Raad
vanState 201100621/1/V1. Datum uitspraak: 24 mei 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 16 december 2010 in zaak nr. 09/26358 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201100621/1/V1
1.
2
24 mei 2011
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 december 2010, verzonden op 17 december 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 14 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201100621/1/V1
3.
3
24 mei 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w . g . van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Prins ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 4 mei 2011 363-666. Verzonden: 2 4 mei 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 09/26358 V-nr: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen: geboren op
van Iraakse nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: S. Coenen, advocaat te Utrecht en: de minister van Justitie, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.D. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie. Procesverloop Bij besluit van 23 juni 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 18 januari 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 21 juli 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig D. Husseini, tolk in de Farsi taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Asielrelaas Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is geboren in in Zu id-Irak. Nog voor haar eerste verjaardag is zij met haar moeder en stiefvader naar Iran gevlucht, waar zij heeft verbleven tot aan haar vertrek. Eiseres werd seksueel misbruikt door haar stiefvader. Haar moeder kon haar niet beschermen tegen deze man, omdat zij niet in orde is en veel (kaImerings)medicatie slikt. Evenmin kon eiseres zich wenden tot de autoriteiten. Zij verbleef illegaal in Iran en vreesde te worden uitgezet. Ook was haar stiefvader een invloedrijk persoon, met contacten bij de autoriteiten en invloedrijke vrienden. Eiseres kan niet terugkeren naar Irak, nu zij geen vangnet heeft in dat land en ook de taal niet spreekt.
Zaaknummer: AWB 09/26358 inzake N.M.N. Al Gafaji
Pagina 2 van 6
Wettelijk kader 1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: 1°. doodstraf of executie; 2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of 3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een intemationaaj of binnenlands gewapend conflict. 2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 3. Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van van derichtlijn2004/83/EG van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming van de Raad van de Europese Unie (hierna: de Definitierichtlijn) wordt in derichtlijnverstaan onder "persoon die voor de subsidiairebeschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef, terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige schade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder de bescherming van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen. 4. Volgens artikel 15 van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit: a. doodstraf of executie; b. foltering of onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing van een verzoeker in zijn land van herkomst; of c. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Zaaknummer: AWB 09/26358 inzake N.M.N.
Pagina 3 van 6
Overwegingen 1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 20Ö0 in verbinding met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 en daartoe het volgende gesteld. Eiseres heeft toerekenbaar geen reis- en identiteitsdocumenten overgelegd. Het land van herkomst is het land waarvan men de nationaliteit heeft. In het geval van eiseres is dat dus Irak. De problemen die eiseres in Iran heeft ondervonden, kunnen niet leiden tot vluchtelingenschap, reeds omdat Iran niet haar land van herkomst is. Eiseres heeft voor het overige niet aannemelijk gemaakt dat zij gegronde vrees heeft voor vervolging in Irak. Zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak is beëindigd per 22 november 2008. 2. De rechtbank stelt ten eerste vast dat hoewel verweerder de asielaanvraag van eiseres heeft afgewezen onder verwijzing naar artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, verweerder hieraan geen gevolgen heeft verbonden. De rechtbank stelt eveneens vast dat verweerder de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres niet heeft betwist. 3.1. Eiseres heeft een beroep gedaan op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, Zij heeft, betoogd dat zij, indien zij moet terugkeren naar de provincie Kerbala, daar louter door haar aanwezigheid een reëelrisicoloopt op ernstige schade, als beschreven in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in Irak geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juni 2010, (nr. 201000765/1, www.raadvanstate.nn. 3.2. Derechtbankoverweegt als volgt. Zoals de Afdeling in voornoemde uitspraak ook heeft overwogen, heeft het Europese Hof voor derechtenvan de Mens (EHRM) (LJN: BH3274) in het arrest van 20 januari 2009 geoordeeld dat de algemene situatie in Irak (en in Bagdad) niet zodanig is dat er substantiële gronden zijn om aan te nemen dat burgers die naar dit land worden teruggestuurd louter vanwege hun aanwezigheid aldaar een reëel risico lopen op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft gesteld dat uit het algemene ambtsbericht van mei 2009 blijkt dat wel sprake is van een uitzonderlijke situatie in Zo blijkt uit het ambtsbericht dat de veiligheidssituatie in Irak zeer ernstig is, er meer dan 5700 burgerslachtoffers zijn gevallen en dat het geweld soms willekeurig is. De door eiseres aangehaalde informatie ziet evenwel op de veiligheidssituatie in Irak in het algemeen, en niet specifiek op Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd dan ook niet worden afgeleid dat de situatie in sinds de voormeldde uitspraak van het EHRM dusdanig is verslechterd dat ten tijde van het bestreden besluit tot een ander oordeel had moeten worden gekomen omtrent de situatie aldaar. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de informatie uit het ambtsbericht van januari 2010, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, evenmin aanleiding tot een ander oordeel. 4.1. Eiseres heeft daarnaast gesteld dat er sprake is van individuele redenen op grond waarvan zij bij terugkeer naar Irak te vrezen heeft voor een behandeling als bedoeld in artikel
Zaaknummer: AWB 09/26358 inzake N.M.N.
Pagina 4 van 6
3 van het EVRM. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat zij een alleenstaande vrouw is en dat alleenstaande vrouwen volgens het ambtsbericht van mei 2009 een bijzonder doelwit vormen. Eiseres heeft daarbij - zonder dit nader te specificeren - verwezen naar het gestelde op pagina 56 en 57 van het ambtsbericht van mei 2009. Daarbij heeft eiseres er ook op gewezen dat zij geen Arabisch spreekt, maar alleen Farsi. De rechtbank begrijpt verweerder, gelet op hetgeen hij ter zitting heeft gesteld, aldus dat niet is gebleken van een verhoogde negatieve belangstelling voor alleenstaande vrouwen en dat ook geen bijzonder beleid wordt gevoerd in dat kader. Het feit dat eiseres Farsi spreekt maakt dit volgens verweerder niet anders. 4.2. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De rechtbank stelt vast dat in het ambtsbericht van mei 2009 op pagina 56 en 57 onder meer het volgende staat vermeldt: "Vrouwen in geheel Irak zijn slachtoffer van gericht geweld, zowel in huiselijke kring als daarbuiten. Met name het niet naleven van strikte islamitische (leefregels werd gedurende de verslagperiode genoemd als reden voor aanvