiten met zoveel mogelijk bestaande aanbieders van jeugdhulp. De regio geeft aan dat er behoefte is aan regie op de benodigde berekeningen van de budgetten. Als de korting in orde van grootte 15% of meer is (in plaats van 4%), heeft dit invloed op het fundament van de afspraken zoals deze er nu liggen. De regio zal bij duidelijkheid over het budget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Rijnmond Transitie, transformatie en implementatie zijn ver ontwikkeld en worden ambitieus aangepakt. De regio geeft aan dat er een afweging is gemaakt tussen meerjarenafspraken en flexibiliteit. Meerjarenafspraken zijn gekoppeld aan
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
7
afspraken voor vernieuwing van het zorgaanbod. Aanbieders en BJZ geven aan dat zorgcontinuïteit met het RTA gerealiseerd kan worden. Er is een uitgebreide uitvraag bij de instellingen geweest die ook ‘wat als-scenario’s’ heeft geadresseerd. In het meerjarige arrangement is afgesproken dat frictiekosten door zorgaanbieders worden opgevangen. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Haaglanden De regio beschikt over een indrukwekkende hoeveelheid data. Daarvoor is intensief contact geweest tussen gemeenten en zorgaanbieders. De regio wil op basis van een ‘zakelijk partnerschap’ meerjarenafspraken maken over de periode 2015 tot en met 2017. De afspraak tussen gemeenten en aanbieders is dat de frictiekosten in de regio worden opgevangen, over de grenzen van eigen instellingen heen. Het vervolgproces is duidelijk in beeld. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg Utrecht Stad De regio geeft aan dat zij dat zij de continuïteit kan borgen. De regio geeft ook aan dat zij de afspraken die zijn gemaakt redelijk zeker acht, ondanks de onzekerheid over het macrobudget. De regio hanteert hierbij dezelfde systematiek voor percentages naar zorgcategorieën als in de overige regio’s in de provincie Utrecht is gehanteerd. De regio geeft aan dat de samenwerking met BJZ goed is; zo zijn de SAVE-teams bij de buurtteams aangesloten. Arnhem De regio geeft blijk van een goed samenspel tussen gemeenten en zorgaanbieders. Continuïteit van zorg is geborgd tot en met 2016, waarbij ook in 2014 wordt gewerkt conform de afspraken in het RTA. De regio geeft aan dat gemeenten tot en met 2016 met BJZ de nieuwe infrastructuur gaan inrichten. Midden Holland De regio heeft gekozen voor meerjarige afspraken: behalve voor 2015 ook voor 2016 en 2017. De aanbieders zijn nauw betrokken bij het opstellen van het RTA. In 2014 start men al met voorsorteren op de nieuwe situatie. Het vaststellen van het RTA is daartoe een eerste stap. In het RTA zijn percentages opgenomen, omdat het macrobudget momenteel niet duidelijk is. De regio zal bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten.
3.3.
Categorie 2
Veel regio’s hebben in de samenwerking met aanbieders belangrijke stappen gezet om de doelstellingen van de RTA’s te realiseren: er is sprake van voldoende draagvlak om tot afspraken te komen, voorbereidende werkzaamheden om volumes en budgetten in kaart te brengen, hebben plaatsgevonden en er is een overlegstructuur aanwezig. Toch hebben de onduidelijkheid over budget en het korte tijdsbestek waarin gemeenten en aanbieders met elkaar in gesprek zijn de totstandkoming van afspraken over zorgcontinuïteit belemmerd. Wanneer dit proces de komende twee maanden met inzet van alle betrokkenen wordt voortgezet om onduidelijkheden weg te nemen en concrete afspraken te maken, dan acht de TSJ het behalen van de doelstellingen van de RTA’s nog steeds een realistische opgave.
8 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
De TSJ hecht eraan te verduidelijken dat in deze – grootste – categorie de verschillen tussen regio’s groot zijn. Aan de ene kant van het spectrum ziet de TSJ regio’s die goede RTA’s hebben voorgelegd, maar die op een enkel punt toch onzekerheid laten bestaan, waardoor de TSJ deze regio niet in categorie 1 plaatst. Aan de andere kant van het spectrum ziet de TSJ regio’s die ‘van ver komen’ en de laatste weken zulke goede stappen hebben gezet in de richting van afspraken tussen gemeenten en aanbieders dat de TSJ hen niet in categorie 3 indeelt, omdat zij nu in staat lijken om de doelstellingen van de RTA’s tijdig te behalen. De volgende regio’s plaats de TSJ in deze categorie. IJmond Midden-Kennemerland De regio kiest voor de transitie een behoedzame aanpak. De aanbieders zijn actief betrokken. Na verdere concretisering van de aanpak, zal de regio bij duidelijkheid over het budget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Midden Limburg Deze regio geeft een budgetgarantie van 80 % aan bestaande aanbieders. De regio heeft fors geïnvesteerd in het opbouwen van relaties met aanbieders en werkt met hen al jaren aan de transformatie. Hoewel de regio van mening is dat het RTA dit proces doorkruist, is de regio in staat om, zodra er helderheid over het macrobudget is, definitieve afspraken over zorgcontinuïteit met aanbieders te maken. Zuid-Oost Brabant De regio werkt nauw samen met de aanbieders en heeft goed zicht op de hulp die wordt verleend. Gemeenten en aanbieders hebben helderheid over de transformatiedoelstellingen. Hoewel er nog geen budgetten per aanbieder zijn opgesteld, is al veel cijfermateriaal beschikbaar over de zorgvormen. Aanbieders zien liever meer zekerheid, maar hebben vertrouwen in de aanpak en werken ook onderling samen ten behoeve van het nader concretiseren van afspraken. De regio verwacht voor het eind van 2013 definitieve afspraken te hebben gemaakt. Noord-Oost Brabant Deze regio experimenteert al met nieuwe werkwijzen en heeft ook geïnvesteerd in het verkrijgen van helderheid over aantallen wn zorgvolumes. De regio geeft aan vooralsnog niet met nieuwe aanbieders te willen werken. De samenwerking met de aanbieders verloopt goed en definitieve afspraken kunnen snel worden gemaakt zodra helderheid over het macrobudget is gegeven. Noord Limburg De regio kan met de huidige onzekerheid over het macrobudget nog niet de gewenste budgettaire zekerheid bieden. Ook voor aanbieders geldt dat dat het ontbreken van deze zekerheid hen ervan weerhoudt garanties voor de zorgcontinuïteit te bieden. Transformatie krijgt in de regio veel aandacht en dit zal ook in het RTA nog nader worden uitgewerkt. Drenthe Het RTA is het resultaat van een proces van samenwerking van aanbieders, gemeenten en BJZ. De regio kent al enkele jaren een intensieve samenwerking op het gebied van jeugd, die de regio in staat stelt om in het RTA nadrukkelijk een brug naar de transformatiedoelstellingen te maken. De regio heeft te maken met een groot verschil tussen het budget van de meicirculaire 2013 en de gegevens van de uitvraag bij aanbieders. Daarom kunnen nu geen definitieve budgettaire afspraken worden gemaakt. Het samenwerkingsproces is zo goed dat dit snel kan plaatsvinden na het verkrijgen van helderheid over het macrobudget.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
9
Flevoland Deze regio werkt nauw samen met de belangrijkste zorgaanbieders voor deze regio. Ook de samenwerking met BJZ is goed, waarbij wordt geëxperimenteerd met de ‘SAVE-methodiek’. Met deze methodiek is de regio samen met BJZ beter in staat om de continuïteit van BJZ te garanderen. De regio biedt zekerheid door met bestaande aanbieders afspraken voor 2015 te maken. De beoogde bezuinigingen worden over drie jaren verspreid. Aanbieders geven aan dat er nog veel onzeker is voor alle partijen, maar wel vertrouwen te hebben in het gezamenlijk vinden van oplossingen. Noord Kennemerland / West-Friesland Deze regio’s hebben gezamenlijk de aanpak van het RTA aangepast en geconcretiseerd. Aanbieders zijn hierbij actief betrokken. Op grond van het RTA zullen de regio’s bij duidelijkheid over het macrobudget op korte termijn concrete afspraken kunnen maken over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur en de beperking van de frictiekosten. Zaanstreek/Waterland De aanpak van dit RTA voorziet in een budgetgarantie van 80% per zorgsoort en niet per instelling. De transformatie is ver ontwikkeld en wordt ambitieus aangepakt. De aanbieders geven aan dat de budgetten nog niet zo duidelijk zijn dat zij zorgcontinuïteit kunnen garanderen. Wanneer er duidelijkheid is over het budget kunnen de afspraken met de aanbieders over zorgcontinuïteit snel worden geconcretiseerd. Midden Brabant Gemeenten en zorgaanbieders zoeken binnen het financieële kader naar een verantwoorde balans tussen vernieuwing en continuïteit. Gemeenten en zorgaanbieders geven aan dat de continuïteit van zorg wordt gegarandeerd. De TSJ constateert nog wel veel procesafspraken en adviseert om deze afspraken te concretiseren en te operationaliseren. Wanneer er duidelijkheid is over het budget kunnen snel definitieve afspraken gemaakt worden over de continuïteit. West Brabant West De TSJ is van mening dat concretisering van het RTA wenselijk is. Ook aandacht voor de uitwerking van de implementatieplannen acht de TSJ voor deze regio zeer wenselijk. Aanbieders zijn wel actief betrokken bij de uitwerking van het RTA. Keuzes met betrekking tot toeleiding en ‘leveringsmodellen’ zijn op korte termijn noodzakelijk. Afstemming met andere regio’s over de toekomst van BJZ acht de TSJ in de hele provincie Noord Brabant noodzakelijk. Eemland De regio pakt de continuïteit van zorg en infrastructuur op in relatie tot de gewenste vernieuwing. Intenties voor budgetgaranties zijn gegeven op het niveau van zorgcategorieën, conform de aanpak die in de gehele provincie Utrecht is gehanteerd. De focus ligt momenteel op de inhoud en nog te weinig op de structurering en afhandeling eromheen, zoals inkoop of de samenwerking tussen gemeenten. De regio acht dit ook zelf een aandachtspunt. Zuid-Oost Utrecht Door de regio wordt een budgetgarantie afgegeven voor de duur van 1 jaar. De zorgaanbieders geven aan dat er duidelijkheid over het macrobudget nodig is om uitspraken over de continuïteit te kunnen doen. De zorgaanbieders geven aan dat zij liever een meerjarig arrangement had gezien, in plaats van een 1-jarig arrangement zoals nu
10 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
voor ligt, mede om de inhoudelijke doelstelling (transformatie) vorm te kunnen geven. Er is een positieve intentie afgegeven over het SAVE concept door de regio, die zal bijdragen aan de continuïteit van taken van BJZ. Utrecht West Bovenregionale afspraken zijn gezamenlijk met alle Utrechtse regio’s gemaakt. De regio heeft voorlopige afspraken met de aanbieders gemaakt over de continuïteit van de zorg. Wanneer er duidelijkheid is over het macrobudget kunnen snel definitieve afspraken gemaakt worden over de continuïteit. De regio heeft afspraken met de zorgaanbieders gemaakt over de verdere uitwerking. Aandachtspunt is dat deze regio te maken heeft met veel bovenregionaal opererende zorgaanbieders. Amsterdam Amstelland De transformatie is ver ontwikkeld en wordt ambitieus aangepakt. De transformatie is zowel gericht op het versterken van de preventie als op de effectieve interventie wanneer de veiligheid in het geding is. Door BJZ is het Gezinsgericht Generiek Werken (GGW) ontwikkeld. De toepassing van deze werkwijze is succesvol en leidt tot een vermindering van de toepassing van ondertoezichtstellingen, maar door financieringsproblemen is de voortzetting van GGW niet gegarandeerd. Wanneer er duidelijkheid is over het macrobudget kunnen de afspraken over de continuïteit van zorg met alle relevante zorgaanbieders snel worden geconcretiseerd. De TSJ heeft bij de volgende regio’s geconstateerd dat zij – ook in de samenwerking met aanbieders – goede stappen hebben gemaakt, maar dat zij nog een aanzienlijke concretiseringsslag hebben te maken die om een forse inzet van alle betrokkenen vraagt. Goede monitoring door de bestuurspartners acht de TSJ geboden. Kop van Noord-Holland Overleg met de aanbieders heeft tot een aanpassing van de aanpak voor afspraken over zorgcontinuïteit geleid. De regio heeft hierbij gekozen voor het beschikbaar stellen van budget ten behoeve van aanbieders waarbij alleen de korting op grond van de Rijksbegroting is verdisconteerd. Voorts wil de regio een versnelling bewerkstelligen van de concretisering van het RTA. Haarlemmermeer Deze regio bestaat uit één gemeente. De regio garandeert een budget van 80% voor residentiële zorg en 50% voor ambulante zorg. Voor aanbieders zijn deze afspraken nog met te veel onduidelijkheid omgeven om een zorggarantie af te kunnen geven. Er moet nog een flink aantal stappen worden gezet, voordat concrete afspraken over de continuïteit met de aanbieders kunnen worden gemaakt. West Brabant Oost De TSJ is van mening dat het RTA procesmatig is opgesteld en dat concretisering wel noodzakelijk is. Ook aandacht voor de uitwerking van implementatieplannen acht de TSJ voor deze regio zeer wenselijk. Aanbieders zijn wel actief betrokken bij de uitwerking van het RTA. De regio geeft aan dat door alle zorgaanbieders een garantie van zorgcontinuïteit is gegeven. Midden IJssel De TSJ constateert dat er nog weinig concrete afspraken met zorgaanbieders zijn gemaakt. Wel blijkt uit de gesprekken een gezamenlijke verantwoordelijkheid. De regio acht het RTA het maximaal haalbare op dit moment. De TSJ adviseert de regio nadrukkelijk om de komende periode te gebruiken voor concretisering en operationalisering.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
11
Food Valley De regio geeft 70% budgetgarantie per sector; de overige 30% van het beschikbare budget wordt ingezet voor instellingen die extra geld nodig hebben omdat zij bijvoorbeeld extra taken hebben. Zorgaanbieders geven aan dat zij voor het geven van zorggarantie afhankelijk zijn van de RTA’s van andere regio’s. De TSJ geeft aan dat zij zich zorgen maakt omdat concretisering en operationalisering op veel punten ontbreekt. De regio heeft aangegeven dat een aantal van deze uitwerkingen in het beleidsplan is voorzien. Achterhoek De regio geeft aan dat het mogelijk is om de continuïteit van zorg te garanderen. Onder de huidige condities geeft de regio 80% budgetgarantie en 1 jaar zekerheid. Zorgaanbieders geven aan dat de zekerheid die deze afspraak levert, minimaal is. De TSJ heeft zorgen over de benodigde concretisering en operationalisering. De regio benadrukt dat er binnen de regio sprake is van ‘korte lijnen’ en dat er daarom in korte tijd veel meters gemaakt kunnen worden. Gooi- en Vechtstreek De regio kiest voor een ambitieuze aanpak voor het gehele sociale domein. Meer concrete afspraken over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur moeten nog worden gemaakt. De aanpak van de regio in verband met de verbinding met andere decentralisaties leidt wel tot extra risico’s. TSJ schat wel in dat de regio in staat is zelfstandig tot overeenstemming en nadere afspraken te komen. Lekstroom Bovenregionale afspraken zijn gemaakt op het niveau van de Utrechtse regio’s. De regio moet nog veel concretiseren. De aanbieders zijn betrokken, maar er is nog geen overeenstemming over het garanderen van zorgcontinuïteit. De aanbieders hebben kenbaar gemaakt dat een meerjarenaanpak betere garanties geeft voor continuïteit. Wanneer duidelijkheid over het budget is gegeven, zullen er nog flinke stappen moeten worden gezet om tot voldoende overeenstemming en concrete afspraken met de aanbieders te komen over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur. Rivierenland De regio kiest voor een aanpak waarbij op tamelijk korte termijn de nadruk komt te liggen op vernieuwing door middel van openbare aanbesteding. De regio houdt strak vast aan de eigen uitgangspunten. Participatie van de aanbieders bij de concretisering bij de aanpak is nog onvoldoende. De TSJ acht een fikse versnelling nodig zodat tijdig afspraken kunnen worden gemaakt over de continuïteit van de zorg en de infrastructuur. Twente Ook deze regio heeft veel last van de onduidelijkheid van het macrobudget. Het RTA kent nog geen definitieve afspraken. De regio gaat uit van een budgetgarantie van ca. 42 % voor de groepen waarvoor een recht op continuïteit van zorg bestaat en wil de zorg voor de overige groepen cliënten vanaf 2015 door middel van een raamovereenkomst contracteren. Aanbieders geven aan dat deze wijze hen onvoldoende zekerheid biedt om garanties voor zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te geven.
12 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Friesland De regio licht toe in de laatste weken vooral bestuurlijk belangrijke stappen gezet te hebben en dat ook de gesprekken met aanbieders gevorderd zijn. De regio biedt een afnamegarantie van 80 % en zal nadrukkelijk monitoren of aanbieders in de problemen komen teneinde hulp te kunnen bieden. Aanbieders geven aan dat zij op grond van dit RTA geen garanties kunnen bieden, maar wel met de regio in gesprek blijven voor het vinden van oplossingen. De regio geeft aan dat zij het maken van concrete afspraken in de tijd naar voren trekt. Groningen De regio geeft aan dat het grootste probleem voor het maken van budgetafspraken de onhelderheid is over het macrobudget. Niet alleen heeft deze regio te maken met een grote discrepantie tussen het budget van de meicirculaire 2013 en de gegevens op grond van de uitvraag, maar de regio kent een relatief hoog PGB-gebruik. De samenwerking met de aanbieders is in korte tijd aanzienlijk geïntensiveerd met een ‘kernteam’ van de aanbieders. Ook heeft de regio een strak tijdpad opgesteld voor de concretisering van het RTA.
3.4.
Categorie 3
Tenslotte ziet de TSJ ook nog twee regio’s waarbij de resultaten op dit moment nog onvoldoende zijn om het vertrouwen te hebben dat zij zelf tijdig – weliswaar met extra inspanningen – tot afspraken kunnen komen die zorgcontinuïteit garanderen. Ook deze regio’s kunnen echter nog tijdig afspraken tot stand brengen. Deze kwalificatie van de TSJ is gebaseerd op de RTA’s en de gesprekken die met de regio’s zijn gevoerd. De TSJ wijst erop dat deze regio’s onderling erg verschillen en dat de reden om ze in categorie 3 te plaatsen volstrekt anders is, zoals uit de toelichting zal blijken. Het gaat om de regio’s Zeeland en Holland Rijnland. Zeeland De continuïteit van zorg is op dit moment niet geborgd. De eenjarige afspraak in het RTA was het maximaal haalbare waar de gemeenten voor 31 oktober 2013 mee konden instemmen. Zorgaanbieders en provincie pleiten voor meerjarige afspraken. Participatie van de aanbieders en huidige financiers bij de concretisering van het RTA is nog onvoldoende. De TSJ vraagt zich sterk af of op het moment dat duidelijkheid over het budget is gegeven tijdig afspraken kunnen worden gemaakt over de continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur. Inmiddels heeft de regio stappen gezet om het proces bestuurlijk te ondersteunen. Hoewel de TSJ benadrukt dat deze regio ook moet investeren in de samenwerking met aanbieders, wordt deze stap door de TSJ verwelkomd. Deze beweging moet leiden tot het vertrouwen dat deze regio concrete afspraken met aanbieders over zorgcontinuïteit weet te maken. Holland Rijnland Het verschil tussen het budget in de meicirculaire 2013 wijkt sterk af van de gegevens over het benodigde budget uit de eigen uitvraag bij aanbieders. De regio heeft veel energie gestoken in het duidelijk krijgen van de oorzaak van dit verschil. Hierover heeft ook intensief contact met VWS plaatsgevonden. Er resteert echter toch een gat van 16 miljoen euro ten nadele van de regio. Dit verschil plus de onduidelijkheid over wie het restant van de frictiekosten moet dragen, heeft de regio met de aanbieders doen concluderen dat continuïteit van de zorg en de zorginfrastructuur niet kan worden gegarandeerd. De regio is afhankelijk van met name helderheid van het Rijk om verder te kunnen gaan, maar aanbieders betwijfelen of dit genoeg is. Tegelijkertijd constateert de TSJ dat deze regio wel een heel goed beeld heeft van de opgave voor de transitie en de transformatie en dat de samenwerking mat de aanbieders goed is. Wanneer deze regio haar specifieke problemen heeft kunnen oplossen, kan de regio snel concrete afspraken maken met de aanbieders. Alle voorbereidingen daartoe hebben plaatsgevonden.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
13
3.5.
Succesfactoren
Uit de categorieën 1 en 2 haalt de TSJ ook praktijkvoorbeelden die als ‘succesfactoren’ benoemd kunnen worden. De TSJ benoemt verschillende van deze succesfactoren, omdat zij voor veel regio’s behulpzaam kunnen zijn voor de inrichting van verdere afspraken: - Meerjarige afspraken: van 2014 tot en met 2016. Afspraken die verder reiken dan 2015 kunnen ook in een ander document dan het RTA worden beschreven. Het gaat erom dat de mate van concreetheid over volgende jaren voldoende houvast biedt voor aanbieders om er hun beleid op af te stemmen. - Helderheid over de doelstellingen van de transformatie. Wanneer de gemeenten als opdrachtgever helder en concreet kunnen verwoorden welke doelstellingen zij nastreven, biedt dit evenzeer houvast voor aanbieders om hun beleid hierop af te stemmen. - Afspraken over budgetten zijn belangrijk voor gemeenten en aanbieders om hun plannen op te bouwen. Evenzeer van belang is helderheid over het te gebruiken inkoopmodel. Dit heeft namelijk ook belangrijke consequenties voor de wijze waarop vraag en aanbod van hulp samenkomen. - Implementatietrajecten. Daar waar onzekerheid bestaat, bieden procesafspraken over hoe gemeenten en aanbieders gezamenlijk kunnen omgaan met deze onzekerheid en hoe zij die kunnen reduceren een goede basis voor samenwerking. -
Informatie en taal. Gemeenten, aanbieders en financiers beschikken over relevante informatie. Het aanbod van deze informatie sluit niet altijd aan op de vraag ernaar. Dat kan komen doordat informatie anders wordt geregistreerd en gebruikt. Ook spreken vertegenwoordigers vaak een andere taal omdat hun referentiekader verschilt (verzekeraars en gemeenten). Daar waar wordt geïnvesteerd om informatie helder te krijgen en elkaars positie te begrijpen, verbetert de samenwerking.
- Kennis. Waar men elkaar niet kent, moet een basis van vertrouwen worden gebouwd die samenwerking soepeler doet verlopen. Bekendheid met de problematiek van jeugdigen en hun gezinnen vergemakkelijkt het maken van afspraken in de RTA’s. - Erkenning van elkaars rol en verantwoordelijkheid. De verschillende partners van gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid en gaan vanuit deze verantwoordelijkheid de samenwerking aan. Erkenning hiervan is dan een noodzakelijke stap een zakelijk partnerschap tot stand te brengen. Deze succesfactoren zijn zeker niet de enige. De TSJ beseft dat de samenwerking in elke regio eigen accenten kent en dat de historie van de samenwerking in elke regio anders is. Toch is het goed om vanuit de goede voorbeelden van anderen te kijken hoe de samenwerking in de eigen regio geïntensiveerd kan worden.
14 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
4. Beoordeling RTA’s aan de hand van de 18 eisen 4.1. Inleiding In de volgende paragraaf gaat de TSJ in op de beoordeling van de RTA’s aan de hand van de 18 eisen die de bestuurspartners aan de RTA’s hebben gesteld (zie bijlage 3). De TSJ gaat hier niet in op het beoordelingskader en het beoordelingsproces. Deze zijn in bijlage 2 uitvoerig beschreven. In paragraaf 4.3. analyseert de TSJ waarom er geen RTA is, dat aan alle eisen voldoet. Verdere uitdieping van deze redenen vindt plaats in hoofdstuk 5 van deze eindrapportage, waarin de TSJ de risico’s beschrijft voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Paragraaf 4.3. beperkt zich tot de oorzaken die ten grondslag liggen aan het niet voldoen aan de eisen.
4.2.
Beoordelingen per regio
Naast de beoordeling op de potentie van regio’s om de RTA-doelstellingen te behalen, heeft de TSJ ook alle 41 RTA’s beoordeeld aan de hand van de 18 eisen van de bestuurspartners. De conclusie komt overeen met de verwachting die de TSJ in haar tussenrapportage heeft neergelegd: van de 41 regio’s voldoet geen enkele regio aan alle eisen. Als bijlage 4 is het volledige overzicht opgenomen, dat per regio de beoordeling aan de hand van de 18 eisen toont. De TSJ ziet de beoordeling van de RTA’s als een beoordeling van de huidige stand van zaken in een proces gericht op het realiseren van continuïteit van zorg. De TSJ hecht eraan te herhalen dat deze beoordeling niet inhoudt dat een RTA ’slecht‘ is of dat de TSJ hiermee een RTA ’afkeurt’. Dat zou onrecht doen aan de RTA’s die in een korte tijd een belangrijke stap in het decentralisatieproces mogelijk hebben gemaakt. De TSJ is gevraagd om de RTA’s aan de hand van de eisen te beoordelen en dat is wat zij heeft gedaan. Ook wil de TSJ benadrukken dat deze beoordeling (op grond van de RTA’s en de gesprekken met de regio’s) alleen iets zegt over de stand van zaken op 31 oktober 2013. De tekst van de RTA’s is over het algemeen al eerder in oktober vastgesteld ter voorbereiding op besluitvorming eerst in het regionale ‘portefeuillehouderoverleg’ en daarna in de afzonderlijke Colleges van B&W in de gemeenten.
4.3.
Analyse waarom de RTA’s niet aan de eisen voldoen
Onduidelijkheid over beschikbare financiële middelen De belangrijkste reden waarom niet alle regio’s en aanbieders volledig uitgewerkte afspraken hebben kunnen maken over zorgcontinuïteit, behoud van infrastructuur en beperking van de frictiekosten, is de onduidelijkheid over het budget voor 2015. Deze onduidelijkheid kent verschillende facetten. Het belangrijkst is wel de discrepantie tussen het benodigde budget op grond van de ‘uitvraag bij aanbieders’ (mede op grond van Vektis-gegevens) en het budget uit de meicirculaire 2013. Daarmee ontbreekt voor regio’s een betrouwbare grondslag voor het maken van afspraken. Dit heeft vooral effect op de inschatting van het budget per type zorg, verdeling naar aanbieders en een inschatting van frictiekosten. Opvallend is dat deze discrepantie per regio verschilt. In sommige regio’s is deze heel groot (rond de 25 %), in andere beperkt (5 %) en in weer andere lijkt er nauwelijks van discrepantie sprake te zijn. Het is tekenend dat regio’s in categorie 1 (zie paragraaf 3.2.) geen last lijken te hebben van deze discrepantie en mede daarom beter in staat zijn geweest om tot afspraken te komen. Veelheid van aanbieders Regio’s moesten de RTA opstellen “na goed overleg” met aanbieders. Daarmee hebben zij een grote inzet gepleegd om de relevante aanbieders, dat wil zeggen aanbieders die op dit moment jeugd uit hun gemeenten hulp bieden,
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
15
in beeld te krijgen. Waar het instellingen uit het provinciaal gefinancierde domein betreft, is dat in elke regio goed gelukt. Grotere instellingen die jeugd-GGZ en AWBZ-gefinancierde hulp leveren, kwamen grotendeels ook in beeld. Echter, de meeste regio’s hebben grote moeite gehad om de groep van vrij gevestigden goed in beeld en aan de overlegtafel te krijgen en om kleinere aanbieders van AWBZ-gefinancierde hulp te bereiken. Voor de laatste categorie was medewerking van zorgkantoren cruciaal. Die is niet in elke regio effectief geweest. Het is wel de kracht van het RTA-proces geweest dat regio’s min of meer ‘gedwongen’ werden te achterhalen welke aanbieders jeugdigen uit hun regio’s zorg bieden. Tijdpad Tussen de afspraak tot het opstellen van RTA’s (26 april 2013) en de eerste versie van de ’Handreiking transitiearrangementen jeugd’ (5 juli 2013) waarmee gemeenten handreikingen kregen om het proces in te richten voor het opstellen van RTA’s zijn ruim twee maanden verlopen: een maand minder dan gemeenten daarna ter beschikking hadden om de RTA’s op te stellen. De zomerperiode die de gemeenten ter beschikking hadden voor het opstellen van de RTA’s is in veel regio’s een belemmering gebleken om snel vaart te maken. Conclusie Cruciaal voor het opstellen van RTA’s waarin afspraken over zorgcontinuïteit konden worden gemaakt, was de beschikbaarheid van volledige en accurate informatie over aantallen jeugdigen, informatie over hulpaanbieders en beschikbaar budget. Deze informatie heeft ontbroken en ontbreekt tot op de dag van vandaag, niettegenstaande heldere aanbevelingen van de TSJ hierover in haar tweede rapportage en de verwijzing hiervan in de brief aan de staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 “omdat gemeenten anders niet in staat zijn RTA op te stellen. Gemeenten moeten over alle relevante informatie beschikken om budgetberekeningen te maken en de huidige financiers en aanbieders moeten met gemeenten samenwerken om een RTA mogelijk te maken.”4 De TSJ concludeert dat regio’s en aanbieders in een positie zijn gebracht waarin de randvoorwaarden ontbraken om zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te realiseren. Regio’s die desondanks tot afspraken met aanbieders zijn gekomen, verdienen dan ook een groot compliment. Deze conclusie trekt de TSJ ten aanzien van de resultaten die de RTA’s hadden moeten opleveren. De TSJ zet daar haar conclusie uit de tussenrapportage tegenover dat het proces van de totstandkoming van de RTA’s buitengewoon waardevol is gebleken voor het decentralisatieproces. Het proces is aanmerkelijk verzakelijkt, heeft de dialoog tussen gemeenten en zorgaanbieders sterk geïntensiveerd en heeft bijgedragen tot een verdere operationalisering van de samenwerking tussen de gemeenten in de regio’s.
4.4.
Beoordeling LTA
Hoewel strikt genomen niet behorend tot de taak van de TSJ (de opdracht van de TSJ ziet op de RTA’s, zie bijlage 1), heeft de TSJ ook naar het LTA gekeken. In de gesprekken die de TSJ met de regio’s heeft gevoerd, kwam regelmatig de vraag naar de inrichting van het LTA en de vraag welke vormen van gespecialiseerde jeugdhulp er wel of niet onder vielen, naar voren. In het LTA zijn afspraken beschreven tussen alle gemeenten en de zorgaanbieders die specialistische functies bieden. Hoewel in de afspraken van de bestuurspartners geen specifieke eisen aan het LTA zijn gesteld, ziet het LTA op continuïteit van zorg voor dezelfde cliëntgroepen als de RTA’s, op de continuïteit van zorginfrastructuur voor deze specialistische functies en op het inventariseren en vaststellen van frictiekosten beperkende maatregelen. Net als bij de RTA’s is het LTA een niet-vrijblijvende intentieverklaring. De TSJ heeft van het LTA kennisgenomen en is van oordeel dat het een helder en volledig document is: de aard van de afspraken staat helder beschreven, evenals de functies waarop het LTA betrekking heeft. De TSJ merkt voorts op dat het LTA op punten nadrukkelijk ook de brug slaat naar de regionale transitiearrangementen, zoals bij de toegang tot deze functies, de wijze van inkoop en het bepalen van het benodigde budget. Dit zijn elementen die in RTA’s niet altijd op eenzelfde wijze te zien zijn. 4
Brief van de voorzitter van de TSJ aan de staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013, blz. 2
16 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
De TSJ plaatst nog wel enkele kanttekeningen bij het LTA. Deze zien op de verhouding met de RTA’s. Zo is het karakter van de afspraken in het LTA dat van een raamovereenkomst. Dat betekent dat de afzonderlijke gemeenten en regio’s de eigenlijke partijen zijn bij de inkoop van deze gespecialiseerde functies. In de RTA’s wordt weliswaar aan het LTA gerefereerd en wordt in veel gevallen ook het benodigde budget als een financiële reservering benoemd, maar de TSJ ziet ook dat de RTA’s geen brug slaan naar het LTA. Dit blijft voor de toekomst een belangrijk implementatiepunt voor regio’s en gemeenten. Hoewel de TSJ constateert dat de betrokken instellingen instemmen met het LTA, begrijpt de TSJ ook dat het LTA geen budgetgarantie geeft en dat derhalve dezelfde problemen als bij de RTA’s spelen met betrekking tot het borgen van zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur. Toch beoordeelt de TSJ het LTA in deze context positief.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
17
5. Risico’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen 5.1. Inleiding Bij de beoordeling van de RTA’s en van de doelstellingen van de RTA’s heeft de TSJ zich een goed beeld gevormd van de omstandigheden waarin gemeenten, huidige financiers, aanbieders en BJZ’s zich op de transitie en de overgangsperiode vanaf 1 januari 2015 voorbereiden. Daarmee kan de TSJ tevens een beeld geven van de relevante risico’s voor deze transitie. Verschillende elementen heeft de TSJ al behandeld in haar tussenrapportage (zie bijlage 6). De TSJ wijst erop dat de risico’s voor de transitie en in het bijzonder voor het realiseren van zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten op drie niveaus spelen: - In de eerste plaats is het succes van afspraken over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur in belangrijke mate afhankelijk van factoren die niet door gemeenten of aanbieders worden bepaald en die voor een belangrijk deel ook buiten de decentralisatie jeugd liggen. Op dit moment worden immers aanzienlijke stelselwijzigingen voorbereid met betrekking tot de GGZ, een deel van de AWBZ-gefinancierde zorg en de decentralisatie van verantwoordelijkheid ten aanzien van werk en inkomen naar gemeenten op grond van de Participatiewet. Niet alleen brengt dit grote wijzigingen (en nu nog onzekerheden) voor gemeenten met zich mee, maar evenzeer voor aanbieders die in veel gevallen hulp aanbieden voor jeugd én volwassenen en hulp die zowel op grond van AWBZ als op grond van de Zvw wordt gefinancierd. Elke afspraak tussen gemeenten en aanbieders over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur ten aanzien van jeugd zal door aanbieders niet los van deze ontwikkelingen kunnen worden gezien. De TSJ tekent hierbij aan dat dit op zich geen reden mag zijn om ‘stil te zitten’. Wel moeten de bestuurspartners Rijk, VNG en IPO zich bewust zijn van de inspanningen die worden gevraagd van alle partners in de wijziging van het jeugdstelsel en van de cumulatie van effecten van de stelselwijzigingen. - In de tweede plaats beschrijft de TSJ in dit hoofdstuk de risico’s die zij op landelijk niveau in het decentralisatieproces jeugd voor de doelstellingen van de RTA’s ziet en richt zij aanbevelingen tot de bestuurspartners om deze risico’s te beheersen. De TSJ wil hierover duidelijk zijn: de nog beschikbare tijd om garanties voor zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur te realiseren, is gering. De aanbevelingen van de TSJ hebben alleen al daardoor geen vrijblijvend karakter. - In de derde plaats tekent de TSJ aan dat weer andere risico’s beheerst kunnen worden door hierop op lokaal niveau strakke implementatietrajecten in te richten. De TSJ richt zich in dit hoofdstuk ook met aanbevelingen tot de regio’s, omdat ook zij met volle inzet verder moeten gaan. De opbouw van dit hoofdstuk over de risico’s voor het behalen van de RTA-doelstellingen volgt de drie doelstellingen van de RTA’s.
5.2.
Continuïteit van zorg
Duidelijkheid grondslag budgetten 2015 In paragraaf 4.3. is de onduidelijkheid over het budget 2015 als gevolg van de discrepantie tussen uitvraag en meicirculaire 2013 beschreven. De TSJ constateert voorts dat de huidige afspraken van de arrangementen veelal afspraken over percentages bevatten (bijvoorbeeld een budgetgarantie van 85%). Niet alleen noemen de regio’s de onduidelijkheid van de grondslag een probleem, impliciet gaan ze ervan uit dat de bedragen uit de meicirculaire 2013 onjuist zijn en naar boven zullen worden bijgesteld. De uitvraag van het zorggebruik bij de aanbieders ten behoeve van de RTA’s heeft deze veronderstelling verder gevoed. Mocht blijken dat de budgetten van de meicirculaire 2013 niet of slechts beperkt worden bijgesteld, dan zal dat leiden tot scherpe discussies en het opnieuw ter discussie stellen van de afspraken in de RTA’s. Het is zeer de vraag of het draagvlak voor de afgesproken percentages in het arrangement dan stand zal houden. De TSJ ziet dit als een belangrijk risico:
18 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
ook duidelijkheid van het budget (indien dit niet substantieel wordt verhoogd) zal in veel regio’s kunnen leiden tot het wegvallen van gezamenlijke intenties van gemeenten en aanbieders. Dit effect wordt sterker, wanneer zou blijken dat de autonome groei van 2013 en de te verwachten groei in 2014 (aanbieders geven op grond van hun ervaringen aan te verwachten dat hiervan sprake is) niet in het budget voor 2015 in de meicirculaire 2014 worden meegenomen. De TSJ heeft weliswaar begrip voor de complexiteit van de vraag hoe accuraat nu het beschikbare budget voor 2015 kan worden benaderd, maar moet constateren dat dit een cruciale factor is voor het verkrijgen van garanties van zorgcontinuïteit. Het moet op basis van beschikbare cijfers, de gebruikte modellen en de huidige inzichten mogelijk zijn een accurate inschatting te doen. De TSJ heeft op grond van deze risico’s in de tussenrapportage de volgende aanbeveling aan de bestuurspartners gericht: “de TSJ beveelt aan dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget van gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken”.5 De Staatssecretaris van VWS heeft ten aanzien deze aanbeveling aangegeven dat hij het indicatief macrobudget (uitgesplitst naar gemeenten) voor 2015 eventueel zal aanpassen en dat hij de verschillen zal verklaren tussen cijfers die zorgaanbieders aan gemeenten hebben verschaft en de bedragen genoemd in de meicirculaire 2013. De TSJ ziet dat deze reactie niet het tijdpad van de aanbeveling volgt en is verontrust over geluiden uit de regio’s waaruit blijkt dat tot 31 oktober 2013 slechts enkele regio’s bezocht zijn om daar de oorzaken van de verschillen tussen de cijfers van zorgaanbieders en de meicirculaire te onderzoeken. De TSJ heeft niet kunnen constateren welke maatregelen het Rijk heeft genomen om haar aanbeveling over te nemen en of genomen acties voldoende zijn.
De TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget van gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken.
Onduidelijkheid factoren die budgetten beïnvloeden In de gesprekken met regio’s en zorgaanbieders heeft de TSJ diverse vragen gekregen, die een directe relatie hebben met de onduidelijkheid rond de budgetten. Een veel gehoorde onduidelijkheid betreft de toepassing van het woonplaatsbeginsel. De toepassing van het woonplaatsbeginsel leidt op diverse niveaus tot knelpunten en onduidelijkheden. Ten eerste is het voor gemeenten onduidelijk wat de juiste formulering van het woonplaatsbeginsel is en hoe dit wordt toegepast ten aanzien van kinderen aan wie geen duidelijke woonplaats kan worden gekoppeld. Verder was en is onduidelijk hoe dit beginsel is gebruikt bij de verdeling van de budgetten in de meicirculaire 2013. Verder is door zorgaanbieders aangegeven dat hun administratie logischerwijs niet is ingericht op het woonplaatsbeginsel. Tot op heden heeft het immers nooit een rol gespeeld in de bekostigings- en verantwoordingscyclus.
De TSJ beveelt aan om op korte termijn een eenduidige definitie van het woonplaatsbeginsel kenbaar te maken, deze definitie toe te passen bij het geven van duidelijkheid over de gemeentelijke budgetten voor 1 december 2013 en te stimuleren dat de administraties van zorgaanbieders worden ingericht op dezelfde definitie van het woonplaatsbeginsel.
Het is gemeenten ook onduidelijk hoe beleidswijzigingen op het terrein van de GGZ en AWBZ in het algemeen doorwerken in de budgetten voor 2015. Zo is het gemeenten onduidelijk hoe de effecten van de beleidsintenties rond de basis-GGZ financieel zijn verwerkt in de meicirculaire. Aanbieders, aan de andere kant, geven aan dat 5
Tussenrapportage beoordeling transitiearrangementen, blz. 7
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
19
de eisen die zorgverzekeraars aan bijvoorbeeld GGZ-instellingen opleggen in verband met de positie van de ‘hoofdbehandelaar’ voor extra kosten zorgen. De realisatie van al deze beleids- en bekostigingseffecten wordt pas zichtbaar in 2014. De TSJ ziet het hieraan verbonden financiële risico, omdat het definitieve budget voor 2015 in de meicirculaire 2014 wordt gebaseerd op de historische kosten van 2012.
De TSJ vraagt de Staatssecretaris van VWS om bij het verhelderen van het budget voor 2015 ook de consequenties van de beleidswijzigingen op het terrein van de GGZ en de AWBZ mee te nemen.
Financieringsmethodiek aanbieders De problematiek van de ‘voorfinanciering’ wordt door veel aanbieders als een factor met een hoge ‘impact’ gezien: mochten gemeenten geen ‘voorfinanciering’ aanwenden, dan kan er een onmiddellijk probleem met betrekking tot de liquiditeit van aanbieders ontstaan. De oplossing hiervoor is niet moeilijk: in de eerste plaats kunnen gemeenten dit punt nu in het overleg met aanbieders helder krijgen. In de tweede plaats kunnen gemeenten (in lijn met de wijze waarop zij ook nu subsidiëren) bij gebleken problemen afspraken met de desbetreffende aanbieders maken dat zij hen via een bepaalde systematiek zullen voorfinancieren. De TSJ heeft kennisgenomen van het standpunt van de Staatssecretaris van VWS waarin hij verwacht dat gemeenten waar nu sprake is van ‘voorfinanciering’ deze zullen voortzetten. Indien zij dat niet doen, verwacht hij dat aanbieders die hierdoor in de problemen komen, zich bij gemeenten zullen melden en dat gemeenten dan naar een oplossing zullen moeten zoeken. De TSJ is echter van mening dat dit risico nu bekend is en dat regio’s dit probleem nu al met aanbieders moeten adresseren.
De TSJ beveelt aan dat regio’s in hun afspraken met aanbieders over het bieden van zorgcontinuïteit onderzoeken of voorfinanciering moet plaatsvinden. De TSJ vraagt de bestuurspartners te zorgen voor een monitoring van de afspraken op dit punt.
Componenten als budget, afnamegarantie en voorfinanciering zijn belangrijk bij het bepalen door aanbieders of zij zorgcontinuïteit kunnen garanderen. Een andere component die hierbij genoemd moet worden, is het inkoopmodel: het maakt een aanzienlijk verschil of de zorg wordt gesubsidieerd, openbaar wordt aanbesteed of door middel van een raamcontract moet worden ingekocht. Ook op dit punt hebben aanbieders snel zekerheid nodig.
De TSJ beveelt gemeenten aan om op korte termijn, na afstemming met aanbieders, een besluit te nemen over het bekostigingsmodel. TSJ geeft aan dat dit besluit in haar stelselmeter is voorzien in december 2013.
Veel regio’s geven aan vast te leggen dat zij in 2015 met bestaande aanbieders afspraken willen maken over jeugdhulp. De TSJ vindt dat een belangrijke bijdrage aan een ‘zachte landing’. Enkele regio’s en aanbieders hebben tegenover de TSJ wel hun twijfels geuit hoe dit in overeenstemming met de aanbestedingsregels plaats kan vinden. De tot nu toe verstrekte informatie vanuit Rijk en VNG blijkt niet de gevraagde duidelijkheid te bieden.6
De TSJ beveelt aan dat het Transitiebureau Jeugd helderheid verschaft over de wijze waarop binnen de aanbestedingsregels met ‘preferred suppliers’ kan worden omgegaan.
6 http://www.voordejeugd.nl/images/pdf/Regionale_transitiearrangementen_in_relatie_tot_aanbesteden_en_subsidiër___.pdf
20 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Perspectief aanbieders Aanbieders zijn belangrijke partners bij de totstandkoming van afspraken over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur. Zij zijn het tenslotte die garanties voor zorgcontinuïteit moeten geven. De transitie en hun toekomstige positie in de jeugdzorg kent voor hen naast inhoudelijke uitdagingen ook nadrukkelijk bedrijfseconomische afwegingen, die niet als zodanig eigen zijn aan de overheid. Zoals overheden moeten handelen naar de beginselen van behoorlijk bestuur, moeten bedrijven goede bedrijfsmatige afwegingen maken met het oog op voortzetting van hun activiteiten. Bestuurders van aanbieders zijn hiervoor wettelijk aansprakelijk. Dat betekent bijvoorbeeld dat tijdig (9 tot 12 maanden voor een nieuwe contractperiode) moet worden geanticipeerd op een daling in de omzet met bijvoorbeeld een sociaal plan indien er sprake is van ontslag van meer dan 20 werknemers. Dit is het perspectief van aanbieders als zij met regio’s garanties voor zorgcontinuïteit bespreken. De TSJ is van mening dat deze belangen goed in het proces tot het komen van afspraken over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur geborgd moeten zijn. In alle regio’s vindt overleg plaats met aanbieders, in vrijwel alle regio’s is het RTA “na goed overleg” opgesteld en alle regio’s hadden in hun delegatie bij het gesprek met de TSJ een vertegenwoordiger van aanbieders opgenomen. In die zin lijkt de positie van aanbieders geborgd. De TSJ wil echter het dilemma van aanbieders duidelijk maken. Gemeenten worden de nieuwe financiers van aanbieders. Wanneer aanbieders nu aangeven dat zij op de voorwaarden van de RTA’s geen zorgcontinuïteit kunnen bieden, houdt dit het risico in dat ze buiten spel komen te staan. Nu meedoen met de besprekingen, draagt het risico in zich dat aanbieders begin 2014 moeten besluiten tot drastische maatregelen in hun bedrijfsvoering, om zich voor te bereiden op een aanzienlijke daling van de omzet per 1 januari 2015. De TSJ begrijpt deze positie goed en bepleit voor openheid over en begrip voor dit dilemma aan beide kanten van de overlegtafel. De TSJ acht het evenzeer van belang dat aanbieders zich constructief blijven opstellen om in een periode van grote veranderingen en onduidelijkheid met regio’s tot afspraken over zorgcontinuïteit te komen.
De TSJ beveelt aan dat regio’s en aanbieders investeren in een ‘zakelijk partnerschap’ waarin belangen en risico’s transparant worden gemaakt en regio’s en aanbieders rekening houden met de bedrijfseconomische belangen van aanbieders en financiële opgaven voor regio’s.
Inkoop jeugd-GGZ Gemeenten en zorgaanbieders verkeren in onzekerheid over de wijze waarop en onder welke voorwaarden zorgverzekeraars mogelijk de inkoop van jeugd-GGZ ook na 1 januari 2015 zullen blijven uitvoeren (onder mandaat van gemeenten). De gesprekspartners van de TSJ weten allen dat het speelt, maar verkeren nog in onduidelijkheid over de vraag of en wanneer een besluit wordt genomen. De TSJ constateert dat VNG, VWS en Zorgverzekeraars Nederland er niet in geslaagd zijn om voor 1 november 2013 deze helderheid aan regio’s te geven. De TSJ heeft voorts in de gesprekken met regio’s geconstateerd dat bij gemeenten veel vragen leven over de wijze waarop dit inkoopmodel dan plaatsvindt. Deze zorg wordt immers niet meer op grond van de Zvw bekostigd. De vraag rijst dan of de zorg op grond van bestaande DBC’s zal worden ingekocht. Een vergelijkbare vraag speelt ten aanzien van zorg die doorloopt in 2015 en waarvoor in 2014 een DBC is ‘geopend’.
De TSJ beveelt aan om duidelijk te maken hoe inkoop in de jeugd-GGZ plaatsvindt indien zorgverzekeraars de inkoopafspraken op grond van DBC’s vormgeven en wat dit betekent voor zorg waarvoor een DBC is ‘geopend’ en die doorloopt in 2015.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
21
5.3.
Behoud van zorginfrastructuur
Landelijke gespecialiseerde instellingen Het LTA biedt een oplossing voor de continuïteit van hoog specialistische functies. Bij het begin van de besprekingen over het LTA is een keuze gemaakt ten aanzien van deze functies: enkele vallen onder het LTA, andere moeten zich richten op 41 regio’s. Deze instellingen hebben vaak slechts een of enkele jeugdigen van een regio in behandeling. De totstandkoming van de RTA’s toont dat deze instellingen hiermee niet ‘aan tafel komen’ bij alle regio’s en dat een zware wissel op deze (relatief kleine) instellingen wordt getrokken om met regio’s waaruit zij cliënten hebben op telkens andere basis afspraken voor de zorgcontinuïteit te bespreken.
De TSJ beveelt de VNG aan om scherp te kijken welke instellingen die landelijke, gespecialiseerde zorg bieden aanvullend onder de werking van het LTA gebracht kunnen worden.
Bovenregionaal opererende instellingen Veel van de grotere instellingen die jeugdhulp aanbieden ´bedienen´ meerdere regio´s: de TSJ hoort veelal vijf tot zes regio’s. De problematiek die zij tegenkomen, is bekend: niet aangesloten bij het overleg van alle regio’s en / of moeten werken met verschillende RTA’s. De bestuurspartners gaan er in de uitwerking van hun afspraak tot het opstellen van RTA’s van uit dat aanbieders in staat zijn om met de diversiteit van RTA’s de voorgenomen budgetten “op te tellen” om te kunnen bepalen of zij op basis daarvan continuïteit van zorg kunnen garanderen en frictiekosten kunnen bepalen. De praktijk toont dat dit voor bovenregionaal werkende aanbieders niet zo eenvoudig is. De gesprekken met aanbieders laten zien dat de onduidelijkheid over de budgetten en de diversiteit van regelingen van RTA’s het “optellen” belemmeren. De TSJ ziet dat regio’s een ander perspectief hebben met betrekking tot deze problematiek. Zij zien hierin voor zichzelf geen rol en zij kijken naar aanbieders vanuit het perspectief van de hulp voor de ‘eigen’ jeugd. Om die reden heeft de TSJ zich in haar tussenrapportage voor deze problematiek tot de bestuurspartners gericht. Deze problematiek overstijgt immers het niveau van de regio’s. De TSJ heeft aanbevolen voor 1 december 2013 in beeld te brengen bij welke aanbieders zich problemen met betrekking tot bovenregionale afstemming voordoen, die de zorgcontinuïteit kunnen belemmeren en afspraken te maken hoe deze aanbieders goede aansluiting op de afspraken in de RTA’s krijgen. De Staatssecretaris van VWS werkt aan het in beeld brengen van bovenregionale aanbieders en hun betrokkenheid bij de RTA’s. Hij wacht de resultaten van deze inventarisatie af om dan te bezien of en welke maatregelen nodig zijn voor zorgcontinuïteit. De TSJ begrijpt dat een inventarisatie de basis is. Toch is de problematiek al langere tijd duidelijk en acht de TSJ het van groot belang dat maatregelen worden voorbereid. Op dit punt is immers geen tijd te verliezen. De TSJ wijst op de specifieke positie van de Jeugdzorg-plus instellingen. De Staatssecretaris van VWS is de ‘huidige financier’. De TSJ constateert dat deze groep van instellingen moeilijk aansluiting vindt bij alle RTA’s. Zij dienen daarom via de weg van de huidige financier geholpen te worden. Ook wijst de TSJ op de positie van de landelijk werkende instellingen met een aparte signatuur, zoals de SGJ, die ook in de gesprekken met de TSJ veel waardering heeft gekregen. Voor deze instellingen dienen daarom wel specifieke maatregelen genomen te worden.
De TSJ beveelt de bestuurspartners aan om direct maatregelen uit te werken waarmee voor bovenregionaal werkende aanbieders duidelijk kan worden dat zij zorgcontinuïteit kunnen aanbieden.
22 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
BJZ’s De TSJ constateert op grond van de RTA’s en de gesprekken met de 41 regio’s, dat de laatste ervan uitgaan dat in het nieuwe stelsel geen ruimte meer is voor een aanbieder als BJZ met de huidige taken in het vrijwillig kader. Genoemd wordt dat tussen 45 en 55 % van de huidige omzet en het huidige personeelsbestand van BJZ in het nieuwe stelsel geen toekomst meer heeft. De taken op het gebied van jeugdbescherming en jeugdreclassering (JBJR) zullen worden ondergebracht in de organisatie die zal doorgaan als gecertificeerde instelling. Voor sommige regio’s zullen deze gecertificeerde instellingen ook nieuwe maatregelen met een ‘drangkarakter’ uitvoeren. In de meeste regio’s is nog geen besluit genomen waar het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) wordt ondergebracht, waarin de huidige BJZ-taak van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling wordt ondergebracht. Ook vindt in de meeste regio’s nog ambtelijk en bestuurlijk overleg plaats tussen de regio’s en de BJZ’s. Daarbij wordt over uiteenlopende scenario’s gesproken: van fusie (Noordelijke regio’s ) tot opdeling (Brabantse regio’s). De TSJ ziet dat in verschillende regio’s een ‘drang-aanbod wordt ontwikkeld door BJZ (veelal met het oog op de positie als gecertificeerde instelling) voor gezinnen met een bedreigd kind. De inrichting en de naamgeving van dit aanbod verschilt per BJZ, maar het doel is overal hetzelfde: het terugdringen van de bedreiging zonder gebruikmaking van een kinderbeschermingsmaatregel. Voor sommige BJZ’s lijkt een dalend aantal ondertoezichtstellingen, als gevolg van nieuw beleid, een financieel probleem op te leveren, omdat hun inkomsten in 2013 en 2014 – wanneer de huidige financieringsproblematiek nog geldt – aanzienlijk terugloopt. Voor 2015 en later verkeren sommige van de BJZ’s die dit aanbod realiseren in grote onzekerheid of gemeenten / regio’s dit aanbod willen bekostigen. De TSJ concludeert ten aanzien van de positie van de BJZ’s dat maar zeer beperkte vooruitgang ten opzichte van haar tussenrapportage is geboekt. Dit verhoudt zich slecht tot de aanbeveling van de TSJ aan de regio’s in de tussenrapportage “om uiterlijk in december 2013 de BJZ’s de benodigde duidelijkheid te bieden over de wijze waarop zij de verschillende functies van de BJZ’s vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd willen zien”. De risico’s die de TSJ in haar tussenrapportage heeft genoemd, worden daarmee groter. De TSJ wijst er nogmaals op dat de gecertificeerde instellingen op grond van de nieuwe Jeugdwet deel van het systeem van de JBJR worden: zonder gecertificeerde instellingen is er geen sprake van uitvoering van JBJR. De TSJ acht ingrijpen van de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ geboden. Het heeft haar verontrust dat de Staatssecretaris van VWS deze rol naar aanleiding van haar aanbeveling niet heeft opgepakt, maar eerst de resultaten van een inventarisatie wil afwachten, evenals de inzichten uit de RTA’s en het oordeel van de TSJ voordat hij zal bezien of en welke maatregelen nodig zijn om de continuïteit van de functies van de BJZ’s te waarborgen. Hoe langer wordt gewacht met maatregelen gericht op de toekomst van de functies van de BJZ’s hoe hoger de onvermijdelijke frictiekosten zullen zijn.
De TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van VenJ vanuit hun stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie nemen om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen.
5.4.
Beperking van frictiekosten
Inventarisatie Wat betreft de inventarisatie en onderbouwing van de frictiekosten in de RTA’s onderscheidt de TSJ vier groepen regio´s: - Regio’s die geen enkele inventarisatie van de frictiekosten hebben laten maken. De redenen hiervoor zijn divers, de belangrijkste zijn dat regio’s er vanuit gaan dat er geen frictiekosten zijn of dat regio’s (en
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
23
aanbieders) de onzekerheid over de budgetten dermate groot vinden dat het laten berekenen van frictiekosten niet zinvol wordt geacht. - Regio hebben wel frictiekosten laten inventariseren, maar kunnen om verschillende redenen geen adequaat beeld van de frictiekosten geven, zoals de diversiteit van de aangeleverde cijfers, de onvolledigheid van de aangeleverde cijfers, of de onduidelijkheid van de aannames die zorgaanbieders hebben gemaakt voor de bepaling van hun frictiekosten. - Regio’s hebben de zorgaanbieders gevraagd de frictiekosten uit te werken voor een aantal scenario’s, en hebben op basis daarvan voor elk scenario een inschatting van de frictiekosten gemaakt. Hierbij is wel sprake van diverse beperkingen, bijvoorbeeld dat niet alle zorgaanbieders gegevens aangeleverd hebben of dat het niet helemaal duidelijk is welke aannames de aanbieders gehanteerd hebben. - Regio’s hebben in overleg, vaak regio-overstijgend, laten onderzoeken met welke frictiekosten de aanbieders te maken krijgen. Met deze kennis zijn de belangrijke keuzes in het RTA zo gemaakt dat de frictiekosten voor de zorgaanbieders zo veel mogelijk worden beperkt. De regio´s geven hierbij aan een zodanig tempo te realiseren dat dit de zorgaanbieders maximaal de mogelijkheid biedt om hun organisaties hierop aan te passen en te voorkomen dat de continuïteit van zorginstellingen in het geding komt. Veelal is dit ook expliciet bij de zorginstellingen gecheckt. Gesteld kan worden dat de meeste regio´s in de tweede categorie kunnen worden ingedeeld. De diversiteit is echter groot en de RTA’s leveren nog geen begin van een beeld van de frictiekosten op die met de transitie zijn gemoeid. De TSJ concludeert dat de afspraak van de bestuurspartners over het inventariseren niet tot het gewenste resultaat leidt. Bovendien komt uit de RTA’s naar voren dat een reële inschatting van frictiekosten bij aanbieders pas dan mogelijk is als er duidelijkheid is over de budgetten voor gemeenten en daarvan afgeleid, de toekomstige budgetten voor aanbieders.
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners een landelijk model opstellen waarmee de frictiekosten zoveel mogelijk eenduidig inzichtelijk kunnen worden gemaakt en zorgen voor een landelijk aangestuurd, ordentelijk proces waarmee een realistisch beeld wordt verkregen over resterende frictiekosten.
Maatschappelijke en financiële verantwoordelijkheid In vrijwel alle regio’s stellen gemeenten zich op het standpunt dat zij zich wel ‘maatschappelijk’ verantwoordelijk achten om bij te dragen aan het beperken van frictiekosten, maar zich niet verantwoordelijk achten voor het financieel opvangen van (resterende) frictiekosten. De TSJ constateert dat ook de Rijksoverheid en het IPO wel de maatschappelijke, maar niet de financiële verantwoordelijkheid voelen. Frictiekosten zijn hiermee de spreekwoordelijk hete aardappel van de stelselwijziging. De TSJ acht dit een risico voor de continuïteit van zorg en het behoud van zorginfrastructuur, omdat de frictiekosten uiteindelijk bij aanbieders optreden. Vaststelling en financiering De TSJ is van mening dat een stelselwijziging van deze omvang en impact ontegenzeggelijk veranderkosten met zich mee brengt. Een deel van deze veranderkosten betreft frictiekosten bij zorgaanbieders en BJZ’s. De RTA’s laten zien dat afspraken over het beperken van frictiekosten mogelijk zijn (bijvoorbeeld een meerjarig karakter van afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders en koppeling van afspraken over budgetgaranties aan transformatieopgaven door aanbieders). Uit de gesprekken met zorgaanbieders en BJZ’s maakt de TSJ ook op dat er bijzondere gevallen zullen zijn waarbij, ook bij vergaande inzet op het beperken ervan, frictiekosten zullen optreden en mogelijk de continuïteit van zorg kunnen bedreigen. Het betreft hier vooral specifieke huisvestingssituaties (residentiële instellingen) van zorgaanbieders en de kosten gemoeid met de beweging van BJZ naar gecertificeerde instelling.
24 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Als stelselverantwoordelijke en initiatiefnemer van de stelselwijziging dicht de TSJ het Rijk een bijzondere verantwoordelijkheid toe om te stimuleren dat er niet-vrijblijvende afspraken komen over het beperken van frictiekosten tussen huidige opdrachtgevers, toekomstige opdrachtgevers en huidige aanbieders. Tevens is de TSJ van mening dat een vangnet-regeling moet worden opgesteld voor die bijzondere gevallen waarbij wel aantoonbaar inzet heeft plaatsgevonden om de frictiekosten te beperken en op te vangen, maar waar desondanks resterende frictiekosten de continuïteit van zorg bedreigen. Al in de tussenrapportage heeft de TSJ de aanbevelingen aan de bestuurspartners gericht om deze risico’s te beheersen “om tot een aanvaardbare wijze van financiering te komen.” De Staatssecretaris van VWS heeft de TSJ laten weten de eindrapportage over de RTA’s afwachten om, afhankelijk van het beeld dat hieruit volgt, het vervolg te bezien. De TSJ herhaalt haar eerdere aanbevelingen op dit punt en vraagt de bestuurspartners om tot maatregelen te besluiten teneinde frictiekosten zo veel mogelijk te kunnen beperken.
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners afspreken hoe zij voor ‘bijzondere gevallen’ financiering van frictiekosten via een ‘vangnet-regeling’ verzorgen.
Beperkingmaatregelen Wat betreft de frictiekosten beperkende maatregelen hebben veel regio´s wel meerdere maatregelen in RTA’s benoemd, maar ze maken geen keuzes welke ze gaan uitvoeren. De mate van uitwerking en concreetheid verschilt tussen de regio´s. Geen van de regio´s heeft de relatie aangegeven tussen maatregelen en de mate van beperking van de frictiekosten. De TSJ constateert echter dat veel RTA’s (veelal impliciet) belangrijke kostenbeperkende aspecten kennen. Daar waar een RTA een meerjarig karakter kent, zijn aanbieders meer in staat om zich te verbinden aan het uitgangspunt dat de frictiekosten binnen de eigen organisatie worden opgevangen. Met meerjarige afspraken vervallen de frictiekosten niet, maar wordt de mogelijkheid geboden ze geleidelijk op te vangen. Ook de afspraak dat regio’s in 2015 of zelfs daarna hulp van bestaande aanbieders zullen afnemen, heeft ook een belangrijke frictiekosten beperkende werking, omdat het de onzekerheid voor aanbieders reduceert. Gesprekken met zorgaanbieders maken ook duidelijk dat zij nu al aan het voorsorteren zijn op vermindering van de omzet. Maatregelen die hierbij veel genoemd worden zijn het niet verlengen van tijdelijke contracten, alleen nog maar werken met contracten voor een bepaalde tijd en afstoten van huisvesting en/of aanpassing van huurcontracten. De BJZ’s nemen met betrekking tot frictiekosten een bijzondere positie in: zij moeten immers hun wettelijke taken tot 1 januari 2015 volledig blijven uitvoeren. Door verschillende BJZ’s waarmee de TSJ heeft gesproken, is aangegeven dat er zonder twijfel ‘onder de streep’ een bedrag overblijft, ook bij forse inzet om deze te beperken.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
25
6. Conclusies en aanbevelingen 6.1.
RTA-proces vervolgen
In haar tussenrapportage heeft de TSJ het algemene beeld positief genoemd “in de zin dat gemeenten, BJZ’s en zorgaanbieders veelal tot afspraken willen en kunnen komen over continuering van zorg en van infrastructuur en over beperking van frictiekosten.”7 In deze eindrapportage concludeert de TSJ dat geen enkele RTA aan alle eisen voldoet en dat de doelstellingen van de RTA’s op dit moment evenmin zijn behaald. Dat is een betekenisvol gegeven voor bestuurspartners, gemeenten en aanbieders. De TSJ heeft hierboven ook duidelijk gemaakt dat dit niet betekent dat de RTA’s ‘slecht’ zijn of door de TSJ worden ‘afgekeurd’. Dat is niet het geval. In paragraaf 4.3. analyseert de TSJ de omstandigheden waarmee regio’s te maken hebben gehad en de consequenties hiervan voor de totstandkoming van de RTA’s c.q. het voldoen aan de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA’s hebben gesteld. Uit deze analyse blijkt dat de onduidelijkheid over het beschikbare macrobudget, de gebrekkige informatiepositie in combinatie met de korte beschikbare tijd voor veel regio’s obstakels zijn gebleken die hen hebben belemmerd om binnen de gestelde tijd RTA’s op te stellen waarmee de doelstellingen konden worden behaald. Regio’s en aanbieders geven aan dat de ingeslagen weg wel de goede is om deze doelstellingen te behalen. De TSJ kan dit vanuit de RTA’s en de gevoerde gesprekken alleen maar bevestigen. Regio’s geven voorts aan dat zij ook na het vaststellen van hun RTA voortgaan met de samenwerking met aanbieders en huidige financiers in de voorbereiding op de transitie per 1 januari 2015. De TSJ ziet de RTA’s daarmee als een belangrijke mijlpaal in het proces van de decentralisatie: met de RTA’s is de transitie echter nog niet geregeld. In de stelselmeter staan de afspraken van de RTA’s niet alleen: ze staan daar in samenhang met de gemeentelijke afspraken over continuïteit van zorg in december8. De TSJ is van mening dat voortzetting van de intensieve samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s en aanbieders op regionaal niveau nu de beste weg is om de doelstellingen van zorgcontinuïteit te bereiken. Het is van belang dat lokaal en regionaal de toekomstige opdrachtgevers en aanbieders de verantwoordelijkheid nemen in de verdere operationalisering, uitwerking en implementatie. Landelijke partijen moeten vooral zorgen voor randvoorwaarden, waar nodig facilitering en op enkele dossiers regie voeren. De TSJ beveelt daarom aan om geen nieuw landelijk gestuurd traject te starten om tot afspraken over zorgcontinuïteit te komen, maar om de samenwerking tussen gemeenten, BJZ’s, aanbieders en huidige financiers, zoals die in het kader van de RTA is ingericht, op regionaal niveau voort te zetten en te intensiveren. Tegelijkertijd wil de TSJ helder maken dat het niet te verwachten is dat met voortzetting van het RTA-proces of met welk alternatief traject dan ook de doelstellingen van zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur kunnen worden bereikt als de aanbevelingen van de TSJ in hoofdstuk 5 niet worden opgevolgd.
De TSJ beveelt aan om het regionale proces om zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten voort te zetten en te intensiveren en hiervoor geen nieuw (landelijk) traject te starten.
Naar de mening van de TSJ kunnen regio’s die in categorie 1 of 2 zijn geplaatst, mits de aanbevelingen van de TSJ worden opgevolgd en dus de juiste randvoorwaarden worden geschapen om de RTA-doelstellingen te behalen, tijdig tot afspraken met aanbieders en BJZ’s komen over zorgcontinuïteit en behoud van zorginfrastructuur. Ook de regio’s uit categorie 3 kunnen deze slag nog maken maar zullen specifieke maatregelen moeten nemen.
7
Tussenrapportage beoordeling transitiearrangementen blz. 10
8
Tweede rapportage, blz. 50-51
26 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
6.2.
Bijstelling eisen
De TSJ realiseert zich voorts dat het traject voor de RTA’s gebaseerd is geweest op een bestuurlijke afspraak die geruime tijd nodig heeft gehad om uitgewerkt te worden. De TSJ acht het van groot belang dat in de komende weken de focus nadrukkelijk wordt gericht op het realiseren van de doelstellingen van de RTA’s, dat wil zeggen afspraken tussen gemeenten, BJZ’s en aanbieders die leiden tot zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten. Hiervoor hoeven geen nadere eisen door de bestuurspartners te worden uitgewerkt. De TSJ ziet op grond van de voorgelegde RTA’s dat de diversiteit in regio’s groot is, maar ook dat regio’s eenzelfde besef hebben van de benodigde uitkomst. Daarom stelt de TSJ voor geen andere eisen aan het realiseren van deze doelstellingen stellen dan dat de afspraken van gemeenten en aanbieders zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten garanderen. Deze afspraken zouden voorts onderdeel moeten uitmaken van de gemeentelijke besluitvorming, die de meeste gemeenten voor december 2013 voorzien over de inrichting van de nieuwe taken op het terrein van jeugd.
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners geen nieuwe eisen stellen aan de RTA’s, maar regio’s de gelegenheid bieden om zich met focus op de totstandkoming van de nodige afspraken voor zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten te richten.
6.3.
Overzicht aanbevelingen TSJ
In deze paragraaf zet de TSJ alle aanbevelingen uit deze eindrapportage voor de duidelijkheid bij elkaar. - De TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget van gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken. -
De TSJ beveelt aan om op korte termijn een eenduidige definitie van het woonplaatsbeginsel kenbaar te maken, deze definitie toe te passen bij het geven van duidelijkheid over de gemeentelijke budgetten voor 1 december 2013 en te stimuleren dat de administraties van zorgaanbieders worden ingericht op dezelfde definitie van het woonplaatsbeginsel.
- De TSJ vraagt de Staatssecretaris van VWS om bij het verhelderen van het budget voor 2015 ook de consequenties van de beleidswijzigingen op het terrein van de GGZ en de AWBZ mee te nemen. - De TSJ beveelt aan dat regio’s in hun afspraken met aanbieders over het bieden van zorgcontinuïteit onderzoeken of voorfinanciering moet plaatsvinden. De TSJ vraagt de bestuurspartners te zorgen voor een monitoring van de afspraken op dit punt. - De TSJ beveelt gemeenten aan om op korte termijn, na afstemming met aanbieders, een besluit te nemen over het bekostigingsmodel. TSJ geeft aan dat dit besluit in haar stelselmeter is voorzien in december 2013. - De TSJ beveelt aan dat het Transitiebureau Jeugd helderheid verschaft over de wijze waarop binnen de aanbestedingsregels met ’preferred suppliers’ kan worden omgegaan. - De TSJ beveelt aan dat regio’s en aanbieders investeren in een ’zakelijk partnerschap’ waarin belangen en risico’s transparant worden gemaakt en regios en aanbieders rekening houden met de bedrijfseconomische belangen van aanbieders en financiële opgaven voor regio’s. - De TSJ beveelt aan duidelijk te maken hoe inkoop van in de jeugd-GGZ plaatsvindt, indien zorgverzekeraars de inkoopafspraken op grond van DBC’s vormgeven en wat dit betekent voor zorg waarvoor een DBC is ‘geopend’ en die doorloopt in 2015. - De TSJ beveelt de VNG aan om scherp te kijken welke instellingen die landelijke, gespecialiseerde zorg bieden aanvullend onder de werking van het LTA gebracht kunnen worden.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
27
- De TSJ beveelt de bestuurspartners aan om direct maatregelen uit te werken waarmee voor bovenregionaal werkende aanbieders duidelijk kan worden dat zij zorgcontinuïteit kunnen aanbieden. - De TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS en de Staatssecretaris van VenJ vanuit hun stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie nemen om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen. - De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners een landelijk model opstellen waarmee de frictiekosten zoveel mogelijk eenduidig inzichtelijk kunnen worden gemaakt en zorgen voor een landelijk aangestuurd, ordentelijk proces waarmee een realistisch beeld wordt verkregen over resterende frictiekosten. -
De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners afspreken hoe zij voor ’bijzondere gevallen‘ financiering van frictiekosten via een ‘vangnet-regeling’ verzorgen.
- De TSJ beveelt aan om het regionale proces om zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten voort te zetten en te intensiveren en hiervoor geen nieuw (landelijk) traject te starten. - De TSJ beveelt aan dat de bestuurspartners geen nieuwe eisen stellen aan de RTA’s, maar regio’s de gelegenheid bieden om zich met focus op de totstandkoming van de nodige afspraken voor zorgcontinuïteit, behoud van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten te richten.
28 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 1 - Verantwoording beoordelingstaak RTA´s In de tussenrapportage (zie bijlage 5) heeft de TSJ aangekondigd in de eindrapportage uitgebreid haar werkzaamheden rond de beoordeling van de RTA’s te verantwoorden.1 Hoewel voor de lezer wellicht minder interessant, acht de TSJ het van belang om zorgvuldig aan te geven hoe de taak voor de beoordeling van de RTA’s tot stand is gekomen. Deze taak valt immers buiten het mandaat van de TSJ overeenkomstig haar instellingsbeschikking. 2 Op 26 april 2013 zijn de bestuurspartners overeengekomen om de transitie een ‘zachte landing’ te geven door het laten opstellen van RTA’s. De tekst van deze bestuurlijke afspraak tussen Rijk, VNG en IPO luidt als volgt. “Alle betrokken partijen hebben zich in het BO van 27 juli 2012 gecommitteerd aan het garanderen van de continuïteit van zorg en aan het beperken van de frictiekosten. De zorgcontinuïteit veronderstelt een infrastructuur. Partijen spreken met het onderstaande af op welke wijze de continuïteit van geïndiceerde zorg tijdens de voorbereiding van de decentralisatie en in de eerste periode na decentralisatie gegarandeerd kan worden.
De volgende stappen worden doorlopen:
1. 31 mei 2013: de regionale samenwerkingsverbanden zijn bekend. Jeugdhulpaanbieders weten bij wie ze het gesprek moeten aangaan over toekomstige contractering.
2. 31 mei 2013: het Rijk publiceert voorlopige verdeling van budget per gemeente, uitgaande van historisch model, opdat gemeenten inzicht krijgen in de omvang van de taak (huidig zorggebruik per zorgvorm) en de middelen per gemeente. Mei 2014 volgt de definitieve historische verdeling voor 2015 en objectieve verdeling voor 2016 en verder.
3. 31 oktober 2013: er ligt een regionaal transitiearrangement in alle regio’s. In deze overeenkomst staat uitgewerkt hoe de samenwerkende gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Dit betekent dat de samenwerkende gemeenten aangeven hoe ze: de continuïteit van zorg realiseren
-
- de infrastructuur realiseren om de cliënten (zittende en nieuwe tot aan 1/1/2015) deze continuïteit van zorg in 2015 te bieden, bij de jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt. de frictiekosten beperken
-
Gemeenten stellen dit arrangement op in overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders.
4. De Transitiecommissie Stelsel Jeugd (TSJ) beoordeelt, (voor zover mogelijk) al voorafgaand aan 31 oktober 2013, de regionale arrangementen op grond van bovengenoemde drie criteria (garanderen zorgcontinuïteit, garanderen benodigde infrastructuur en beperking frictiekosten). Indien het arrangement naar het oordeel van de TSJ niet voldoet, zal de commissie dit aan VNG en Rijk kenbaar maken. Partijen (VNG, Rijk, financiers, aanbieders) committeren zich aan het oordeel van de Transitiecommissie.
5. Als de TSJ constateert dat de continuïteit van zorg niet lijkt te worden gerealiseerd of de daarvoor benodigde continuïteit van de infrastructuur of de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten niet voldoen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de betreffende regio. Deze aanwijzing houdt in welke transitieafspraken gemeenten onderling en met aanbieders verplicht zijn uit te voeren.”
De bestuurspartners zijn dus overeengekomen dat in de RTA’s is uitgewerkt hoe gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Ook in de uitwerking van deze opdracht staat dat de RTA’s zorgcontinuïteit, continuïteit van infrastructuur en beperking van frictiekosten realiseren. Dit maakt duidelijk dat de bestuurspartners een resultaatverplichting voor ogen hebben gehad en geen inspanningsverplichting. Twee maanden later, op 26 juni 2013, vragen de staatssecretarissen van VWS en van VenJ (mede namens IPO en VNG) de TSJ om deze beoordelingstaak op zich te nemen3.
1
Tussenrapportage beoordeling regionale transitiearrangementen, blz. 10
2
Zie hiervoor de eerste rapportage van de TSJ, blz. 5
3
Zie bijlage 5
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
29
De drie criteria worden in deze brief herhaald en de TSJ wordt gevraagd om de RTA’s te beoordelen aan de hand van eisen en toelichting die in een afzonderlijke bijlage zijn genoemd. De bijlage herhaalt de resultaatsverplichting uit de afspraak van 26 april 2013 en werkt de drie criteria verder uit. In deze periode brengt de TSJ ook haar tweede rapportage uit.4 De TSJ preludeert daarin op de beoordelingstaak van de RTA’s, onder andere door twee voorwaarden te formuleren, waaronder zij bereid is deze beoordeling uit te voeren: “(1) gemeenten moeten een realistische opdracht en tijdpad krijgen bij het invullen van het ‘transitiearrangement’ en (2) Rijk en VNG moeten tegelijkertijd een stevig ondersteuningsaanbod aanbieden.”5 Met betrekking tot de RTA’s beveelt de TSJ ook aan:
“1) dat het Rijk de VNG in staat stelt om in de komende periode extra ondersteuning op maat en bij gemeen-
2) dat de regionale arrangementen worden verweven met de bestaande planningen van gemeenten. De
ten te bieden; regionale ‘transitiearrangementen’ zouden geen apart besluitvormingscircuit moeten opleveren, maar moeten landen in de kaderstelling die gemeenten voorzien in november en december 2013. Dit betekent ook dat de deadline van 31 oktober betrekking heeft op concept afspraken tussen de samenwerkende gemeenten, de financiers en de zorgaanbieders (gebaseerd op een stelselontwerp) en dat daarna de formele besluitvorming door gemeenteraden zal plaatsvinden via opname van de afspraken in het regionale of gemeentelijke beleidskader;
3) dat de bestuurspartners alles op alles zetten om in juni helderheid te bieden over de landelijke kaderstelling om gemeenten in staat te stellen regionale ‘transitiearrangementen’ op te stellen;
4) dat de bestuurspartners afspraken maken met koepelorganisaties over inzet en bijdrage van de huidige financiers (provincies en zorgverzekeraars) en jeugdhulpaanbieders op regionaal niveau om de samenwerkende gemeenten op regionaal niveau in staat te stellen snel en adequaat ‘transitiearrangementen’ tot stand te brengen;
5) dat de bestuurspartners afspreken hoe de frictiekosten van de decentralisatie landelijk op eenzelfde wijze in beeld worden gebracht en hoe over de financiering wordt besloten, waarbij ook rekening wordt gehouden met het tot stand brengen van een ‘level playing field’ na 2015;
6) dat de bestuurspartners tot slot voorzien in een landelijk vastgestelde ‘terugvaloptie’ voor als in een regio een ‘transitiearrangement’ niet tijdig of niet volledig wordt vastgesteld, zodat een door de bestuurspartners vastgesteld standaardarrangement zal gelden.”6
In haar brief van 8 juli 2013 aan de staatssecretaris van VWS, waarin zij de beoordelingstaak van de RTA’s aanvaardt, wijst de TSJ op deze voorwaarden en herhaalt zij haar aanbevelingen uit haar tweede rapportage met het uitdrukkelijke verzoek deze aanbevelingen op te volgen “omdat gemeenten anders niet in staat zijn RTA op te stellen. Gemeenten moeten over alle relevante informatie beschikken om budgetberekeningen te maken en de huidige financiers en aanbieders moeten met gemeenten samenwerken om een RTA mogelijk te maken. Gemeenten staan voor een moeilijke opdracht nu het wettelijk kader vooralsnog ontbreekt evenals gegevens over kosten van jeugdhulp voor de budgetberekeningen door gemeenten, informatie aan gemeenten over de RTA en harde afspraken met alle huidige financiers en hulpaanbieders over samenwerking met gemeenten. De beschikbare tijd voor gemeenten is daarom bijzonder kort.”7
4 http://voordejeugd.nl/images/pdf/Rapporten/TCJ_2eRapportage_juni13.pdf 5
Tweede Rapportage, blz. 20
6
Tweede Raportage, blz. 21
7
Brief van de voorzitter van de TSJ aan de staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013, blz. 2
30 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 2 - Beoordelingskader RTA´s Inleiding De bestuurspartners hebben op 26 april besloten dat “[p]artijen (VNG, Rijk, financiers, aanbieders) […] zich aan het oordeel van de Transitiecommissie [committeren]”. Dat is voor de TSJ reden om ook haar beoordelingskader uitvoerig toe te lichten. De TSJ werkt hieronder uit wat haar inhoudelijke beoordelingskader is geweest en hoe het beoordelingsproces is ingericht. Twee onderdelen beoordelingskader In de brief van de staatssecretarissen van VWS en van VenJ d.d. 26 juni 2013 is de TSJ gevraagd om de RTA te beoordelen aan de hand van de “eisen en toelichting, zoals opgenomen in bijlage 1”. In haar brief aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 heeft de TSJ bij de aanvaarding van haar beoordelingstaak het volgende laten weten: “Dit beoordelingskader kent twee onderdelen. Het eerste onderdeel ziet toe op de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA stellen. De TSJ zal op basis hiervan beoordelen of de RTA voldoen of niet. Het tweede onderdeel bestaat uit een aantal vragen die de TSJ zich bij de beoordeling van de RTA zal stellen om bevindingen te geven hoe de RTA dienstbaar zijn aan de voortgang van het decentralisatieproces.” Onderdeel 1: eisen waaraan de RTA’s moeten voldoen De TSJ heeft voor het eerste onderdeel van haar beoordelingskader uit de “eisen en toelichting, zoals opgenomen in bijlage 1 [van de brief van de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ d.d. 26 juni 2013]” 18 eisen benoemd. Het gaat dus om eisen van de bestuurspartners. Hoewel in verschillende formele stukken1 wordt gesproken over eisen van de TSJ, is dit dus niet juist en gaat het hier om de eisen die de bestuurspartners aan de RTA’s hebben gesteld. In een FAQ op www.vng.nl is dit later wel goed verwoord. 2 Daarmee is het beoordelingskader van de TSJ voor de RTA’s vastgelegd. De ‘Handreiking regionale transitiearrangementen jeugd’ heeft deze eisen zo overgenomen.3 De RTA’s zijn afzonderlijk beoordeeld aan de hand van de 18 eisen. De beoordeling is feitelijk, in overeenstemming met het overzicht van de eisen uit de ‘Handreiking transitiearrangementen jeugd’, waaruit blijkt dat beoordeeld moet worden of de inhoud van de eis in het RTA aanwezig is of niet. Bij haar beoordeling heeft de TSJ in de eerste plaats bezien of de eis in het RTA is geadresseerd. In tweede instantie heeft de TSJ bezien of alle elementen uit de eis in het RTA zij geadresseerd (zo vraagt bijvoorbeeld eis nr. 13 of uit het arrangement blijkt (1) op welke wijze en (2) in hoeverre de frictiekosten worden beperkt). Ten derde heeft de TSJ beoordeeld of de eis in het RTA is uitgewerkt. Om aan de eis te voldoen moet het RTA ten aanzien van alle drie facetten positief worden beoordeeld. Onderdeel 2: aspecten met betrekking tot de voortgang van het decentralisatieproces De TSJ heeft in bijlage 2 bij haar brief aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 de aspecten benoemd die zij van belang vindt om te beoordelen hoe de RTA’s dienstbaar zijn aan de voortgang van het decentralisatieproces. De Staatssecretaris van VWS heeft hierover in zijn brief d.d. 30 juli 2013 4 aan de TSJ het volgende aangegeven: “Uw aanvullende aandachtspunten uit de bijlage beschouw ik als een waardevolle basis voor het proces na de totstandkoming van de regionale transitiearrangementen”. In de brief van de TSJ aan de contactpersonen voor de RTA’s heeft de TSJ hierover het volgende geschreven: “De TSJ heeft, zoals hierboven uiteen is gezet, een algemene monitoringtaak van de voortgang van het decentralisatieproces jeugd. Het transitiearrangement is een heel belangrijke mijlpaal in dat proces. Vanuit haar algemene monitoringtaak beziet de TSJ natuurlijk ook hoe de transitiearrangementen bijdragen aan de voortgang van de decentralisatie. Daarbij komen aspecten aan de orde die geen deel uitmaken van de 18 criteria 1
Bijvoorbeeld de ‘Handreiking regionale transitiearrangementen jeugd’, blz. 15
2 http://voordejeugd.nl/actueel/nieuwsberichten/1061-veelgevraagd-hoe-beoordeelt-de-tsj-de-transitieplannen 3
‘Handreiking regionale transitiearrangementen’, blz. 44 (zoals hierna opgenomen als bijlage 3)
4
Zie bijlage 5
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
31
voor de beoordeling van de transitiearrangementen en dus van de bevindingen van de TSJ over het voldoen aan de criteria. Over deze aspecten wil de TSJ ook met de vertegenwoordigingen van de regio’s in gesprek gaan. Een voorbeeld van zo’n aspect is hoe de regio’s naast de regeling van het transitiearrangement met aanbieders de hulp willen regelen voor “nieuwe” cliënten vanaf 1 januari 2015, omdat dit ook nadrukkelijke consequenties voor het volume van de in te kopen hulp heeft.”5 Voorbeelden van deze aspecten uit bijlage 2 de brief van de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013 waren: -
De zorgverzekeraars zijn, als partners in transitieproces, partij bij de gemaakte afspraken.
-
Er zijn ook afspraken gemaakt over 2014 met huidige financiers.
-
Er zijn afspraken gemaakt tussen gemeenten en huidige financiers over uitwisseling van kennis en ervaring (bv. over opdrachtgeversrol).
-
De “van-naar-beweging” van BJZ naar gecertificeerde instelling is een agendapunt in het transitieproces, als onderdeel gevolg van de RTA?
-
Er zijn afspraken over de andere functies van BJZ.
-
Er wordt rekening gehouden met meerjarige spreiding van frictiekosten.
-
Er is duidelijkheid over de berekeningswijzen die worden gehanteerd.
-
De wijze van berekening van frictiekosten binnen de regio is eenduidig (bv. model Amsterdam).
-
De frictiekosten zijn vergelijkbaar over de regio’s (regionale spreiding van de frictiekosten is zichtbaar).
- De spreiding van de frictiekosten over de te onderscheiden sectoren (provinciale jeugdzorg, LVB, GGZ en BJZ) zijn helder. - De frictiekosten zijn op te tellen (in te schatten) naar een landelijke overzicht van frictiekosten (met en zonder frictiekosten beperkende maatregelen). -
De frictiekosten in verband met de BJZ zijn inzichtelijk gemaakt per functie van BJZ
Deze aspecten, die de TSJ in haar gesprekken met regio’s aan de orde heeft gesteld, zijn voor haar van belang geweest in het identificeren van de risico’s voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s, bijvoorbeeld met betrekking tot afspraken met zorgverzekeraars en de BJZ’s (zie de tussenrapportage die als bijlage 6 is bijgevoegd). Ze zijn voorts voor de TSJ ook relevant geweest bij het opstellen van het kwalificatiekader voor regio’s met betrekking tot het behalen van de doelstellingen van de RTA’s. Beoordelingsproces De TSJ heeft zich zowel naar de opdrachtgevers als naar gemeenten zo transparant mogelijk willen opstellen met betrekking tot haar werkwijze. Het feit dat de bestuurspartners hebben afgesproken zich aan de beoordeling van de TSJ te committeren maakte dit in de ogen van de TSJ noodzakelijk. In haar brief d.d. 8 juli 2013 heeft de TSJ haar werkwijze in grote lijnen toegelicht. In zijn brief d.d. 3 september 2013 van de voorzitter van de TSJ aan de contactpersonen voor de RTA’s van de regio’s is de werkwijze volledig opgenomen. De beoordeling van de RTA’s heeft plaatsgevonden op grond van de ontvangen RTA’s en de gesprekken die met de vertegenwoordigingen van de regio’s zijn gevoerd. Voor de beoordeling heeft de TSJ tweemaal (eind september en eind oktober / begin november) gesproken met een vertegenwoordiging van de regio’s. Bij de gesprekken zat ook vrijwel altijd een vertegenwoordiger van zorgaanbieders uit die regio aan tafel. Van de gesprekken zijn gespreksverslagen gemaakt, die ter instemming aan de regio’s zijn voorgelegd.
5
Brief van de voorzitter van de TSJ aan de contactpersonen voor de RTA’s d.d. 3 september 2013
32 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 3 - Checklist 18 beoordelingscriteria
Checklist conform de vereisten van de TSJ Onderwerp
Aanwezig?
1
Het arrangement heeft in ieder geval betrekking op het jaar 2015
Ja/nee
2
Het arrangement heeft betrekking op cliënten die op 31-12-2014 in zorg zijn en op cliënten die op 31-12-2014 een aanspraak op zorg hebben, maar deze zorg op dat moment nog niet krijgen
Ja/nee
3
Het arrangement heeft betrekking op alle zorg waarvoor gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden
Ja/nee
4
Het arrangement heeft betrekking op zorgaanbieders, uitvoerders van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en activiteiten van het AMK
Ja/nee
5
Het arrangement heeft betrekking op maatregelen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de activiteiten van het AMK
Ja/nee
6
De afspraken over continuïteit van pleegzorg in het arrangement kennen geen maximumduur
Ja/nee
7
Het arrangement geeft aan hoe en bij wie de toeleidingsfuncties met ingang van 2015 zijn belegd
Ja/nee
8
Het arrangement geeft aan of bestaande aanbieders de zorg aan “zittende cliënten” in 2015 met de voorgenomen budgetten van gemeenten zullen continueren
Ja/nee
9
Het arrangement geeft aan hoe gemeenten de zorgcontinuïteit van “wachtlijstcliënten” realiseren
Ja/nee
10
Het arrangement geeft aan welk budget gemeenten in 2015 voornemens zijn aan te wenden per aanbieder, per type zorg en voor hoeveel jeugdigen en trajecten (hierbij kan rekening worden gehouden met het onderscheid in hulpaanbieders, zoals beschreven in de uitwerking van de arrangementen die is bijgevoegd bij de brief van de Staatssecretaris van VWS van 26 juni jl.)
Ja/nee
11
Het arrangement bevat een inventarisatie van de frictiekosten per aanbieder
Ja/nee
12
Het arrangement omvat een onderbouwing van de frictiekosten per aanbieder op basis van de door de gemeenten aangegeven plannen over zorginkoop per 1-1-2015
Ja/nee
13
Uit het arrangement blijkt op welke wijze en in hoeverre de frictiekosten worden beperkt
Ja/nee
14
Het arrangement is opgesteld na goed overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders
Ja/nee
15
Het arrangement is opgesteld door de samenwerkende gemeenten in een regio
Ja/nee
16
De regio die een arrangement heeft opgesteld stemt overeen met de indeling die aan de VNG is aangereikt
Ja/nee
17
Het arrangement is op bestuurlijk niveau in de regio vastgesteld
Ja/nee
18
Het arrangement is uiterlijk 31 oktober 2013 door de TSJ ontvangen
Ja/nee
Handreiking regionale transitiearrangementen jeugd
44
44
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
33
Bijlage 4 - Overzicht beoordeling RTA’s
RISICOCLASSIFICATIE R
Flevoland
Eemland
Lekstroom
Utrecht West
Midden Limburg
Arnhem
Zuid-Kennemerland
Midden Holland
Ijsselland
Nijmegen
Utrecht Stad
Noord Veluwe
Haaglanden
Rijnmond
Zuid-Holland-Zuid
Inhoudelijk
Zuid Limburg
Criteria
Het arrangement heeft betrekking op het jaar 2015 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Het arrangement heeft betrekking op cliënten die op 31-12-2014 in zorg zijn en op cliënten die op 31-12-2014 een aanspraak hebben op zorg hebben, maar deze zorg op dat moment nog niet krijgen Het arrangement heeft betrekking op alle zorg waarvoor gemeenten vanaf 2015 verantwoordelijk worden Het arrangement heeft betrekking op zorgaanbieders (eerste lijn, tweede lijn jeugd- en opvoed hulp, jeugd-ggz, jeugd-lvg, uitvoerders van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering en het AMK) Het arrangement heeft betrekking op de uitvoering van maatregelen voor jeugdbescherming en jeugdreclassering en de activiteiten van het AMK De afspraken over continuïteit van pleegzorg in het arrangement kennen geen maximumduur Het arrangement geeft aan hoe en bij wie de toeleidingsfuncties met ingang van 2015 zijn belegd Het arrangement geeft aan of bestaande aanbieders de zorg aan "zittende cliënten" in 2015 met de voorgenomen budgetten van gemeenten zullen continueren Het arrangement geeft aan hoe gemeenten de zorgcontinuïteit van "wachtlijstcliënten" realiseren Het arrangement geeft aan welk budget gemeenten in 2015 voornemens zijn aan te wenden per aanbieder, per type zorg en voor hoeveel jeugdigen en trajecten.
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
J
Ja
Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
J
Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
J
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Nee Nee
Ja
Nee N
Nee Nee Nee
Ja
Nee N
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
J
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee N
Het arrangement bevat een inventarisatie van de frictiekosten per aanbieder 11
12
13
Het arrangement bevat een onderbouwing van de frictiekosten per aanbieder op basis van de door de gemeenten aangegeven plannen over zorginkoop per 1-1-2015 Uit het arrangement blijkt op welke wijze en in hoeverre de frictiekosten worden beperkt
Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee N
Proces
14
15
16
Het arrangement is opgesteld na goed overleg met de huidige financiers en de relevante aanbieders Het arrangement is opgesteld door de samenwerkende gemeenten in een regio De regio die een arrangement heeft opgesteld stemt overeen met de indeling die aan de VNG is aangereikt
Het arrangement is op bestuurlijk niveau in de regio vastgesteld 17 Het arrangement is uiterlijk 31 oktober 2013 door de TSJ ontvangen 18
34 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Zeeland
Holland Rijnland
Rivierenland
Food Valley
Achterhoek
West-Brabant-Oost
Groningen
Friesland
Kop van Noord-Holland
Midden Ijssel / Oost Veluwe
Twente
Gooi-en Vechtstreek
Haarlemmermeer
Zuid-Oost Utrecht
West-Friesland
Ijmond
Noord-Kennemerland
Zaanstreek Waterland
Amsterdam-Amstelland
Drenthe
West-Brabant-West
Midden Brabant
Noord-Oost Brabant
Zuid-Oost Brabant
Noord Limburg
Flevoland
Eemland
Lekstroom
Utrecht West
Midden Limburg
Arnhem
SICOCLASSIFICATIE REGIO'S
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
e
a
e Nee
e
a
Ja
Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Nee Nee
Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee
e Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
e Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee
e Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
e Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Ja
Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee Nee
Ja
Nee Nee Nee
Ja
Nee
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
a
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee Nee
Ja
Ja
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
35
Bijlage 5 - Correspondentie TSJ - bestuurspartners beoordelingstaak RTA’s
36 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
37
38 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
39
40 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
41
42 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
43
44 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
45
46 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bijlage 6 - Tussenrapportage TSJ d.d. 4 oktober 2013
Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
Oktober 2013
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
47
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd is een onafhankelijke commissie ingesteld door de Rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten te volgen.
Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 376 54 45 E
[email protected]
48 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Inhoudsopgave
1.
Managementsamenvatting
2
2.
Inleiding
3
3.
Bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de RTA’s
4
Risico’s voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en
5
4.
beperking van frictiekosten
5.
Succesfactoren
9
6.
Consequenties voor de beoordeling van de RTA’s
10
7.
Vooruitblik eindrapport
10
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
1
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
49
1.
Managementsamenvatting
In opdracht van Rijk, VNG en IPO beoordeelt de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) begin november 2013 de regionale transitiearrangementen (RTA’s). De RTA’s hebben tot doel continuïteit van zorg en van zorginfrastructuur te realiseren en frictiekosten te beperken. Ze worden door gemeenten in overleg met zorgaanbieders, Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s) en de huidige financiers opgesteld. De RTA’s dienen uiterlijk 31 oktober gereed te zijn. Met haar opdrachtgevers heeft de TSJ afgesproken dat ze tussentijds over de voortgang van de totstandkoming van de RTA’s rapporteert. Het algemene beeld is positief: de totstandkoming van de RTA’s zorgt voor zowel een versnelling als een verdieping van het decentralisatieproces bij gemeenten, aanbieders en BJZ’s. Gemeenten, BJZ’s en zorgaanbieders lijken elkaar gevonden te hebben voor het concretiseren van visies en beleidsintenties in afspraken, te beginnen met afspraken over de continuering van zorg in 2015. De TSJ voorziet dat alle 41 regio’s eind oktober een RTA aan haar zullen voorleggen. Dan zal blijken of hierbij ook sprake is van bestuurlijke overeenstemming. Daarnaast zal er ook een landelijk arrangement beschikbaar komen, dat zich richt op landelijke zorgfuncties. Gezien de beperkte tijd een prestatie van formaat. De TSJ is gevraagd begin november de RTA’s te beoordelen aan de hand van de eisen die de opdrachtgevers hebben gesteld. Deze eisen gaan uit van concrete afspraken tussen gemeenten, aanbieders, BJZ’s en huidige financiers over continuering van zorg en van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten. De TSJ verwacht op basis van gesprekken met alle regio’s dat dit beoogde niveau van concreetheid in de afspraken in de RTA’s redelijkerwijs niet kan worden bereikt en dat niet aan alle eisen van de opdrachtgevers kan worden voldaan. Gemeenten hebben te maken met onduidelijkheid op enkele cruciale punten, waarvan de belangrijkste het beschikbare budget is. Dit staat het maken van afspraken met aanbieders en BJZ’s in de RTA in de weg. Regio’s kiezen ervoor in deze situatie het maken van definitieve afspraken uit te stellen. De TSJ acht dit een serieus risico: als op een later moment blijkt dat afspraken niet gemaakt worden, is zorgcontinuïteit niet gegarandeerd. Om die reden richt de TSJ zich in haar aanbevelingen op het zo snel mogelijk verkrijgen van duidelijkheid: -
de TSJ beveelt aan dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget voor gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken;
-
voor de problematiek van de ‘voorfinanciering’ beveelt de TSJ de opdrachtgevers aan om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en maatregelen te nemen om risico’s met betrekking tot continuering van de zorginfrastructuur weg te nemen;
-
de TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk in nauw overleg met de VNG voor 1 november 2013 afspraken met zorgverzekeraars maakt over de wijze waarop zorgverzekeraars gemeenten ondersteuning bieden bij de voorbereiding op hun nieuwe taken;
-
de TSJ beveelt aan dat Zorgverzekeraars Nederland, VWS en VNG voor 1 november 2013 aan regio’s helderheid bieden of zorgverzekeraars de inkoop van jeugd-GGZ vanaf 1 januari 2015 voor gemeenten uitvoeren;
-
de TSJ beveelt aan dat de opdrachtgevers voor 1 december 2013 in beeld brengen bij welke aanbieders zich problemen met betrekking tot bovenregionale afstemming voordoen, die de zorgcontinuïteit kunnen belemmeren en afspraken maken over hoe deze aanbieders goede aansluiting op de afspraken in de RTA’s krijgen;
-
de TSJ beveelt de regio’s aan om uiterlijk in december 2013 de BJZ’s de benodigde duidelijkheid te bieden over de wijze waarop de verschillende functies van de BJZ’s vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd willen zien;
-
de TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie neemt om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen;
-
de TSJ herhaalt de aanbeveling aan de opdrachtgevers om tot een bestuurlijke afspraak te komen om frictiekosten te berekenen en om tot een aanvaardbare wijze van financiering te komen.
2 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
50 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Tot slot ziet de TSJ ‘succesfactoren’ bij regio’s die voortvarend aan de slag zijn gegaan met het opstellen van de RTA’s: naast het opbouwen van ‘vertrouwen’ als een basisvoorwaarde, hebben deze regio’s geïnvesteerd in ‘goed opdrachtgeverschap’, in de verbinding tussen transitie en transformatie, in een goede informatiepositie en in duidelijke; meerjarige procesafspraken welke stappen wanneer gezet worden.
2.
Inleiding
De TSJ brengt op verzoek van haar opdrachtgevers (de Staatssecretarissen van VWS en van VenJ en de voorzitters van VNG en van IPO) een tussenrapportage “met haar voorlopige bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de RTA”1 uit. De voorzitter van de TSJ heeft op 3 september 2013 in een brief aan de regionale contactpersonen voor de RTA’s een uitgebreide toelichting gegeven op het verschillende karakter van deze tussenrapportage en de eindrapportage waarin de RTA’s zullen worden beoordeeld. Kortweg komt het verschil hierop neer dat de TSJ alleen in de eindrapportage de RTA’s beoordeelt en dat zij voor de tussenrapportage naar het totstandkomingproces kijkt. Voor deze tussenrapportage heeft de TSJ op 20, 23 en 24 september jl. gesprekken gevoerd met delegaties van alle 41 regio’s over de totstandkoming van de RTA’s. Doel van deze gesprekken was om “van de regio’s te vernemen welke problemen (en kansen) zij in het proces naar vaststelling van de transitiearrangementen tegenkomen”. 2 De TSJ heeft zich voor de voorbereiding van deze gesprekken mede gebaseerd op de informatie die het Ondersteuningsprogramma Transitiearrangementen Jeugd van het Transitiebureau Jeugd in samenwerking met VNG/KING (OTJ) heeft verzameld. De TSJ wijst erop dat het OTJ zelf een voortgangsverslag aan zijn opdrachtgevers heeft uitgebracht. Hoewel het OTJ ook naar de voortgang bij het opstellen van de RTA’s heeft gekeken, benadrukt de TSJ dat haar opdracht een andere is. Op basis van de met de regio’s gevoerde gesprekken wil de TSJ de opdrachtgevers informeren “waar extra ondersteuning nodig is en waaruit die ondersteuning kan bestaan zodat zij de ondersteuning van gemeenten kunnen verbeteren3. Dit is een tussenrapportage. De bevindingen vormen een ‘momentopname’: ook na de gesprekken met de TSJ werken de regio’s hard door aan het opstellen van de RTA’s. Ook de TSJ zal de periode tot de beoordeling van de RTA’s nog gebruiken om zich te verdiepen in enkele van de thema’s die in deze tussenrapportage benoemd worden om hier in de eindrapportage uitvoeriger op in te gaan. De TSJ beoordeelt pas in november de RTA’s aan de hand van de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA’s hebben gesteld. Dit zijn de 18 eisen die in de handreiking zijn benoemd.4 De TSJ zal bij die beoordeling ook de elementen betrekken waarop zij in haar tweede rapportage de aandacht van de opdrachtgevers heeft gevestigd, bijvoorbeeld de haalbaarheid van de opdracht en het benodigde tijdpad of de plaats die de RTA’s in het decentralisatieproces van gemeenten innemen. Hoewel deze tussenrapportage de totstandkoming van de RTA’s betreft, werpen de bevindingen en aanbevelingen van de TSJ ook hun blik vooruit op het eindrapport en raken ze de reguliere monitoringtaak van de TSJ. Het moment waarop de TSJ deze tussenrapportage uitbrengt, valt veelal samen met het moment waarop in de regio´s het definitieve concept van de RTA’s wordt voorgelegd voor bestuurlijke goedkeuring. Dit illustreert het beperkte tijdpad voor de totstandkoming van de RTA’s. Daarmee zullen de aanbevelingen van de TSJ maar van beperkte betekenis kunnen zijn voor de afronding van de RTA’s. Desalniettemin acht de TSJ het van belang de risico’s en succesfactoren in deze tussenrapportage zo goed mogelijk te beschrijven. De RTA’s zijn namelijk in geen enkele regio een ‘sluitstuk’. In alle regio´s is een vervolg voorzien.
1
Brief van de Voorzitter van de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013
2
Brief van de Voorzitter van de TSJ aan de regionale contactpersonen RTA d.d. 3 september 2013, blz. 4
3
Brief van de Voorzitter van de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS d.d. 8 juli 2013
4
http://www.vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/publicaties/handreiking-regionale-transitiearrangementen-jeugd
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
3
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
51
3.
Bevindingen ten aanzien van de totstandkoming van de RTA’s
Vooropgesteld moet worden dat de TSJ, op basis van de gesprekken met alle regio’s, voorziet dat alle 41 regio’s eind oktober een RTA zullen hebben opgesteld. Het is niet mogelijk in te schatten of deze ook bestuurlijk zullen worden goedgekeurd. Gezien de beperkte tijd is dit een prestatie van formaat. Daarnaast verwacht de TSJ dat er ook een landelijk arrangement beschikbaar zal zijn, bedoeld voor landelijke afspraken voor specifieke zorgfuncties. De VNG communiceert over dit landelijk arrangement naar gemeenten en gaat daarbij in op de plaats die dit in de RTA’s moet krijgen. In november zal de TSJ naast de RTA’s ook dit landelijk arrangement beoordelen. De TSJ constateert dat de opdracht tot het opstellen van RTA’s heeft gezorgd voor zowel een versnelling als een verdieping van het decentralisatieproces bij gemeenten, aanbieders en BJZ’s. Daarmee zijn de RTA’s bij voorbaat een effectief instrument gebleken. Voor sommige gemeenten betekende de afspraak van de opdrachtgevers om RTA’s op te laten stellen een ‘overval’ die hun eigen planning doorkruiste. Deze gemeenten geven echter wel aan dat de RTA’s hen ook veel inzicht hebben opgeleverd, zowel op de organisatie van onderwerpen, die dicht bij de gemeentelijke ervaringen liggen (zoals de toeleiding), als op onderwerpen die minder goed op het vizier staan (zoals de relatie met huisartsen, de noodzakelijke uitvoeringsorganisatie van de ‘gebiedsteams’ en de meer gespecialiseerde zorg). Een grote kracht van het proces dat gemeenten nu doormaken om de RTA’s op te stellen, is dat het heeft geleid tot een intensivering van de samenwerking tussen gemeenten, zorgaanbieders, BJZ’s en huidige financiers. Partijen hebben elkaar gevonden om visies en beleidsintenties te concretiseren in afspraken en om de haalbaarheid van plannen voor de decentralisatie te bespreken. De regio’s geven aan dat ze zich verantwoordelijk voelen voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten. Ze willen hierover in de RTA’s afspraken maken met de bestaande aanbieders en BJZ’s. Er wordt veel werk verzet om met alle partners (aanbieders, BJZ’s en huidige financiers) aan tafel te komen. De doelstellingen van de RTA’s staan derhalve goed op het netvlies van gemeenten. De TSJ constateert ook dat de gedachten over en voorstellen voor RTA’s tussen de regio’s aanzienlijk verschillen, ook al moeten deze zich nog de komende weken ‘uitkristalliseren’. Zo ziet de TSJ verschillen in het detailniveau dat voor de RTA’s wordt voorgesteld en in het karakter van de RTA’s: gericht op proces of gericht op inhoud. Deze verschillen acht de TSJ een logisch gevolg van de keuze om te komen tot regionale transitiearrangementen in plaats van een landelijk transitiearrangement.5 Hoewel dit geen diskwalificatie van de keuze voor RTA’s is, brengt dit wel een complexe bovenregionale afstemming met zich mee, met name voor aanbieders en BJZ’s. Ook constateert de TSJ verschillende risico’s voor het realiseren van de doelen van de RTA’s (dat wil zeggen zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten). Met name wijst de TSJ op het risico dat afspraken tussen enerzijds regio’s en anderzijds aanbieders en BJZ’s op een later tijdstip zullen worden gemaakt, wanneer vooral de budgettaire onduidelijkheid van gemeenten is weggenomen. In de RTA’s zullen de afspraken dus niet zo concreet zijn als de opdrachtgevers hebben gevraagd. De RTA’s zullen naar verwachting niet aan alle eisen van de opdrachtgevers kunnen voldoen. Indien op een later moment afspraken niet tot stand komen, is continuïteit van zorg niet gegarandeerd. Dat risico bestaat ook als Gemeenteraden geen instemming geven aan de RTA’s. De TSJ benoemt in deze tussenrapportage de belangrijkste risico’s en geeft hierbij aanbevelingen, zodat de opdrachtgevers maatregelen kunnen nemen om de risico’s te beperken. Tenslotte heeft de TSJ zorgen bij het totstandkomingproces van de RTA’s in enkele regio’s. Met gerichte ondersteuning door het OTJ hoopt de TSJ dat ook deze regio’s uiterlijk 31 oktober een goed RTA zullen voorleggen.
5
Zie hierover de tweede rapportage van de TSJ, blz. 20
4 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
52 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
4.
Risico’s voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van de frictiekosten
In de gesprekken met de regio’s zijn risico’s besproken voor zorgcontinuïteit, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten. Veelal worden deze door de regio’s (en ook door aanbieders en BJZ’s) zelf in het totstandkomingproces ervaren. Sommige risico’s kunnen regio’s zelf moeilijk overzien. De TSJ signaleert deze risico’s omdat ze op korte termijn om actie vragen. In het eindrapport zal de TSJ uitvoeriger op risico’s voor continuïteit van zorg, continuïteit van zorginfrastructuur en beperking van frictiekosten ingaan. Onduidelijkheid over de gemeentelijke budgetten Kern van het RTA is een afspraak over budgetten voor continuering van zorg en van zorginstellingen (in de terminologie van de eisen die de opdrachtgevers aan de RTA’s stellen: ‘de infrastructuur’). Gemeenten moeten weten over welk deel van het budget, dat zij voor jeugdhulp krijgen, zij afspraken met aanbieders en BJZ’s moeten maken. Aanbieders en BJZ’s moeten weten welk budget zij nodig hebben om te kunnen toezeggen in 2015 hulp te blijven verlenen. Gemeenten geven aan dat hun budget voor 2015 niet vaststaat en dragen hiervoor verschillende redenen aan. Het budget, dat aan gemeenten in de meicirculaire 2013 bekend is gemaakt, is een voorlopig budget. Bekend is dat het Rijk deze budgetten ‘voorzichtig’ heeft berekend. Er is voorts bij gemeenten onhelderheid over het geheel van kortingen die in de budgetten van de meicirculaire zijn berekend. Deze onhelderheid wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat nog niet vast staat wat de afbakening van de ‘kern-AWBZ’ voor verstandelijk gehandicapten betekent. Voor het vaststellen van de benodigde financiële middelen voor de jeugd-GGZ hebben zorgverzekeraars, VWS en VNG Vektis een overzicht laten genereren per gemeente. Ook hierover bestaat onduidelijkheid. Om meer inzicht te krijgen in de benodigde budgetten per instelling en zorgvorm, hebben alle regio’s ‘uitvragen’ gedaan naar zorgaanbieders. De uitkomsten van deze de uitvraag, de Vektis-gegevens en de meicirculaire blijken in veel regio’s niet overeen te komen. In sommige gevallen (die ook de pers hebben bereikt) kan dat verschil tot 20 à 25 % van het budget op grond van de meicirculaire oplopen. Tenslotte is het inzicht in de financiële middelen voor het persoonsgebonden budget (PGB), dat op grond van de AWBZ wordt verstrekt, grotendeels onduidelijk. Van een andere orde, maar eveneens met mogelijk grote gevolgen voor de zorgcontinuïteit, is de vraag of gemeenten bereid zijn om instellingen die nu worden ‘voorgefinancierd’ ook vanaf 2015 te blijven ‘voorfinancieren’. Indien dit niet het geval is, kunnen deze instellingen te maken krijgen met een acuut financieringsprobleem. Het gevolg van deze onduidelijkheid is dat gemeenten onvoldoende zekerheid hebben om een voornemen voor budgetten vast te stellen. Daarom bouwen gemeenten nadrukkelijke ‘disclaimers’ in ten aanzien van de voorgenomen budgetten. Aanbieders en BJZ’s kunnen ten aanzien van de RTA’s uiterlijk 31 oktober a.s. dus geen klip en klaar standpunt over zorgcontinuïteit innemen. De TSJ ziet dat regio’s, aanbieders en BJZ’s begrip voor elkaar hebben dat ze in deze situatie geen garanties over budgetten per instelling en zorgvorm overeen kunnen komen. De intentie om tot afspraken te komen, is er zeker en de oplossing die zij kiezen, is veelal om maximale helderheid over percentuele kortingen en beschikbaar budget voor aanbieders te bieden in combinatie met procesafspraken om tot definitieve afspraken te komen. De TSJ begrijpt deze wijze van invulling van de RTA’s. Tegelijkertijd wijst de TSJ erop dat het ontbreken van helderheid en het ontbreken van gealloceerde budgetten het risico met zich mee brengt dat de afspraken in het RTA op een later moment moeten worden opengebroken. De TSJ wijst op dit punt naar haar aanbeveling in de tweede rapportage om “helderheid te bieden over de landelijke kaderstelling”.6 Vanuit zorgaanbieders en BJZ’s is veelal aangegeven dat helderheid in december 2013 noodzakelijk is om tijdig zekerheid te hebben voor het continueren
6
Zie de aanbeveling van de TSJ in haar tweede rapportage, blz. 21
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
5
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
53
van een gezonde bedrijfsvoering (in geval van afvloeiing van personeel kunnen instellingen bijvoorbeeld verplicht zijn om een sociaal plan op te stellen). De TSJ beveelt aan dat het Rijk uiterlijk 1 december 2013 zodanig beter inzicht in het budget voor gemeenten voor 2015 geeft, dat dit voldoende basis is voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s om concrete afspraken over zorgcontinuïteit te maken. Voor de problematiek van de ‘voorfinanciering’ beveelt de TSJ de opdrachtgevers aan om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en maatregelen te nemen om risico’s met betrekking tot continuering van de zorginfrastructuur weg te nemen.
Gebrekkige informatiepositie gemeenten Gemeenten geven aan dat hun informatiepositie veelal gebrekkig is. Uitzondering daarop is de provinciaal gefinancierde jeugdhulp, waarvoor hun informatiepositie wel op orde is. Sommige informatie bereikt hen niet. Hier wijst de TSJ in de eerste plaats op de positie van zorgverzekeraars. Op enkele positieve uitzonderingen na geven gemeenten aan dat zorgverzekeraars niet met hen in gesprek gaan over afspraken met betrekking tot het ontsluiten van inkoop- en marktkennis van de zorgverzekeraars. Enkele regio’s gaven voorts aan dat ook sommige zorgkantoren en aanbieders (met een groot marktaandeel) weigeren informatie te verstrekken. De TSJ merkt op dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en aanbieders geen partij bij de afspraak van de opdrachtgevers over RTA’s zijn en dat tot dusverre met hen evenmin een afspraak over ondersteuning van gemeenten is gemaakt.7 Ook geven gemeenten aan dat informatie die zij krijgen in veel gevallen onvolledig of niet inzichtelijk is. Zo is de wijze van registratie op grond van de AWBZ bijvoorbeeld zodanig dat dit (voor een deel) niet aansluit bij hun informatiebehoefte. Deze gebrekkige informatiepositie leidt tot onzekerheid over de te verwachte omvang van jeugdhulp in gemeenten en over de toekomstige organisatie van de inkoop van met name jeugd-GGZ. Deze onzekerheid uit zich ook op budgettair vlak, zoals hierboven is besproken. De TSJ herhaalt haar aanbeveling dat het Rijk in nauw overleg met de VNG voor 1 november 2013 afspraken met zorgverzekeraars maakt over de wijze waarop zorgverzekeraars gemeenten ondersteuning bieden bij de voorbereiding op hun nieuwe taken.
Onzekerheid inkoop jeugd-GGZ / positie zorgverzekeraars In de gesprekken met de regio’s is veelvuldig de vraag aan de orde gekomen naar de inkoop van jeugd-GGZ in 2015 en verdere jaren. Aanleiding hiervoor zijn de gesprekken die momenteel plaatsvinden tussen Zorgverzekeraars Nederland, VWS en de VNG over de optie dat de zorgverzekeraars nog een bepaalde periode in mandaat van gemeenten de zorginkoop voor jeugd-GGZ uitvoeren. Gemeenten realiseren zich terdege dat dit direct van invloed is op de afspraken die in de RTA’s moeten worden gemaakt en willen hierover zekerheid. Dit laat echter onverlet dat afspraken met zorgverzekeraars tot stand moeten komen over de wijze waarop in alle regio’s kennisoverdracht zal plaatsvinden tussen zorgverzekeraars en gemeenten, zoals de TSJ hierboven heeft aanbevolen. De TSJ beveelt aan dat Zorgverzekeraars Nederland, VWS en VNG voor 1 november 2013 aan regio’s helderheid bieden of zorgverzekeraars de inkoop van jeugd-GGZ vanaf 1 januari 2015 voor gemeenten uitvoeren.
7
Zie de aanbeveling van de TSJ in haar tweede rapportage, blz. 21
6 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
54 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Bovenregionale afspraken met aanbieders De meeste aanbieders hebben te maken met verschillende regio’s waar het afspraken over continuïteit van zorg en van infrastructuur betreft. De opdrachtgevers gaan ervan uit dat aanbieders de voorgenomen budgetten van gemeenten “bij elkaar optellen” om te kunnen bepalen of zij hulp aan jeugdigen in 2015 kunnen continueren. Hetzelfde geldt voor de frictiekosten die de aanbieders en BJZ’s moeten opgeven. De gesprekken met regio’s tonen de TSJ een divers beeld aan uitgangspunten voor het opstellen van RTA’s. Dat beeld wordt door aanbieders en BJZ’s bevestigd. Het gevolg is dat aanbieders en BJZ’s te maken hebben met uiteenlopende afspraken en rekensommen die lastig “op te tellen” zijn. Een tweede knelpunt dat aanbieders en BJZ’s tegenkomen, is dat zij niet in alle regio’s, waaruit hun cliënten nu afkomstig zijn, aan tafel zitten om afspraken met gemeenten te maken. Soms komt dat omdat het volume per regio van zorgaanbieders, die met veel regio’s te maken hebben, klein is; soms omdat gemeenten alleen met de grotere aanbieders over het RTA spreken. De TSJ constateert dat regio’s onderling op dit punt voor lang niet alle RTA’s contacten hebben en het afstemproces voornamelijk als een probleem van de zorgaanbieders zien. De TSJ beveelt aan dat de opdrachtgevers voor 1 december 2013 in beeld brengen bij welke aanbieders zich problemen met betrekking tot bovenregionale afstemming voordoen, die de zorgcontinuïteit kunnen belemmeren en afspraken maken over hoe deze aanbieders goede aansluiting op de afspraken in de RTA’s krijgen.
BJZ In de systematiek van de RTA’s hebben de opdrachtgevers BJZ’s gelijkgesteld aan zorgaanbieders en daarmee als een aanbieder waarmee in het kader van de RTA’s afspraken gemaakt moeten worden. De BJZ’s zijn in alle regio’s betrokken bij de transitie en transformatie en hebben ook duidelijk dat zij tot 1 januari 2015 voor de volle 100 % verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van hun huidige wettelijke taken. De TSJ heeft van veel BJZ’s begrepen dat zij in hun omvang al maatregelen genomen hebben met het oog op de ontwikkelingen naar 2015 toe. Alle BJZ’s bereiden zich voor op het traject om als ‘gecertificeerde instelling’ verder te gaan. Sommige BJZ’s willen ook de organisatie zijn waar het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) wordt ondergebracht. Uit de gesprekken met regio’s blijkt dat de regio’s of hebben besloten dat zij met BJZ’s als ‘gecertificeerde instelling’ willen ‘doorgaan’ (soms samen met een andere instelling) of hebben besloten dat BJZ één van de ‘gecertificeerde instellingen’ zal worden. De TSJ constateert vanuit de gesprekken die zij met regio’s voert en de informatie die zij van BJZ’s heeft gekregen, dat de relatie tussen BJZ’s en gemeenten veelal gekenmerkt wordt door onduidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s. Dit heeft vooral te maken met de toegangtaken rondom ‘vrijwillige hulp’ die BJZ nu verricht en die gemeenten veelal ondergebracht willen zien in sociale teams, CJG’s, wijkteams e.d. Sommige gemeenten en enkele regio’s kennen al wel afspraken over hoe men wil omgaan met vooral het personeel van BJZ’s dat op dit moment deze taken uitvoert. De TSJ constateert echter bovenal dat in gesprekken tussen gemeenten en BJZ’s (zo die al hierover gaan) gemeenten om diverse redenen afhoudend zijn om nu afspraken te maken over overname van personeel van BJZ’s. De TSJ wijst op de specifieke en omvangrijke veranderopgave van BJZ’s die noopt tot spoedige helderheid over hun toekomstige positie in relatie tot de regio’s. De TSJ heeft uiteraard ook kennisgenomen van de open brief die de directeur van BJZ Noord-Holland aan haar heeft gestuurd en die ook voor deze problematiek aandacht vraagt. Deze situatie kent volgens de TSJ drie risico’s. In de eerste plaats zullen BJZ’s op 1 januari 2015 een substantiële verkleining van hun organisatie moeten accommoderen. Dit levert al voor 2014 een risico op omdat BJZ’s hun wettelijke taken tot 1 januari 2015 voor de volle 100 % moeten uitvoeren. Er kan nauwelijks geanticipeerd worden op afvloeiing van personeel en gebouwen, terwijl personeel ongetwijfeld al ander werk zal willen zoeken. Om in 2015 een grote organisatorische wijziging door te kunnen voeren, moeten BJZ’s al heel snel (BJZ’s geven aan december 2013) besluiten nemen met het oog op hun toekomstige bedrijfsvoering. De TSJ ziet hierbij het tweede risico op het ontstaan (en niet kunnen beperken) van aanzienlijke frictiekosten. Het derde risico betreft de omvorming van de BJZ’s tot ‘gecertificeerde instelling’. Deze vormen een noodzakelijke schakel in de jeugdbescherming en jeugdreclassering. BJZ’s mogen door de genoemde ingrepen in hun organisatie niet gehinderd worden om zich tot ‘gecer-
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
7
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
55
tificeerde instelling’ om te vormen, willen gemeenten vanaf 1 januari 2015 in staat zijn om hierover afspraken te maken. Indien over de toekomstige positie van de BJZ’s geen afspraken gemaakt kunnen worden in de RTA’s, kan dat zware gevolgen hebben voor de continuïteit van taken op het terrein van jeugdbescherming en jeugdreclassering. De TSJ beveelt de regio’s aan om uiterlijk in december 2013 de BJZ’s de benodigde duidelijkheid te bieden over de wijze waarop de verschillende functies van de BJZ’s vanaf 1 januari 2015 uitgevoerd willen zien. De TSJ beveelt aan dat de Staatssecretaris van VWS vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid voor het slagen van de decentralisatie jeugd de regie neemt om de benodigde duidelijkheid over de toekomstige positie van BJZ’s tussen regio’s, provincies en BJZ’s te bevorderen.
Frictiekosten Naast het waarborgen van zorgcontinuïteit en zorginfrastructuur kent de opdracht tot het opstellen van de RTA’s de inventarisatie en beperking van frictiekosten als derde kernelement. De TSJ constateert dat de opdracht voor het inventariseren van de frictiekosten bij de aanbieders ligt. De handreiking8 die de VNG heeft laten ontwikkelen geeft overigens op dit punt uitvoerige voorstellen voor berekening en beoordeling. Het blijft echter onduidelijk wat in het kader van de RTA’s als frictiekosten wordt gezien. Het onderscheid in sectoren op grond van hun huidige financiering lijkt (ook juridisch) relevant. In ieder geval lijken frictiekosten op te treden bij instellingen die nu (deels) door de provincies of door het Rijk gefinancierd worden. De TSJ wijst bijvoorbeeld op de BJZ’s, die hierboven zijn besproken. Uit de gesprekken met aanbieders en BJZ’s constateert de TSJ dat frictiekosten grotendeels betrekking hebben op afvloeiing van overtollig personeel en afstoting van gebouwen door het opzeggen van huurcontracten of verkoop van vastgoed. Uit de gesprekken met de regio’s blijkt dat de meeste regio’s op dit moment nog geen goed beeld hebben van de door aanbieders en BJZ’s opgegeven frictiekosten en dat zij – vaak door middel van een extra uitvraag – de komende weken hierover meer duidelijkheid willen verkrijgen ten behoeve van de RTA’s. In de gesprekken gaven gemeenten vrijwel zonder uitzondering aan wel de maatschappelijke verantwoordelijkheid te voelen voor het beperken van de frictiekosten bij aanbieders van jeugdhulp, maar niet verantwoordelijk te zijn voor eventuele financiële compensatie van frictiekosten die rechtstreeks terug te voeren zijn op een besluit van het Rijk om te decentraliseren. Aanbieders wijzen op de onduidelijkheid met betrekking tot budgetten en afname van hulp, zoals die hierboven is beschreven. Zij kunnen hierdoor niet bepalen welk deel van hun personeel niet meer nodig is vanaf 1 januari 2015 en welke soort huisvesting wel of niet meer nodig is. Aanbieders waarmee de TSJ heeft gesproken, geven aan dat zij verwachten een afname van personeel tot 15 % (of meer in meerjarige arrangementen) te kunnen accommoderen door deze frictiekosten binnen hun bedrijfsvoering op te vangen. Voor hun vastgoed ligt dat moeilijker. Dat is afhankelijk van de vraag of hun vastgoed eigendom is of dat hiervoor langdurige of korte huurcontracten zijn aangegaan. Aanbieders kunnen echter pas een goed beeld van hun frictiekosten geven als ze van alle regio’s waar ze werken duidelijkheid hebben omtrent de budgetten (zie hierboven). De TSJ constateert dat de RTA’s waarschijnlijk een indicatie zullen opleveren van frictiekosten die kunnen optreden, maar dat de hoogte van de frictiekosten pas kan worden bepaald als gemeenten en aanbieders in staat zijn om in de nadere uitwerking van de RTA’s tot duidelijke budgetafspraken te komen. Dit zal voor veel aanbieders wel betekenen dat frictiekosten hoger worden, omdat de tijd om ze te beperken korter zal zijn. Desalniettemin zal het totaalbedrag aan frictiekosten bij de opdrachtgevers op tafel worden gelegd om over vaststelling en financiering ervan afspraken te maken. De TSJ ziet het uitblijven van duidelijkheid hierover als een risico voor de totstandkoming van afspraken over de continuïteit van hulp. Daarbij constateert de TSJ dat zorgaanbieders aangeven dat met meerjarige afspraken (en dus meerjarige RTA’s) de frictiekosten op te vangen zijn. De TSJ herhaalt de aanbeveling aan de opdrachtgevers om tot een bestuurlijke afspraak te komen om frictiekosten te berekenen en om tot een aanvaardbare wijze van financiering te komen.
8
http://www.vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/decentralisatie-jeugdzorg/publicaties/handreiking-regionale-transitiearrangementen-jeugd
8 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
56 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
5.
Succesfactoren
De RTA’s vormen een belangrijke mijlpaal in het decentralisatieproces. Met de RTA’s wordt beoogd de basis te leggen voor een ‘zachte landing’ van de transitie en een impuls aan de transformatie te geven. De RTA’s zijn echter ook een tussenstap in het decentralisatieproces. De TSJ kijkt daarom ook hoe de RTA’s een rol vervullen in het geheel van stappen, die moeten worden gezet op weg naar 1 januari 2015. Daarbij constateert de TSJ dat sommige regio’s meer dan andere voortvarend het proces voor het opstellen van een RTA zijn ingegaan. Aan deze voortvarendheid blijken enkele steeds terugkerende omstandigheden ten grondslag lagen. Deze kunnen daarom ‘succesfactoren’ genoemd worden. De TSJ noemt ze hier omdat ze niet alleen voor de totstandkoming van de RTA’s, maar ook voor de vervolgstappen in het decentralisatieproces belangrijk zijn. Meerjarigheid afspraken Wanneer een RTA afspraken tussen gemeenten, aanbieders, BJZ’s en huidige financiers betreft in de jaren 2014, 2015 en 2016, dan vormt het RTA een stevige samenwerkingsbasis voor gemeenten, aanbieders en BJZ’s. Niet alleen spreekt hier vertrouwen in elkaars positie uit, maar ook biedt het partners de mogelijkheid afspraken te maken over kennisoverdracht, transformatie en zorgcontinuïteit. Aanbieders kunnen hiermee op een verantwoorde wijze invulling te geven aan hun taakstelling en daarmee de frictiekosten beperken: men weet waar men aan toe is voor de komende jaren. Koppeling van transformatie en transitie Wanneer de afspraken de nieuwe manier van werken (de transformatie) betreffen, ondersteunt dit eveneens de samenwerking tussen aanbieders, BJZ’s en gemeenten. Aanbieders en BJZ’s kunnen anticiperen op een nieuwe werkwijze en met gemeenten kunnen zij zorgen voor een geleidelijke overgang naar een nieuw aanbod van jeugdhulp. Van de zijde van zorgaanbieders en BJZ’s is ook aangegeven dat juist afspraken over transformatie hen in staat stellen op een verantwoorde wijze invulling te geven aan de taakstelling, die het gevolg is van een verwachte vermindering van het zorgvolume in de komende jaren op grond van bezuinigingen en transformatie van het jeugdstelsel. Duidelijkheid over de rol van gemeente als opdrachtgever en regisseur van transitie en transformatie Indien de gemeente zijn rol als opdrachtgever (in een situatie waarin nog veel onzekerheid over de decentralisatie jeugd bestaat) goed oppakt door te zorgen voor het in huis hebben van expertise, het inrichten van de eigen organisatie, het maken van verbindingen met beleidsterreinen als onderwijs en het onderhouden van een goede relatie met aanbieders, kunnen realistische afspraken met aanbieders en BJZ’s worden gemaakt. Gemeenten moeten, als goede opdrachtgevers, in staat zijn hun visie een concrete vertaling te geven en de mogelijkheden en onmogelijkheden van de opdrachtnemers hierbij in acht nemen. Duidelijkheid procesafspraken tussen gemeenten, huidige aanbieders en BJZ’s Alle partijen zien de beperkingen van het tijdpad om de RTA’s tot stand te brengen en de onduidelijkheid van met name het budgettaire kader voor gemeenten. Vrijwel alle regio’s hebben in de gesprekken met de TSJ aangegeven dat zij in de RTA’s procesafspraken met partners maken om op een later moment definitieve afspraken over budgetten en zorgcontinuïteit te maken. Hoe beter deze procesafspraken, des te groter is de kans dat op een later tijdstip definitieve afspraken over zorgcontinuïteit gerealiseerd worden. Goede informatiepositie gemeenten Daar waar gemeenten al voor de zomer veel energie gestoken hebben in het verkrijgen van accurate en relevante informatie over de nieuwe taken, plukken zij daar nu de vruchten van. Deze gemeenten zijn beter in staat de budgettaire consequenties te overzien en concrete afspraken met aanbieders en BJZ’s te maken.
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen -
9
Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindrapportage beoordeling transitiearrangementen -
57
Vertrouwen Wat tenslotte met de totstandkoming van de RTA’s duidelijk is geworden, is dat samenwerking tussen gemeenten, aanbieders en BJZ’s op grond van gemeenschappelijke uitgangspunten leidt tot een intensivering van de relatie en onderling vertrouwen. Zo wordt begrip voor elkaars positie, mogelijkheden en onmogelijkheden gekweekt. Dit is nodig om met elkaar in een situatie met nog veel onzekerheden het hoofd te bieden aan de komende veranderingen in het jeugdstelsel. Deze factoren kunnen met het verwoorden in deze tussenrapportage niet meer in de RTA’s worden gerealiseerd of verbeterd. Ze bieden gemeenten wel houvast in het verdere proces. Naast het opbouwen van ‘vertrouwen’ als een basisvoorwaarde, dienen gemeenten te investeren in ‘goed opdrachtgeverschap’, in de verbinding tussen transitie en transformatie, in een goede informatiepositie en in duidelijke, meerjarige procesafspraken welke stappen wanneer gezet worden.
6.
Consequenties voor de beoordeling van de RTA’s
Het algemene beeld van de totstandkoming van de RTA’s is positief, in de zin dat gemeenten, BJZ’s en zorgaanbieders veelal tot afspraken willen en kunnen komen over continuering van zorg en van infrastructuur en over beperking van frictiekosten. Voor de beoordeling van de RTA’s hebben de opdrachtgevers Rijk, VNG en IPO eisen aan de RTA’s gesteld. Deze gaan uit van concrete afspraken tussen gemeenten, aanbieders, BJZ’s en huidige financiers. De TSJ constateert op basis van de gesprekken met de regio’s dat zij bij het opstellen van de RTA’s dit beoogde niveau van concreetheid redelijkerwijs niet kunnen bereiken. Dit komt veelal door omstandigheden die de regio’s zelf niet of moeilijk kunnen beïnvloeden. De TSJ verwacht daarom niet dat de RTA’s op 31 oktober 2013 aan alle eisen van de opdrachtgevers kunnen voldoen. De vraag waarvoor de TSJ zich dus nu gesteld ziet voor de beoordeling van de RTA’s begin november, is hoe de RTA’s kunnen worden gekwalificeerd in het licht van de doelstellingen van de RTA’s (continuïteit van zorg, behoud zorginfrastructuur en beperking frictiekosten). Daar waar de TSJ het beeld heeft dat er sprake is van risico’s voor het behalen van de doelstellingen van de RTA’s, zal zij deze risico’s duidelijk aangeven. De TSJ zal overeenkomstig haar opdracht een oordeel geven over de RTA’s. Hierbij zal terdege meewegen of de regio het proces in kaart heeft gebracht om wel de gewenste duidelijkheid te kunnen geven, of en welke mijlpalen daarbij zijn geformuleerd en of de regio bijvoorbeeld de risico’s in beeld heeft.
7.
Vooruitblik eindrapport In haar brief d.d. 8 juli heeft de TSJ aan de Staatssecretaris van VWS gemeld dat “de beoordeling van de RTA en de rapportage aan de opdrachtgevers” in de eerste twee weken van november plaatsvindt. De TSJ streeft ernaar 15 november a.s. haar eindrapport gereed te hebben. Daartoe zullen op 30 en 31 oktober en op 4 november a.s. wederom gesprekken met de regio’s plaatsvinden. In de voorbereiding hierop voert de TSJ diverse gesprekken met veldpartijen. In het eindrapport zal de TSJ wel haar oordeel geven over de RTA’s. Daarbij zal zij uitvoeriger ingaan op de risico’s voor de zorgcontinuïteit, de continuïteit van infrastructuur en de beperking van frictiekosten. Ook zal zij ingaan op diverse aspecten die al wel in de gesprekken met de regio’s aan bod zijn gekomen, maar die buiten het bestek van deze tussenrapportage blijven. Tenslotte zal zij uitvoeriger dan in dit tussenrapport haar werkzaamheden verantwoorden.
10 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Tussenrapportage regionale transitiearrangementen
58 - Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd - Eindnrapportage beoordeling transitiearrangementen
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Aan de bestuurders van de 41 regionale samenwerkingsverbanden van gemeenten
Directoraat Generaal Volksgezondheid Directie Jeugd Bezoekadres: Rijnstraat 50 2515 XP Den Haag T 070 340 79 11 F 070 340 78 34 www.rijksoverheid.nI Inlichtingen bij S. van Eerden (Senior) Beleidsmedewerker M +31(0)6-11797012
[email protected]
Datum Betreft
Aanvullende afspraken tussen gemeentelijke regio’s en Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen op basis van de Regionale Transitiearrangementen
Aanleiding De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) heeft op 12 november 2013 haar advies uitgebracht over de 41 ingediende regionale transitiearrangementen (RTA’s). Er was afgesproken dat in alle 41 regio’s op 31 oktober 2013 een arrangement tussen samenwerkende gemeenten en de aanbieders lag, waarin zou worden aangegeven hoe deze partijen: De continuïteit van zorg! jeugdbescherming en jeugdreclassering realiseren; De hiervoor benodigde infrastructuur realiseren; De frictiekosten beperken.
Kenmerk 174275 Zaaknr 113788
Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.
-
-
-
Met de RTA’s is een belangrijke stap in het transitieproces richting 2015 gezet. De TSJ heeft echter geconstateerd dat er onvoldoende concrete afspraken zijn maakt tussen de regio’s en de Bureaus Jeugdzorg (BJZ’s). Uit zowel het rapport van de TSJ als de bevindingen van het Ondersteuningsprogramma Transitie Jeugd (OTJ) in de regio’s volgt dat voor de continuïteit van de taken van de BJZ’s specifieke aandacht nodig is en meer duidelijkheid moet komen voor BJZ’s op de organisatorische consequenties, schaal en bedrijfsmatige aspecten van de transitie. Dit geldt tevens voor de functies jeugdbescherming en jeugdreclassering van de Landelijk Werkende Instellingen (LWI’s). Indien deze duidelijkheid niet snel komt, houdt dit risico’s in voor het bieden van continuiteit van de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering in 2015 en voor het behoud van deskundigheid en een goede infrastructuur van gecertificeerde instellingen. De brieven die vanuit de provincies, stadsregio’s en Jeugdzorg Nederland aan het Rijk zijn gericht onderstrepen de noodzaak van concretere afspraken op korte termijn. Dit is voor alle partijen zowel gemeenten, BJZ’s en LWI’s als het Rijk- van belang. -
Aanvullende afspraken In navolging van het advies van de TSJ onderneemt het Rijk, in nauw overleg met de VNG en het IPO, de volgende stappen: 1) Inventarisatie van de huidige situatie van de BJZ’s en de LWI’s; 2) Confrontatie inventarisatie met de afspraken in de RTA’s; 3) Gerichte vervolgafspraak per regio. Maatwerkaanpak per BJZ en LWI; 4) Transitieplan per BJZ en LWI. Met de eerste stap, de inmiddels bijna afgeronde inventarisatie, wordt duidelijk wat het totaalbeeld is en een beeld per BJZ en LWI gegeven over hoeveel
Pagina 1 van 3
middelen en FTE er per BJZ en LWI (voor de functies jeugdbescherming en jeugdreclassering) worden ingezet per functie:
Directoraat Generaal Volksgezondheid Directie Jeugd
-
-
-
-
-
De Toegangsfuncties, uitgesplitst in de onderdelen: • Toegang/Indicaties; • Zorgmeldingen; • Casemanagement drang; • Toeleiding jeugdzorg plus; • Crisisteam; AMK; Jeugdbescherming; Jeugdreclassering; De kennis/opleidingsfunctie.
Kenmerk 174275 Zaaknr 113788-J
Dit is van belang om scherp te hebben, aangezien opnieuw bekeken moet worden hoe en waar de bovenstaande functies worden gepositioneerd. Aangezien de LWI’s voor hun zorgaanbod vergelijkbaar zijn met de bovenregionale aanbieders, lopen zij voor dat deel mee in een apart traject voor bovenregionale aanbieders. Voor de functies jeugdbescherming en jeugdreclassering zijn zij echter onderdeel van het traject voor de B]Z’s. Vandaar dat de regio’s ook met hen afspraken dienen te maken, zodat ook de LWI’s op korte termijn de benodigde duidelijkheid krijgen. De tweede stap wordt met de onderhavige brief in gang gezet. Het is nodig dat in elke regio op korte termijn duidelijkheid komt over de reorganisatieopgave voor de BJZ’s en de LWI’s. Belangrijke aspecten hierbij zijn: Hoeveel FTE van de betreffende BJZ en LWI wordt in 2015 gecontinueerd (per hierboven genoemde functie)? Wil de regio deze FTE bij de betreffende BJZ en LWI (toekomstig gecertificeer de instelling) continueren? Met hoeveel FTE moeten de functies van de betreffende BJZ en LWI worden afgebouwd in 2015 (per hierboven genoemde functie)? In hoeverre neemt de regio frictiekosten van de BJZ en LWI over (ten opzichte van het totaal per onderstaande categorie): • huisvesting; • personeel bij de uitvoering van de huidige jeugdzorg; • overheadpersoneel. Welke richtprijzen en financieringsconstructie wil de regio gaan hanteren voor de gecertificeerde instelling? Wat zijn op basis van deze afspraken de financieel-economische verwachtin gen van de betreffende BJZ en LWI voor het jaar 2014, 2015 en verder?
-
-
-
-
-
-
Het doel is om per BJZ en LWI inzichtelijk te krijgen rond welke functies per regio afspraken zijn gemaakt, over welke taken en onderdelen nog onduidelijkheid bestaat en welke onderdelen naar verwachting niet worden gecontinueerd. Dit leidt vervolgens tot een gerichte vervolgaanpak met een transitieplan per BJZ en LWI in 2014. Gezien de noodzaak voor BJZ’s en LWI’s om op korte termijn meer duidelijkheid te hebben, willen wij de regio’s en de BJZ’s en de LWI’s vragen om snel met elkaar in gesprek te treden en uiterlilk 16 december 2013 te komen tot nadere afspraken. Het ligt voor de hand om deze gesprekken te voeren aan de hand van een inventarisatie, waarin verschillende functies worden onderscheiden. Vanuit het Rijk komen we bij u langs om deze gesprekken te faciliteren. Bij het voeren van deze Pagina 2 van 3
gesprekken wordt u ondersteund door het Ondersteuningsprogramma Transitiearrangementen Jeugd (OTJ), dat is ingesteld door de VNG en het Rijk. Op korte termijn vindt er een bestuurlijk overleg plaats tussen het Rijk, de VNG, het IPO, Jeugdzorg Nederland en de directeuren van de BJZ’s en de LWI’s over deze afspraken en de planning voor de komende periode.
Directoraat Generaal Volksgezondheid Directie Jeugd Kenmerk 174275 Zaaknr 113788-J
Om landelijk inzicht in de gemaakte afspraken te krijgen, is het verzoek om een afschrift van de gezamenlijke afspraken tussen de regio’s, de BJZ’s en de LWI’s binnen de hierboven genoemde termijn per e-mail sturen naar 3dieugd©vng.nl of per post naar:
Ondersteuningsprogramma Transitie Jeugd, Helpdesk Transitiearrangementen Vereniging van Nederlandse Gemeenten Postbus 30435 2500 GK Den Haag Voor vragen is het OTJ te bereiken via het hierboven genoemde e-mailadres of het volgende telefoonnummer: 070-373 84 63. Een afschrift van deze brief wordt naar de gedeputeerden van de provincies gestuurd. Zij worden ook uitgenodigd voor de gesprekken in de regio’s. Ten slotte willen wij u er op wijzen dat er —naast de gesprekken over de functies van de BJZ’s en de LWI’s- in de maanden december en januari ‘werkateliers’ plaatsvinden over jeugdbescherming en jeugdreclassering, die door het Transitiebureau worden georganiseerd voor gemeenten en instellingen. Daarbij zullen ook de positie en taken van de BJZ’s en de LWI’s aan bod komen. Hoogachtend, de staatssecretaris vag)Jeiligheid en Justitie,
mr. F. Teeven MPM
de staatssecretaris van Volksgezondheid, lzijnenSoft
drs. M.J. van Rijn
Pagina 3 van 3
Samenwerkingsverband Regio
Keizer Karei V Singel 8 Postbus 985
Eindhoven
5600 AZ Eindhoven Tel: 040 2594594 E-mall:
[email protected] Internet: www.sre.nl KvK: 17245531
Aan ondersteuningsprogramma Transitie Jeugd Helpdesk Transitiearrangementen Vereniging Nededandse Gemeenten Postbus 30435 2500 G K D E N H A A G
Bankrek.nr.: 67.89.12.084 Iban: NLOS INGB 0678 9120 84
VERZONDEN uw kenmerk
uw brief van 22-11-2013
onderwerp
ons kenmerk 34773\SJAV\ZA
1 3 0EC,2013 datum 13 december 2013
e-mailadres
Aanvullende afspraken tussen gemeentelijke regio's en Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen op basis van de Regionale Transitiearrangementen. Door: Regio Zuidoost-Brabant
Geachte heer, mevrouw, In antwoord op de brief van de staatssecretadssen Teeven en Van Rijn (kenmerk 174275, zaaknr 113788) antwoord ik namens de regio Zuidoost-Brabant op de vragen omtrent de afspraken met Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen (LWI) op basis van de Regionale Transitiearrangementen. Vooraf Om verschillende redenen kunnen we als gemeente Zuidoost Brabant nog maar beperkt op de gestelde vragen ingaan. Dit is omdat; - er nog onduidelijkheid is over de budgetten die beschikbaar zijn per gemeente; - er nog gegevens ontbreken over het volume van ondediggende zorgvormen van BJZ; - het besluitvormingstraject in de 21 gemeenten nog niet is afgerond. Hieronder worden de vragen een voor een beantwoord, op basis van het regionale ambtelijk advies. Het voornemen is om de bestuudijke besluitvorming in de 21 gemeenten voor 1 februan 2014 af te ronden. Dan kan meer duidelijkheid gegeven worden aan zowel het ministerie, de provincie als aan Bureau Jeugdzorg. Ambtelijk advies Eerder is in Zuidoost Brabant het stuk 21 voor de jeugd bestuuriijk vastgesteld. Dit is reeds in uw bezit en te downloaden op www.sre.nl/proiecten/transitie-jeugd. Dit is de basis voor het ambtelijk advies.
Samenwerkingsverband Regio
Eindhoven
Het ambtelijk advies is om Jeugdbescherming, jeugdreclassering, A M H K en crisisdienst aan te bieden vanuit bijvoorbeeld een holding/gecertificeerde instelling met daaronder 2 losse entiteiten: -
Jeugdbescherming en jeugdreclassering (voor alle doelgroepen jeugd dus ook licht verstandelijk gehandicapt). A M H K en crisisdienst (voor jeugdigen en zaken huiselijk geweld).
Beide onderdelen functioneren redelijk zelfstandig van elkaar en treden niet als geheel naar buiten (eigen beeldmerk, telefoon/ingang etc), maar maken gebruik van een gezamenlijke backoffice (p&o, juridische en medische expertise etc). 1. Hoeveel FTE van de betreffende BJZ en LWI wordt In 2015 gecontinueerd
(per genoemde functie) ?
De regio Zuidoost Brabant heeft hierover nog geen besluit genomen. Het ambtelijk advies is om de functies crisisteam, A M H K , jeugdbescherming en jeugdreclassering in één organisatie (gecertificeerde instelling) af te nemen. Hierbij wordt geadviseerd dit voor twee jaar uit te laten voeren door het huidige B J Z (in een andere organisatievorm) met een onderaannemerschap van de W S G (deel J B / J R ) . De functies van toegang zal iedere subregio binnen Zuidoost Brabant zelf organiseren middels generalistenteams. Deze vervalt binnen de huidige B J Z en W S G . Om voldoende expertise in deze generalistenteams te krijgen, kunnen ook de mensen die nu B J Z werken, al in 2014 in de subregio's solliciteren. 2. Wil de regio deze FTE bij de betreffende BJZ en LWI (toekomstig gecedificeerde
instelling)
continueren?
De gemeenten nemen gedurende 2015 en 2016 deze activiteiten bij deze nieuwe organisatie af. Het ambtelijk advies is om deze organisatie voor de eerste twee jaren uit te laten voeren door het huidige B J Z met inbegrip van het personeel van William Schrikkergroep (als onderaannemer), met daarbij vooropgestelde kwaliteitseisen en transformatiedoelstellingen. 3. Met hoeveel FTE moeten de functies van de betreffende BJZ en LWI worden afgebouwd in 2015 (per genoemde
functie)?
Hier kan nog geen antwoord op gegeven worden. Wij streven ernaar om voor 1 februari een bestuurlijk besluit te nemen over het af te bouwen percentage van de functies van B J Z . Deze korting komt dan vood uit de noodzakelijke reductie als gevolg van landelijke kodingen en de nieuwe werkwijze, waarbij een generalist onderdelen van de taken van J B / J R en A M H K gaat uitvoeren. De functies uit de toegang kunnen per 2015 door de generalistenteam worden overgenomen waar medewerkers van B J Z mogelijk een nieuwe functie kunnen bekleden. De functies A M K , spoedeisende zorg, jeugdbescherming en Jeugdreclassering krijgen een rol in de nieuwe organisatie. 4. In hoeverre neemt de regio de frictiekosten van de BJZ en LWI over (ten opzichte van het totaal per onderstaande
categorie):
huisvesting personeel bij de uitvoenng van de huidige
jeugdzorg
overheadpersoneel Zoals eerder ook gecommuniceerd naar het ministerie neemt de regio Zuidoost Brabant de frictiekosten van B J Z Noord-Brabant en de LWI niet over. In het overleg (van 9 december 2013) van de zeven grootste Brabantse gemeenten, provincie en Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, heeft B J Z aangegeven dat zij een aanbod zullen uitbrengen per Brabantse regio hoe de organisatie er voor de gewenste functies voor die regio uit kan zien.
34773\SJA\AZA\-2
Samenwerkingsverband Regio
Eindhoven
Hierin zal ook een vertaling van huisvesting, personeel en overhead komen. Wij vragen aan B J Z om voor 1 februan dit aanbod aan te leveren, in ovedeg met de huidige aanbieders van J B , J R , A M K , S H G en crisisdienst. Voor 20 december zal Bureau Jeugdzorg een toelichting hierop van de gemeenten in Zuidoost Brabant krijgen. 5. Welke richtprijzen en financieringsconstructie
wil de regio gaan hanteren voor de
gecedificeerde
instelling? Richtprijzen zijn nog niet afgesproken. In 21 voor de jeugd is bestuudijk afgesproken dat Jeugdbescherming en jeugdreclassering op trajectbasis gefinancierd wordt. Prijs en productafspraken worden op regionaal niveau gemaakt. Per gemeente wordt het aantal af te nemen trajecten bepaald. Het A M H K en de crisisdienst zal regionaal in stand gehouden worden en hiervoor zullen regionaal volumeafspraken gemaakt worden, waarbij iedere gemeente naar verhouding betaalt. 6. Wat zijn op basis van deze afspraken de financieei-economische
verwachtingen
van de betreffende
BJZ
en LWI voor het jaar 2014, 2015 en verder? Voor 2014 blijft de provincie verantwoordelijk voor de financiering. Voor 2015 stopt in principe de volledige opdracht voor B J Z en de LWI, waarbij de functies crisis, A M H K en J B / J R in een nieuwe organisatie hun plek krijgen.
Jasper Ragetlie, wethouder Deurne en bestuurlijk trekker traject transitie jeugd Zuidoost-Brabant namens de 21 gemeenten in de regio Zuidoost-Brabant.
i.a.a. : Staatssecretarissen mr. F. Teeven en drs. M.J. van Rijn. Wethouders Jeugd van de 2 1 - S R E gemeenten.
34773\SJAV\ZA\-3
Bijlage: Hoofdlijnen Regionaal Transitie Arrangement Zuidoost-Brabant
Inleiding Op dit moment zijn nog diverse partijen verantwoordelijk voor de ondersteuning en hulp aan jeugdigen. Met de transitie jeugdzorg worden al deze taken gedecentraliseerd naar gemeenten. De concept-Jeugdwet geeft de gemeenten de vrijheid om het jeugddomein zo in te richten dat passende hulp snel, adequaat en nabij beschikbaar is. Een van de daarbij behorende verantwoordelijkheden is het in de wet geborgde overgangsrecht voor cliënten die op 31 december 2014 in een zorgtraject zitten of op de wachtlijst staan voor geïndiceerde zorg. Met het Regionaal Transitiearrangement (RTA) geven de 21 gemeenten van de regio Zuidoost-Brabant inzicht in hoe zij dit overgangsrecht inrichten. Dit RTA is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen om bepaalde budgetten te alloceren om de continuïteit van zorg te borgen. Doelstelling Het overgangsrecht, dat de gemeenten dit RTA inrichten, betreft de cliënten die op 31-12-2014 in een zorgtraject zitten of op de wachtlijst staan. Er worden drie doelstellingen beoogd met het RTA: - continuïteit van zorg voor zittende en wachtlijstcliënten per 31-12-2014; - het realiseren van de hiervoor benodigde infrastructuur; - het beperken van de frictiekosten als gevolg van de transitie. Regionaal Transitie Arrangement Voor de transitie jeugdzorg is 2015 een overgangsjaar. Dit RTA heeft uitsluitend betrekking op dit overgangsjaar 2015. Niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen Het RTA is een niet vrijblijvend bestuurlijk voornemen van 21 gemeenten in de regio ZuidoostBrabant, om bepaalde budgetten te alloceren om de continuïteit van zorg te borgen, op basis van de huidig beschikbare informatie. Dit arrangement bevat geen inkoopafspraken met zorgaanbieders. Tijdens de voorbereiding van het RTA wordt duidelijk dat er in de regio Zuidoost Brabant een discrepantie zit tussen het in de meicirculaire gepubliceerde beschikbare budget 2015 en de huidige regionale budgetten jeugdzorg (peildatum 2012). Deze conclusie sluit aan op reactie van de VNG op het ‘conceptrapport Rekenkamer toets macrobudget decentralisatie jeugdzorg’. Hierin wordt aangegeven dat de feitelijke Rijkskorting hoger is dan de gecommuniceerde van 4%. Landelijke bezuinigingen op de AWBZ en PGB’s zorgen voor een cumulatie van bezuinigingen op het jeugddomein. Het transitiearrangement Zuidoost-Brabant is een bestuurlijk voornemen om in gezamenlijkheid te werken aan een groot aantal inhoudelijke en organisatorische verbeteringen en besparingen. Gemeenten zijn hierbij niet verantwoordelijk voor het oplossen en/of compenseren van frictiekosten, die mogelijk gepaard gaan met de transitie Jeugdzorg.
Het uitgangspunt voor gemeenten is om de nieuwe taken binnen de feitelijke rijksbudgetten uit te voeren. Het RTA: zorgcontinuïteit Met het RTA wordt een voorgenomen budgetverdeling gegeven van de budgetten voor de transitie jeugdzorg. Basis voor de verdeling is het budget 2012, het budget dat het Rijk hanteert als basis voor de berekeningen van het budget in 2015. De voorgenomen verdeling voor 2015 is als volgt: Basis is budget 2012 =
Opgelegde Rijkskorting
4%
100%
Transformatiebijdrage (extra korting op het
6%
voor instellingen beschikbare budget. Gemeenten houden deze bijdrage zelf voor realiseren transformatie) Landelijk specialistische functies (worden op
2,2 %
landelijk niveau ingekocht. Rekening moet worden gehouden met een daarvoor benodigd budget van 2,2% van het te ontvangen budget) Toegang en preventie: hierop wordt 100%
5%
gekort. Toegang wordt met de transitie niet meer uitgevoerd door Bureau Jeugdzorg en CIZ. Preventie is geen individuele jeugdhulp en wordt daarom niet met RTA geregeld. Garantie zorgcontinuïteit: gelabeld aan de
50%
borging van de zorgcontinuïteit voor zittende en wachtlijstcliënten op 31 december 2014. Transformatie overgang: gelabeld aan die
33%
jeugdzorgvormen, waaraan een transformatie opdracht gehangen kan worden. Dit budget wordt voor de gehele jeugdhulpsector gelabeld, niet voor specifieke instellingen. -
In 2015 10% korting op het voor instellingen beschikbare budget: Dit betreft 4 % efficiencykorting opgelegd door het Rijk en min. 6 % transformatiebijdrage. De 6% transformatiebijdrage geldt voor het totale jeugdzorgbudget. De grondslag voor de min. 6% is het budget 2012. Dit is dus het budget in de periode voor de Rijkskorting. Met deze middelen zullen de gemeenten het voorliggende veld versterken om zo de gewenste transitie van zwaardere vormen van zorg en ondersteuning naar lichtere vormen te kunnen vormgeven. De wijze waarop dit gebeurt zal in de lokale-/ subregionale beleidsplannen worden uitgewerkt.
-
In 2016: + 5% Rijkskorting
-
In 2017: + 5% Rjikskorting
Concreet betekent dit dat binnen 3 jaren (2015-2016-2017) minimaal 20% minder middelen voor alle huidige zorgvormen beschikbaar zullen zijn.
2/4
Met het RTA worden de volgende voornemens gemaakt: -
De zorg aan cliënten die op 31 december 2014 in behandeling zijn, kan worden voortgezet voor de duur van de indicatie tot uiterlijk 31 december 2015;
-
De cliënt zoals bedoeld onder 1 heeft de keuze om van aanbieder te wisselen, budget zal cliënt in dat geval volgen;
-
Wachtlijstcliënten die op 31-12-2014 een zorgindicatie hebben, maar die op dat moment niet in zorg zijn, hebben de keuze welke aanbieder men kiest;
-
Uitzonderingen op bovenstaande cliëntgroepen: o
Pleegzorg: valt niet onder restrictie van een jaar, waardoor er geen sprake is van een maximaal geldende duur van continuïteit van zorg. Dit betekent structurele kosten en belang van preventie pleegzorg.
o
Sommige door rechter of OM opgelegde maatregelen die door jeugdreclassering worden uigevoerd. Deze kennen vaak een looptijd langer dan 1 jaar.
o -
Justitiële maatregelen kennen een langer overgangsrecht dan een jaar.
Er wordt geen garantie gegeven over budgetten, anders dan die direct samenhangen met de cliëntengroep zoals genoemd onder de doelgroep in het overgangsjaar 2015;
Het RTA: frictiekosten Het transitiearrangement Zuidoost-Brabant is een bestuurlijk voornemen om in gezamenlijkheid te werken aan een groot aantal inhoudelijke en organisatorische verbeteringen en besparingen. Gemeenten zijn hierbij niet verantwoordelijk voor het oplossen en/of compenseren van frictiekosten, die mogelijk gepaard gaan met de transitie Jeugdzorg. Wel hebben de gemeenten met het opstellen van een RTA de opdracht de frictiekosten te beperken. Om dit invulling te geven willen de gemeenten sturen op: -
overname van personeel tussen instellingen onderling, aansluitend op de transformatiedoelen;
-
intensieve samenwerking instellingen;
-
‘samen sturen’ met de huidige financiers (provincie, zorgkantoor, zorgverzekeraar). ‘Samen Sturen’ biedt gemeenten kansen om de gewenste transformatie eerder vorm te geven dan 2015. De effecten van versnelde transformatie om de frictiekosten te beperken en/of te voorkomen vanaf 2015, geeft inhoudelijk en financieel efficiëntievoordeel. De offerterondes van de financiers vinden plaats in de periode oktober-december 2013. De gemeenten schuiven, om juridische redenen, niet aan bij de inkoopgesprekken met de zorgaanbieders en ondertekenen geen inkoopafspraken tussen de Provincie en zorgaanbieders of tussen de zorgkantoren en zorgverzekeraars met de zorgaanbieders In het kader van ‘Samen sturen’ zijn een aantal bespreekpunten opgesteld.
Het RTA: regionaal kader In verband met landelijke onduidelijkheden omtrent feitelijk beschikbare budgetten in het overgangsjaar 2015, toegepaste en nog toe te passen Rijkskortingen, en mogelijke verschuivingen in zorgpakketten, is het op dit moment niet mogelijk om bindende afspraken t.o.v. de zorgcontinuïteit en transformatie van jeugdhulp vorm te geven voor het overgangsjaar 2015. Het RTA zal daarom ingediend worden als regionaal kader onder het strikte voorbehoud dat de regio uitgaat van 4% Rijkskorting ten opzichte van het beschikbare budget in peiljaar 2013.Vanuit de 21 gemeenten is er op 9 oktober 2013 een schrijven uitgegaan ter attentie van de Staatssecretaris, waarin we om duidelijkheid vragen. Dit schrijven is in afschrift aan de
3/4
woordvoerders van de fracties en aan de VNG verstuurd. De duidelijkheid is voor gemeenten en zorgaanbieders belangrijk in de voorbereiding van de transitie jeugdzorg per 2015.
4/4
Verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014
Datum Het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Someren, elk voor zover hun bevoegdheden reiken; gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet, zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1190), nr. A); b
e
s
l
u
i
t
e
n
:
vast te stellen de volgende verordening: Verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014 Artikel I A. Artikel 2 wordt vervangen door: Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor: a.
het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b.
het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument;
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. B. Artikel 3 wordt vervangen door: Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of het reisdocument, dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\07. RB Eerste wijziging legesverordening 2014 (BW en Raad).doc
-2-
C. Hoofdstuk 2 van titel 1 van de bij de Legesverordening 2014 behorende tarieventabel wordt gewijzigd als volgt: Hoofdstuk 2 Reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart 1.2.
Het tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag:
1.2.1
van een nationaal paspoort:
1.2.1.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
€ 66,95;
1.2.1.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.2
€ 51,05;
van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort als bedoeld in onderdeel 1.2.1 (zakenpaspoort):
1.2.2.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
€ 66,95;
1.2.2.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.3
€ 51,05;
van een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort):
1.2.3.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
€ 66,95;
1.2.3.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.4
€ 51,05;
van een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen
1.2.4.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
€ 66,95;
1.2.4.2 die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.5
€ 51,05;
van een Nederlandse identiteitskaart:
1.2.5.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
€ 52,95;
1.2.5.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.6
€ 28,35;
tot het aanbrengen van een wijziging in een reisdocument als bedoeld in de subonderdelen 1.2.1, 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4
1.2.7
€
9,50;
voor een spoedlevering van de in de onderdelen 1.2.1 tot en met 1.2.5 genoemde documenten, de in die onderdelen genoemde leges vermeerderd met een bedrag van
1.2.8
€ 47,05.
Het tarief voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een tweede paspoort bedraagt hetzelfde als voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een eerste paspoort zoals hiervoor aangegeven.
D. Hoofdstuk 3 van titel 1 van de bij de Legesverordening 2014 behorende tarieventabel wordt gewijzigd als volgt:
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\07. RB Eerste wijziging legesverordening 2014 (BW en Raad).doc
-3-
Hoofdstuk 3 Rijbewijzen 1.3.1
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs
1.3.2
€ 38,45;
Het tarief genoemd in onderdeel 1.3.1 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met
€ 34,10.
Artikel II De bepalingen die ingevolge deze verordening worden gewijzigd, blijven van toepassing op de belastbare feiten die zich voor de in artikel III, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan. Artikel III 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing. 2. De datum van ingang van de heffing is 9 maart 2014 of, zo dit later is, de datum waarop de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet, zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1990), nr. A) in werking treden. Artikel IV Deze verordening kan worden aangehaald als Eerste wijziging Legesverordening 2014. Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\07. RB Eerste wijziging legesverordening 2014 (BW en Raad).doc
Verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014
Datum: Het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Someren, elk voor zover hun bevoegdheden reiken; gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet, zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1190), nr. A); b
e
s
l
u
i
t
e
n
:
vast te stellen de volgende verordening: Verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014 Artikel I A. Artikel 2 wordt vervangen door: Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor: a.
het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten;
b.
het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument;
een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. B. Artikel 3 wordt vervangen door: Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of het reisdocument, dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
Y:\Ast-Smr_BL&heffingen\Verordeningen\Someren\2014\Leges\Eerste wijziging legesverordening 2014 (B&W en Raad) - wijzigingen tov 2013-begin 2014.doc
Verwijderd: Y:\AstSmr_BL&heffingen\Verorde ningen\Someren\2014\Leg es\Eerste wijziging legesverordening 2014 (B&W en Raad).doc
-2-
C. Hoofdstuk 2 van titel 1 van de bij de Legesverordening 2014 behorende tarieventabel wordt gewijzigd als volgt: Hoofdstuk 2 Reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart 1.2.
Het tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag:
1.2.1
van een nationaal paspoort:
1.2.1.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
€ 66,95;
Verwijderd: 50,35
€ 51,05;
Verwijderd: 50,35
€ 66,95;
Verwijderd: 50,35
€ 51,05;
Verwijderd: 50,35
€ 66,95;
Verwijderd: 50,35
€ 51,05;
Verwijderd: 50,35
€ 66,95;
Verwijderd: 50,35
€ 51,05;
Verwijderd: 50,35
€ 52,95;
Verwijderd: 14
€ 28,35;
Verwijderd: 14
1.2.1.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.2
van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort als bedoeld in onderdeel 1.2.1 (zakenpaspoort):
1.2.2.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.2.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.3
van een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort):
1.2.3.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.3.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.4
van een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen
1.2.4.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.4.2 die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.5
van een Nederlandse identiteitskaart:
1.2.5.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
Verwijderd: 41,90
1.2.5.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.6 1.2.7
Verwijderd: 31,85
tot het aanbrengen van een wijziging in een reisdocument als bedoeld in de subonderdelen 1.2.1, 1.2.2, 1.2.3 en 1.2.4
€
9,50;
voor een spoedlevering van de in de onderdelen 1.2.1 tot en met 1.2.5 genoemde documenten, de in die onderdelen genoemde leges vermeerderd met een bedrag van
1.2.8
€ 47,05.
Verwijderd: 46,60
Het tarief voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een tweede paspoort bedraagt hetzelfde als voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een eerste paspoort zoals hiervoor aangegeven.
D. Hoofdstuk 3 van titel 1 van de bij de Legesverordening 2014 behorende tarieventabel wordt gewijzigd als volgt:
Y:\Ast-Smr_BL&heffingen\Verordeningen\Someren\2014\Leges\Eerste wijziging legesverordening 2014 (B&W en Raad) - wijzigingen tov 2013-begin 2014.doc
Verwijderd: Y:\AstSmr_BL&heffingen\Verorde ningen\Someren\2014\Leg es\Eerste wijziging legesverordening 2014 (B&W en Raad).doc
-3-
Hoofdstuk 3 Rijbewijzen 1.3.1
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs
1.3.2
€ 38,45;
Verwijderd: 48
€ 34,10.
Verwijderd: 50,00
Het tarief genoemd in onderdeel 1.3.1 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met
Artikel II De bepalingen die ingevolge deze verordening worden gewijzigd, blijven van toepassing op de belastbare feiten die zich voor de in artikel III, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan. Artikel III 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing. 2.
De datum van ingang van de heffing is 9 maart 2014 of, zo dit later is, de datum waarop de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet, zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1990), nr. A) in werking treden.
Artikel IV Deze verordening kan worden aangehaald als Eerste wijziging Legesverordening 2014. Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente Someren, de raadsgriffier,
de voorzitter,
J. Laurens Janse-Oostdijk
A.P.M. Veltman
de secretaris,
Drs. A.P.M. de Kok Verwijderd: Y:\AstSmr_BL&heffingen\Verorde ningen\Someren\2014\Leg es\Eerste wijziging legesverordening 2014 (B&W en Raad).doc
Y:\Ast-Smr_BL&heffingen\Verordeningen\Someren\2014\Leges\Eerste wijziging legesverordening 2014 (B&W en Raad) - wijzigingen tov 2013-begin 2014.doc
RAADSVOORSTEL Besluitvormend
Aan de Raad
Agenda nr.
7
Verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting De Eerste Kamer heeft 17 december 2013 ingestemd met de wijziging van de Paspoortwet, waardoor vanaf 9 maart ook de duur van en de maximale tarieven voor de reisdocumenten veranderen. De wijziging van de Paspoortwet vergt eveneens een aanpassing van de legesverordening zelf. Dit is de aanleiding om u een voorstel te doen de Legesverordening 2014 per 9 maart 2014 te wijzigen. 2. Voorstel Wij stellen u voor vast te stellen het bijgevoegde ontwerpbesluit: - de verordening tot eerste wijziging van de Legesverordening 2014. 3. Inleiding De Eerste Kamer heeft 17 december 2013 ingestemd met de wijziging van de Paspoortwet. Hiermee wordt onder meer de invoering van de tienjarige geldigheidsduur voor het paspoort en de Nederlandse identiteitskaart geregeld. Met de uitgave van de nieuwe paspoorten en identiteitskaarten vanaf 9 maart veranderen ook de maximale tarieven voor de reisdocumenten. De wijziging van de Paspoortwet vergt eveneens een aanpassing van de legesverordening zelf. Dit is de aanleiding om u een voorstel te doen de Legesverordening 2014 per 9 maart 2014 te wijzigen. Op grond van de overdracht van bevoegdheden in artikel 10 van de Legesverordening 2014 is het college (en niet de gemeenteraad) bevoegd voor de wijziging van hoofdstuk 2 (reisdocumenten) van de tarieventabel, maar niet voor de wijziging van de artikelen 2 en 3 van de legesverordening over belastbaar feit en belastingplicht. Dit betekent dat beide bestuurs-
-2-
organen de wijziging van de legesverordening moeten vaststellen, elk voor zover hun bevoegdheden reiken. 4. Probleemstelling (huidige situatie) Zondag 9 maart 2014 worden de paspoorten en identiteitskaarten met een geldigheidsduur van tien jaar voor volwassenen ingevoerd. Op dit moment is een paspoort 5 jaar geldig. Met de uitgave van de nieuwe paspoorten en identiteitskaarten veranderen ook de (maximale) tarieven voor de reisdocumenten. 5. Doelstelling (gewenste situatie) De doelstelling is een actuele legesverordening met een kostendekkende opbrengst. 6. Mogelijke oplossingen en effecten Het voornemen is om op 9 maart 2014 de wijzigingen in de Paspoortwet en paspoortuitvoeringsregelingen die zien op de geldigheidsduur van de documenten in werking te laten treden. Daarmee wordt de geldigheidsduur van het nationale paspoort, zakenpaspoort, faciliteitenpaspoort en de Nederlandse identiteitskaart voor personen van achttien jaar en ouder verlengd van vijf tot tien jaar. Voor personen tot achttien jaar blijft de geldigheid van deze documenten gehandhaafd op (maximaal) vijf jaar. Dit geldt ook voor het reisdocument voor vluchtelingen en het reisdocument voor vreemdelingen. Met de wijziging van de Paspoortwet verandert ook de grondslag op basis waarvan leges geheven worden voor de aanvraag van een reisdocument. Om de kostendekkendheid van de in dit kader noodzakelijke werkzaamheden zoveel mogelijk te waarborgen, zijn de leges die hiervoor verschuldigd zijn aangepast aan de maximale tarieven in het Besluit paspoortgelden. Tevens is gekeken naar zeer geringe afrondingen van de bedragen op hele vijf eurocenten voor rijbewijzen. Bedragen zoals opgenomen in de tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2014 gaven – voor zover deze niet op hele vijf eurocenten uitkomen – problemen bij de praktische uitvoering, in het bijzonder bij contante betalingen aan de balie. De afronding naar beneden van de leges voor rijbewijzen betreft 3 eurocent. Het college is bevoegd de wijzigingen in de tarieventabel als hier bedoeld voor het hoofdstuk reisdocumenten vast te stellen. Aangezien er als gevolg van de wijziging in de Paspoortwet tevens een wijziging van de Legesverordening 2014 noodzakelijk is, dient ook de gemeenteraad het besluit te nemen de Legesverordening 2014 te wijzigen. 7. Consequenties van de oplossingen 7.1 Financiële aspecten In de Programmabegroting 2014 zijn de uitgangspunten geformuleerd voor de tarieven voor de legesverordening 2014 en de ramingen voor de opbrengsten opgenomen. De tarieven zijn op basis hiervan berekend, alsmede op het Besluit paspoortgelden. 7.2 Juridische aspecten De verordening is opgesteld conform de VNG-modellen.
-3-
7.3 Risico’s en kansen nvt. 8. Communicatie en participatie De tariefsaanpassingen zijn opgesteld in overleg met de betrokken vakafdelingen. De verordening wordt op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt. 9. Planning Het voorstel wordt behandeld in de raadsvergadering van 26 februari 2014. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: M. Arts, afdeling Bedrijfsvoering Asten - Someren Portefeuillehouder: wethouder G. Schoolmeesters
Bijlage(n): 1: Verordening tot eerste wijziging van de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014 2: Wijzigingen van de legesbedragen in de verordening 3. VNG modelverordening 4. Brief Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties “Wijziging Besluit paspoortgelden”
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
Wijziging modelverordening leges (reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart) Jn de wijziging van de Paspoortwet (Kamerstukken 30440 (R1990)) wordt de geldigheidsduur van de reisdocumenten en de Nederlandse identiteitskaart voor personen van 18 jaar en ouder verlengd tot 10 jaar. Ook is daarin de nieuwe grondslag voor de legesheffing opgenomen; die is niet langer artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, Gemeentewet, maar artikel 7 in samenhang met artikel 2, tweede lid, van de Paspoortwet De Nederlandse identiteitskaart is voortaan geen reisdocument meer (hoewel daarmee wel als document voor grensoverschrijding binnen de Europese Unie en een aantal andere Janden kan worden gereisd). De algemene en formele belastingbepalingen in de Gemeentewet zijn van toepassing (paragraaf 1 en 4 van hoofdstuk XV Gemeentewet). De opbrengstnorm van artikel 229b Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing. Jn verband met de wijziging van de Paspoortwet gaan ook nieuwe maximumtarieven gelden, die zijn aangekondigd in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 10 januari 2014 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en zijn gepubliceerd op de website van het Agentschap BPR van BZK. De legesverordening moet worden gewijzigd: - omdat er een andere wettelijke grondslag voor de leges geldt; -omdat de formulering van het belastbaar feit wijzigt: - omdat de formulering van de belastingplicht wijzigt; -omdat nieuwe maximumtarieven gelden. In genoemde brief deelt de minister mee dat de wijzigingen 9 maart 2014 in werking treden. Officiële bekendmaking in het Staatsblad moet nog plaatsvinden. De gewijzigde rijksregelgeving treedt dus in werking binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad. Op grond van de overdracht van bevoegdheden in artikel 10 van de modelverordening leges is het college (en niet de raad) dan bevoegd voor de wijziging van hoofdstuk 2 (reisdocumenten) van de tarieventabel, maar niet voor de wijziging van de artikelen 2 en 3 over belastbaar feit en belastingplicht Dit betekent dat beide bestuursorganen de wijziging van de legesverordening moeten vaststellen, elk voor zover hun bevoegdheden reiken. Als een gemeente artikel 10 van de modelverordening leges niet heeft overgenomen, is uitsluitend de raad bevoegd tot vaststellen van de wijziging van de legesverordening . Dit kan ook het geval zijn bij een andere redactie van artikel 10 dan in de modelverorden ing. We hebben daarom twee varianten voor de wijziging uitgewerkt. Als u twijfelt, kunt u het beste voor variant 1 kiezen. In de tarieventabel hebben wij de maximumtarieven genoemd.
Variant 1
Zowel college als raad stellen wijzigingsbesluit vast
Het college van burgemeester en wethouders en de raad van de gemeente [gemeentenaam], elk voor zover hun bevoegdheden reiken; gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet, zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1990), nr. A); gezien het advies van ... ; besluiten vast te stellen de volgende verordening: Variant 2
De raad is uitsluitend bevoegd tot vaststellen
De raad van de gemeente [gemeentenaam); gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van [datum en eventueel nummer]; gelet op de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet, zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1990), nr. A); gezien het advies van ... ; besluit vast te stellen de volgende verordening: Varianten 1 en 2 Verordening tot [eerste] wijziging van de Legesverordening [20 ..] ([Eerste) wijziging Legesverordening [20 .. )) Artikel I A. Artikel 2 wordt vervangen door: Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam 'leges' worden rechten geheven voor: a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten; b. het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument; een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
2
B. Artikel 3 wordt veNangen door: Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of het reisdocument, dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht. C. Hoofdstuk 2 van titel 1 van de bij de Legesverordening [20 .. ] behorende tarieventabel wordt veNangen door: Hoofdstuk 2 Reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart 1.2.
~et
tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een
anvraag: 1.2.1
pan een nationaal paspoort:-
-·-
·
1.2.1 .1Foor een persoon die op het moment van de aanvraag 1a jaar of ouder is
~ [66,96]:
~oor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet eeft bereikt
____________ _ .,
E [51,05]:
1.2.2 !Van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort als bedoeld in onderdeel 1.2.1 (zakenpaspoort): 1.2.2.1Foor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
~ [66,96};
1.2.2.2f oor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet !heeft bereikt --- - ---------------------- --1.2.3 ~neen reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet treffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort):
j€ [51,05]
1.2.3.1Foor een persoon die op het moment váilëiè aanvraag 18 jaar of ouder is
~
[66,96]:
1 .2.3.2~oor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet
heeft bereikt
€ [51 ,05]
1.2.4 pan een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen '12.5pan een Nederlandse id'ëntiteitsk'ä'Eiri:- - - - - - - - --
E [51 ,05);
1 .2. 5.1~oor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is
~ (52,95];
1 .2.5.zroor een persoon die op het moment'var1dë'aanvraag de leeftijd van 18 jaar nÖg-niet heeft bereikt € (28,36]; 1.2.6 t oor een spoedlevering van de in de onderdelen 1.2.1 tot en met 1.2.5 genoemde ~ocumenten, de in die onderdelen genoemde leges vermeerderd met een bedrag
an
€ [47,07].
Artikelll De bepalingen die ingevolge deze verordening worden gewijzigd, blijven van toepassing op de belastbare feiten die zich voor de in artikel lil, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing hebben voorgedaan.
3
Artikellil 1.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de in het tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing.
2.
De datum van ingang van de heffing is 9 maart 2014 of, zo dit later is, de datum waarop de artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet zoals deze worden gewijzigd door het voorstel van rijkswet tot Wijziging van de Paspoortwet in verband met onder meer de status van de Nederlandse identiteitskaart (Kamerstukken I 2013/2014, 33440 (R1990), nr. A) in werking treden.
Artikel IV Deze verordening wordt aangehaald als: [Eerste] wijziging Legesverordening [20 ..].
Variant 1
Zowel college als raad stellen wijzigingsbesluit vast
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van (datum] en in de openbare raadsvergadering van [datum]. De voorzitter (burgemeester), De secretaris, De griffier,
Variant 2
Raad is uitsluitend bevoegd tot vaststellen
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van [datum]. De voorzitter, De griffier,
4
> Retouradres Postbus 20011 2500 EA Den Haag
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der StatenGeneraal Postbus 20018 2500 EA Den Haag
Directoraat-Generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties Directie Burgerschap en Informatiebeleid Turfmarkt 147 Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag Nederland Kenmerk 2013-0000735067
Datum
10 januari 2014
Betreft
Wijziging Besluit paspoortgelden
Bij de plenaire behandeling van de wijziging van de Paspoortwet op 18 september 2013 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren zodra de Rijksministerraad heeft ingestemd met mijn voorstel voor de wijziging van de tarieven in het Besluit paspoortgelden. Met deze brief kom ik deze toezegging graag na. Inmiddels heeft de Rijksministerraad ingestemd met de voorgestelde wijziging van het Besluit paspoortgelden. Met de aanvaarding door de Eerste Kamer van het wetsvoorstel voor de wijziging van de Paspoortwet (Kamerstukken II 2012/2013 33440 (R1990)) op 17 december jl. kan het Besluit paspoortgelden conform het voorstel worden aangepast. In de bijlage bij deze brief vindt u de tarieven uit dit voorstel. Op dit moment is dit voorstel nog voor advies aanhangig bij de afdeling Advisering van de Raad van State van het Koninkrijk. Het voornemen is de nieuwe tarieven in te laten gaan op zondag 9 maart 2014, de datum waarop de invoering van de tienjarige geldigheidsduur van paspoorten en identiteitskaarten voor volwassenen is voorzien. Volledigheidshalve merk ik nog op dat het voornemen is dat vanaf maandag 20 januari 2014 geen vingerafdrukken meer worden opgenomen bij de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart. Bij de aanvraag van een paspoort worden dan nog maar twee vingerafdrukken opgenomen in plaats van vier. Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
dr. R.H.A. Plasterk
Pagina 1 van 2
Bijlage: tariefswijzigingen per 9 maart 2014 De wijziging van de (maximum-)tarieven in het Besluit paspoortgelden is voorzien voor 9 maart 2014. In onderstaande tabel worden de nieuwe tarieven afgezet tegen de oude. Oude tarieven
Datum 10 januari 2014
Nieuwe tarieven
Artikel 6 Nationaal paspoort, faciliteitenpaspoort en zakenpaspoort Reisdocument voor vluchtelingen en vreemdelingen Nederlandse identiteitskaart
€ 50,35
18 jr. en ouder: € 66,96 jonger dan 18 jr.: € 51,05
€ 50,35
€ 51,05
14 jr. en ouder: € 41,90 18 jr. en ouder: € 52,95 jonger dan 14 jr.: € 31,85 jonger dan 18 jr.: € 28,36 Spoedtoeslag € 46,60 € 47,07 Artikel 6: tarieven voor de openbare lichamen in Caribisch Nederland Nationaal paspoort en faciliteitenpaspoort Zakenpaspoort
$ 91,05 $ 114,30
18 jr. en ouder: $117,28 jonger dan 18 jr.: $ 96,37 18 jr. en ouder: $ 141,75 jonger dan 18 jr.: $ 120,84 $ 96,37
Reisdocument voor $ 91,05 vluchtelingen en vreemdelingen Artikel 6: tarieven voor de aangewezen gemeenten Nationaal paspoort, € 84,80 18 jr. en ouder: € 101,75 zakenpaspoort en jonger dan 18 jr.: € 85,84 faciliteitenpaspoort Reisdocument voor € 84,80 € 85,84 vluchtelingen en vreemdelingen Nederlandse identiteitskaart 14 jr. en ouder: € 79,35 18 jr. en ouder: € 90,65 jonger dan 14 jr.: € jonger dan 18 jr.: € 65,42 69,30 Artikel 12: tarieven Kmar-posten (noodpaspoort), minister van Buitenlandse Zaken (diplomatieke en dienstpaspoorten), gezaghebbers (nooddocumenten) en Gouverneur (alle documenten) Nationaal paspoort, € 60,30 18 jr. en ouder: € 77,04 zakenpaspoort en ANG/AWG 135,00 ANG/AWG 181,25 faciliteitenpaspoort jonger dan 18 jr.: € 61,13 ANG/AWG 143,80 Reisdocument voor € 60,30 € 61,13 vluchtelingen en ANG/AWG 135,00 ANG/AWG 143,80 vreemdelingen, diplomatiek- en dienstpaspoort Noodpaspoort/ laissez-passer € 46,15 € 46,61 $ 57,70 $ 61,27 ANG/AWG 103,25 ANG/AWG 109,65 Artikel 12: tarieven voor posten in het buitenland Nationaal paspoort, € 84,80 18 jr. en ouder: € 131,11 zakenpaspoort en jonger dan 18 jr.: € 115,20 faciliteitenpaspoort Reisdocument voor € 84,80 € 115,20 vluchtelingen en vreemdelingen Nederlandse identiteitskaart 14 jr. en ouder: € 79,35 18 jr. en ouder: € 118,25 jonger dan 14 jr.: € jonger dan 18 jr.: € 93,66 69,30 Noodpaspoort/ laissez-passer € 46,15 € 46,61
Pagina 2 van 2 pagina’s (inclusief voorblad)
RAADSINFORMATIE
Aan de Raad
Agenda nr.
8a
Onze Lieve Vrouweplein Someren-Eind
Datum 29 januari 2014 1. Inleiding Per besluit van 24 juni 2009 heeft uw raad besloten om de bevoegdheid tot toekennen, wijzigen en intrekken van de naamgeving van openbare ruimten te delegeren aan ons college. De bevoegdheid impliceert mede het stellen van nadere uitvoeringsvoorschriften van deze bevoegdheid. Na uw delegatiebesluit hebben we diverse besluiten tot straatnaamgeving genomen. Deze namen zijn in samenspraak met onder IVN Asten-Someren / Someren Natuurlijk (vlindernamen Waterdael), de Heemkundekring De Vonder (Pastoorshof en Postheuvel) en de Gilden uit Lierop (straatnaamgeving Uitbreiding Lierop) tot stand gekomen. Nadere uitvoeringsvoorschriften zijn niet door ons opgesteld. 3. Informatie Door de bouw van de Multifunctionele Accommodatie in Someren-Eind gaat de toekomstig openbare ruimte aan de voorzijde veel meer het karakter krijgen van een plein. Vanuit deze optiek vinden we het wenselijk om dit plein ook een eigen naam te geven. Momenteel draagt deze ruimte de naam Nieuwendijk. Per besluit van 3 januari 2014 hebben we besloten om het plein de naam “Onze Lieve Vrouweplein” toe te kennen. De naam verwijst naar de naam van de parochie in Someren-Eind en de naam van de voormalige kerk. Deze naam kent een duidelijk relatie met deze plek en de geschiedenis van Someren-Eind. Daarnaast wordt met de naam ook respect getoond voor de vele acties die gehouden zijn begin jaren 50 van de vorige eeuw voor de financiering van de bouw van de kerk, alsmede de vele vrolijke en trieste diensten die in de voormalige kerk zijn gehouden.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08a. RN Onze Lieve Vrouweplein v2.doc
-2-
De parochie is een voorstander van deze naam. In praktisch opzicht bestaat deze straatnaam nog niet voor een openbare ruimte en is er weinig/geen gelijkenis met een bestaande naam. 4. Vervolg Het “Onze Lieve Vrouweplein” wordt het centrale plein in Someren-Eind. Daarom vonden we het wenselijk om uw gemeenteraad expliciet te informeren over ons besluit. Secundair omdat uw raad ons college de bevoegdheid tot het toekennen van straatnaamgeving heeft gedelegeerd. We vertrouwen er op u met deze notitie voldoende te hebben geïnformeerd. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: Yvan Vavier, afdeling Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Portefeuillehouder: burgemeester A.P.M. Veltman
Bijlage(n): Besluit Straatnaamgeving van 3 januari 2014.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08a. RN Onze Lieve Vrouweplein v2.doc
t
s~n1ërën
Besluit straatnaamge ving
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren; gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en het delegatiebeslu it van 24 juni 2009;
Besluit: Intrekken van de naam 'Nieuwendijk' voor het deel zoals aangeduid op het kaartbeeld aangehecht en onderdeel uitmakend van dit besluit. Toekennen van de naam 'Onze Lieve Vrouweplein', voor de nieuwe MFA in SomerenEind gelegen, plein, en zoals aangeduid op het kaartbeeld aangehecht en onderdeel uitmakend van dit besluit.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
Drs. A.P.M. de Kok
-
3 JAN. 2Gi4
f77l intrekken naam "Nieuwendijk"
LLLJ toekennen naam "Onze Lieve Vrouweplein" denoon OIJ Ot:t::iiUil vaa • Burgemeester en Wethoua""" der Gemeente Someren 1 r--r '3 - I 20 ~ No. ~b..:;;.)...;:~~
.~. . .. . ...... Mij bekend,
't]M~
Page 1 of 1
Van: Wilma van der Heijden - Berkers Verzonden: woensdag 29 januari 2014 9:10 Aan: Marij Verkroost - van Bussel Onderwerp: FW: Bericht aan de gemeenteraad m.b.t. naamgeving plein Someren-Eind
Van: Hans Geurtjens [mailto:
[email protected]] Verzonden: dinsdag 28 januari 2014 21:19 Aan:
[email protected] Onderwerp: Bericht aan de gemeenteraad m.b.t. naamgeving plein Someren-Eind
Geachte gemeenteraadsleden, Enkele weken geleden is ons ter ore gekomen dat het plein bij de Einder het Onze Lieve Vrouwe Plein zou gaan heten. Dit verbaasde ons en gooide volop roet in het eten van onze plannen. Wij waren namelijk voornemens om middels een prijsvraag te komen tot een naam voor het plein. Na navraag bleek dat de naamgeving van het plein onderdeel was van de onderhandelingen m.b.t. de koop van de kerk. Het was een idee van het bisdom en het kerkbestuur om het plein deze naam te geven. Wij hebben ondertussen contact gehad met het bisdom en het kerkbestuur en zij hebben er geen moeite mee als we de bevolking van Someren-Eind laten meedenken over een nieuwe naam. Wat uiteindelijk zou kunnen betekenen dat er een andere naam komt voor het plein dan het Onze Lieve Vrouwe Plein. We hebben ze voorgesteld om de kerktoren de naam Onze Lieve Vrouwe Toren te laten heten. Dit vindt men een erg goed idee. We zouden u als gemeenteraad derhalve willen verzoeken om vooralsnog af te zien van de naam Onze Lieve Vrouwe Plein. De Dorpsraad zal op korte termijn de prijsvraag afronden en de winnende naam aan u voorstellen als naam voor het plein. Bij voorbaat dank voor de medewerking. Met vriendelijke groet, Hans Geurtjens Voorzitter Dorpsraad Someren-Eind
file://T:\BB_FD\Mdw_FD\MVERK\Bericht aan de gemeenteraad m.b.t. naamgeving p... 30-1-2014
RAADSINFORMATIE
Aan de Raad
Agenda nr.
8b
Onderzoeksplan 213a Verbonden partijen
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting In april 2013 is het onderzoeksplan 213a Verbonden partijen door het college vastgesteld (zie bijlage). Er zijn een 3-tal gemeenschappelijke regelingen onderzocht namelijk de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, de Atlant groep en de GGD Brabant Zuidoost. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in de notitie “Regie in netwerken” en bestaan uit een 7-tal aanbevelingen. Deze notitie is eveneens als bijlage toegevoegd. Bij de aanbevelingen voor de raad ligt de nadruk op de kaderstelling (vooraf duidelijkere kaders stellen) en voor het college ligt dat bij structureren van rol en informatievoorziening. 2. Inleiding Periodiek worden zogenaamde 213a onderzoeken uitgevoerd met als doel om een oordeel te geven over de wijze van sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht van een bepaald onderwerp. In casus is dit onderzoek uitgevoerd op verbonden partijen van de gemeente waarbij onder andere ook is gekeken naar de risico’s en doeltreffendheid. 3. Informatie Het onderzoeksplan 213a Verbonden partijen is zoals is aangegeven in april 2013 vastgesteld. Samen met Asten is intern het onderzoek uitgevoerd. Er zijn een 3-tal gemeenschappelijke regelingen onderzocht namelijk de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, de Atlant groep en de GGD Brabant Zuidoost. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in de notitie “Regie in netwerken” en bestaan uit een 7-tal aanbevelingen. Bij de aanbevelingen voor de raad ligt de nadruk op de kaderstelling (vooraf duidelijkere kaders stellen) en voor het college ligt dat bij structureren van rol en informatievoorziening. Onderstaand zijn de 7 aanbevelingen opgesomd en schuinsgedrukt wordt aangegeven op welke wijze de aanbevelingen worden opgepakt. 1. (Raad) Stel een nota/checklist voor verbonden partijen vast. Neem hierin kaders op over de juridische vorm, de gewenste wijze van sturing, beheer-
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08b. RNl 213a verbonden partijen.doc
-2-
sing/informatievoorziening, verantwoording en toezicht, periodiek evaluatie en risicobeheersing. Zorg voor inzicht in de over te dragen bevoegdheden. Er wordt een checklist voor verbonden partijen vastgesteld die bij elke wijziging van een gemeenschappelijke regeling als bijlage van het raadsvoorstel wordt toegevoegd. (actie: team P&C in de eerste helft van 2014) 2. (Raad) Zorg voor raadsbehandeling van de jaarrekening van de verbonden partijen. In Lias (raadsplanning) de jaarrekeningen van de verbonden partijen opnemen.(actie: de verantwoordelijke afdelingen zetten de jaarrekeningen in het 1ste kwartaal van 2014 in Lias) 3. (Raad) Stel een format vast voor de paragraaf verbonden partijen aan de hand van het Besluit begroten en verantwoorden, waarmee de gewenste informatie beschikbaar wordt per verbonden partijen om toezicht te kunnen houden en geïnformeerd te zijn over actuele ontwikkelingen. Er wordt een uniform te gebruiken format opgesteld aan de hand van het Besluit begroten en verantwoorden en opgenomen in de begroting 2015. (actie: team Financiën zorgt dat format in begroting 2015 is opgenomen) 4. (College) Inventariseer de verbonden partijen en zorg voor een actueel overzicht. De bestaande lijst controleren en actualiseren en opnemen in de paragraaf verbonden partijen. (actie: team Financiën voert dit uit samen met actie 3) 5. (College) Stem af hoe de rol als lid van het algemeen bestuur wordt ingevuld en standaardiseer hoe en wanneer het college geïnformeerd wordt. Collegeleden zullen voordat het algemeen bestuur van een gemeenschappelijke regeling bijeenkomst in het college afstemmen welke standpunten worden ingenomen. Daarnaast zullen ze na de vergadering van het algemeen bestuur een terugkoppeling doen in het college. (actie: Collegeleden, per direct) 6. (College) Organiseer de informatievoorziening (o.a. Tijdigheid zienswijze, standaardisering van financiële checks) aan de raad. In Lias zal per verbonden partij op een uniforme wijze worden gerapporteerd zodat inzicht/controle kan plaatsvinden. (actie: 1. de verantwoordelijke afdelingen zetten de beslismomenten/voortgang 2014 in Lias 2. Financiën zorgt voor een format t.b.v. van de financiële check) 7. (College) Zorg voor periodieke evaluatie van verbonden partijen. De periodiek evaluatie vindt plaats door de verantwoording in Lias , de jaarrekening alsmede de evaluatie van de uitvoering de verbonden partij. (actie: de verantwoordelijke afdelingen rapporteren in Lias en bij de jaarrekening) Wij stellen u voor kennis te nemen van deze aanbevelingen en de wijze waarop deze worden opgepakt.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08b. RNl 213a verbonden partijen.doc
-3-
4. Vervolg Onder 3 is aangegeven op welke wijze de aanbevelingen ter hand worden genomen. Wij stellen voor een voorstel te maken ten aanzien van de aanbevelingen 1 en 3 en deze voor te leggen aan de financiële commissie van de raad. Rekening houdende met de op- en of aanmerkingen van deze commissie zullen wij een definitief voorstel aan de raad aanbieden. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: Theo van Leeuwen, afdeling Directie Portefeuillehouder: wethouder G. Schoolmeesters
Bijlage(n): 1. Onderzoeksplan 213a Verbonden partijen 2. Notitie Regie in netwerken met bijlagen
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08b. RNl 213a verbonden partijen.doc
..
Onderzoeksplan 213a Verbonden partijen
Opstellers: Versienummer: Status: Datum:
Michelle van Arensbergen en Buck Messing 6 Definitief 5 april 2013
l, s~mëi-ëli
Onderzoeksp/an 213a verbonden partijen
Inhoudsopgave: 1
IN LEIDING ........................ 1.1 1 .2 1 .3
2
6 PROBLEEMSTELLING/ ONDERZOEKSVRAGEN ••••••••••• •• •••••• .. ••• .. •• ••..••. ••••••••••••• •• • • 6 AFBAKENING ........................ .............. .................................... ............... 7 DOELSTELLING ............................... . ................ .............. .... .......... ..........
NORMENKADER ............... .. .................. . .................................................. TOETSING .................... .................... ................................... ...... . ........ .. INFORMATIE VERZAMELEN ...... .......................... ......................... .................
9 9 9
PLANNING VAN ACTIVITEITEN . . ................................................................... 10 0NDERZOEKSTEAM .................................... . ......... ...... ............. .. .............. 10 BENODIGDE UREN EN DOORLOOPTIJD . ..................... ............ .... ......... .. .. ........ 10 COMMUNICATIE .... .... ......... .......... . . . .. .............. .... .................. ......... ... . . . .. 10
BIJLAGE GOVERNANCE VAN DEELNEMING ........................................ 12
5.1 5.2 6
OPDRACHTGEVER ................ .............. ..................................... ................
ORGANISATIE EN PLANNING .............................................................. 10
4.1 4.2 4.3 4.4 S
0PDRACHTFORMULERING ....... ...................... .............................. ................
3 4 5
ONDERZOEKSAANPAK ...............••............................................•..•••••.... 9
3.1 3.2 3 .3 4
AANLEIDING ONDERZOEK VERBONDEN PARTIJEN .............................. ..................
3
ONDERZOEKSKADER ........•.....•........................................•..•.............. .. 6
2.1 2.2 2.3 3
I ••••• I •••••••••••••••••••••••• I I I I I ••••••••••• I •• I ••••• •• •••••••••
PU BLIC GOVERNANCE ....................... ....... ... ..... . .. . .. ..... ...... .. ..................... 12 GOVERNANCE VAN VERBONDEN PARTIJEN .... .. ......................... .. ...................... 12
BIJLAGE NORMENKADER .................................................................. 13
Pagina : 2 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
1 Inleiding
1.1 Aanleiding onderzoek verbonden partijen
Er zijn twee aanleidingen voor dit onderzoek: Algemene aanleiding Op grond van artikel 213a van de Gemeentewet en vertaling hiervan in de verordening van de Gemeente Asten en Gemeente Someren, dient het college periodiek een onderzoek uit te voeren naar doelmatigheid en/of doeltreffendheid. Vervolgens geeft de verordening aan dat het college hiervoor een onderzoeksplan opstelt waarin globaal wordt aangegeven: a. het object van onderzoek; b. de reikwijdte van het onderzoek; c. de onderzoeksmethode; d. de doorlooptijd van het onderzoek; e. de wijze van de uitvoering Specifieke aanleiding In de programma begroting 2013 van zowel Asten als Someren is in de paragraaf bedrijfsvoering het volgende opgenomen: "Voor 2013 zal een 213a onderzoek uitgevoerd worden naar de Verbonden partijen. Dit onderzoek zal door Kwaliteit en Control (Asten) en Planning en Control (Someren) uitgevoerd worden voor de gemeenten Asten en Someren. Met dit onderzoek wordt mede invulling gegeven aan het advies in beide gemeenten van Ernst en Young n.a.v. de interimcontrole 2011: formaliseer het beleid rondom inventarisatie, het risicobeheer en de verantwoording van verbonden partijen en vertaal deze in procedures en werkafspraken met de betreffende organisaties. De precieze onderzoeksopdracht voor het 213a onderzoek moet nog opgesteld worden". Deelnemingen in verbonden partijen De gemeente staat verschillende manieren ter beschikking om haar beleidsdoelen te realiseren en daarmee het publieke belang te behartigen. Zo kan zij besluiten bepaalde zaken zelf uit te voeren, maar kan zij deze ook overlaten aan een andere organisatie die zij subsidieert. Een andere mogelijkheid is de uitoefening van een bepaalde taak aan een andere organisatie over te laten en in die organisatie vervolgens een financieel en bestuurlijk belang te nemen. Dit type organisaties zijn zogenoemde verbonden partijen. Een gemeente neemt een financieel belang in een andere organisatie als zij bijvoorbeeld bijdraagt aan het kapitaal daarvan (bijvoorbeeld via aandelen). Daarmee krijgt zij een bestuurlijk belang, dat wil zeggen, de gemeente verwerft zeggenschap (zoals stemrecht in vergaderingen,
Pagina: 3 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
vertegenwoordiging in bestuur of Raad van Commissarissen). De relatie tussen de gemeente en een verbonden partij noemen we in dit onderzoek een deelneming van de gemeente . De verbonden partijen kunnen worden uitgesplitst in drie soorten organisaties : -
een openbaar lichaam dat is ingesteld op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (publiekrechtelijk);
-
een stichting (privaatrechtelijk);
-
een onderneming, zoals een besloten of een naamloze vennootschap (privaatrechtelijk).
Risico's van deelnemingen Een 213a onderzoek naar deelnemingen in verbonden partijen is relevant omdat er altijd bepaalde risico's kleven aan deelnemingen . Daar de gemeente een deel van de publieke taak aan een andere organisatie overdraagt of overlaat/ loopt zij bijvoorbeeld beleidsrisico's : de doelen van de deelneming worden wellicht niet gerealiseerd en daarmee wordt het publieke belang mogelijk onvoldoende behartigd . Daarnaast loopt de gemeente financiële risico's 1 bijvoorbeeld een koersverlies op de aandelen, lage dividenden of een faillissement waardoor de gemeente haar inleg kwijt is. Bij gemeenschappelijke regelingen staat de deelnemende gemeente zelfs garant dat een gemeenschappelijke orgaan altijd zijn verplichtingen jegens derden kan voldoen. De grootte van de risico's verschilt per deelneming, maar een risico is altijd aanwezig . De grootte van de risico's is bijvoorbeeld afhankelijk van het geplaatst kapitaal, het politieke belang van de deelneming en/of de formele instrumenten die de gemeente heeft (gedwongen of gekregen) om invloed op de verbonden partij uit te oefenen. Leeswijzer In het voorliggende plan wordt achtereenvolgens in het restant van hoofdstuk 1 ingegaan op de opdrachtformulering en de opdrachtgever van het onderzoek. In hoofdstuk 2 wordt het onderzoekskader uitgewerkt in een doelstelling, probleemstellîng en nadere onderzoeksvragen . Het hoofdstuk wordt afgesloten met een afbakening van het onderzoek. De uitwerking van de onderzoeksaanpak in een normenkader en de wijze van informatieverzameling wordt in hoofdstuk 3 beschreven. Waarna in hoofdstuk 4 de organisatie en planning rondom het onderzoek wordt aangegeven. Hierbij wordt aandacht geschonken aan de planning, de hierbij betrokken auditoren, benodigde uren en doorlooptijd van de opdracht en het communicatieaspect
1.2 Opdrachtformulering De opdrachtformulering voor dit onderzoeksplan luidt als volgt: Stel een onderzoeksplan op ten behoeve van het onderzoek naar hoe de sturing op verbonden partijen plaats vindt. Sluit het onderzoek af met een onderzoeksrapport waarin zowel bevindingen als eventuele aanbevelingen tot verbeteringen worden gerapporteerd.
Pagina: 4 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
1.3 Opdrachtgever
Opdrachtgever is het college van burgemeester en wethouders. Het college is gehouden een 213a onderzoek uit te voeren en daarover te rapporteren aan de raad. De directie fungeert hierbij als ambtelijke opdrachtnemer.
Pagina: 5 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
2 Onderzoekskader
2.1 Doelstelling Bij het opstellen en uitvoeren van het gemeentelijk beleid is voor verbonden partijen een drietal aspecten van belang:
1. de gevernanee (besturing) van de verbonden partij( en). Zie voor toelichting op gavernanee van deelnemingen hoofdstuk 5. 2. de doeltreffendheid van de verbonden partij(en); 3. de risico's van de verbonden partlj(en). Deze drie aspecten worden in het onderzoek betrokken en dat leidt tot de volgende doelstelling van het onderzoek : Het onderzoek beoogt een oordeel te geven over de governance, de risico's en doeltreffendheid van gemeentelijke deelnemingen. Ten eerste wordt met dit onderzoek een oordeel geven over de mate waarin de gemeente invulling heeft gegeven aan de gavernanee van deelnemingen. Dit houdt in dat er nagegaan wordt hoe de componenten - sturen en beheersen, verantwoorden en toezicht - uit de public gavernanee cyclus zijn uitgewerkt en ingevuld door het gemeentebestuur en gemeenteraad. Hierbij onderzoeken we de verschillende rollen en posities van het college van B en W en de gemeenteraad ten opzichte van de verbonden partijen. Ten tweede wordt een oordeel gegeven over de mate waarin de doelstellingen van de gemeente worden bereikt door deelneming in verbonden partijen . Tenslotte geeft het onderzoek inzicht in de risico's die de gemeente loopt met deelnemingen en geeft hier een oordeel over. Bij alle aspecten wordt de wijze waarop de gemeenteraad wordt geïnformeerd en welke sturingsen beheersingsmogelijkheden hem ter beschikking staan, onderzocht.
2.2 Probleemstelling 1 onderzoeksvragen Centrale vraag De centrale vraag luidt als volgt : Hoe en met welke doelen neemt de gemeente deel in gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen en is er sprake van een adequate invulling van de gavernanee van deelnemingen door het college van B en W en de gemeenteraad ?
Pagina: 6 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
Deelvragen Voor de beantwoording van het eerste gedeelte van de centrale vraag zijn onderstaande deelvragen opgenomen: 1. Welke doelen streeft de gemeente met bepaalde deelnemingen na en zijn deze adequaat?
2. In welke mate worden de doelen binnen de vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders gerealiseerd? 3. Hoe is de inrichting van de organisatie van bepaalde verbonden partijen vormgegeven en in welke mate voldoet dit aan de wet- en regelgeving ? Voor de beantwoording van het tweede gedeelte van de centrale vraag zijn de onderstaande deelvragen opgenomen: 1. Hoe heeft het college van B en W zijn rol en positie ingevuld ten opzichte van bepaalde
deelnemingen ? 2. Welke sturings- en beheersingsmogelijkheden heeft de gemeenteraad bij bepaalde deelnemingen en worden deze voldoende aangewend ? 3. Heeft de gemeenteraad inhoudelijke en financiële kaders gesteld bij bepaalde deelnemingen en zijn deze adequaat? 4. Op welke wijze verkrijgt de gemeenteraad verantwoordingsinformatie over bepaalde deelnemingen en is deze informatievoorziening adequaat? 5. Hoe wordt de toeziehtsfunctie ten aanzien van bepaalde deelnemingen ingevuld door de gemeenteraad en is er sprake van adequaat toezicht door de gemeente? 6. Welke risico's loopt de gemeente met bepaalde deelnemingen ? De onderzoekers beantwoorden de centrale vraag aan de hand van de geformuleerde deelvragen. Hiervoor onderzoeken zij het algemene beleid van de gemeente ten aanzien van gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen. Daarnaast wordt meer diepgaande informatie verzameld door een aantal gemeenschappelijke regelingen nader te onderzoeken. De gemaakte selectie wordt hieronder toegelicht.
2.3 Afbakening Casusselectie In de programmabegroting 2011 van Asten worden 9 verbonden partijen genoemd. In de programmabegroting 2011 van Someren zijn er dat 13.
Pagina: 7 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
Overzicht verbonden partijen Asten en Someren 2011 (bron Programmabegroting 2011) Asten
Naam Verbonden partij
x x x x
Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) VelliqheldsreQio Brabant-Zuidoost G.G.D. Brabant Zuidoost De Atlant Groep Hypotheekfonds Noord-Brabantse gemeenten
x x x
Welstandszorg Noord-Brabant Bureau Inkoop en Aanbestedingen Zuidoost Brabant (BIZOB)· Brabant Water NV· NV Bouwfonds Nederlandse qemeenten ·
x
NV Bank Nederlandse Gemeenten . Vereniging Onderlinge Gemeentelijke Bosbrandverzekering W .A. Nederlandse Vereniging van Boseigenaren W.A. Coöperatieve Bosgroep Zuid-Nederland U.A. Overlegorqaan Nationaal Park De Groote Peel
Someren
x x x x x x x x x x x x x
x
Voor het onderzoek zijn 3 verbonden partijen geselecteerd op basis van het bestuurlijk en financieel belang voor de gemeente en het maatschappelijk belang van de deelneming voor de burgers. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de geselecteerde verbonden partijen ligt bij verschillende collegeleden. Onderstaand overzicht geeft per verbonden partij aan bij welke collegeleden de bestuurlijke verantwoordelijkheid ligt. Tabel verbonden _Qartijen tbv onderzoek met biibehorende bestuurders Naam Verbonden
Bestuurlijke
Bestuurlijke
partij
verantwoordeliikheid Asten
verantwoordeliikheid Someren
Veiligheidsregio
Burgemeester H. Vos
Burgemeester A. Veltman
Wethouder J. Huijsmans
Wethouder Th. Maas
Wethouder J. Huijsmans
Wethouder Th. Maas
Brabant-Zuidoost G.G.D. Brabant Zuidoost De Atl ant Groep Onderzoeksperiade De onderzoeksperiade betreft in principe 2010-2012 zodat het boekjaar 2011 compleet (begroting, tussentijdse verslaglegging en jaarrekening) onderzocht kan worden.
Pagina : 8 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
3 Onderzoeksaanpak 3.1 Normenkader Om een formele toets uit te kunnen voeren bij de te onderzoeken verbonden partijen hebben onderzoekers een normenkader opgesteld dat is opgenomen in bijlage 6 . De normen zijn gebaseerd op de wet- en regelgeving met betrekking tot verbonden partijen en in het bijzonder de gemeenschappelijke regelingen ( de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr), het Besluit begroten en verantwoorden (BBV) en de Gemeentewet). Daarnaast zijn ook normen opgesteld die voortvloeien uit professionele opvattingen.
3.2 Toetsing Middels interviews en dossieronderzoek wordt inzicht verkregen hoe en met welke doelen Asten en Someren deelnemen in gemeenschappelijke regelingen. (1 e deel van onderzoeksvraag). Daarbij komt ook aan de orde in hoeverre de praktische procesgang knelpunten oplevert en welke risico's daarbij worden aangegeven. Daarnaast wordt deze werkwijze getoetst aan het normenkader (2e deel van onderzoeksvraag) en wordt nader ingegaan op die aspecten die afwijkend zijn. Waarom wordt er afgeweken, worden daarbij risico's gelopen en zijn die voldoende afgedekt ?
3.3 Informatie verzamelen Voor het onderzoek worden verschillende documenten geraadpleegd. Hierbij valt te denken aan: relevante wet- en regelgeving, relevante raads(commissie) verslagen, begrotingen en jaarverslagen, relevante (verantwoordings)- stukken van besturen in openbare lichamen en overige relevante ambtelijke en niet-ambtelijke stukken zoals bv vakliteratuur en onderzoeksverslagen. Naast het documentenonderzoek worden gesprekken met betrokkenen gevoerd. Het ligt in de verwachting dat worden geïnterviewd: -
de door de raad aangewezen vertegenwoordigers van de geselecteerde verbonden partijen;
-
de betreffende ambtenaren, betrokken bij de geselecteerde verbonden partijen;
Pagina: 9
I
16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
4 Organisatie en Planning 4.1 Planning van activiteiten In februari 2013 is begonnen met het opstellen van een onderzoeksopzet. De uitvoering van het onderzoek start in april. De bevindingen uit het onderzoek worden in een nota vastgelegd en deze wordt voorgelegd. Na verwerking van de reacties wordt definitief verslag opgesteld waarin de conclusies van het onderzoek zijn opgenomen en eventuele aanbevelingen. De planning is erop gericht dat dit rapport in oktober 2013 zal worden aangeboden. Vervolgens zal de ambtelijke opdrachtnemer ervoor zorgen dat dit rapport wordt aangeboden aan het college van B&W met (indien nodig) een plan voor verbetering en de bijbehorende raadsinformatie.
4.2 Onderzoeksteam Het onderzoek wordt uitgevoerd door Michelle van Arensbergen, juridisch controller Asten, en Buck Messing, concern controller Someren.
4.3 Benodigde uren en doorlooptijd Maart 1 april: onderzoeksplan , normen kader, toetsingsvragen Mei I juni: dossier onderzoek en interviews Augustus
I september: bevindingen, conclusies en aanbeveling
Oktober: opleveren rapport De tijd van de onderzoekers is opgenomen in de jaarplannen. Van de geïnterviewden wordt tijd gevraagd voor het houden van interview en reactie op verslaglegging daarvan en tijd om eventuele gegevens aan te leveren.
4.4 Communicatie In de Verordening onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid van de Gemeente Asten en Gemeente Someren is opgenomen dat het college in de bedrijfsvoeringparagraaf van de begroting en de jaarstukken rapporteert over de voortgang van de onderzoeken naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid en de uitputting van bijbehorende budgetten. Daarnaast is in de verordening opgenomen dat:
1. De uitkomsten van een onderzoek worden vastgelegd in een rapportage. Elke rapportage bevat tenminste een analyse van de onderzoeksresultaten en indien nodig aanbevelingen voor verbeteringen. 2. Op basis van de resultaten van ieder onderzoek stelt het college, indien nodig, een plan van verbetering op. De rapportage en het plan van verbetering worden ter kennisgeving aan de raad aangeboden. Het college neemt op basis van het plan van verbetering organisatorische maatregelen.
Pagina: 10 I 16
Onderzoeksp!an 213a verbonden partUen
Communicatie intern Na vaststelling onderzoeksplan wordt dit verspreidt naar betrokken portefeuillehouders en medewerkers. Na afronding van het onderzoek ontvangen deze personen ook de bevindingen uit het onderzoeksrapport.
Pagina: 11
I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
5 Bijlage Gavernanee van deelneming 5.1 Public governance In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de "public governance" cyclus. Public gavernanee is afgeleid van de term eerparate governance, welke betrekking heeft op het effectief besturen van ondernemingen. Met "public governance" wordt de effectieve besturing van de overheidsorganisatie aangeduid. Het doel van public gavernanee is het scheppen van waarborgen voor de realisatie van vastgestelde beleidsdoelstellingen. Public gavernanee is: "het waarborgen van de onderlinge samenhang van de wijze van sturen, beheersen en toezicht houden van organisaties in de publieke sector/ gericht op een efficiënte en effectieve realisatie van beleidsdoelstellingen 1 alsmede het daarover op een open wijze communiceren en verantwoording afleggen ten behoeve van belanghebbenden". De volgende 4 processen zijn van belang in de public gavernanee cyclus: -
Sturen: het proces waarbij richting wordt gegeven aan het realiseren van doelen .
-
Beheersen: het stelsel van maatregelen, procedures en processen waarbij zorg wordt gedragen voor het blijvend nastreven van de doelen en het voorkomen van risiC0 1S die hiermee samenhangen.
-
Verantwoorden: het afleggen van verantwoording over de realisatie van doelen en het gevoerde beleid.
-
Toezicht houden: de activiteit om de realisatie van doelen te controleren en deze realisatie te beoordelen. Toezicht houden kan worden onderscheiden in drie verschillende componenten, namelijk onafhankelijke informatieverzameling, onafhankelijke oordeelsvorming en interventie (indien gewenst) om doelstellingen binnen gestelde kaders te realiseren.
5.2 Governance van verbonden partijen Public gevernanee is in eerste instantie bedoeld voor de gavernanee binnen de overheid. Zo kan het binnen de gemeente toegepast worden op de aansturing van een ambtelijke dienst of afdelingen door de wethouder. Met enig aanpassing kan het model van public gavernanee ook toegepast worden op de verbonden partijen van de gemeenten. Gavernanee van de verbonden partijen is echter niet geheel gelijk aan gavernanee binnen de gemeente. Ten eerste omdat de gemeente vaak niet de enige organisatie is met belangen in een onderneming. Ten tweede is de onderneming niet hiërarchisch ondergeschikt aan de gemeente, waar een ambtelijk dienst of afdeling dat wel is aan het college van B&W. Om toch grip te houden op het bereiken van de doelen die een gemeente met een verbonden partij heeft , is een goede "governance" noodzakelijk. Dit geldt zowel voor een deelneming in gemeenschappelijke regelingen als voor een deelneming in een organisatie die is ingesteld op privaatrechtelijke gronden, zoals een besloten vennootschap.
Pagina: 12 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
6 Bijlage Normenkader 1.1 1.2 1.3
1.4
1.5
2.
o:e
regeling· vermeldt het bela ng of de belangen (het doel of de dÖelen) ter behartiging waarvan zij is etroffen artikel 10 lid 1 W r Het doel/de doelen zijn Specifiek, Meetbaar en Tijdgebonden uitgewerkt en dragen bij aan de beleidsdoelen die de emeente nastreeft. Er zijn door de raad voor de deelneming kaders op- en vastgesteld waarmee kan worden vastgesteld of: a. beleidsdoelen worden bereikt; b. doelen binnen financiële kaders worden erealiseerd. De kaders worden tijdig en volledig toegepast om te bezien of de gemeenschappelijke regeling hieraan voldoet. Er worden logische consequenties aan de beoordeling op de kaders verbonden. ~ml:·l~ ~~van
orpnlgtle,(wet-en
·,X ' Er is pas overgegaan tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling nadat toestemming is verkre en van de emeenteraden artikel 1 W r Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter artikel 12 W r . Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde emeente artikel 14 lid 1 W r . Het algemeen bestuur vergadert jaarlijks tenminste tweemaal, deze vergaderingen zijn openbaar (artikel 22 li ' .
2.1 2.2
2.3
2.4
wr
3.1
Collegeleden en/of raadsleden kunnen vertegenwoordigd zijn in het algemeen bestuur en dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling
3.2
Er zijn bevoegdheden aan het AB en DB toegekend om het doel van de gemeenschappelijke regeling te bereiken.
3.3
Een voor onbepaalde tijd getroffen regeling houdt bepalingen in omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittredin artikel 9 W r . Er vindt politieke controle plaats in de vorm van Informatie licht verantwoordin en teru roe in Er vindt financiële controle plaats door de betrokkenheid van de raad bij het vaststellen van de begroting (Wgr).
3.4
3.5
a. Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam bestaat uit !eden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aan ewezen artikel 13 li d l W r . b. De regeling bepaalt het aantal leden van het algemeen bestuur, dat door de raad van elke deelnemende gemeente wordt aangewezen cq het stemgewicht dat elke afgevaardigde in het a! emeen bes tuur heeft art1kel 13 lid 3 en 4 W r . Een regeling waarbij gebruik wordt gemaak t van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid {inste!!ing van openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan) geeft aan welke bevoegdheden de besturen van de deelnemende gemeenten aan het best uur van het openbaar lichaam onderscheidenlijk aan het gemeenschappelijk o rgaan bij het aangaan van de regeling overdragen. Een regeling als hier bedoeld kan bepalingen inhouden o mtrent de wijze waarop verandering kan worde n gebracht in de overgedragen bevoegdheden. (artikel 10, lid 2 Wgr). De bepalingen worden toe e ast.
a. Het algemeen bestuur van het openbaa r lichaam of gemeenschappelijk o rgaan stelt de begroting vast in het jaar vooraf aande aan dat waarvoor zï dient artikel 34 lid 1
Pagina: 13 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partüen
3.6
Er zijn door de raad adequate kaders gesteld.
3.7
De ambtelijke verantwoordelijkheid voor de deelneming is inoebed.
3.8
Het functioneren van gemeenschappelijke regelingen wordt periodiek geévalueerd.
~
Nat mM Un . .nzten v:.ra~rdi!!JI (Qii:li!Jdiil IIOwertUIItclll)
War). b. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam onderscheidenlijk het gemeenschappelijk orgaan hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aanoehoden (artikel 35 lid 3 War) De kaders zijn passen bij de reg eling en geven ri chting aan de uitvoerina van doelen. a. Er is een dossierhouder aangewezen voor toezicht op de aemeenschaooeliike reoeli no. b. De dossierhouder is aa nspreekpunt binnen de gemeente en contactpersoon voor de qemeenschappelii ke reqel ing. c. De dossierhouder en ve rantwoordelij k wethouder (lid AB en/of DB) hebben contact over de gemeenscha ppelijke reoelina. d. De dossierhouder ontvangt de jaarreken ing en adviseert de verteoenwoordioer In het bestuur daa rover. e. De dossierhouder maa kt standaa rd gebru ik va n de expertise van de financieel consulent bij de beoordeling van de iaarrekeninaen van verbonden oartii en. In de evaluatie is ten minste aandacht voor: -naleving wet- en regelgeving (bijvoorbeeld tijdig sturen begrotingen) -doeltreffendheid deelneming (wordt het publieke belang/ doel nog gediend?) -doelmatigheid deelneming (worden doelen/taken binnen budaet aerealiseerd'? 'value f or money'?) q,:~~
~ngamtrent
te. 4.1
De raad ~eeft in de Gerneen~i;happelljke Regeling afspraken gemaakt om zich periodiek, en indien nodig ad hoc, te laten informeren over de beleidsuitvoering.
4.2
Informatievoorziening aan de raad van verbonden partijen is volledig, tijdig, juist en conform wet- en regelgeving.
a. De regeling houdt bepalingen In omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur aan de raad die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken (artikel 16, lid 1 War). De beoalinoen worden toeoeoast . b. De regeling houdt bepalingen in omtrent d e wij ze waarop (een lid van) het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur de door een of meer leden gevraagde inlichti ngen verstrekken , alsmede door het algemeen bestuur ter verantwoording kunnen worden geroepen (artikel16, lid 2 Wgr). De bepalingen worden toeqepast c. Indien er geen afspraken zijn gemaakt i de Gemeenschappelijke Regeli ng omtrent periodieke informatievoorziening, dan zijn er buiten de Gemeenschappelijke Regeli ng (document) afspraken gemaakt tussen raad, algemeen bestuur en dagelijks bestuur omtrent informatievoorzieninq . a. Het dagelijks bes tuu r van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting zes weken voordat z1j aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheidenlij k zes weken voordat zij door het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende gemeenten (arti kel 35 Wg r). b. Het dagelijks bestuur van het o penbaa r lichaa m of het gemeenschappelijk orgaan zendt de begrot ing binnen twee weken na definitieve vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient aan gedeputeerde sta ten (arti kel 34 lid 2 Wgr). c. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft (artikel 34 lid 3 Wqr). d. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan zendt de jaa rreke ni ng binnen twee weken na de vaststeil ina. doch in ieder qevaf vóó r 15 juli va n
Pagina: 14 I 16
Onderzoeksplan 213a verbonden partijen
s
Noi'IMft taft anzlell va w•aatwoorden (ondardtal~) ~In
..,
~,. ·
gem•.-... beglating
5.1
I nformatievoorziening aan de raad in de gemeentelijke jaarstukken is volledig, tijdig, juist en conform wet- en regelgeving.
5.2
De informatie over verbonden partijen in de balans is volledig en juist.
5.3
De informatie over verbonden partijen in de lijst verbonden partijen is volledig en juist.
l
~ ·
het jaar volgende op het j aar waarop de jaa rrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten (artikel 34, lid 4 Wgr}. Q .....
~~~unma".'löfi!Zkht(~
a. Het college biedt jaarlijks de raad een ontwerp aan voor de begroting met toelichti ng van de gemeente en een meerjarenraming met toelichti ng voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren (artikel 190, lid 1 Gemeentewet). Het college zendt de door de raad vas tgestelde begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in inder geval vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten (artikel 191 lid 2 Gemeentewet ). b. Verbonden partijen wo rden niet geco nsolideerd opgenomen in bearotina en iaarst ukken (a rtikel 5 BBV) c. De begroting bevat een aparte pa rag raaf verbonden partijen (artikel 9,1id 2 BBV) wel ke tenminste bevat: -Een visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begrot ing; -De beleidsvoornemens omt rent verbonden partij en. (artikel 15 BBV) d. Het jaarverslag bevat de paragrafen die i ngevo lge artikel 9 BBV in de begroting zijn opgenomen. Ze bevatten de verantwoording van hetgeen in de overeenkomstige paragrafen in de begroting is opgenomen(artikel 26 BBV).(ook verbonden oa rtiien f In de balans worde n onder de financiële activa afzonderlijk opgenomen: a. Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen; b. Leningen aan overige verbonden partij en (artikel 36 BBV); c. De toelichting op de productenrealisat ie bestaat tenmin ste uit: I. een overzicht van kapitaallasten; 11 een lijst van verbonden partijen; lil de toelichting op onderha nden werk inzake grondexploitatie, bedoeld in artikel 38, onder a, onder 1 en onder b. (artikel 67 BBV). In de lijst van verbonden part ijen wo rdt te n minste de volgende informatie verstrekt over verbonden partijen: a. de naam en de vestigi ngsplaats; b. het openbaar belang dat op deze wijze behartigd wordt; c. de veranderingen die zich hebben voorgedaan gedurende het begrotingsjaar in het belang dat de gemeente onderscheidenlijk prov incie in de verbonden partij heeft; d. het eigen vermogen en het vreemd vermogen van de verbonden partij aan het begin en aan het einde van het begrotingsjaar; e. het resultaat van de verbonden oartii (artikel 69BBV) f'p(i!:8'-:M;
J
6.1
. ,
7.1
Er vindt structureel en onafhankelijk toezicht plaats op gemeenschappelijke regelingen.
·-
: umr, l'lllllo's Risico's van de gemeenschappelijke regeling zijn in kaart gebracht.
a. De jaarrekening van een gemeenschappelijke regeling wordt beoordeeld door een externe account ant. b. In het geval dat er geen raadsleden zitt ing nemen in het AB, dient de raad ter versterking van de toezichtfunctie minimaal de jaarrekeningen van de gemeenschappelij ke regelingen te ontvanqen. c. Binnen een gemeenschappelij ke regeling heeft de raad de bestuurlijke toezichtfu nctie belegd bij het afgevaardigde lid van de raad in het AB . a. Financiële risico's zijn In kaart gebracht en i ndien nodig opgenomen in het weerstandsvermogen v an de qemeente. b. Er wordt rekening gehouden met niet financiële risico's (te denken valt aan bijvoorbeeld imagoschade) .
Pagina: 15 I 16
Onoerzoeksplan 213a verbonden partijen
Pagina: 16 I 16
Regie in netwerken
213a onderzoek naar verbonden partijen Gemeente Asten Gemeente Someren Opstellers: Versienummer: Status: Datum:
Michelle van Arensbergen en Buck Messing 4 Definitief november 2013
~ Someren . . . ._ ._
L
cL
N l
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
Inhoudsopgave: SAMENVATTING ................................................................................ ~ . ............ .
1
INLEIDING .......................................................................................... 4 1.1 1. 2 1.3
2
AANLEIDING ONDERZOEK VERBONDEN PARTIJEN ................................................
PROBLEEMSTELLING ................................................................................ 4 ONDERZOEKSPlAN ..........................••• ,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,.,,,,,,,,,,,,,,,,,,
ONDERZOEKSKADER ........................
2.1 2.2 2.3 2.4
4
I •• I I I I ••••••••••••••••••••••••• I ••••••••••• I I •••••
5 6
6 .............................................................................. 6
OOELSTELUNG ...................................................................................... ONDERZOEKSVRAGEN
AFBAKENING ................................................ ,,,,,,,,,,,,,,,, ......................... 7 ONDERZOEKSVERANTWOORDING .................................................................
7
3
BEVINDINGEN ONDERZOEK ................................................................ 8
4
CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN ...................................................... 11
4.1 4.2 4.3 5
INLEIDING ...........................................................................................11 CONCLUSIES ................................... ..................................................... 11 ÄANBEVEUNGEN ................................................................................... 13
BIJLAGEN .......................... "I ••
1111111111111111111111111111111 • • • I I I I I I I I 1 • • • • • 11
·····~·····1111·····1
14
-Onderzoeksplan 213a verbonden partijen -Bevindingen normenkader
Pagina : 2 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
Samenvatting In dit 213a onderzoek wordt een oordeel gegeven over de gavernanee (de wijze van sturen en beheersen, verantwoorden en toezicht), de risico's en doeltreffendheid van verbonden partijen. Voor het onderzoek is door de colleges een normenkader vastgesteld en zijn ten behoeve van interviews en dossieronderzoek drie gemeenschappelijke regelingen geselecteerd, te weten Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, de Atlant Groep en G.G.D. Brabant Zuidoost. Uit het onderzoek komt vooral naar voren dat de raad een beperkte rol heeft voor wat betreft de sturing en beheersing van de verbonden partij en het toezicht erop. Dit komt enerzijds voort uit de marginale kaderstelling (uitsluitend het wettelijk vereiste) door de raad vooraf bij de besluitvorming over deelname aan een verbonden partij. Anderzijds is de informatie in de paragrafen verbonden partijen in de begroting en rekening van de gemeente te summier van opzet om hiermee te sturen en verantwoording af te leggen. Over de rol van college bij verbonden partijen wordt geconstateerd dat deze individueel wordt ingestoken. Het is aan de individuele portefeuillehouder om invulling te geven aan de rol van algemeen bestuurslid en te besluiten hoe en wanneer hij het college informeert en betrekt. Het onderzoek is bedoeld om van te leren. De aanbevelingen zijn onderverdeeld naar raad en college. Voor de raad ligt de nadruk op het traject vóórdat een gemeenschappelijke regeling wordt voorgedragen voor besluitvorming. Invloed ligt juist vooraf, in de kaderstelling. Door van tevoren aan te geven wat je als raad geregeld wilt hebben rondom een gemeenschappelijke regeling borg je een groot deel van de governance. Voor het college liggen de aanbevelingen op het vlak van het structureren van rol en informatievoorziening.
Pagina: 3
I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
1 Inleiding
1.1 Aanleiding onderzoek verbonden partijen Het college voert periodiek een onderzoek uit naar doelmatigheid en/of doeltreffendheid. Dit gebeurt op grond van artikel 213a van de Gemeentewet en de vertaling hiervan in de verordening van de Gemeente Asten en Gemeente Someren. Het onderwerp voor dit onderzoek naar verbonden partijen volgt uit de programma begroting 2013 van zowel Asten als Someren.
1.2 Probleemstelling Voor de uitvoering van gemeentelijke taken neemt de gemeente deel aan verbonden partijen. Gezamenlijk met andere gemeenten wordt hiermee een bijdrage geleverd aan de realisatie van maatschappelijke doelen. Voor sommige verbonden partijen, ook wel deelnemingen genoemd, geldt dat samenwerking wettelijk verplicht is, zoals bij de Veiligheidsregio. Het gaat om tijdelijke of langdurige samenwerkingsverbanden met andere gemeenten, overheden, non-profit organisaties of private partijen. Omdat het over besteding van publieke middelen gaat, is het voor gemeenten belangrijk om inzicht te hebben en te houden in de realisatie van doelstellingen, activiteiten, financiën, risico's, bestuursverantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verbonden partij. Een verbonden partij is een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke organisatie waarin de gemeente een bestuurlijk en een financieel belang heeft. 1 Er is sprake van financieel belang als de gemeente aansprakelijk is bij niet nakoming van verplichtingen of als er geen verhaal is bij faillissement. Er is sprake van bestuurlijk belang als de gemeente zeggenschap heeft, bijvoorbeeld een wethouder is namens de gemeente bestuurder bij een verbonden partij, heeft stemrecht. Gemeenschappelijke regelingen, vennootschappen (NV's, BV's, CV's), stichtingen, verenigingen en een publiek-privat esamenwerking (PPS) zijn voorbeelden van verbonden partijen. De gemeente moet binnen het netwerk van samenwerking ervoor zorgen dat de publieke taak wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. In de relatie tussen gemeente en verbonden partij gaat het dan o m sturen, beheersen, verantwoorden en toezicht houden. Deze vier aspecten zijn de elementen van wat ook wel "governance" 2 wordt genoemd.
1
art. 1 Besluit begroten en verantwoorden (Bbv)
2 Zie voor toelichting bij lage Gavernanee bij onderzoeksplan
Pagina : 4 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
De rolverdeling tussen raad en college bij verbonden partijen kan als volgt schematisch worden weergegeven:
Taken gemeenteraad ~
Kaders stellen
1
Toezicht houden
1 Verantwoording afleggen
Sturen en
beheers~
I f ~ Taken college
1.3 Onderzoeksplan Voor de uitvoering van het onderzoek is door de colleges van Asten en Someren in april 2013 het onderzoeksplan vastgesteld. Hierin is opgenomen: de opdrachtformulering, de opdrachtgever, het onderzoekskader, de onderzoeksaanpak, de organisatie en planning en het normenkader. Het onderzoek wordt afgesloten met dit onderzoeksrapport waarin zowel bevindingen als aanbevelingen tot verbeteringen worden gerapporteerd. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op het onderzoekskader. Voor het overige wordt het onderzoeksplan op deze plaats niet herhaald, maar verwijzen wij u voor de inhoud ervan naar bijlage 1 waarin het onderzoeksplan is opgenomen.
Pagina: 5 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
2 Onderzoekskader
2.1 Doelstelling De doelstelling van het onderzoek is om een oordeel te geven over de gavernanee (de wijze van sturen en beheersen, verantwoorden en toezicht), de risico's en doeltreffendheid van verbonden partijen. Hiervoor is een centrale vraag met deelvragen geformuleerd.
2.2 Onderzoeksvragen De centrale vraag bestaat uit twee delen en luidt als volgt: 1) Hoe en met welke doelen neemt de gemeente deel in gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen en 2) is er sprake van een adequate invulling van de gavernanee van verbonden partijen door het college en de gemeenteraad ?
Voor de beantwoording van het eerste gedeelte van de centrale vraag zijn onderstaande deelvragen opgenomen:
1. Welke doelen streeft de gemeente met bepaalde deelnemingen na en zijn deze adequaat? 2. In welke mate worden de doelen binnen de vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders gerealiseerd? 3. Hoe is de inrichting van de organisatie van bepaalde verbonden partijen vormgegeven en in welke mate voldoet dit aan de wet- en regelgeving?
Voor de beantwoording van het tweede gedeelte van de centrale vraag zijn de onderstaande deelvragen opgenomen: 4. Hoe heeft het college zijn rol en positie ingevuld ten opzichte van bepaalde deelnemingen ? 5. Welke sturings- en beheersingsmogelijkheden heeft de gemeenteraad bij bepaalde deelnemingen en worden deze voldoende aangewend? 6. Heeft de gemeenteraad inhoudelijke en financiële kaders gesteld bij bepaalde deelnemingen en zijn deze adequaat? 7. Op welke wijze verkrijgt de gemeenteraad verantwoordingsinformatie over bepaalde deelnemingen en is deze informatievoorziening adequaat? 8 . Hoe wordt de toeziehtsfunctie ten aanzien van bepaalde deelnemingen ingevuld door de gemeenteraad en is er sprake van adequaat toezicht door de gemeente? 9. Welke risico's loopt de gemeente met bepaalde deelnemingen?
Pagina : 6 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
2.3 Afbakening De onderzoeksperiade betreft in principe 2010-2012 zodat het boekjaar 2011 compleet (begroting, tussentijdse verslaglegging en jaarrekening) onderzocht kan worden. Uit de programmabegroting 2011 zijn drie verbonden partijen geselecteerd op basis van het bestuurlijk en financieel belang voor de gemeente en het maatschappelijk belang van de deelneming voor de burgers. Dit zijn de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, de Atlant Groep en G.G.D. Brabant Zuidoost. De rol van de raad is onderzocht aan de hand van de besluitvorming door raad en commissie. Raadsleden zijn niet geïnterviewd. Het onderzoek heeft zich niet uitgestrekt tot en met de verbonden partijen zelf.
2.4 Onderzoeksverantwoording Normenkader De formele toets in het onderzoek is uitgevoerd aan de hand van het normenkader dat door beide colleges is vastgesteld bij het onderzoeksplan. De daarin gehanteerde normen zijn gebaseerd op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving en professionele opvattingen. Onderzoek en toetsing Overeenkomstig het onderzoeksplan zijn interviews gehouden met collegeleden , beleidsmedewerkers en financieel consulenten en is dossieronderzoek verricht. De verslagen van de interviews zijn, ter controle, teruggelegd aan de geïnterviewden. Voor het dossieronderzoek zijn dossiers ingezien die betrekking hebben op de gemeenschappelijke regelingen, de begrotingen en jaarrekeningen van de betreffende verbonden partijen. De raadsinformatiesystemen van beide gemeenten zijn geraadpleegd alsook de websites van de verbonden partijen. De informatie die dit heeft opgeleverd, is getoetst aan het normenkader. De gepresenteerde resultaten zijn gebaseerd op het totaalbeeld van het onderzoek. Afwijking van het onderzoeksplan In het onderzoeksplan is opgenomen dat de bevindingen uit het onderzoek in een nota worden vastgelegd en voorgelegd voordat een definitief verslag wordt opgemaakt. Deze stap is in overleg met ambtelijk opdrachtgever, omwille van tijd, overgeslagen. Dit heeft twee redenen:
1.
De resultaten van het onderzoek zijn gebaseerd op een totaalbeeld. Voor het leerdoel van het onderzoek is het niet noodzakelijk om in te gaan op de individuele bevindingen van de onderzochte verbonden partijen.
2.
De concept gemeenschappelijke regeling van de samenwerking Peel 6.1 staat gepland voor eind december 2013. Gelet op de kaderstellende rol van de raad met betrekking tot de gavernanee in de aanloopfase van een gemeenschappelijke regeling, kan de informatie uit dit onderzoek helpen bij het vormgeven van de nieuwe samenwerking.
Pagina: 7 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
3 Bevindingen onderzoek
Hieronder zijn per deelvraag de bevindingen op hoofdlijnen weergegeven. In de bijlage is te zien hoe het normenkader is toegespitst op deze deelvragen en zijn de bevindingen uit interviews en dossier onderzoek weergegeven. 1. Welke doelen streeft de gemeente met bepaalde deelnemingen na en zijn deze adequaat? In de gemeenschappelijke regelingen is het belang 1 doel ter behartiging waarvan ze zijn getroffen opgenomen. Het doel is echter niet SMART uitgewerkt. Veelal globale termen onder verwijzing naar de wettelijke grondslag van de publieke taak die ten grondslag ligt aan de oprichting van de gemeenschappelijke regeling.
2. In welke mate worden de doelen binnen de vastgestelde inhoudelijke en financiële kaders gerealiseerd? Omdat de doelformulering niet SMART beschreven is wordt het lastig om vast te stellen of beleidsdoelen worden bereikt. Doelen en belangen zijn soms uitgewerkt in een beleidskader maar de mate waarin realisatie daarvan plaatsvindt is niet direct terug te herleiden in relatie tot de gemeenschappelijke regeling. 3. Hoe Is de inrichting van de organisatie van bepaalde verbonden partijen vormgegeven en in welke mate voldoet dit aan de wet- en regelgeving ? De onderzochte gemeenschappelijke regelingen voldoen aan de vereisten die volgen uit de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr). De gemeenteraden hebben daarbij de beschikbare sturingsinstrumenten, als bepalingen over de samenstelling van algemeen bestuur en dagelijks bestuur, het stemgewicht, toetreding, wijziging, uittreding en opheffing benut. Door bij Atlant te kiezen voor dezelfde samenstelling van algemeen bestuur en dagelijks bestuur, wordt afbreuk gedaan aan de verantwoordingsrelatie tussen algemeen bestuur en dagelijks bestuur. 4. Hoe heeft het college zijn rol en positie ingevuld ten opzichte van bepaalde deelnemingen? In de onderzochte gemeenschappelijke regelingen hebben alleen collegeleden zitting in het algemeen bestuur. Dat betekent dat zij de belangenvertegenwoordiging moeten combineren met de toezichthouders rol. Er zijn geen afspraken gemaakt op college niveau hoe zij hiermee omgaan. Het is aan de individuele portefeuillehouder om te besluiten hoe en wanneer hij het college informeert en betrekt. Uit de onderzochte gemeenschappelijke regelingen blijkt dat niet in alle gevallen duidelijk is welke bevoegdheden, van welk bestuursorgaan worden overgedragen. 5. Welke sturings- en beheersingsmogelijkheden heeft de gemeenteraad bij bepaalde deelnemingen en worden deze voldoende aangewend? De onderzochte gemeenschappelijke regelingen bevatten passages omtrent begroting en zienswijze conform hetgeen daarover in de Wgr is opgenomen . In de onderzochte dossiers is deze werkwijze ook terug te vinden. Tijdigheid is wel een issue. De wettelijke termijn van zes weken reactietijd
Pagina: 8 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
(voor zienswijze op de begroting in te dienen) is tekort en wordt veelal in de gemeenschappelijke regeling ruimer gesteld. Desondanks lukt het ook dan niet om in alle gevallen de zienswijze van de raad op tijd bij het dagelijks bestuur te hebben. Ambtelijk zijn er dossierhouders per gemeenschappelijke regeling en zij maken gebruik van financiële expertise van financieel consulenten. De financieel consulenten beschikken echter niet over checklisten bij hun beoordeling. De P&C cyclus van een gemeenschappelijke regeling is niet opgenomen in de planning van de behandelende ambtenaren waardoor het risico wordt gelopen om adviezen niet tijdig te kunnen leveren. Het evalueren van het functioneren van de gemeenschappelijke regeling vindt niet regelmatig plaats. In geen van de gemeenschappelijke regelingen zijn hierover afspraken gemaakt.
6. Heeft de gemeenteraad inhoudelijke en financiële kaders gesteld bij bepaalde deelnemingen en zijn deze adequaat? In de tekst van de gemeenschappelijke regelingen is een groot gedeelte van de inhoudelijke kaders al vastgelegd. Door toetreding in de gemeenschappelijke regeling is de raad akkoord gegaan met de inhoudelijke kaders. De doelen worden verder ingevuld in de begroting van de gemeenschappelijke regeling waarover de raad vooraf zienswijzen kan indienen, productbeg roting, ondernemingsplan en in beleidsnota's. Indirect stelt de raad hiermee zowel inhoudelijke als financiële kaders. Het financiële kader wordt ook gesteld bij de vaststelling van de gemeentelijke begroting, waarin de bijdrage aan de gemeenschappelijke regeling wordt vastgesteld.
7. Op welke wijze verkrijgt de gemeenteraad verantwoordingsinformatie over bepaalde deelnemingen en is deze informatievoorziening adequaat? In de gemeenschappelijke regelingen van de Veiligheidsregio en GGD zijn bepalingen opgenomen over het verstrekken van informatie door algemeen bestuur aan college. Alleen bij Atlant gaan de bepalingen over het verstrekken van informatie aan de raad. In geen van de onderzochte gemeenschappelijke regelingen zijn afspraken gemaakt ten aanzien van periodieke informatievoorzieningen. In dossiers is ook niets terug te vinden over eventuele afspraken hierover buiten de gemeenschappelijke regeling. Atlant is de enige die met kwartaalrapportages werkt. Deze komen echter niet verder dan bestuurders en ambtenaren. Er vindt geen informatie overdracht plaats naar raad. De wettelijke bepalingen omtrent de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling zijn terug te vinden in de onderzochte regelingen. In deze wettelijke bepalingen komen de gemeenteraden echter niet voor. Er is ook geen passage opgenomen waarin geregeld is dat toezending van de jaarrekening aan raad plaatsvindt in het geval er geen raadsleden zijn vertegenwoordigd in het algemeen bestuur. In de gemeenschappelijke regeling van Veiligheidsregio is opgenomen dat de vastgestelde jaarrekening naar de colleges verstuurd wordt, bij Atlant aan de besturen en alleen bij de GGD is opgenomen dat deze naar de raden verstuurd wordt. Uit dossiers blijkt echter dat er slechts sporadisch een raadsinformatie voorstel wordt opgesteld over een jaarrekening van een gemeenschappelijke regeling. De paragraaf verbonden partijen in de begroting bevat een overzicht van de verbonden partijen waarbij een check op volledigheid niet mogelijk is (er is geen vastgelegd overzicht met verbonden
Pagina: 9 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
partijen). Het Besluit begroten en verantwoorden schrijft voor welke informatie per verbonden partij dient te worden opgenomen in de paragraaf. Dit gebeurt niet altijd overal. De gehanteerde cijfers zijn niet actueel. Daarnaast ontbreekt een echte visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting en de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen in de paragrafen. De paragraaf verbonden partijen is ook opgenomen in het jaarverslag van beide gemeentes. Het is echter wederom een lijst opgesteld conform de paragraaf in de begroting en geen verantwoording over hetgeen bij de begroting is opgenomen.
8. Hoe wordt de toezichtfunctie ten aanzien van bepaalde deelnemingen ingevuld door de gemeenteraad en is er sprake van adequaat toezicht door de gemeente? De beoordeling van de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling gebeurt door een externe accountant. Raadsbehandeling van de jaarrekening van de gemeenschappelijke regeling vindt nauwelijks plaats. De raad heeft in de gemeenschappelijke regeling het bestuurlijk toezicht belegd bij het afgevaardigde lid van de raad in het algemeen bestuur. Dit is veelal een collegelid. We vinden echter geen afspraken hoe dat dan dient te gebeuren.
9. Welke risico's loopt de gemeente met bepaalde deelnemingen ? In het overzicht verbonden partijen is per gemeenschappelijke regeling aangegeven welke risico's er zijn. Voor zover van toepassing zijn deze ook opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen. Genoemde risico's zijn overwegend financieel van aard.
Pagina: 10 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
4 Conclusie en aanbevelingen 4.1 Inleiding
In dit onderzoek zijn drie verbonden partijen onderzocht. Het zijn alle drie gemeenschappelijke regelingen. Ze zijn geselecteerd op basis van het bestuurlijk en financieel belang voor de gemeente en het maatschappelijk belang voor de burgers. Hierdoor is de scope van het onderzoek vooral gericht op de gemeenschappelijke regeling. De aanbevelingen zijn echter ook van toepassing op andere verbonden partijen. De gemeenten hebben beiden geen beleidsnota ten aanzien van verbonden partijen. De door de raad gestelde kaders met betrekking tot de individuele verbonden partij zijn opgenomen in de gemeenschappelijke regelingen en beleidsnota's. De toets in dit onderzoek heeft plaatsgevonden aan een normenkader dat bij het onderzoeksplan door beide colleges is vastgesteld. Voor een overzicht/inventarisatie van verbonden partijen is voor beide gemeenten geput uit de informatie in de paragrafen verbonden partijen in begroting en jaarrekening, en de raadsbesluiten waarin de bestuurlijke posities zijn vastgesteld. Beide gemeenten hebben geen actueel register van de gemeenschappelijke regelingen waaraan hun gemeente deelneemt3 •
4.2 Conclusies Kaderstelling Doordat de raad van te voren geen kaders aan het college heeft meegegeven over wat er in een gemeenschappelijke regeling geregeld moet worden bevatten de gemeenschappelijke regelingen alleen het wettelijke kader. Daardoor zijn doelen niet SMART geformuleerd, zijn er geen evaluaties ingebouwd en komt de rol van de raad bij toezicht en verantwoording onvoldoende naar voren. Sturen en beheersen Rol van de raad Gelet op de marginale kaderstelling (het wettelijk vereiste, maar er vinden geen evaluaties plaats en er zijn geen afspraken gemaakt over periodieke informatievoorzieningen) is de sturing beperkt tot het indienen van zienswijzen ten aanzien van begroting van de gemeenschappelijke regeling. Een expliciete relatie met de doelstellingen in de bijbehorende beleidsnotities ontbreekt daarbij. Ook ontbreekt een echte visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting en de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen in de paragrafen.
3 Artikel 27 Wet gemeenschappelijke regelingen
Pagina: 11
I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
Rol van het college
De individuele portefeuillehouder geeft zelf invulling aan de sturing en beheersing van " zijn" verbonden partij. Door het ontbreken van afstemming en afspraken hierover is er geen sprake van een gestructureerde sturing en beheersing van de verbonden partijen. Verantwoorden Verantwoording aan raad vindt plaats in de paragraaf verbonden partijen in het jaarverslag van beide gemeenten. Aan de vereisten uit het Besluit begroten en verantwoorden (BBV) wordt niet altijd voldaan. De visie op de individuele verbonden partijen in relatie tot de beleidsvoornemens van de gemeente en de verantwoording daarvan ontbreekt echter. De wijze waarop verantwoording plaatsvindt door de portefeuillehouder aan de raad is individueel bepaald. Hierdoor is geen sprake van een gestructureerde verantwoording over verbonden partijen door de portefeuillehouders aan de raad. Toezicht De toezichtfunctie is in opzet belegd (de raad heeft de bestuurlijke toezichtfunctie belegd bij het afgevaardigde lid in het algemeen bestuur en er vindt jaarlijks een jaarrekeningcontrole plaats door een externe accountant). Rol van de raad
Doordat raadsbehandeling van de jaarrekening van de verbonden partij nauwelijks plaatsvindt (nu geagendeerd als voor kennisgeving aannemen/ ingekomen stuk), houdt de raad slechts beperkt toezicht. Rol van het college
Bij de onderzochte verbonden partijen zijn een ambtelijk dossierhouder en financieel consulent betrokken. Er is geen centrale regiefunctie op verbonden partijen en geen algemeen toetsingskader voor de beoordeling van begroting en jaarrekening van de verbonden partijen. Dossiershouders en
financieel consulenten bepalen zelf hoe zij hun toezichtstaken invullen. Risico's Het financieel belang in verbonden partijen bedraagt ca. 10% van de begroting . De risico's zijn per verbonden partij opgenomen in de paragraaf verbonden partijen en voor zover van toepassing ook opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen. Genoemde risico's zijn overwegend financieel van aard.
Pagina: 12 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partüen
4.3 Aanbevelingen Voor gemeenteraad 1.
Stel een nota/checklist voor verbonden partijen vast. Neem hierin kaders op over de juridische vorm, de gewenste wijze van sturing, beheersing/informatievoorziening, verantwoording en toezicht, periodieke evaluatie en risicobeheersing . Zorg voor inzicht in de over te dragen bevoegdheden.
2. 3.
Zorg voor raadsbehandeling van de jaarrekening van de verbonden partijen. Stel een format vast voor de paragraaf verbonden partijen aan de hand van het Besluit begroten en verantwoorden, waarmee de gewenste informatie beschikbaar wordt per verbonden partij om toezicht te kunnen houden en geïnformeerd te zijn over actuele ontwikkelingen.
Voor college 4.
Inventariseer de verbonden partijen en zorg voor een actueel overzicht.
5.
Stem af hoe de rol als lid van het algemeen bestuur wordt ingevuld en standaardiseer hoe
6.
Organiseer de informatievoorziening (oa. tijdigheid zienswijze, standaardisering van
en wanneer het college geïnformeerd wordt. financiële checks) aan de raad. 7.
Zorg voor periodieke evaluaties van verbonden partijen.
Pagina: 13 I 14
Rapportage onderzoek naar verbonden partijen
5 Bijlagen
-Onderzoeksplan 213a verbonden partijen -Bevindingen normenkader
Pagina: 14 I 14
Normenkader
Deelvragen
-
~
-
""
=
~
__,.......,.
~
Bevindingen
4·9 deel 2 centrale vraaa 1.
l
•
Welke doelen streeft: de gemeente met bepaalde deelnemingen na en Zijn deze
1.2
adequaat?
1.3 2. In welke mate worden de doelen binnen de vastgestelde inhoudelijke e n financiele
1.4
kaders gerealiseerd?
1.5 3. Hoe Is de Inrichting
Vi!ln
de
organisatie van bepaalde verbonden partijen
vormgegeven en In welke mate voldoet dit aan de weten regelgevil'lg ?
2
• • •
2.4
4. Hoe heert het college van B en W zijn rol eo positie Ingevuld ten opzichte van
-
.-
J
•
Normen ten aanzien van doeltreffendheid De regeling vermeldt het belang of de belangen (het doel of de doelen) ter behartiging waarvan zij Is getroffen (artikel 10 lid 1 Wgr) Het doel/de doelen zijn Specifiek, Meetbaar en Tijdgebonden uitgewerkt en dragen bij aan de beleidsdoelen die de gemeente nastreeft. Er zijn door de raad voor de deelneming kaders op- en vastgesteld waarmee kan worden vastgesteld of: a. beleidsdoelen worden bereikt; b. doelen binnen financlêle kaders worden gerealiseerd. De kaders worden tijdig en volledig toegepast om te bezien of de gemeenschappelijke regeling hieraan voldoet. Er worden logische consequenties aan de beoordeling op de kaders verbonden.
Criteria
ll lomleJ\ 'tën ll'aiiZliiA .Yati c»pnnNtJe (w.t- l ct!l
Crita.U
N --tenunzffin-n sturian- -.sen
Critem
-·
'
bepaalde deelnemingen 7
-
Er zijn bevoegdheden aan het AB en DB toegekend om het doel van de gemeenschappelijke regeling te bereiken.
De regel ingen van de onderzochte GR'n vermelden het belang
I het doel ter
behartiging waarvan ze zijn get roffen. Voor alle drie geldt dat het belang/ het doel een wettelijke grondslag heeft. Deze zijn in de rege lingen zel f n iet SMART geformuleerd . Gezien de aard van de werkzaamheden van Veillgheidsregio en GGD Is het niet altijd goed mogelijk om de doelen op hoog abstractieniveau SMART uit te werken. Doelen en belangen zijn nader uitgewerkt in beleidskaders als - Nota gezondheidsbeleid (4 jaarlijks) ogv Wet publieke gezondheld - Integraal veiligheidsbeleid 4jr. kadernota - Beleidsnot it ie Peelland De organisatie van de onderzochte GR'n voldoet aan de wettelijke vereisten in de Wet gemeenschappelijke regelingen . Atlant valt hierin wel op aangezien de samenstelling van AB en DB congruent Is . Deze gelijke samenstelling van AB en DB van Atlant volgt wel uit de gemeenschappelijke regeling .
De AB vergadering is in principe openbaar. Uit dossiers, websites en ambtelijk Is niet te achterhalen hoe en of (bijvoorbeeld Atlant AB=DB) hieraan invulling wordt gegeven.
_('Oil"4erltHI iiGVIHillante} . Collegeleden en/of raadsleden kunnen vertegenwoordigd zijn In het algemeen bestuur en dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling
I
11
1·3 deel 1 centrale vraag
a. Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam bestaat uit leden die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden aanaewezen rartlkel13 lld1 War\. b. De regeling bepaalt het aantal leden van het algemeen bestuur, dat door de raad van elke deelnemende gemeente wordt aangewezen cq het stemgewicht dat elke afgeva~~~igde In het aleerneen bestuur heeft {artikel 13 lid 3 en 4 War . Een regeling waarbij gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld In artikel 8, eerste of tweede lid (instelling van openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan) geeft aan welke bevoegdheden de besturen van de deelnemende gemeenten aan het bestuur van het openbaar lichaam onderscheldenlijk aan het gemeenschappelijk orgaan bij het aangaan van de regeling overdragen. Een regeling als hier bedoeld kan bepalingen inhouden omtrent de wijze waarop verandering kan worden gebracht in de overgedragen bevoegdheden. (artikel 10, lid 2 Wgr). De bepalingen worden toegepast.
In de onderzochte GR'n zijn collegeleden vertegenwoordigd in AB en/ of DB. Hiervoor geldt dat de portefeuilleverdeling/ de wet bepalend is welke wethouder
1 burgemeester deelneemt
in AB.
De overdracht van bevoegdheden/ taken volgt voor de Veiligheidsregio rechtstreeks uit de Wet op de veiligheidsregio's, inclusief opstellen 4-jr beleidsplan. Uit gemeenschappelijke regeling GGD volgt dat de taken en bevoegdheden van gemeentelijke bestuurorganen worden uitgevoerd door GGD, muv nota gemeentelijk gezondheidsbeleid. Wat opvalt is dat de regeling kan worden gewijzigd en is ondertekend door de raden, hetgeen impliceert dat geen collegebevoegdheden zijn overgedragen. I n de gemeenschappelijke regeling Atlant is opgenomen dat raadsbevoegdheden zijn overgedragen, muv vaststellen verordeningen. Dit valt op aangezien de gemeenschappelij ke regeling Atlant Groep 2008 zowel door de gemeenteraden als de colleges is aangegaan. Daarnaast draagt op grond van de Wet sociale werkvoorziening het college zorg voor de uit voering van Wsw .
•
Een voor onbepaalde tijd getroffen regeling houdt bepalingen in omtrent wijziging, qpheffing, toetreding en
Y:\Ast-Smr_P&C_TKC\Onderzoek 213a Verbonden partijen\Rapportage\Bevindingen toetsing normenkader.doc
De politieke controle richting college en raad is door de portefeuillehouders individueel ingev uld. Dit varle ert van standaard na elke AB-vergadering tot
2
Deelvragen
Normenkader
-
Bevindingen
1-3 deel 1 centrale vraag 4-9 deel 2 centrale vraaa 3.4
s.
Welke sttJrtngs- en beheers!Rgsmogelljkheden
•
uittreding artikel 9 Wgr). Er vindt politieke controle plaats in de vorm van informati~icht verantwoordino en terugroeping (War) Er vindt financiële controle plaats door de betrokkenheid van de raad bij het vaststellen van de begroting (Wgr).
heeft de gemeenteraad bij bepaalde deelnemingen en
worden de2e voldoende aaRgewend 1
informeren wanneer portefeuillehouder het nodig acht. a. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of gemeenschappelijk orgaan stelt de begroting vast In het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient (artikel 34, lid 1 Wgr). b. De raden van de deelnemende gemeenten kunnen bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam onderscheldenlijk het gemeenschappelijk orgaan hun zienswijze over de ont werpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze Is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aanaeboden (artikel 35 lid 3 War)
Onderzochte GR'n bevatten passages omtrent begroting en zienswijze conform hetgeen in de Wgr Is opgenomen. In onderzochte dossiers is deze werkwijze ook terug te vinden. Tijdigheid is wel een issue hierbij (zie norm 4.2).
Voor elk onderzochte Gr is er een dossierhouder aangewezen. Deze is 3.7
6. Heeft de geme!tlteraad inhoudelijke en nnanci!Je
De ambtelijke verantwoordelijkheid voor de deelneming is ingebed.
-
Het functioneren van gemeenschappelijke regelingen wordt periodiek geëvalueerd.
•
Er zijn door de raad adequate kaders gesteld .
aanspreekpunt binnen de gemeente en contact persoon voor de GR.
a. Er is een dossierhouder aangewezen voor toezicht op de . gemeenschaooell'ke reaellng" b. De dossierhouder is aanspreekpunt binnen de gemeente en contactoersoon voor de aemeenschaooelîike reaelîna. c. De dossierhouder en verantwoondelîjk wethouder (lid AB en/of DB) hebben contact over de gemeenschappelijke reaellna. d. De dossierhouder ontvangt de jaarrekening en adviseert de vertegenwoordiaer in het bestuur daarover. e. De dossierhouder maakt standaard gebruik van de expertise van de financieel consulent bij de beoordeling van de jaarrekeningen van verbonden oartiien.
Bij beoordelen van financiële stukken wordt gebruik gemaakt van expertise financieel consulent. Twee zaken vallen hierbij op. Financieel consulent doet beoordeling geheel op basis van eigen expertise en maakt bv geen gebruik van gedeelde checklist . Ook is er geen planning voorhand waarin de beoordeling van deze stukken is opgenomen. Dit in relatie tot hetgeen over de tijdigheid is genoemd bij norm 4 .2.
Het evalueren van het f unctioneren van de gemeenschappelijke regeling v indt
In de evaluatie is ten minste aandacht voor: -naleving wet- en regelgeving (bijvoorbeeld tijdig sturen begrotingen) -doeltreffendheid deelneming (wordt het publieke belang/doel nog gediend?) -doelmatigheid deelneming (worden doelen/taken binnen budoet aerealiseerd? 'value for monev'' l De kaders zijn passend bij de regeling en geven richting aan de uitvoenng_ van doelen.
niet periodiek plaats. In geen van de GR'n zijn hierover afspraken gemaakt. Evaluatie vindt alleen plaats uit hoofde van een bepaalde ontwikkeling (bv bezuiniging). In de tekst van de gemeenschappelijke regelingen is een groot gedeelte van de inhoudelijke kaders al vastgelegd . Door toetreding in de GR is de raad akkoord
kaders gesteld bU bepaalde
gegaan met de inhoudelijke kaders. De doelen worden verder ingevuld in de
deelnemingen en tljn deze
begroting van de GR'n waarover de raad vooraf zienswijzen kan Indienen,
adequaat?
productbegroting, ondernemingsplan en in beleidsnota's. Indirect stelt de raad hiermee zowel inhoudelij ke als financiële kaders. Het fi nanciële kader wordt ook gesteld bij de vaststelling van de gemeentelijke begroting, waarin de bijdrage aan de GR wordt vastoesteld .
7. Op welke Wijze verkrijgt de
4
over bepaalde deeinemlogen en Is deze tnrormatlevoonlenlng
adequaat?
Crihria
.~)
I
lntru_".vool2iènfll!l omtlenl
gemeenteraad
verantwoordlngsfnformatle
Nor- tetl aanden 'Y11Ai"n'awoorden (ondarûel . _grJt71~:!nsé,lir.'""~·lï "fte r..~D~Itnoell
4.1
De raad heeft In de Gemeenschappelijke Regeling afspraken gemaakt om zich periodiek, en indien nodig ad hoc, te laten Informeren over de beleidsuitvoering.
a. De regeling houdt beoallogen In omtrent de wijze waarop een lid van het algemeen bestuur aan de raad die dit lid heeft aangewezen, de door een of meer leden van die raad gevraagde inlichtingen dient te verstrekken (artikel 16, lid 1 Wgr). De bepalingen worden toegeoast. b. De regeling houdt bepalingen in omtrent de wijze waarop (een lid van) het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur de door een of meer leden gevraagde Inlichtingen verstrekken, alsmede door het algemeen bestuur ter verantwoording kunnen worden geroepen (artikel 16, lid 2 Wgr). De beoallnoen worden toegepast
De wettelijke bepalingen uit de Wgr zijn overgenomen in de gemeenschappelij ke regelingen. In de gemeenschappelijke regelingen van de Veiligheldsregio en GGD zijn bepalingen opgenomen over verstrekken informatie van AB aan college. Alleen bij Atlant gaan de bepalingen over verstrekken van informatie aan raad. I n geen van de GR'n zijn afspraken gemaakt t.a.v . periodieke informatievoorzieningen. In dossiers is ook niets terug te vinden over eventuele afspraken hierover bulten de GR. De Atlant Is de enige die met kwartaalrapportages werkt. Deze komen echter niet verder dan bestuurders en ambtenaren. Er vindt a een informatie overdracht
3
Deelvragen
Normenkader
=
=
c::
Bevindingen
1-3 deel 1 centrale vraag
n
4-9 deel 2 centrale vraao
4 .2
Informatievoorziening aan de raad van deelnemingen is volledig, tijdig, juist en conform wet- en regelgeving.
c. Indien er geen afspraken zijn gemaakt I de Gemeenschappelijke Regeling omtrent periodieke informatievoorziening, dan zijn er buiten de Gemeenschappelijke Regeling (document) afspraken gemaakt tussen raad, algemeen bestuur en dagelijks bestuur omtrent Informatievoorziening. a. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan zendt de ontwerpbegroting zes weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden, onderscheldenlijk zes weken voordat zij door het gemeenschappelijk orgaan wordt vastgesteld, toe aan de raden van de deelnemende nemeenten (artikel 35 War). b. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan zendt de begroting binnen twee weken na definitieve vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient. aan eedeculeerde staten (artikel 34. lid 2 War\. c. Het algemeen bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan stelt de jaarrekening vast in het jaar volgende op het jaar waarop deze betrekking heeft (artikel 34. lid 3 War). d. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelij k orgaan zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten (artikel 34, lid 4 Wgr).
plaats naar raad .
De wettelijke bepalingen omtrent begroting en jaarrekening zijn terug te vinden in de GR' n. De wettelijke termijn van 6 weken blijkt in de praktijk niet haalbaar. In de GR van de veilig heidsregio is in 2011 van 6 weken naar 13 weken gegaan. De GR GGD is een termijn van 8 weken opgenomen waarvan beg in 20 11 is besloten om hier 10 weken van te maken. In de GR Atlant is 6 weken opgenomen maar d e feitelij ke begrct!ng wordt pas in september aangeboden. De P&C cyclus die van At lant sluit niet aan bij die van de gemeentes. Daarom is in Gr opgenomen dat er voor 15 november een cont ournota en ondernemingspl an dient te worden vastgesteld door AB. I n de praktij k wordt deze met begroting alsnog voorgelegd aan de raden. Aangezien de Wgr nog van voor het dualisme Is spelen de raden geen r ol in de wettelijke bepalingen omtrent jaar rekening . In de GR veiligheidsregio en Atlant is opgenomen dat v astgestelde jaarrekening ook naar colleges verstuurd dien te worden. In GR GGD is opgenomen dat deze naar de raden verstuurd dient t e worden. Zie ook norm 6 . 1.c.
I
I ,Nonilën ~ &ïuten ~rden (onderdeel
Criteria
govemance)
5. 1
I•
Znhl~tl In ~IJire ".",_"", .." z.-,.trr~!.:eni.-rr; . Informatievoorziening aan de raad in de gemeentelijke jaarstukken is volledig, tijdig, juist en conform wet- en regelgeving.
De informatie over verbonden partijen in de balans is volledig en juist.
a. Het college biedt jaarlijks de raad een ontwerp aan voor de begroting met toelichting van de gemeente en een meerjarenraming met toelichting voor ten minste drie op het begrotingsjaar volgende jaren (artikel 190, lid 1 Gemeentewet). Het college zendt de door de raad vastgestelde begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch In leder geval vóór 15 november van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten (artikel 191. lid 2 Gemeentewet). b. Verbonden partijen worden niet geconsolideerd opgenomen in begroting en~_rstukken (artikel 5 BBV) c. De begroting bevat een aparte paragraaf verbonden partijen (artikel 9,11d 2 BBV) welke tenminste bevat: -Een visie op verbonden partijen in relatie tot de realisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting; -De beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen. (artikel 15 BBVl d. Het jaarverslag bevat de paragrafen die ingevolge artikel 9 BBV In de begroting zijn opgenomen. Ze bevatten de verantwoording van hetgeen In de overeenkomstige paragrafen In de begroting is opgenomen(artikel 26 BBV) .(ook verbonden partijen)
De gem eentebegroting in Asten en So meren verl oopt confor m het geen in gemeentew et is opgenomen. De ver bondenpartijen worden conform richtlijnen niet geconsolideerd in begrot ing en jaarstukken. Beide begrotingen bevatten een paragraaf verbonden partij en. Een echte visie op verbonden partijen In rel atie tot de rea lisatie van de doelstellingen die zijn opgenomen in de begroting en de beleidsvoornemens omtrent verbonden partijen ontbreekt in de par agrafen.
De paragraaf verbonden partij is opgenomen in het j aarverslag van beide gemeentes. Het is echter w ederom een lijst conform de begroting.
In de balans worden onder de fonanciële activa afzonderlijk opgenomen:
a. Kapitaalverstrekkingen aan gemeenschappelijke regelingen en over~ ge verbonden partijen ; b. Leningen aan overige verbonden partijen (artikel 36 BBV); c . De toelichting op de productenrealisatie bestaat tenminste uit: I. een overzicht van kaQitaallasten ·
De balans en jaarrekening zijn ingeri cht conform de daaraan gestelde eisen.
4
Deelvragen
Normenkader
~=
::::1
::::;>
1-3 deel 1 centrale vraag 4-9 deel 2 centrale vraag
Bevindingen
.. .. __
L__
5.3
::::1
De informatie over verbonden partijen in de lijst verbonden partijen Is volledig en JUist.
~
=---
-
11 een lijst van verbonden partijen; III de toelichting op onderhanden werk inzake grondexploitatie, bedoeld in artikel 38, onder a, onder 1 en onder b." (artikel 67 BBVl. In de lijst van verbonden partijen wordt ten minste de volgende informatie verstrekt over verbonden partijen: a. de naam en de vestigingsplaats; b. het openbaar belang dat op deze wijze behartigd wordt; c. de veranderingen die zich hebben voorgedaan gedurende het begrotingsjaar in het belang dat de gemeente onderscheidenlijk provincie in de verbonden partij heeft; d. het eigen vermogen en het vreemd vennegen van de verbonden partij aan het begin en aan het einde van het begrotingsjaar; e. het resultaat van de verbonden oartr (artikel 69 BBVl
______;---.....___,~
-=-----
-
De paragraaf verbonden partijen bevat een overzicht van de verbonden partijen waarbij volledigheid check niet mogelijk is (er is geen vastgelegde overzicht met verbonden partij en). Het BBV schrijft voor welke informatie per verbonden partij dient te worden opgenomen in de paragraaf. Dit gebeurt niet altijd overal .
BBV
Asten
Someren
Naam en
Vestigingsplaats
Opgenomen
vestiainasolaats
ontbreekt
Openbaar belang
Korte beschrijving
Veranderingen
Ontbreekt
Ontwikkelingen (zeer summier)
gedurende beoratingsjaar
8. tioe wordt de toeziehtsfunctie ten aanzien van bepaalde
I' 6.1
I NbiiM}I téil'i ~ Rn ~eN (ond.......l ; gev c.r;nancc!)
deelnemingen lngev•ld door de gemeeAteraad en Is er
sprake van adequaat toezicht door de gelll@ente?
In begroting jaar x wordt cijfers gebruikt ultimo jaar x -2 (in begroting 2014 staan ult imo cij f er
Resultaat
2012 (jaarrekening 2012 verbonden partij)) •
ertt.n.
De beoordeling van jaarrekening GR gebeurt door externe accountant .
a. De jaarrekening van een gemeenschappelijke regeling wordt beoordeeld door een externe accountant. b. In het geval dat er geen raadsleden zitting nemen in het AB, dient de raad ter versterking van de toezichtfunctie minimaal de jaarrekeningen van de gemeenschappelijke reaelmaen te ontvanaen. c. Binnen een gemeenschappelijke regeling heeft de raad de bestuurlijke toezichtfunctie belegd bij het afgevaardigde lid van de raad in het AB.
Regeling over toezenden van jaarrekening aan raad igv ontbreken raadsleden in AB is niet opgenomen in GR. In GR GGD Is wel toezending aan raad opgenomen,
.s.·
Er vindt structureel en onafhankelijk toezicht plaats op reoelinoen.
aemeenscha oo~li"~e
EV en W aan begin en einde beqrotinqjaar
bij de 2 anderen is toezending aan colleges opgenomen . In praktij k gebeurt toezending soms aan raad . De raad heeft in GR het bestuurlijk toezicht belegd bij het afgevaardigde lid van de raad in het AB. We vinden echter geen afspraken hoe dat dan dient te gebeuren .
9. Welke risTco's loopt de gemeeote met bepaalde
• 7
Normen ten aanzien van risico's Risico's van de ~ccnsehappeiijke regeling zijn in kaart ol!'tlracht
deelnemlnge" ?
---
-
---
voldoet aan norm v oldoet deels aan norm voldoet niet aan norm
~-
Criteria a. Financiële risico's zijn In kaart gebracht en indien nodig ODOenome!\1~ het weerstandsverrnoaen van de aemeente. b. Er wordt rekening gehouden met niet financiêle risico's (te denkr.!J..Yal t ltn" bijvoorbeeld imaaoschade). ·· -
'-
In het overzicht verbonden partij en is perGRaangegeven welke risico's er zijri. Voor zover van toepassing zijn deze ook opgenomen in de paragraaf weerstandsvermogen. Genoemde risico's zijn overwegend financieel van aard. ---~
----~
RAADSINFORMATIE
Aan de Raad
Agenda nr.
8c
4e wijziging van de begroting 2013 VRBZO
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting Het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost (VRBZO) heeft in zijn vergadering van 6 december 2013 de 4e wijziging van de begroting van de VRBZO goedgekeurd. Deze 4e wijziging van de begroting is een budgettair neutrale wijziging, waardoor er geen financiële gevolgen zijn voor de deelnemende gemeenten. 2. Inleiding Het Algemeen Bestuur van de VRBZO heeft de 4e wijziging van de begroting van de VRBZO goedgekeurd. In deze 4e wijziging zijn de belangrijkste wijzigingen opgenomen die effect hebben op de begroting 2013 van de Regionale Brandweer/RAV-GHOR/GMK en Brandweer Eindhoven. 3. Informatie Begrotingswijzigingen die niet leiden tot een verhoging van de gemeenschappelijke bijdragen worden direct vastgesteld door het Algemeen Bestuur (art 25.5 Gemeenschappelijke regeling VRBZO). 4. Vervolg Voor kennisgeving aannemen 3e wijziging begroting 2012 VRBZO. Het betreft een budgettair neutrale wijziging van de begroting. Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08c. RN 4e wijziging begroting 2013 VRBZO.doc
-2-
Steller: H. van de Mortel, Team Veiligheid en Brandweerzorg Asten Someren Portefeuillehouder: burgemeester A.P.M. Veltman
Bijlage(n): 4e wijziging begroting 2013 VRBZO
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08c. RN 4e wijziging begroting 2013 VRBZO.doc
meente Someren
NGE KOM F.i\J
- 3 JAN. 2014 Retourad res, Postbus 242, 5600 A E Eindhove n
Ï,V'
Aan de Colleges van B&W van de in de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost samenwerkende gemeenten
Financieel Beleid en Behe er Onderw erp
4e wijziging van de begroting 201 3 VRBZO Datum
2 januari 2014 Uw briefvan
Uw kenmer k
Geacht college , Overeenkomstig de bepalingen in de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost delen wij u mede dat het Algemeen Bestuu r van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost in zijn vergadering van 6 december 2013 heeft goedgekeurd de 4e wijziging van de begroting 2013 van de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost.
Behand eld door
dhr. A.A.M. van Mullekom Telefoon
Onsken merk
13.U.06887 Deze budgettair neutrale 4" wijziging van de begroting 2013, voorzien van een toelichting , treft u bijgaand aan.
-
........ ,. ..... ,
Aantal bijlagen
1 In afschrift aan
Bezoek .Jdres
Deken van Somerenstraat 2 5611 KX Eindhoven Telefoon (040) 2 608 608
[email protected] www.veiligheidsregiobzo.nl Postadr es
Postbus 242 5600 AE Eindhoven
Veilighei dsregio Brabant-Zuidoost is een organisatie waarin brandweer. GHOR en RAV (Regiona le Ambulancevoorzien ing) samenwerken om incidente n en rampen te voorkomen, beperken en bestrijden.
Wijziging begroting van de Gemeenschappelijke Regeling Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Veiligheidsregio
Provincie
Dienstjaar
Nr.
Brabant-Zuidoo st
Noord-Brabant
2013-
4
Het Algemeen Bestuur van voormelde gemeenschappelijke regeling
BESLUIT: Gehoord de Adviescommissie Financiën van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost d.d. 28 oktober 2013; de begroting van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost voor bovengenoemd dienstjaar te wijzigen als hierna is aangegeven. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur d.d. 6 december 2013; Het Algemeen Bestuur voornoemd,
VEILIGH EIDSREGI 0
4e wijziging begroting 2013 VRBZO Omschrijving van de lasten
BRANDWEERZORG EINDHOVEN Proactie Preventie Preparati e Repressie Nazorg Fi na nciering
€ € € € € €
426.990 1.273.670 1.147.220 11 .018.680 117.240 -
€ € € € € €
39.110 -
€ € € € € €
5.970 17.840 11.760
Totaal Brandweerzorg Eindhoven
€
13.983.800
€
39.110
€
39.110
BRANDWEERZORG HELMOND Proactie Preventie Preparatie Repressie Nazorg Fina nciering
€ € € € € €
264.020 1.406.250 2.g59.830 -
-
€ € € € € €
€ € - € - € - € - €
Totaal Brandweerzorg Helmond
€
4 .630.100
€
-
€
€ € € € € € € € € € €
555.240 1.261 .870 12 .962.570 22.291.460 55.560 117.800 37.244.500
€ € € € € € € 303.500 € 303.500 € - €
410
-
€
-
€ € € € € € € € € € €
Totaal Regiona le Brandweer-RAV/GHOR-GMK
€
37.548.000
€
126.730
€
470.530
€
37.204.200
Totaal generaal
€
56 .161 .900
€
165.840
€
509.640
€
55.818 .100
REGIONALE BRANDWEER/RAV/GHORICB/GMK Proactie Pre ventie Preparatie Repressie Nazorg Financiering Uitg ave n / Inkomsten reserves M uiaties reserves
2
-
-
126.320 126.730 -
-
€ € € € 3.540 € €
-
€
- € - €
-
€ € € - €
-
421 .020 1.255 .830 1.135 .4 60 11.0 57.7 90 113.700
13.983.800
264.020 1.406.250 2.959.830
€
4.630.100
€ € € € € € € - € - € - € €
555.650 1.093 .1 90 12.697.760 22.41 7.780 55.320 81.000 36.900.700
-
168.680 264.810 240 36.800 470. 530
303.500 303 .500
-
BRABANT-ZUIDOOST 2013 na 4e wijziging
Begroting
Olnsdll'ijving van de bate-n
Z013 na 4e
BRANDWEERZORG EINDHOVEN Proactie Preventie Pre parati e Repressie Nazorg Financiering
€
€ € € € €
-
€ € € 2.311.200 € - € 11.651 .700 € € 20.900
Totaal Brandweerzorg Eindhoven
€
13.983.800
€
BRANDWEERZORG HELMOND Proactie Preventie Prepa ratie Repressie Nazorg Financiering
€ € € € € €
60.900 148.900 125.500 4 .294.800
€ € €
Totaal Brandweerzorg Helmond REGIONALE BRANDWEERIRAV/GHOR/CB/GMK Proactie Preventie Preparatie Repressie Nazorg Financiering
Mutaties reserves
Totaal Regionale Brandweer-RAV/GHOR-GMK
Totaal generaal
3
€
€ € € €
€ € € €
€ € € € 4 .630.100 €
150.300 € 916.500 € 4.578.300 € 21.304.500 €
-
-
€ € - €
-
-
-
€
-
82.500
€
37.548.000
€
82.500
€
56 .161.900
€
82.500
-
-
82.500
-
-
€
20.900 2.31 1200
€
€ € € € € - €
4.294 .800
€ €
-
€
4.630.100
€ € € € € 150.600 € 426.300 €
130 .700 853 .500 4.385200 21.387 .000
- € - € - € €
632.900 632.900
-
13.983.800
€
€ € €
-
11.651.700
-
€ € € € € € €
9.965.500 36.915.100
€ € €
- € € € € € - €
-
€ € € € € € €
19.600 6 3.000 193.100
-
€
-
€
-
€
60.900 148 .9 00 125 .500
9.8 14.900 36.571.300
€
€ € €
632.900 632.900
€
426.300 €
37.204200
€
426.300
55.818.1 00
€
Toelichting bij de 4e wijziging van de begroting 2013 van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Probleemstelling Bijgaand treft u de 4e wijziging aan van de begroting 2013 van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost. Het betreft hier een voor VRBZO budgettair neutrale wijziging die geen effect heeft op de bijdragen van de deelnemende gemeenten in de veiligheidsregio. Met betrekking tot de in deze begratingswijziging opgenomen kosten van het Nederlandse Rode Kruis en de financiering daarvan, fungeert VRBZO slechts als kassier namens de deelnemende gemeenten. Overwegingen In voorliggende 4e wijziging van de begroting zijn de belangrijkste wijzigingen opgenomen die effect hebben op de begroting 2013 van de Regionale Brandweer/RAV-GHOR/GMK en Brandweer Eindhoven. De belangrijkste wijzigingen hebben betrekking op: Regionale Brandweer/RAV-GHORIGMK: nieuw in de begroting 2013 na 4e wijziging zijn de kosten opgenomen die de regio • verschuldigd is aan het Nationale Rode Kruis (NRK) voor hun inzet bij de rampenbestrijding binnen de gemeenten . Separaat is daarvoor een voorstel in procedure gebracht. VRBZO fungeert hierin slechts als kassier namens de gemeenten ; • aanpassen personeelsbegroting in verband met het herschikken van personeel en actualisatie van de dienstverleningsovereenkomsten met regiogemeenten (kosten en opbrengsten); herschikken en aanpassen van budgetten op basis van de prognose 2013; • het laten vervallen van een onttrekking uit de Voorziening Reserve Aanvaardbare Kosten • Meldkamer Ambulancezorg en Regionale Ambulancevoorziening van respectievelijk € 186.000 en € 36.800. Binnen de reguliere exploitatiebudgetten in 2013 is voldoende ruimte om af te zien van deze bijdrage om een sluitende exploitatie te krijgen voor 2013. Daarnaast is het wenselijk deze middelen beschikbaar te houden voor frictiekosten bij de entvlechting van de MKA uit de organisatie van de VRBZO bij overheveling van de GMK samen met de GMK VR Brabant-Noord naar een nieuwe zelfstandige organisatie met als standplaats Den Bosch; • • • • • •
•
4
herschikken van budgetten van salariskosten naar inhuur bij derden; extra aanschaf Microsoft Virtueel Desktop Access licenties voor het werken voor het online werken op afstand; hogere onderhoudskosten mobilofoons door uitstel aanschaf nieuwe mobilofoons; aanpassing budgetten RAV-bureau en MKA op basis van nieuwe rekenstaten zorgverzekeraars (indexering) ; opvoeren kosten abonnement Hartslag.nu (AED-alert), wat nog niet in de begroting was opgenomen; minder opbrengst adviesuren door inzet van medewerkers Risicobeheersing op werkzaamheden die binnen de DVO vallen en waar de opbrengsten ook bij de DVO zijn opgenomen; het incidenteel dekken van tekorten in de begroting 2013 als gevolg van aanpassing van budgetten met vrijval van kapitaallasten als gevolg van uitstel van aanschaf C2000 mobilofoons, portofoons en alarmontvangers naar 2014;
•
aanpassing budgetten RAV (MKA en AHV) op basis van nieuwe rekenstaten van de zorgverzekeraars.
Brandweerzorg Eindhoven. • herschikken en aanpassen van budgetten op basis van de prognose 2013 voor onderhoud •
gebouwen en voertuigen; het wegwerken van tekorten in de begroting 2013 als gevolg van aanpassing van budgetten en een nog bestaand tekort ad € 86.500 door vrijval van kapitaallasten als gevolg van uitstel van aanschaf van materieel alsmede door uitstel van de voorgenomen verbouwing van Post centrum (fase B) naar 2014.
5
Meerjareninvesteringsbegroting 2013-2016 t
-
b
ti na 2013-2016
categol'( name
Gronden & Terreinen Gronden & Terreinen Gronden & Terreinen
raten & installaties
!Totaal
6
Hlm/ VR/ FJN 31/12/2012 lnvesleringen Ehv < 2013
428.822 70.045
Hlm Vr Ehv
IEhv
I
-
I
I
-
- - -- -
160.092 I
6.153.065
Investerhgen 2013
-
-
-
-
AfsctTijvlng 2013
I
Rente2013 (4,25%)
-
-
1.055.739
-I
2.57Ü23l --24.726.396
FJN 31/12/20 13 Investeringen 2014
llfsdlrjvhg 2014
Renle 2014 (4,25%)
BW 31/12/2014
I
-
23.000 I
5.640.415
Invesleringen 2013 lh.k.v. o.rername activa gemeenten
I
I
25.6941
1.954.650
I
18.225 2.977
428.822 1.125.784
-
-
-
-
18.225 2.977
-
428.822 1.125.784 L..._
--·
--
-
21.923 20.426 49.640
-
-
420.777 10.844.119 1.051.200
12.227 85.951 66.906
310.000 85.500
-
490.333 11 .688.133 1. 13 1.042
2.768 116.663 7.781
25.000 754.500 23.000
72.1 20 4.462.656 154.376
2.395 44.792 89.542
48.600 182.100 543.300
75.135 3.147.007 1.905.916
542.216 1 37.137.449 1
1.912.000
I
2.108.6991
569.2331 36.997.419
Category name
Gronden & Terreinen Gronden & Terreinen Gronden & Terreinen Bedriifsqebouwen BedrilfsaebolM!en Bedrijfsgebouwen
Hlm /
-
VR./
Fhv
IHim
IEhv
Afs:hrij-.ing
Rente 2015
?01~
?01~
14.?~0/n\
-
Hlm Vr Ehv
1vr
Investern gen
I 1
I
-
18.225 2.977
-
-I
-T -=1
428.822 1.125.784
-
47.531 I 33.44 1T 5!ÜOO
!m 31/1 2/2015
I
17.883 17.584 44.676
-
I
I
I
373.246 1 o.81 o.678 992.800
Investeringen
Afs:hrljving
?011';
?011';
-
Rente 2016
-
-
I
-=-r
46.931
I
-I
58Aoo 1
I
-1
I 33:4411
Vervoerm iddelen Vervoermiddelen Vervee rrn iddelen _
14
BW 31/12/2016
?~0/n\
18.225 2.977
-
428.822 1.1 25.784
-
15.863 I 326.3151 16.163 I 10.777.2371 42.194_1 934.400 I 382.402 12.634.986 1.006.268
36.450 2.920.837 1.526.715
Totaal Irataal
7
I
I
1.756.100
I
2.233.0321
554.205\ 36.328.031
1
1.713.800
I
2.150.954 1
530.1141 35.905.6241
Toelichting op de meerjareninvesteringsbegroting 2013-2016. In deze meerjareninvesteringsbegroting 2013-2016 zijn onderstaande wijzigingen opgenomen die zijn financiële weerslag hebben op de begroting zoals verwerkt in de 4e begratingswijziging 2013 van VRBZO. •
Uitstel van voorgenomen investeringen in 2013 omdat: - VRBZO, vooruitlopend op de regionalisering en overname van materieel, zeer terughoudend is in de aanschaf van nieuw materieel en materiaal; - er op landelijk niveau nog geen keuze is gemaakt over de vervanging van de C2000portofoons, mobilofoons en alarmontvangers; - de verbouwing van Post Centrum voor fase B afstemming behoeft met Vastgoed van de gemeente Eindhoven.
•
Met betrekking tot het bovenstaande zijn de kredieten gehandhaafd. Enkel de kapitaallasten
•
zijn voor 2013 in de exploitatie komen te vervallen. Nieuw opgevoerde kredieten voor investeringen in 2013 ten behoeve van de infrastructuur ICT in het kader van de regionalisering (€ 180.000 + € 10.000).
• •
Het budgettair neutraal herschikken van budgetten ten behoeve van aanpassing voertuigenstalling op het ROC ad € 45.000 en drukriool ROC € 13500. Aanpassing investeringsbegroting 2013 door het opvoeren van kredieten, noodzakelijk voor aankoop kazernes, materiaal en materieel in het kader van de regionalisering van de brandweerzorg. Hiervoor is in bijgevoegde meerjareninvesteringsbegroting 213-2016 een apart kolom opgenomen. Het betreft hier: overname ondergrond 7 kazernes die, a ls gevolg van het daarop drukkende B1Wregime, worden overgenomen van gemeenten .€ 1.055.000; idem voor wat betreft de opstallen € 10.430.000; vervoermiddelen € 9.855.000; machines, apparaten & installaties € 1.496.000; overige materiële activa € 1.888 .000; De over te nemen activa zijn gebaseerd op de met de regiogemeenten afgestemde staten van activa per 1 januari 2014 voor het deel dat toegekend is aan brandweerzorg. Daarbij is een marge van 15% extra opgenomen voor investeringen die in de loop van 2013 zijn gerealiseerd, alsmede voor mogelijke afwijkingen als gevolg van nadere afstemming met gemeenten. In bijgevoegde meerjareninvesteringsbegroting 2013-2016 zijn deze investeringen voor 2013 opgenomen omdat de gebouwen en materieel voor 31 december 2013 moeten zijn overgenomen van de overdragende gemeenten. Door aanpassing van de investeringsbegroting verkrijgt VRBZO bestuurlijke legitimiteit om deze uitgaven te doen. Een en ander is daarvoor afgestemd met de accountant die daarbij als voorwaarde stelt dat er een door beide partijen getekend overdrachtsdocument moet worden opgesteld per gemeente. VRBZO is momenteel bezig deze overdrachtsdossiers op te stellen. Met betrekking tot de kapitaallasten wordt opgemerkt dat met betrekking tot bovenstaande overnames in voorliggende meerjaren investeringsbegroting 2013-2016 deze nog niet z ijn doorverwerkt Dit zal in een later stadium geschieden op basis van de werkelijke overnamebedragen.
Bovenstaande wijzigingen zijn verwerkt in bijgaande 4° wijziging van de begroting 2013 van Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost.
8
Bijlagen. Begroting na 4e wijziging van; • Regionale Brandweer-RAV/GHOR-GMK • Brandweerzorg Eindhoven
9
REGIONALE BRANDWEER
4e wijziging begroting 2013 VRBZO Verhog~ng
OmschriJving van de la e n
van deze p ost
Reg.SRW Reg.SRW Reg .BRW Reg .SRW Reg.BRW GHOR GHOR Proactie
PROACTIE Advisering SEVI Advisering geen SEVI Regionale proacti e Projecten R isicocomm unicatie Advisering Risicocommunicati e Totaal ~roactie
Reg .BRW Reg .SRW Reg.SRW Reg .SRW Reg .SRW Reg.BRW Reg .SRW GHOR Preventie
PREVENTIE Velligheidsprojecten Regionaal College Advisering en beleidsondersteuning T&H Advisering vergunningen derden Regionale coördinatie preventie enT &H Beheer Openbaar MeldSysteem (OMS) Vuurwerkbesl uit WABO vergunning verlening Veilighei d Totaal preventie
Reg .BRW Multi CB MultiCS MultiCS Reg .BRW Reg .SRW Reg.SRW Reg.SRW Reg.SRW Reg.SRW MultiCS Reg.SRW Reg.SRW Reg.BRW MultiCS Reg .SRW Reg .SRW MultiCS Reg .SRW Reg.SRW Reg .SRW Reg.SRW Reg.SRW Reg.SRW Reg.BRW Reg.BRW Multi CS GMK GMK MKA MKB GMK GMK GHOR GHOR GHOR GHOR GHOR GHOR RAV GHOR GHOR GHOR PreQaratie
PREPARATIE Bevolkingszorg Risicoprofielen Crisisbeheersing Velligheidsbureau Kwaliteitszorg BHVISGBO Besluit Risico Zware Ongevallen ( BRZO) Beheer Regionaal Opleidingscentrum Vakbekwaam blijven Vakbekwaam m ulti Vakbekwaam worden Coördinatie & voorbereiding rampenbeslrijding Vei ligheidsmanagementsysteem (VMS) Advisering bereibaarheid&bluswatervoorziening Alarmering en in zetprocedures Chemische, biologische radioactieve en neuclaire ra Regionale coördinatie preparatie Dekkingsplannen Gevaarlijke stoffen; landelijk faciliteit ontmanteling dr Geografisch informatiesysteem GIS landelijke Faci liteit Ontmante ling Dru gslab. Materieel Regio Regionaal operationeel kaartmateriaal Plannen Planvorming Specialismen Ver blndi ngsmiddelen BeheereGo Communicator Coördinatie en informatievoorziening Verbindingen MKA Verbindingen MKB Netcentrisch werken Multi opschaling Bovenregionale functies GNK/psychosociale functies Materieel geneeskundigecombinatie Multidisciplinaire en ketenplanvorming Multidisciplinair veiligheidsoverleg Opleiding en oefening Opleidingen RAV Opschallngsfuncties Planvormi ng Verhindi !!9Smiddelen Totaal Qre~aratie
10
€ € € € € € €
76.780 47.150 87.960 41.610 90.700 156.510 54.530 555.240
€ € € € € €
€ € € € € € € € €
185.600 102.280 207.470 82.170 266.460 262.750 111 .880 43.260 1.261.870
€ € € €
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
489.31 0 420.490 104.74 0 47 .700 130.870 119.710 721 .890 849.710 382.200 744.410
€
€
€ € €
€ €
€ € €
€ € € € €
74.900 108.730 117.200 230.670 75.450 147.690 216.770 138.530 72.400 164 .340 97 .680 33 .710 187.420 276.640 556.900 515.650 66.690 260.430 2.141 .580 1 .466.840 133.400 188.840 65.420 70.450 111.590 165.820 123.110 436.600 468.110 69.170 101.210 49.600 12.962.570
€ €
100 100 110 90 120
-
€ € €
€ € € €
520 €
€ € € € € € €
€
€ € €
€
€
€
€ € € € € € € € € € € € € € €
22.620 € 35.890 € € 70 € 100 € 970 € € 100 € 120 € € € € 2.910 € 1.81 0 € 2.920 € € 2.760 € 2.920 € 2.150 € € 910 € 1 .860 € 50 €
€
€ € € € €
€ € € €
-
-
-
€ 160 €
€
€
€ €
5.370 € € €
€
€ € € €
86.090 2.480 230 1.820
€ €
€
€ € € 4.340 € € € € € 50 € - €
€ €
€ €
€
178.700 €
€ € € € € € €
€
€ - € € - € 70 € 40 € 110 €
-
- € 28.220 28. 150 28.080 28.030 28.030 28.130 40 168.680
€
€ € € €
€ € €
€ € 27.630 € € € €
10.430 € € € 45.500 € € 2.200 € €
- €
-
€ 40 € € € - € - € € € € 2.160 € € 339.800 € - € 9.960 € 2.200 € € € €
-
€ 60 € € 120 € 60 € 60 € 10 € € 60 € 120 € 3.1 00 € 443.510 €
-
76.880 47.250 88.070 41.700 90.820 156.44 0 54.490 555 .650
185 .600 74.060 179.320 54 .090 238 .430 234.720 83.750 43.220 1 .093 .190
511 .930 456.380 n.110 47 .no 1 30 .970 120.680 711.460 849 .810 382.320 698.910 72.700 109.640 119.010 233.590 75 .410 150.450 2 19.690 140.680 72.400 165.250 99.540 33.760 1 85.260 276.800 217 .100 521.020 76.730 258.230 2227.670 1.469.320 133.630 190.660 65.360 74.790 111 .470 165.760 123.050 436.590 468. 160 69.110 101 .090 46.500 12.697 .760
RAV/GHOR -GMK
ng van de baten
Reg .BRW Reg .BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW GHOR GHOR Proactie
PROACTIE Advisering BEVI Advisering geen B EVI Reg ionale proactie Projecten Risicocommunicatie Advisering Risicocommunicatie T otaal Eraactie
€ € € € € € €
130.700
€
150.300 €
-
Reg.BRW Reg .BRW Reg .BRW Reg .BRW Reg.BRW Reg .BRW Reg.BRW GHOR Preventie
PREVENTIE Veiligheidsprojeclen Regionaal College Advisering en beleidsondersteuring T &H Advisering vergunningen derden Regionale coördinatie pre~oentie enT &H Beheer Openbaar MeldSysteem (OMS) Vuurwerkbesluit WABO vergunning verlening Veilil!heid Totaal preventie
€
185.600 €
-
€ € € € € € € €
€ 105.000 € € 625.900 € € € €
Reg.BRW Multi CB MultiCS Multi CB Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg. BRW Reg. BRW MultiCB Reg.BRW Reg.BRW Reg .BRW MultiCB Reg.BRW Reg.BRW MultiCB Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Multi CB GMK GMK MKA MKB GMK GMK GHOR GHOR GHOR GHOR GHOR GHOR RAV GHOR GHOR GHOR PreEaratie
11
PREPARATIE Bevolkingszorg € € Risicoprofielen Crisisbeheersing € Vei ligheidsbureau € Kwaliteitszorg € BHV/SGBO Besluit Risico Zware Ongeva llen ( BRZO) € Beheer Regionaal Opleidingscentrum € € Vakbekwaam blijven € Vakbekwaam multi € Vakbekwaam worden Coördinatie & voorbereiding rampenbestrijding € € Veiligheidsmanagernentsysteem (VMS) € Advisering bereibaarheid&bluswatervoorziening € A larmering en inzetprocedures Chemische, biologische radioactieve en neuclaire ra € Regionale coördinatie preparatie € Dekkingsplannen € Gevaarlijke stoffen; landelijk faciliteit ontmanteling dr € € Geografisch informatiesysteem GIS € Landelijke Faciliteit Ontmanteling Drugslab. € Materieel Regio Regionaal operationeel kaartmateriaal € Plannen € Planvorming € € Specialismen € Verbindingsmiddelen € BeheereGo € Communicator Coördinatie en informatievoorziening € € Verbindingen MKA € Verbindingen MKB € N etcentrisch werken M uit i op scha Iin g € € Bovenregionale functies € G NK/psychosoci ale functies € Materieel geneeskundige combinatie Mlltidisciplinaire en ketenplanvorming € M lltidisciplinair veiligheldsoverfeg € € Opleiding en oefening € Opleidingen RAV € 0 pscha Iin gsfun cties € Planvormi ng € Verbindloosmiddelen € Totaal Ereearatie
€ - € € € 19.600 € € €
--
-
-
916.500
€
129.30 0 € - €
- € € 10.200 € € 71.800 € 687.600 € 67.900 € 547.400 €
53.800 175.000 2.400 109.700
-
185.200 14.100
-
2.031.500 56.400
-
-
436.000
-
4.578.300
€ € € €
€ € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € € €
€ € € € € € € €
€ - € - € - € € € - € €
-
€
19.600
19.600
19.600
63.000
63.000
10.200
€
45.600
- € - € € € € - € - € € - € € € - € - € € € € - € - €
175.000
-
-
2.400 109.700
-
185.200 14.100
186.000
€ € - € - € - € € € - € € € € - € €
-
-
€
71.800 687.600 67.900 501.800 53.800
-
38.500
853.500
3.500
-
€
42.000
164.300
-
-
130.700
625.900
€ - € 3.500 € € € - € - € - €
-
€
185.600
35.000
--· €€
111.100
1.645.500 56.400
436.000
231.600
4.385.200
REGIONALE BRANDWEER
4e wijzi ging begrot ing 2013 VRBZO
REPRESSIE Reg .BRW Reg .BRW Reg .BRW Reg .BRW RAV RAV GHOR
Reeressie
€ € € € € € €
10.460 216.370
€
313.240 4.686.500 710.770 564 .800 15.603.960 81 .600 330.590
€
22.291.460
€
226 .830
€ € € € € €
Basisbran~erzo rg
DVO's regiogemeenten OVD-regeling Voertulgen repressief AmbulanceveNoer First Responder Operationele inzet
Totaal reeressle
€ €
€ € €
€ € € €
990 9.600 € 86.980 € € 2.940 €
323 .700 4.902 .870 709.78 0 555.200 15.516.980 81.600 327.650
€
100.510 €
22A17.780
€
Reg .BRW Reg .BRW
NAZORG Bedrijfsopvangteam BOT SGBO leden
€
55.560 € €
€ €
2 40
€
55.320
Nazorg
Totaal nazorg
€
55.560 €
€
240 €
55.320
€ € € € € € € €
- € € - € € € 36.800 € € €
€
36.800 €
HFD F!,!NCTIE FINANCIERING EN ALG DEKKINGSMIDDELEN Algeme ne dekkingsmiddelem Rente eigen financieringsmiddelen Rente langlopende geld leningen Rente deposito's en rente RC Diverse balen en lasten Rijksbijdrage HeNerdeling kostenplaatsen RAV Gemeentelijke bijdrage per inwoner Stelpost nog te bezuinigen
€
€ € €
81.000 € € € € 36.800 € € €
Totaal Algemene Dekkingsmiddelen
€
117.800 €
UITGAVEN RESERVES Algemene reserve
€
3 03 .500 €
Totaal Uitgaven Reserves
€
303.500
€
Totaal Exclusief Mutaties Reserves
€
37.548 .000
€
Totaal ResultaatVOOR
12
€ € € €
Bes1emm i n~
€
-
406.050
€
-
-
-
303.500
€
€
3 03.500
€
749.850 €
37.204.200
€
€
€
€
€
TOEVOEGING RESERVES Algemene reserve Bestemmingsreserve tbv investeringen Bestemm ingsreser ve t bv Vakbekwaam held Bestemmingsreser ve tbv Doorontwikkeling VRBZO
€ € €
€ € € €
€ € € €
€ € €
Totaal Toevoeging Reserves
€
€
€
€
Totaal Resultaat Reserves
€
€
€
Tota al Resultaat NA Bestemmln9
€
€
Totaal generaal
€
€
37.548.000
81 .000
€
€
-
81.000
€
-
€
406.050 €
749.850
€
632.900-
€
37.204.200
RAV/GHOR- GMK
Vef'laglng van deze post
Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW Reg.BRW RAV RAV GHOR
Re11ressie
Reg.BRW Reg.BRW Nazorg
REPRESSIE Basi sbranctweerzorg DVO's regiogemeenten OVD-regeling Voertuigen repressief Ambulancevervoer First Rasponder Operationele inzet
Totaal re11ressie
€ € € € €
€ €
€
-
€ € € € € €
263.500 € € € € € €
21.304.500
€
263.500 €
-
€
NAZORG Bedrijfsopvangteam BOT SGBO leden
€ €
€ €
-
Totaal nazorg
€
€
-
-
€ €
€ € € € 4.499.700 € 36.800 € 4 .817. 100 € €
Totaal Algemene Dekkingsmiddelen
€
9.965.500 €
INKOMSTEN RESERVES Algemene reserve
€
Totaal Inkomsten Reserves
€
Totaal Exclusief Mutaties Reserves
€
Totaal Resultaat VOOR Bestemming
€
-
€
Ot!IIREKKING RESERVES Algemene reserve Bestemmingsreserve tbv investeringen Bestemmingsreserve tbv Vakbekwaamheid Bestemmingsreserve tbv Doorontwikkeling VRBZO
€ € € €
303.500 84.400 95.000 150.000
€ € € €
Totaal Onttrekking Reserves
€
632.900
€
Totaal Resultaat Reserves
€
632.900
Totaal Resultaat NA Bestemming
€
Totaal generaal
€
124.200 4.946.900 755.300
E
124.200 4.683.400 755.300 15.660.000 81.600
181.000
15.479.000 81.600
181.000
21 .387.000
- € € €
-
€ € € € € - € € €
113.800
€
150.600
€
HFD F!,!NCTIE EINANCIEBINÇ2 EN ALG DEKKINGSMIDDELEN l!lge!!J!!!J!! Q!ilkkingsmlddelem Rente eigen financieringsmiddelen Rente Janglopende geldleningen Rente deposito's en rente RC D iverse baten en Jasten Rijksbijdrage Herverdeling kostenplaatsen RAV Gemeentelijke bijdrage per inwoner Stelpost nog te bezuinigen
13
€ € € € € €
561 .900
50.000 -
-
-
€
-
-
€
36.915.100 €
302000,00 €
37.548.000
50.000 4.499.700 36.800 4.817.100
€
9.814.900
€
€
€
645.800,00
€
-
448. 100
€ 36.571.300 ,00
E
- € € € €
303.500 84.400 95.000 150.000
€
€
632.900
€
€
€
632.900
E
€
€
€
302.000 €
645.800 €
€ € € €
-
37. 204.200
BRANDWEERZORG
4e wijziging begroting 2013 VRBZO erbogmg
Begroting 2013 na 3e
lasllen
Verlagin g van deze
van deze post
wijzi!Jing
post
HOOFDFUNCTIE 1 OPENBARE ORDE EN VEILIGHEID PROACTIE Advisering geen BEVI Lokale afstemming e n informatievoorzie ning Projecten Totaal proactie
€ € € €
PREVENTIE Ad viser ing vergunning en d erden Controle & Handhavin g be staande obje cten Contro le & Ha ndhaving eve nementen Geb rui ks verg unni ng en Tijd elij ke vergu nning en Voorlichting brandpreventie Totaal preventie
€ € € € € € €
589.440 199.770 179.76 0 167.67 0 137.03 0 1.273.670
€ € € € € € €
PREPARATIE Adviseri ng bereib aa rh eid &b Iuswatervoorzien ing Operationeel kaartmateriaal Opleiden en oefenen Voorbereid ing O(!erationeel O(!treden Totaal preparatie
€ € € € €
80.230 155.910 813.950 97.130 1.147.220
€ € € € €
REPRESSIE B asis b randweerzorg D ienstverle ni ngen FLO-regeling Grootschalig optreden Ram penbestrijding Specia lismen Vei lighei d en rendement Voe rtuigen repressief Totaal repressie
€ € € € € € € € €
3.91 1.040 € 1 .846.32 0 € 2.16 8.400 € 337.270 € 189.500 € 1.59 9.450 € 473.500 € 49 3.200 € 11.018.680 €
€ € € € € € 86.500 € 2 0.800 € 107.300 €
NAZORG Nazorg t.b. v. het pe rsoneel N azorg m.. b.t. gedu[!eerden Totaal nazorg
€ € €
35.11 0 € 82.130 € 117.240 €
€ € €
174.330 € 110.330 € 142.330 € 426.990 €
FINANC IERING EN ALGEMENE DEKKINGSMIDDELEN € FLO-kosten Bijdrage n E indhoven in ove rhea d veiligheidsregio € Stelpost bezuin igingen € Totaal financiering en algemene dekkingsmidd• €
-
-
€ € € €
-
€ € € € € € €
3.0 10 2.8 70 7 .100 2.870 1.990 17.840
€ € € € € € €
5 86.430 196 .900 172.6 60 164.800 135 .040 1.255.830
-
€ € € € €
1.990 2.020 5.760 1.990 11.760
€ € € € €
78.240 153.890 808 .190 95.140 1.135.460
28.810 € 13.500 € - € 4 .780 € 3 .860 € 17.240 €
€ € 68.190 €
3.882.230 1.832 .820 2.168.400 332.490 185 .640 1.5 82 .210 560.000 5 14.000 11.057.790
1.5 30 € 2.010 € 3.540 €
33.580 80.120 113.700
-
1.990 € 1.990 € 1.990 € 5.970 €
-
-
-
172.340 108.340 140.340 421 .020
€ €
€ € € €
€ € € €
€
€
€
€
107.300 €
107.300 €
€ €
UITGAVEN RESERVES Totaal Uitgaven Reserves
€
Totaal Exclusief Mutaties Reserves
€
!Totaal Resultaat VOOR Bestemming
€
13.983.800
13.9 83 .800
€
TOEVOEGING RESERVES Totaal Toevoeging Reserves
€
€
€
Totaal Resultaat Reserves
€
€
€
IT ota13l Resul.taat NA Bestemming
€
€
€
Totaal generaal
€
14
13.983.800 €
107.300
€
107.300
€
13.983.800
EINDHOVEN
Ve1'1&glng
van deze post
Proactie
PROACTIE Advisering geen BEVI Lokale afst emming en in tonnatievoorziening Pro'ecten Totaal proactie
€ € € €
-
-
€ € € €
- € € € €
-
PREVENTIE Advisering vergunningen derde n Controle & Handhaving bestaande objecten Controle & Handhaving evenementen Gebruiksverg unningen Tijdelijke vergunningen Vo orlichting bran dpreventie Preventie Totaal preventie
€ € € € € € €
PREPARATIE Advisering bereibaarheid &bluswatervoorzien ing Operationeel kaartmateriaal Opleiden en oefenen Voorb ereiding OQerationeel OQtreden Preparatie Totaal preparatie
€ € € € €
-
€
-
-
-
-
€ € € €
REPRESSIE Basis bra ndweerzorg Dienstverleningen FL 0-rege Iin g Grootschalig optred en Ra mpen bestrij ding Specialismen Veil igheid en rendement Voertuigen repressief Repressie Totaal rep re ss Ie
€ € € € € € € € €
22.600 45.200 2.168.40 0 -
€ € € €
-
€
Nazorg
NAZORG Nazorg t.b.v. het pe rsonee l Nazorg m.. b.t. geduQeerden Totaal nazorg
€
€ €
€ € € € 20.900,00 € € 20.900 €
75.000
€ € € 2.311.200 €
-
- € - € €
-
FINANCIERING EN ALGEMENE DEKKINGSMIDDELEN FLO-kosten € Bijd rage in tekort legesinkomsten € Bijd rage gemeente Eindhove n brand weerzorg € 11.651.700 Totaal financiering en algemene dekkingsmidd• € 11.651.700
€ € €
-
-
€
€ € € € - € €
-
-
€ € € € €
-
€ € - € - € - € - € € € €
-
-
-
- € - € €
-
-
€ €
€ €
-
-
€ € € €
-
€ € € € - € - € €
-
20.900 20.900
€ € € - € € -
-
-
€ € € - € - € € - € € € -
-
22 .60 0 45 .20 0 2 .168.40 0
-
-
-
-
€ € €
-
€ €
- € €
-
75.000 2.311 -200
11.651.700 11 .651.700
INKOMSTEN RESERVES Totaalinkomsten Reserves
€
€
€
€
Totaal Exclusief Mutaties Reserves
€
13.983.800 €
€
€
Totaal Resultaat VOOR Bestemming
€
€
€
Totaal Onttrekking Reserves
€
€
€
Totaal Resultaat Reserves
€
€
€
Totaal Resultaat NA Bestémrriing
€
€
€
Totaal generaal
€
13.983.80 0
ONTTREKKING RESERVES
15
€
13.983.800
€
€
-
€
13.983.800
RAADSINFORMATIE
Aan de Raad
Agenda nr.
8d
Informatie betreffende de Comeet: evaluatie 2013
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting Aan de hand van de argumenten die u tijdens uw vergadering van 28 november hebt aangegeven voor het openhouden van de Comeet hebben er in 2013 evaluatiegesprekken plaatsgevonden met De Ruchte en De Comeet. De Comeet is actief bezig met het maken van stappen richting zelfstandigheid en is daarmee op de goede weg. De financiële situatie baart ons zorgen. Met o.a. het beëindigen van het dienstverband van de beheerder per 1-1-2014 valt een fors gedeelte van de vaste kosten weg, wat een positief effect op de financiële situatie van De Comeet zal hebben. 2. Inleiding Tijdens uw vergadering van 28 november 2012 hebt u besloten de Comeet als jongerencentrum in stand te houden. Daarbij moet er gekoerst worden op een zelfstandige Comeet, onafhankelijk van de Ruchte. In 2013 hebben evaluatiegesprekken plaatsgevonden met De Ruchte en De Comeet over de stand van zaken in de Comeet. Via deze weg willen wij u informeren over de resultaten die de Comeet in 2013 t/m het derde kwartaal geboekt heeft. 3. Informatie Tijdens de evaluaties hebben uw argumenten voor het openhouden van de Comeet als jongerencentrum de leidraad gevormd voor de gesprekken. In deze evaluatie zal ook deze systematiek gevolgd worden: Ook 16- activiteiten zijn van belang voor de doelgroep in heel Someren. De Comeet onderschrijft het belang van activiteiten voor 16-, maar erkent daarbij ook dat het een moeilijk te bereiken doelgroep is.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08d. evaluatie Comeet december 2013.doc
-2-
Het afgelopen jaar heeft de Comeet energie gestoken in: •
het vergroten van het publiek voor Funtime: ook kinderen uit Asten zijn welkom. Er wordt meer aandacht besteed aan PR.
•
Het starten met de activiteit Pre-party voor jongeren van 12-16 jaar uit Someren en Asten. De krachten zijn gebundeld met een werkgroep jeugdsoos (ouders uit Asten die een jeugdsoos willen opstarten). De eerste avonden hebben plaatsgevonden. De eerste keer waren er 75 jongeren. Er wordt veel aandacht besteed aan social media als instrument om PR te voeren.
Er is ook met de Comeet gesproken over activiteiten tijdens de carnaval voor de doelgroep 12-16 jaar. Vanuit de jongeren lijkt daaraan geen behoefte te zijn. Er zijn voor deze doelgroep alternatieven voor handen, bijvoorbeeld in Asten, waar de jeugd van 12-16 jaar al jarenlang gaat feesten tijdens de carnaval. Daarnaast lukt het de Comeet niet om voldoende vrijwilligers te vinden voor activiteiten tijdens de carnaval, omdat veel van hen op een andere wijze tijdens deze dagen al als vrijwilliger actief zijn. Op zaterdag tijdens de carnaval zal wel een Funtime georganiseerd worden. Wanneer de Pre-Party een succes wordt, zal bekeken worden of er in de toekomst ook een Pre-Party tijdens de carnaval plaats kan vinden. Het vermoeden is wel dat het moeilijk zal zijn om vrijwilligers beschikbaar te hebben. Voor een zelfstandige Comeet dient er in 2014 of zoveel eerder als mogelijk een zelfstandig bestuur gevormd te zijn, onafhankelijk van De Ruchte en moet er een stabiele vrijwilligersgroep actief zijn. De Comeet heeft inmiddels een groep vrijwilligers, die het bestuur willen gaan vormen van een zelfstandige Comeet. De periode september t/m december 2013 wordt gebruikt om financiële zelfstandigheid te creëren. Inzage in de boekhouding van de Comeet is gestart. Ook is er gestart met ontvlechting van contracten, waar er voor De Ruchte en de Comeet op dit moment een gezamenlijk contract is. Daarnaast wordt in beeld gebracht wat door vrijwilligers gedaan kan worden. Het doel is dat per 1-1-2014 de Comeet kan gaan proefdraaien met een eigen bestuur. In de loop van 2014 zal de zelfstandigheid van de Comeet formeel gemaakt worden. De datum waarop heeft onder andere te maken met: - lopende contracten - de onzekerheid over de hoogte van subsidie die de Comeet per 1-1-2015 krijg. Hierover komt in het eerste kwartaal 2014 meer duidelijkheid. Om te kunnen komen tot deze zelfstandigheid, is de huidige structuur op dit moment echter nog nodig, maar mag van zodanige maximale duur zijn dat personele verplichtingen geen risico vormen en dient het college dit proces te monitoren en periodiek terug te koppelen naar de raad.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08d. evaluatie Comeet december 2013.doc
-3-
Per 1-1-2014 is het dienstverband met de beheerder van de Comeet beëindigd. Daarmee vervalt de post personeelskosten en is er vanaf die datum een grote daling te zien in de vaste lasten. Er zullen nog wel minimale kosten zijn voor schoonmaak en boekhouding. In het beheer van de Comeet wordt al veel door vrijwilligers gedaan. Er is ook een sleutelplan gemaakt, waarbij aanwezigheid van een beheerder niet nodig is.
De voorgestelde exploitatiebijdrage is € 27.500,= in 2013 en wordt in 2014 verminderd met € 5.000,= en komt vanaf 2015 te vervallen. Tijdens de evaluatiegesprekken in september en november heef de gemeente haar zorgen geuit over de financiële situatie van de Comeet. Na het derde kwartaal is er sprake van een exploitatietekort van € 20.154,=. De Comeet geeft als reactie: -
het eerste kwartaal van 2013 was een verloren kwartaal, terwijl een eerste kwartaal normaal gesproken een winstgevend kwartaal is. Dit heeft te maken met besluitvorming over de voortgang van de Comeet, die pas eind november plaatsvond. Daardoor heeft de Comeet de eerste maanden van 2013 alleen kleinere activiteiten kunnen organiseren, waardoor inkomsten achterbleven.
-
Voor het andere winstgevende kwartaal 4, zijn al kosten gemaakt die terugkomen in het financiële overzicht. De inkomsten daarvan komen pas in het vierde kwartaal.
-
Het bestuur van de Ruchte geeft aan dat het verlies in 2013 gedekt kan worden vanuit reserveringen uit het verleden.
-
Verhuur aan externen neemt toe. Per 1-11-2013 is er weer een nieuwe huurder. Dit heeft een toename van vaste inkomsten tot gevolg. Op dit moment zijn er 6 huurders en zijn er aanvragen van diverse bandjes voor repetitieruimte.
-
Met besparingen op personeelskosten en afschrijvingen in 2014 en daarnaast gerichter programmeren (kleinere lokale/regionale bands kosten minder geld en trekken meer bezoekers) zal 2014 een jaar met aanzienlijk minder kosten worden.
-
Activiteiten voor 16+ zijn nodig om de activiteiten voor de jongere jongeren te financieren. De leeftijdsverhoging voor het schenken van alcohol zal voor de Comeet weinig invloed hebben, omdat deze leeftijdsgroep (16-18 jaar) nauwelijks komt.
Met deze reactie heeft de Comeet ons enigszins gerustgesteld. Met name het beëindigen van het betaalde beheer en de toename van huurders geven een positief beeld van de toekomst. Onze zorgen zijn echter niet helemaal weg. In 2014 zullen we dan ook nadrukkelijk met de Comeet in gesprek blijven over de financiële situatie. De subsidieopbouw voor De Comeet is vanaf 1-1-2015 gelijkwaardig aan die van de overige OJC-s en wordt in de uitvoering verder uitgewerkt, waarbij voor die activiteiten die daarbij passend zijn, een beroep gedaan kan worden op de beleidsregel participatie bijzondere groepen en versterking verenigingen.
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08d. evaluatie Comeet december 2013.doc
-4-
Zoals al eerder in de evaluatie aangegeven, wordt in het eerste kwartaal 2014 duidelijk wat de subsidie voor de Comeet zal zijn per 1-1-2015. In afwachting daarvan maakt de Comeet nog niet de stap om het zelfstandige bestuur te formaliseren. De Comeet is geïnformeerd over de beleidsregel. Onlangs hebben we van de Comeet daarvoor een subsidie-aanvraag ontvangen voor het opstarten van de Pre-Party. 4. Vervolg In 2014 zullen er, net als in 2013, 4 evaluatiegesprekken plaatsvinden met de Comeet en de Ruchte. Daarin zal gevolgd worden: - het zelfstandig worden van De Comeet, onafhankelijk van De Ruchte; - de financiële situatie van de Comeet.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: E. Toonen, afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Portefeuillehouder: wethouder T.C.W. Maas
Bijlage(n): activiteitenoverzicht, plannen 2014
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08d. evaluatie Comeet december 2013.doc
Comeet: Verslag van activiteiten tot en met het 3de kwartaal. Funtime: Funtime is een maandelijks terugkerend feestavondje voor de jeugd van de basisschool groep 6 t/m 8. Waarbij de jongeren van 19.30 tot 22.30 uur voor 2 euro helemaal uit hun dak kunnen gaan. Elke maand krijgt een eigen thema, en sinds eind vorig seizoen zijn we met de PR van deze avonden ook naar Asten gegaan, waardoor een flinke stijging merkbaar werd. De funtime activiteiten tot aan met september hebben een gemiddeld aantal bezoekers getrokken van 110 bezoekers per avond. Geen reden voor ons om het beleid van funtime te veranderen. Wij zien tot nu toe het aantal bezoekers groeien. Uiteraard het programma moet interessant blijven. Het gaat niet vanzelf, de subsidie wordt hier goed voor benut.
Pre-Party: Dit is het nieuwe idee m.b.t. de jeugd van 12 t/m 15 jaar. Een doelgroep die wij al meerdere malen hebben proberen te bereiken, maar waar het ook al vaak geflopt is. Ondanks dat het ons als Comeet al veel energie, tijd en geld gekost heeft, zijn wij van mening dat we toch er alles aan moeten blijven doen om deze jeugd proberen binnen te krijgen. Daar ben je tenslotte een jongerencentrum voor. Met het concept PRE-PARTY, waarbij we de jeugd eigenlijk het zelfde proberen te bieden als wanneer ze later op stap gaan, denken wij hier een kans van slagen te gaan hebben. Uiteraard zijn de financiële middelen wel belangrijk in dit verhaal. We zijn daarom ook op zoek naar subsidies, fondsen en sponsoren om deze avonden rendabel te maken. Dit gezien het feit, dat de jeugd van die leeftijd weinig te verteren hebben. Gemiddelde bezoekersaantallen zijn niet te noemen, gezien het concept pas in oktober van start is gegaan. Wel kunnen we een beetje vooruitlopen op het derde kwartaal en zeggen dat oktober een 70 tal jongeren aanwezig waren. Dus voor ons een kleine overwinning dat de jeugd Comeet weet te vinden, maar financieel niet rendabel.
16+ activiteiten: Als jongerencentrum proberen we een zo gevarieerd mogelijk programma neer te zetten. Hier zijn we dus dit jaar ook weer mee aan de slag gegaan en zijn we op sommige punten ook flink de mist in gegaan. Duidelijk leermomenten die we meenemen naar 2014. Waarbij we ons meer gaan concentreren op de lokale activiteiten. Met daartussen een enkele keer (+/- 1 per kwartaal) een grotere avond, waarbij een lokale insteek nog steeds belangrijk is, maar waar een afsluitende act net even meer voor imago zorgt. Waarbij er beter op gelet wordt dat het break-even point van de avond zo laag mogelijk is. Gezien we dit jaar dit vaak niet gehaald hebben.
Activiteiten op een rijtje: Goede en veelal terugkerende activiteiten in 2014. • • • • • • • • • •
Bandbattle 4 voorrondes Bandbattle finale TributeDay DB52 jubileum (lokaal) Rocketfuel (DJ Lokaal) Rubber Rood of Blood (Lokaal) Open TTC (lokaal) Kies (schoolproject) Musest + Values (lokale insteek) Alpe dufest (lokaal goede doel)
Aantal bezoekers: gem. 125 190 190 130 190 110 90 30 70 239
Dure leermomenten: • • •
House met grote naam 90 00`s met grote naam Valerius (grote naam)
0 85 76
Activiteit technisch gezien krijgen we de blunders die we maken met grote namen nog net rechtgetrokken met de lokale activiteiten. Daarom ons besluit om in de toekomst minder grote namen te programmeren en ons te richten op lokale activiteiten. Dit besluit is mede genomen omdat de verwachtingen m.b.t. de vierde periode wel beter zijn, maar ook hier zien we dat de grote namen geen garantie op voorhand geven. Terwijl plaatselijke activiteiten, bijvoorbeeld Campingdisco (175) en Just say Hello (200) gewoon lekker de zaal vol trekken. Zeker omdat bij ons het belang voor de doelgroep 12 t/m 15 jaar zo groot hopen wij volgend jaar via de 16+ activiteiten financiële ruimte te maken voor deze avonden. Verhuur: NU: • • • •
Yoga Bewegingslessen Dans MSL Band Roast
Aantal uren per week: 6 3 1,5 3
Toekomst: •
Muziekpakhuis
start: november 2013
Verwachte uitbreidingen: Muziekpakhuis, bewegingslessen en bandrepetities
Uren per week: 11
Organisatie en inzet vrijwilligers. In het eerste half jaar van 2013 hebben we met man en macht er voor gezorgd dat de organisatie vorm begon te krijgen. Waaruit een dagelijks bestuur is opgestaan van 3 man. En daarnaast een aanvullend bestuur van 4 personen. 6 van deze 7 personen zijn vanuit de vaste basis van 15 vrijwilligers gekomen die zich ook de jaren hiervoor hard hebben ingezet m.b.t. het voortbestaan van OJC Comeet. De 7de persoon is 1 van de 8 nieuwe vrijwilligers die we bij Comeet er bij hebben gekregen. Ook voor de toekomst verwachten we de groei door te kunnen zetten. En nog belangrijker ze te matchen met werkzaamheden die ze ook in het dagelijks leven interesseren. Bijvoorbeeld techniek of barwerkzaamheden.
Comeet: plannen voor 2014 Elke maand twee jeugdactiviteiten tot 16 jaar. Elke maand minimaal twee activiteiten voor 16 +. Er zijn reeds diverse aanvragen vanuit verenigingen om iets bij ons te organiseren, dit komt dan als extra activiteit naast bovengenoemde. Wat betreft de verhuur we hebben momenteel 6 huurders en daarnaast diverse aanvragen vanuit bands voor repetitie ruimte. We zijn nu aan het kijken hoe we het een en ander in kunnen vullen. We zijn op het moment druk bezig met het opzetten van een werkplan om te komen tot een zelfstandige stichting. Hierover hebben we maandelijks een bespreking met het bestuur van de ruchte. Wat betreft de financiële situatie hebben we na de vorige vergadering begrepen dat het verlies van 2013 gedekt wordt vanuit reserveringen in het verleden en daarnaast wordt 2014 een jaar met aanzienlijk minder kosten door enerzijds besparingen op het personeel en afschrijving, en anderzijds door gerichter programmeren.
RAADSINFORMATIE
Aan de Raad
Agenda nr.
8e
Voor kennisgeving aannemen van het Leerplichtjaarverslag schooljaar 2012-2013.
Datum 29 januari 2014 1. Samenvatting Op grond van artikel 25 van de Leerplichtwet zijn wij verplicht jaarlijks verslag uit te brengen aan uw raad over het in het laatst afgesloten schooljaar gevoerde leerplichtbeleid. 2. Inleiding 3.1 Aanleiding, achtergrond Voor u ligt ter inzage het Leerplichtverslag schooljaar 2012-2013. Naast het gevoerde beleid is in dit verslag onder andere opgenomen het aantal leerlingen per school, het aantal ontheffingen in het kader van de Leerplichtwet, de mate van het luxeverzuim, het relatief en absoluut schoolverzuim, en het aantal Halt-verwijzingen en verwijzingen naar het Jeugd Casus Overleg (voorheen schoolverzuimteam) Helmond i.v.m. het schoolverzuim. 3. Informatie Het verloop van het aantal leerlingen in Someren is als volgt: Primair onderwijs Voortgezet Onderwijs 2002-2003 2256 1208 2003-2004 2159 1159 2004-2005 2133 1172 1177 2005-2006 2046 2006-2007 2305 1178 2007-2008 1990 1006 2008-2009 1941 1006 956 2009-2010 1875 2010-2011 1805 857 2011-2012 1739 926 2012-2013 1656 948
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08e. RN Leerplichtverslag 2012-2013.doc
-2-
De Leerplichtwet gaat uit van de volgende soorten leerplicht: -
volledige leerplicht: leerplicht begint op de eerste dag van de maand, die volgt op de maand dat een kind vijf jaar is geworden. Een kind dat bijvoorbeeld op 10 oktober zijn vijfde verjaardag heeft gevierd, wordt op de eerste schooldag van de maand november leerplichtig. De volledige leerplicht eindigt aan het eind van het schooljaar, waarin een leerling zestien jaar is geworden of wanneer de leerling 12 schooljaren heeft doorlopen. Meteen daarna volgt de kwalificatieplicht.
-
kwalificatieplicht: De kwalificatieplicht eindigt op de dag dat de leerling de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft. De kwalificatieplicht houdt eerder op als de leerling een HAVO-, VWO diploma of het MBO niveau 2 behaald heeft.
Daarnaast kent de Leerplichtwet de volgende soorten verzuim: absoluut verzuim: wanneer een leerplichtige jongere niet is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, zonder dat daarvoor vrijstelling is verleend. relatief verzuim: wanneer een leerplichtige jongere zonder geldige reden les- of praktijktijd verzuimt. Relatief verzuim is onder te verdelen in luxe – en signaal verzuim: luxe verzuim: wanneer ouders/verzorgers een jongere zonder toestemming buiten de schoolvakanties meenemen op vakantie of uitje. Signaalverzuim: verzuim wat gezien kan worden als een signaal dat de jongere mogelijk kampt met sociaal-emotionele problemen. Dit kan zijn door bijvoorbeeld verkeerde schoolkeuze, gedragsproblematiek, medische of psychische problematiek, problematische thuissituatie etc. Uit het bijgevoegde Leerplichtjaarverslag, en in de bijgevoegde vergelijking met voorgaande jaren, blijken de ontwikkelingen. Voor de inhoud verwijzen wij u naar de bijlagen. 4. Vervolg Het Leerplichtjaarverslag wordt vervolgens aan het Ministerie van O, C en W gestuurd. De schoolbesturen ontvangen hiervan een afschrift.
Burgemeester en wethouders van Someren, de secretaris,
de burgemeester,
Drs. A.P.M. de Kok
A.P.M. Veltman
Steller: K. Hikspoors, afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling Portefeuillehouder: wethouder T.C.W. Maas
Bijlage(n): - Leerplichtjaarverslag 2012-2013
S:\RAAD\tijdelijke opslag raadsvoorstellen\20140213\08e. RN Leerplichtverslag 2012-2013.doc
Verslag Leerplicht
2012-2013
Gemeente Someren
Inhoudsopgave Inleiding 1.
2.
blz.
Leerplicht algemeen 1.1 doelstelling leerplichtwet 1.2 soorten leerplicht 1.3 verantwoording en naleving van de wet 1.4 taken van de leerplichtambtenaar 1.5 formatie leerplicht 1.6 leerplichtadministratie
3
Verzuim en vrijstelling in 2012-2013 2.1 Leerling-gegevens 2.2 verzuim 2.3 vrijstelling 2.4 schorsingen
5
3.
Acties 3.1 3.2 3.3 3.4
4.
Leerlingenzorg 4.1 Zorg voor Jeugd signaleringssysteem 4.2 RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) 4.3 PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg Voortgezet Onderwijs) 4.4 JCO (Jeugd Casus Overleg) 4.5 ZAT (Zorg Advies Team) 4.6 Zorg voor Jeugdoverleggen 4.7 CJG (Centrum Jeugd en Gezin)
5.
2
in 2012-2013 Spijbelspreekuur Varendonck-College Dag van de Leerplicht Veegacties Actiedag Luxe Verzuim
Ontwikkelingen en beleid 5.1 Regionalisering van de leerplicht 5.2 Verzuimloket 5.3 Onderwijsinspectie 5.4 Centralisering van de administratie 5.5 Beroepskwalificatie 5.6 Opheffen verblijfsduur voortgezet onderwijs
4
6
7 8
8 9
10
10
11
Bijlagen I.
Begrippenlijst
12
1
Inleiding Voor u ligt het jaarverslag leerplicht over het schooljaar 2012-2013. De leerplichtwet is een belangrijk instrument bij het tegengaan van ongeoorloofd verzuim en voortijdig schoolverlaten. Het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 heeft het karakter van maatschappelijke zorg. De leerplichtwet schrijft voor dat burgemeester en wethouders jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uitbrengen over het in het laatst afgesloten school- of cursusjaar in de gemeente gevoerde leerplichtbeleid. Jongeren zijn volledig leerplichtig vanaf de eerste schooldag van de maand volgend op de maand waarin ze 5 zijn geworden tot en met het schooljaar waarin ze 16 worden. Na deze volledige leerplicht geldt de kwalificatieplicht. Dit houdt in dat alle jongeren tot hun 18e verjaardag een volledig onderwijsprogramma moeten volgen, tenzij de jongere een startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een Havo-, Vwo- of Mbo2-diploma. De kwalificatieplicht is ingevoerd om jongeren een minimumdiploma te laten halen en schooluitval tegen te gaan. Vanaf 18 tot hun 23e levensjaar worden jongeren in het kader van RMC gevolgd zolang zij niet in het bezit zijn van een startkwalificatie. Er wordt geprobeerd hen te helpen bij het alsnog behalen van een startkwalificatie. De overheid hecht steeds meer belang aan de (preventieve) rol van leerplicht en de signaalfunctie die de leerplichtambtenaar kan uitoefenen. De taken van de leerplichtambtenaar zijn neergelegd in een ambtsinstructie. In hoofdstuk 2 wordt nader op de leerplichtorganisatie, de formatie en de taken van de leerplichtambtenaar ingegaan. De leerplichtadministratie in Someren is geautomatiseerd en gekoppeld aan de gemeentelijke bevolkingsadministratie (GBA). Er wordt gebruik gemaakt van het programma Civision Onderwijs voor de registratie van de leerplichtgegevens.
2
1. Leerplicht algemeen 1.1
doelstelling leerplichtwet
Leerplicht hangt heel nauw samen met leerrecht, ofwel het recht op onderwijs. Overal ter wereld wordt dit recht als een groot goed beschouwd. Veel landen hechten er zelfs zoveel waarde aan, dat ze de jeugd via een wet verplichten om naar school te gaan. Nederland is één van die landen. In ons land staan de rechten en plichten van ouders, leerlingen en schooldirecteuren precies aangegeven in de leerplichtwet. Deze wet is, kortweg gezegd, een rechtsmiddel waarmee gewaarborgd wordt dat alle jongeren in Nederland aan het onderwijs kunnen en zullen deelnemen. Het doel van de leerplichtwet is dat jongeren zo goed mogelijk worden toegerust met kennis en vaardigheden, die zij nodig hebben om een zelfstandige plek in de samenleving te verwerven. Een afgeronde schoolopleiding is daarvoor een eerste vereiste. De volgende zaken staan in de leerplichtwet omschreven: • Begin van de leerplichtige leeftijd • Het moment waarop een jongere niet langer onder de leerplichtwet valt • Op welke basis, al dan niet tijdelijk, vrijstelling verleend kan worden • Taken van leerplichtambtenaren • Verplichtingen van schooldirecteuren • Verplichtingen van ouders en/of leerlingen 1.2
soorten leerplicht
- volledige leerplicht: leerplicht begint op de eerste dag van de maand, die volgt op de maand dat een kind vijf jaar is geworden. Een kind dat bijvoorbeeld op 10 oktober zijn vijfde verjaardag heeft gevierd, wordt op de eerste schooldag van de maand november leerplichtig. De volledige leerplicht eindigt aan het eind van het schooljaar, waarin een leerling zestien jaar is geworden of wanneer de leerling 12 schooljaren heeft doorlopen. Meteen daarna volgt de kwalificatieplicht. - kwalificatieplicht: De kwalificatieplicht eindigt op de dag dat de leerling de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft. De kwalificatieplicht houdt eerder op als de leerling een HAVO-, VWO diploma of het MBO niveau 2 behaald heeft. 1.3
verantwoording en naleving van de wet
Burgemeester en wethouders zijn belast met het toezicht op de naleving van de leerplichtwet. Voor het uitvoeren van de wet worden ambtenaren aangewezen. Jaarlijks dient er verslag uitgebracht te worden aan de gemeenteraad. Deze verplichtingen zijn opgenomen in de leerplichtwet (artikel 16 en 25). 1.4
taken van de leerplichtambtenaar
De leerplichtambtenaar dient er op toe te zien dat alle leerplichtige jongeren binnen de gemeente Someren op een school staan ingeschreven en deze ook daadwerkelijk bezoeken. Om dit te kunnen realiseren heeft de leerplichtambtenaar de volgende taken: behandelen meldingen van schoolverzuim; behandelen aanvragen voor vrijstelling van de leerplicht en aanvragen voor vervangende leerplicht; behandelen aanvragen voor verlof van meer dan 10 dagen; opmaken proces-verbaal; opleggen van een Halt-straf of doorverwijzen naar het Schoolverzuimteam (SVT); contacten onderhouden met onderwijs-, welzijns-, hulpverleningsinstellingen, politie en justitie, gericht op de uitvoering van de leerplichtwet; geven van voorlichting aan ouders, jongeren, scholen en instellingen; samenwerken met het RMC-team en CJG (Centrum jeugd en gezin); zitting nemen in de zorgteams van het Varendonck-College en sommige basisscholen; onderhouden van contacten met leerplichtambtenaren uit de regio via het regionaal leerplichtoverleg (en RMC) in de regio Helmond; zorgen voor jaarlijkse meldingen van gegevens aan het CFI; jaarlijks maken van een leerplichtverslag.
3
1.5
Formatie leerplicht
Volgens de landelijke Ingradonorm (landelijke belangenorganisatie leerplicht) heeft een gemeente 1 fte nodig bij 3800 leerlingen. Dit betreft handhaving, coördinatie, beleid, applicatie en administratie. Someren had per 1-10-2011 3361 leerlingen en zou daardoor een formatie nodig hebben van 0,86 ofwel 31,55 uur. De huidige formatie leerplicht is 0,51 fte/18,98 uren. Omdat leerplicht ook werkt voor de regioleerlingen en niet precies bekend is hoeveel totaal leerlingen dat betreft kan geen exacte berekening gemaakt worden. Wel is duidelijk dat er een structureel tekort is. In de periode september 2012 tot einde van het schooljaar 2012-2013 is een uitbreiding van de leerplichtformatie met totaal 260 uren per jaar gerealiseerd. Dit was mogelijk uit het RMC-budget. Als gevolg van de takenuitbreiding van de leerplicht is het RMC-budget structureel verhoogd met € 4.800,00 per jaar. Daarmee kon het formatietekort maar beperkt opgelost worden. 1.6
Leerplichtadministratie
Het beheer van leerplichtgegevens gebeurt in Key2 onderwijs. De volgende zaken worden geregistreerd van iedere leerplichtige leerling: schoolgegevens (in- en uitschrijvingen), verzuimgegevens en verleende vrijstellingen. Daarnaast houdt de leerplichtambtenaar dossiers bij van de individuele leerlingen zodat de casuïstiek overdraagbaar is. (zie ook 5.1.)
4
2. Verzuim en vrijstelling in 2012-2013 2.1
Leerling-gegevens
In het schooljaar 2012-2013 waren er 3.739 leerplichtige leerlingen op het Varendonck-College en de basisscholen waarvoor de leerplichtambtenaar werkzaam voor is. Daarnaast heeft de leerplichtambtenaar de zorg voor de leerlingen die in Limburg, speciaal onderwijs en in het buitenland onderwijs volgen. Met 50 leerlingen is de leerplichtambtenaar daadwerkelijk mee bezig geweest. In de zomerperiode wordt extra veel aandacht besteed aan de jongeren die het VMBO verlaten en de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt zijn. Zij zijn kwalificatieplichtig en moeten na de zomervakantie allemaal een plek op een andere school gevonden hebben. Hierin wordt samengewerkt met de decaan van het Varendonck-College. Hieronder staat een overzicht van de leerlingenaantallen per school. Aangezien het VarendonckCollege ook een locatie in Asten heeft, wordt deze ook vermeldt in het schema.
Aantal leerlingen Basisschool
Maria Leerrijk geworden, was Lambertus Diamant (was Paulus) Leerrijk geworden was Viersprong Ranonkel Vonder Rendal Lierop) Brigantijn* Jozef (Heide) Iederwijs: opgeheven Totalen
2002 2003 347 220
2003 2004 310 187
2004 2005 311 188
2005 2006 287 180
2006 2007 314 174
2007 2008 319 165
233 163
216 158
212 167
197 152
181 138
162 118
119
104
111
112
116
113
215 387
225 378
231 354
233 331
234 319
256
246
246
243
150
143
155 161
-
174 161
-
163
-
168
-
2008 2009 324 157
2009 2010 327 155
2010 2011 317 156
140 95
193
165
113
99
84
147
243 244 309 306
267 304
270 296
77 290
297 273
230
229
235
229
220
288
196
143
149
147
137
129
213
122
168
170
172
164
168
113
1656
18
13
8
2011 2012 302 149
2012 2013
284 216
119
160
2.256 2.159 2.133 2.046 2.035 1.990 1.941 1.875 1.805 1.739 1.656
5
Aantal leerlingen Middelbare school
VarendonckCollege (Asten) * VarendonckCollege (Someren) * Totalen
2002 2003 943
2003 2004 992
2004 2005 995
2005 2006 2007 2006 2007 2008 1.036 1.072 1.080
2008 2009 1.170
2009 2010 1.180
1.208
1.159
1.172
1.177
1.006
956
1.178
1.006
2010 2011 1.160
2011 2012 1.167
2012 2013 1.135
857
926
948
2.151 2.151 2.167 2.213 2.250 2.086 2.176 2.136 2.093 2.093 2.083
* = in de totaaltelling bij deze scholen zijn ook leerlingen meegenomen die niet woonachtig zijn in de gemeente Someren. Naast het Varendonck-College gaan er ook leerlingen van Someren naar Helmond, Deurne, Weert, Eindhoven etc. en naar scholen in België. Acties leerplichtambtenaar: 229 gesprekken met/over leerlingen uit Someren, bij 48 gevallen ging het over andere zaken dan schoolverzuim (schoolkeuzes, zorg, ontheffingen) 36 leerlingen kwamen van buiten Someren 29 leerlingen werden opgeroepen tijdens het spijbelspreekuur. 2.2 Verzuim Er zijn twee soorten verzuim: absoluut en relatief verzuim. -
absoluut verzuim: wanneer een leerplichtige jongere niet is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, zonder dat daarvoor vrijstelling is verleend. relatief verzuim: wanneer een leerplichtige jongere zonder geldige reden les- of praktijktijd verzuimt. Relatief verzuim is onder te verdelen in luxe – en signaal verzuim: luxe verzuim: wanneer ouders/verzorgers een jongere zonder toestemming buiten de schoolvakanties meenemen op vakantie of uitje. Signaalverzuim: verzuim wat gezien kan worden als een signaal dat de jongere mogelijk kampt met sociaal-emotionele problemen. Dit kan zijn door bijvoorbeeld verkeerde schoolkeuze, gedragsproblematiek, medische of psychische problematiek, problematische thuissituatie etc.
Luxe verzuim wordt direct door de school gemeld bij de leerplichtambtenaar. In de afgelopen schooljaren is er vaker overleg geweest met scholen en ouders over verlofverzoeken en vermoedelijk luxe verzuim. Als ouders na een afwijzing op hun verzoek, toch weggingen werden ze opgeroepen voor een gesprek. In dit schooljaar is gesproken over 14 leerlingen. Bij 2 leerlingen was uiteindelijk sprake van luxe verzuim. De meesten hebben een officiële waarschuwing ontvangen, omdat er verzachtende omstandigheden waren. Bij vermoedelijk verzuim krijgt de leerplichtambtenaar een melding van school, als een jongere minimaal 16 lesuren verzuimd heeft in een periode van 4 weken. De scholen moeten dit doorgeven aan het Verzuimloket DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs), de voormalige IBGroep. Dit zal waarschijnlijk op termijn aangescherpt worden naar een verzuim van 9 lesuren in een periode van 4 weken. Scholen melden nu vaak al eerder bij leerplicht zodat eerder ingegrepen kan worden. Hoe sneller verzuim aangepakt wordt, hoe eerder het probleem aangepakt en opgelost kan worden. Bij vermoeden van ongeoorloofd verzuim verzoekt de school bij melding een onderzoek in te stellen. De leerplichtambtenaar nodigt dan meestal de leerplichtige en ouders/verzorgers uit voor een gesprek op het gemeentehuis of gaat, indien nodig, op huisbezoek. De bevindingen worden
6
vervolgens teruggekoppeld naar school. Ook als er door andere instanties melding wordt gemaakt van verzuim, wordt er een onderzoek ingesteld. Indien nodig, verwijst de leerplichtambtenaar naar het CJG (Centrum voor Jeugd en gezin) of naar andere hulpverleningsinstanties. Verzuim kan ook leiden tot een verwijzing naar bureau HALT (leerplichtige), melding bij het Schoolverzuimteam (SVT) of een Proces Verbaal (ouders/verzorgers). Er is met ongeveer 71 Somerense leerlingen van het voortgezet onderwijs (en meestal één of beide ouders/verzorgers) en met ongeveer 16 ouders/verzorgers van leerlingen van het primair onderwijs uit Someren gesproken over verzuim. Er zijn in dit schooljaar 2 haltmeldingen gedaan door de leerplichtambtenaar voor Somerense leerlingen. Ook zijn er verschillende waarschuwingen uitgedeeld. 7 leerlingen hebben een Proces-Verbaal gekregen en zijn naar het JCO gezonden ( het voormalige Schoolverzuimteam, SVT) in het schooljaar 2012-2013. 4 hiervan waren regioleerlingen (niet Asten). En 3 Proces-verbalen zijn opgemaakt voor luxe verzuim. Daarnaast zaten er in dit schooljaar 2 leerlingen thuis zonder onderwijs te volgen en daarnaast nog 18 voor kortere of langere tijd. De redenen hiervoor kunnen zijn ziekte, geen passend onderwijs, langzaam opstartende hulpverlening, psychische problematiek. Voor alle leerlingen is een school/dagbesteding gevonden.
2.3 Vrijstelling In sommige gevallen kan de leerplichtambtenaar vrijstelling verlenen van de leerplicht. Schooljaar
20042005
Art.3a Art.5 sub a Art 11g
0
2005- 2006- 20072006 2007 2008 1
2
0
1
8
20082009
20092010
20102011
1 6
2
20112012 4
20122013 3 7
8
2 1
Artikel 15
5
3 7
5 (1 regio)
13
gedoogbeschikking 32 32 (29 (België, België, 36 1 2 32 30 (België) (België) (België) Duitsl.) Duitsl.)
art 5c Artikel 3a: Artikel 5 sub a:
Vervangende leerplicht. Wegens psychische / lichamelijke reden niet in staat om onderwijs te volgen. Artikel 5sub 5c: Vrijstelling i.v.m. onderwijs in het buitenland Artikel 11g: Wegens andere gewichtige omstandigheden. Artikel 15: I.v.m. werk of het volgen van ander onderwijs. Gedoogbeschikking: vrijstelling waarbij de leerling ingeschreven blijft staan op de school.
2.4
Schorsingen
Een schorsing duurt volgens de regels van het Inrichtingsbesluit Wet Voortgezet Onderwijs (WVO) maximaal 5 schooldagen. De leerling dient daarna weer toegelaten te worden tot de school. Bij een schorsing van meer dan één dag is de directeur verplicht de Inspectie van het Onderwijs op de hoogte te stellen. Vaak wordt ook de leerplichtambtenaar geïnformeerd, maar dit is niet verplicht. Er zijn 13 leerlingen afgelopen schooljaar geschorst die gemeld werden bij leerplicht.
7
3
Acties in 2012-2013 3.3 Spijbelspreekuur
In het schooljaar 2008-2009 is op de VMBO-afdeling van het Varendonck-College gestart met een (toen tweewekelijks) spijbelspreekuur, waarbij de leerplichtambtenaar korte gesprekken voert met door de school geselecteerde spijbelaars en/of laatkomers. In 2012-2013 is er 7 maal een spreekuur gehouden. Het spijbelspreekuur is een preventief middel om snel in contact te komen met de leerling die vaker te laat komt. Deze gesprekken dienen als laatste, minder formele, waarschuwing en is het een manier om signaalverzuim vroegtijdig op te pikken. Bij vele leerlingen zie je dat het werkt waardoor ze niet meer bij de leerplichtambtenaar hoeven te komen. Tijdens de spreekuren afgelopen schooljaar is er met 39 jongeren gesproken waarvan 7 uit Someren. In verband met tijdgebrek is het spijbelspreekuur dit schooljaar minder vaak ingepland dan wenselijk is. 3.4 Dag van de Leerplicht Op 21 maart 2013 heeft wethouder Theo Maas uit Someren in het kader van de dag van de leerplicht een les verzorgd aan groep 8 van Leerrijk in Someren. Hij heeft dit samen met de leerplichtambtenaar en een vrijwilliger van de brandweer. Er was een prijsvraag uitgeschreven voor de leerlingen. Alle leerlingen hebben een verhaal geschreven: “School? …. Maakt zijn verhaal af!” De leerplichtambtenaar heeft deze dag georganiseerd en gecoördineerd. 3.5 Veegacties Op 4 dagen in 2012 en in 2013 werd intensief gecontroleerd op spijbelen. Tijdens deze zogenaamde ‘veegactie’ worden jongeren op straat door de politie staande gehouden en wordt gecontroleerd of ze aan het spijbelen zijn. In de regio Helmond werden over deze 4 keer 195 leerlingen door de politie gecontroleerd. Zij worden door de politie teruggebracht naar school, of er vindt een gesprek plaats op het gemeentehuis met de leerplichtambtenaar als gebleken is dat het ongeoorloofd was. In Someren werden geen leerlingen aangetroffen die ongeoorloofd verzuimden.
3.6 Actiedag Luxe Verzuim In dit schooljaar is er geen actiedag gehouden in de regio zoals de voorgaande jaren. Meestal stonden deze gepland op de dagen vóór een vakantie. Dan werd ook de administratie van de afwezige leerlingen van de 2 locaties van het Varendonck-College bekeken en worden ouders gebeld of vonden er huisbezoeken plaats. De administratieve registratie bij het Varendonck-College is verder verbeterd en eventueel verzuim wordt direct gemeld. 4
Leerlingenzorg 4.3 Zorg voor Jeugd signaleringssysteem
Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd is bedoeld om problemen bij kinderen en jongeren in de leeftijd van 0–23 jaar in een vroegtijdig stadium te signaleren en vervolgens de coördinatie van zorg te organiseren. Alle organisaties die professioneel betrokken zijn bij jeugdigen (Bureau Jeugdzorg, Maatschappelijk werk, Thuiszorg, MEE, de GGD e.d.) en organisaties die vanuit een andere invalshoek betrokken zijn bij jeugdigen (onderwijs, welzijn, werk en inkomen, politie en justitie) hebben toegang tot het systeem en kunnen een signaal afgeven wanneer er zorgen zijn over een kind of jongere. Het systeem zorgt voor een overzicht van de betrokken instellingen en regelt de coördinatie van de zorg in de keten wanneer er 2 of meer meldingen zijn gedaan. Deze ketencoördinator fungeert automatisch als aanspreekpunt voor de hulpverleners. Door deze samenwerking en inzicht in de bestaande zorg moeten risico’s met kinderen en jongeren worden voorkomen.
8
Er worden steeds meer meldingen gedaan, waarna afstemmingsgesprekken met de betrokkenen instanties en (meestal) met de ouders plaatsvinden. De leerplichtambtenaar is daarbij aanwezig als het met leerplicht te maken heeft. En bijna altijd is dat het geval als er vanuit leerplicht een melding gedaan is. 4.4 RMC (Regionale Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) Leerlingen tot 23 jaar, die zonder startkwalificatie (voortijdig) de school verlaten worden gemeld bij of doorverwezen naar de RMC-functionaris in Helmond. Vaker vindt al vóór het bereiken van de 18-jarige leeftijd een gesprek plaats met de leerplichtambtenaar en de RMC- functionaris om de overgang van voortgezet onderwijs naar vervolgopleiding soepel te laten verlopen. Doel van deze intergemeentelijke samenwerking is het terugdringen van voortijdig schoolverlaten en voorkomen van definitieve uitval. Steeds meer leerlingen worden gemeld bij RMC, wat te zien is aan de terugdringende cijfers van het voortijdig schoolverlaters (vsv-ers). Landelijk ligt het percentage vsv-ers 6,2 % schooljaar 2011-2012 In Someren is dit 1,3 %. In de gemeente Someren waren er in het schooljaar 2011-2012 26 voortijdig schoolverlaters. 16,1 % minder als schooljaar 2005-2006 % minder t.o.v. schooljaar 2005-2006. Er zijn 7 leerlingen doorgeleid aan de RMC medewerker van de gemeente Helmond. 4.5 PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg Voortgezet Onderwijs) De PCL is ingesteld door samenwerkingsverband VO/SVO Helmond e.o. Ze heeft drie taken: 1. adviseren bij instroom vanuit het basis- naar het voortgezet onderwijs bij leerlingen die in aanmerking komen voor LWOO (leerwegondersteuning) of praktijkonderwijs 2. adviseren van scholen bij begeleidingsvragen m.b.t. (zorg)leerlingen 3. samen met bureau Jeugdzorg indiceren van bovenschoolse rebound. De PCL bestaat uit een onafhankelijke voorzitter en vertegenwoordigers van bureau jeugdzorg, BJ Brabant, het onderwijs, cluster IV (scholen voor kinderen met gedragsstoornis), de RMCcoördinator en leerplicht. Leerplicht Someren wordt vertegenwoordigd door een leerplichtconsulent van de gemeente Helmond. Er zijn 5 leerlingen besproken van Someren. 4.6 JCO (Jeugd Casus Overleg) was School Verzuim Team Bij het JCO worden leerlingen aangemeld (met een Proces-Verbaal) die hun Haltstraf negatief hebben afgesloten, of die meer verzuimd hebben dan 3 dagen of als er zorgen zijn om die leerling. Het JCO komt iedere 2 weken bij elkaar en bestaat uit vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie, Bureau Jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, de jeugdreclassering en een leerplichtconsulent uit Helmond die ook de gemeente Someren vertegenwoordigt. Dit schooljaar werden 7 leerlingen besproken.
4.7 ZAT (Zorg Advies Team) Het ZAT is een multidisciplinair overleg dat wordt georganiseerd door het Varendonck-College. In het ZAT wordt gesproken over leerlingen met psychische of lichamelijke klachten en leerlingen met (mogelijke) problemen op school en/of thuis. Er worden hulpadviezen geformuleerd en afspraken gemaakt over eventueel te nemen actie. Het ZAT komt eenmaal per maand bij elkaar en bestaat uit deskundigen van school, GGD, GGZ en de leerplichtambtenaar. Op dit moment zit er wel iemand bij het ZAT vanuit BJ Brabant, die de link kan leggen naar Bureau Jeugdzorg. Er werd afgelopen schooljaar gesproken over ongeveer 25 leerlingen.
9
4.8 Zorg voor Jeugdoverleggen Ook waren er vaak incidentele contacten over een aantal kinderen tussen de deelnemers van de netwerkleden ( o.a. voor bemiddeling naar BJZ, de GGD, orthopedagoge, AMK, ORO, de William Schrikkerstichting, Zorgbelang etc.).
4.9 Centrum Jeugd en Gezin (CJG) In 2010 is een coördinator Centrum Jeugd en Gezin aangesteld voor Someren en Asten. overgenomen. Vanaf het begin van het schooljaar is er een 2-wekelijks overleg ingesteld tussen de coördinator CJG en de leerplichtambtenaar. Er zijn veel gezamenlijke cliënten. Door deze overleggen is er goede overdracht en kan de leerplichtambtenaar haar casuïstiek gemakkelijker overdragen.
5 Ontwikkelingen en beleid
5.1
Regionalisering van de leerplicht
De leerplichtambtenaren van de “Peellandgemeenten” onderzoeken hoe er regionaal beter kan worden samengewerkt op het gebied van leerplicht en RMC, om zo meer uniformiteit te creëren in handelswijze en meer te kunnen putten uit de kennis van collega’s in andere gemeenten. Hierbij moet een modus gevonden worden tussen de verschillende culturen van waaruit de leerplichtambtenaren nu opereren. De leerplichtambtenaren uit de Peelgemeenten komen enkele keren per jaar bij elkaar onder leiding van Helmond om dit vorm te geven. Vanaf 1 april 2010 is er in de Peelgemeenten één leerplichtambtenaar per school aangesteld. Dat betekent dat de leerlingen die het Varendonck-College Someren bezoeken, en die afkomstig zijn uit Helmond en de Peelgemeenten door de leerplichtambtenaar van Someren behandeld worden. En zo zullen de Somerense leerlingen die bijvoorbeeld in Helmond of Deurne op school zitten, door de leerplichtambtenaar van die gemeente behandeld worden. Per 1 april 2011 is daar ook de regio Eindhoven- De Kempen bij gekomen. Dus leerlingen uit Someren die naar Eindhoven of Geldrop naar school gaan worden nu ook door de leerplichtambtenaar van die school afgehandeld. Dit betekende voor dit schooljaar dat leerplicht Someren zich bezig hield met 18 leerlingen uit andere gemeenten. Gedurende dit schooljaar is er in totaal 260 uur per week extra inzet van leerplichtwerkzaamheden geweest voor de gemeenten Asten en Someren. Dit was nodig door uitbreiding van de taken die de leerplichtambtenaar moet uitvoeren (door o.a. verhoging van de leerplicht en kwalificatieplicht tot 18 jaar, de extra zorg voor vsv, en binnenkort de controle op de verzuimregistratie). Ook roepen de scholen steeds vaker de hulp in van de leerplichtambtenaar. Dit is een landelijke tendens. 5.2
Verzuimloket
In het schooljaar 2008-2009 heeft de IB-groep (Informatie BeheerGroep) het digitale verzuimloket ingevoerd. Via dit verzuimloket meldt iedereen op dezelfde manier, wat sneller en makkelijker werkt. De scholen maken melding aan de IB-groep, en die zorgen dat de meldingen terecht komen bij de gemeenten. Scholen zijn verplicht meldingen van meer dan 16 uren via dit loket te melden aan DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) (voorheen IBG Informatie Beheer Groep genoemd).
5.3
Onderwijsinspectie
De controle op de verzuimregistratie die scholen moeten uitvoeren, lag bij de onderwijsinspectie. Deze taak is inmiddels overgedragen worden aan de leerplichtambtenaren. Zij hebben de taak gekregen, om melding te doen aan de inspectie als de verzuimmeldingen door school niet correct worden uitgevoerd. Bij meerdere meldingen kan dit financiële gevolgen hebben voor de betreffende school.
10
5.4
Centralisering van de administratie
In het schooljaar 2011-2012 zal overgegaan worden naar een geheel nieuw systeem. In de regio Eindhoven – de Kempen en Helmond -de Peel zal gewerkt gaan worden met hetzelfde systeem. De administratieve inschrijvingen van leerlingen zullen centraal door de gemeente Eindhoven gebeuren. Administratief zal dit voor de leerplichtambtenaren extra werk opleveren, maar zal wellicht op langere termijn gebruiksvriendelijker werken. Met ingang van schooljaar 2012-2013 zullen de leerplichtverslagen van iedere afzonderlijke gemeente gevoed worden met de cijfers vanuit de centrale leerlingenadministratie.
5.5
Beroepskwalificatie
Vanaf 1-7-2012 is ook de beroepskwalificatie ingevoerd. Dit betekent dat leerlingen met een havo, vwo of gymnasium diploma weliswaar hun startkwalificatie behaald hebben, maar nog geen beroepskwalificatie. Dit in tegenstelling tot leerlingen die een mbo-2 diploma behaald hebben. Bij het indienen van de aanvraag voor bijstand moet de jongere aantonen dat er geen mogelijkheden zijn binnen het regulier onderwijs. Het is de verantwoordelijkheid van de jongere zelf om gedurende de vier weken zelf te onderzoeken wat zijn scholingsmogelijkheden (nog) zijn en om bewijsmateriaal te verzamelen van het eventueel niet meer kunnen volgen van onderwijs. Een verklaring van de rmc-functionaris hieromtrent of een bindend studieadvies dat scholen vanaf dit jaar moeten gaan verstrekken kan hierbij een rol spelen. Het is vervolgens aan de gemeente om een op de individuele omstandigheden en mogelijkheden toegesneden afweging te maken. Als de gemeente tot de conclusie komt dat de jongere nog mogelijkheden heeft om door ’s Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen met studiefinanciering, gaat dit voor op bijstand. Als de gemeente vindt dat er door ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs kan worden gevolgd zonder studiefinanciering en de jongere weigert dit, dan is er ook geen recht op bijstand. De inwerkingstelling van de beroepskwalificatie zal ook betekenen dat er een betere samenwerking moet komen met leerplicht/RMC en het team Werk Inkomen en Zorg van de gemeenten.
5.6
Opheffen verblijfsduur voortgezet onderwijs
Met ingang van 1 augustus 2012 wordt de verblijfsduur in het voortgezet onderwijs opgeheven. Dit betekent dat de leerling langer over zijn opleiding mag doen. Scholen kunnen in hun schoolreglement wel voorwaarden opnemen. Dit zal niet betekenen dat leerlingen onbeperkt op scholen mogen blijven. Hoe e.e.a. precies gaat uitwerken en wat dit zal betekenen voor het werk van de leerplichtambtenaar is nog niet bekend.
11
I. BEGRIPPENLIJST Begin en einde van de leerplicht - Leerplicht (artikel 3) De leerplicht begint op de eerste schooldag van de maand, volgend op de maand waarin de jongere 5 jaar is geworden, en eindigt: - aan het einde van het schooljaar waarin de jongere de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt; - daarna is de jongere kwalificatieplichtig tot hij / zij de leeftijd van 18 jaar bereikt. Absoluut verzuim (artikel 19) Een in de ‘gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens’ (GBA) opgenomen leerplichtige jongere die niet meer bij een school of onderwijsinstelling staat ingeschreven. Relatief verzuim (artikel 21) Wanneer een leerling les- of praktijktijd verzuimt zonder geldige reden. We onderscheiden: - luxeverzuim (de leerling is meegenomen op vakantie zonder goedkeuring) en - signaalverzuim (er is sprake van een achterliggende problematiek). Vervanging en vrijstellingen - Vervangende leerplicht (artikel 3) Voor een jongere die tenminste de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt en waarvan naar het oordeel van B&W is komen vast te staan dat hij niet geschikt is om volledig dagonderwijs aan een school te volgen, kan op verzoek een alternatief onderwijsprogramma worden opgesteld. - Vrijstelling van inschrijvingsplicht (artikel 5, lid a) De jongere die op grond van lichamelijke of psychische gronden niet geschikt is om tot een school of onderwijsinstelling te worden toegelaten, kan vrijgesteld worden van inschrijving. - Vrijstelling van inschrijvingsplicht (artikel 5, lid b) De (ouders van de) jongere die bezwaar maakt tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning gelegen scholen of instellingen kan vrijgesteld worden van inschrijving. - Vrijstelling van inschrijvingsplicht (artikel 5, lid c) Aan de jongere die tijdelijk als leerling van een school of onderwijsinstelling buiten Nederland staat ingeschreven en deze instelling geregeld bezoekt kan vrijstelling worden verleend. - Vrijstelling geregeld schoolbezoek (artikel 11, lid b) Wanneer het de jongere bij of op grond van algemeen bindende voorschriften verboden is de school / instelling te bezoeken, kan vrijstelling worden verleend. -Vrijstelling geregeld schoolbezoek (artikel 11, lid c) Aan de jongere die bij wijze van tuchtmaatregel tijdelijk de toegang tot de school / instelling is ontzegd, kan vrijstelling worden verleend. - Vrijstelling geregeld schoolbezoek (artikel 11, lid f) Aan de jongere die vanwege de specifieke aard van het beroep van een van de ouders / verzorgers slechts buiten de schoolvakanties met hen op vakantie kan gaan, kan vrijstelling worden verleend. - Vrijstelling geregeld schoolbezoek (artikel 11, lid g) Vrijstelling kan worden verleend aan de jongere die door andere gewichtige omstandigheden verhinderd is de school / instelling te bezoeken. Bij meer dan 10 dagen beslist de leerplichtambtenaar van de woongemeente van de jongere, nadat het hoofd van de school is gehoord. Bij minder dan 10 dagen kan het hoofd van de school de jongere het verlof verlenen. BOA Buitengewoon opsporingsambtenaar. (of GOA gemeentelijk opsporingsambtenaar) CJG (Centrum Jeugd en Gezin) Hiervoor is sinds 2010 een coördinator aangesteld. DUO Dienst Uitvoering Onderwijs (de vroegere Informatie Beheer Groep) Ingrado Dit is de landelijke vereniging voor leerplichtambtenaren. PCL Permanente Commissie leerlingenzorg.
12
Regionale Expertise Centra (REC) Zij bundelen alle kennis voor de cluster scholen. Per cluster (1 t/m 4) eigen centrum, kennis, professionalisering, onderwijs maar ook toeleiding (indicatiestellingen). Cluster 1 zicht; Cluster 2 gehoor; Cluster 3 neurologisch; Cluster 4 psychiatrisch (gedragsstoornis). Binnen regio hebben we cluster-4-scholen: de Korenaer en de Hilt. De Antoon van Dijkschool in Helmond is een cluster-3-school. Kinderen kunnen tot hun 18de jaar op de clusterschool blijven. Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) De RMC's zijn ingesteld om een sluitende aanpak te organiseren rondom voortijdig schoolverlaten. Om deze sluitende aanpak ook op regionaal niveau zo goed mogelijk te organiseren is Nederland verdeeld in 39 RMC regio's. Someren valt onder de RMC Helmond / Eindhoven. Van deze RMC verschijnt een eigen jaarverslag. Startkwalificatie Een jongere beschikt over een startkwalificatie met een diploma Havo of hoger, of een afgeronde Bbl- of Bol-opleiding op basisberoepsniveau 2 of hoger. Een Bbl- of Bol-opleiding op niveau 1, of een Vmbo-diploma is dus geen startkwalificatie. Voortijdig schoolverlater (VSV) Jongeren zonder startkwalificatie tot 23 jaar die langer dan 4 weken geen school meer bezoeken, of zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten. Entree-opleidingen De AKA opleidingen (niveau 1 ) komen te vervallen. Daarvoor in de plaats komen de entreeopleidingen. Met een certificaat entree-opleiding plus, bestaat er de mogelijkheid door te stromen naar een niveau 2 opleiding. Daarnaast is er een certificaat entree-opleidingen. Hierna gaan leerlingen vaker het arbeidstraject in.
13
Bijlage bij raadsinfo Leerplichtjaarverslag 2012-2013 2008-2009
2010-2011
2011-2012
2012-2013
Basisonderwijs
aantallen
aantallen
aantal
Absoluut verzuim Relatief verzuim
leerlingen 0 24
leerlingen 0 40
aantal leerlingen
Voortgezet onderwijs
aantal leerlingen
Absoluut verzuim
0
Relatief verzuim
45
Spijbelspreekuur Langdurig afwezig
60
0 34
leerlingen 1 16
aantal leerlingen
aantal leerlingen
aantal leerlingen
0
2
1
3 halt
55
115
41 uit regio
39
38 44
7 x PV voor ouders 6 x PV voor leerlingen Terug naar school, dagbesteding 43
71
2 halt
39 43
27 uit regio Terug naar school, dagbesteding 41
Gevolgen
Halt melding Halt waarschuwingen
3 40
2 28
1 15
3 14
4 regioleerlingen*
JCO meldingen(SVT)
2
4
6
7**
zijn 7 PV, 4 uit regio
Overigen PCL besproken
1
Ontheffingen leerplicht
42
Zorgteams Schorsingen VAVO Veegacties RMC meldingen
41 6
Zorgleerlingen Adviesverzoeken Voortijdig SchoolVerlaten Someren
157 103
5 39
1,20%
8 36 in België
42
32 in België
25 7 42 uit regio
0 9 143
3,2 %landelijk
2,40%
50 uit regio
21
incl. regioll.
5
5, waarvan 2 uit regio
41
32 in België en Duitsland
57
32 in België, 2 Duitsland
25 13 2 0 7
11 uit regio 7 uit regio
22 24 8 105 2
0 uit Someren
83 23 3,4 % 3,0% Zuidoostbra zuidoostbr bant abant
195 uit regio 4 uit regio
70 49
2,7 % landelijk
1,30%
*regioleerlingen zijn leerlingen uit Eindhoven-de Kempen en Helmond-de Peel, met uitzondering van Asten (die komen in Jaarverslag Asten). ** Vanaf schooljaar 2012-2013 moeten er PV ingestuurd worden naar het JCO (voormalig SVT)
6,2 % landelijk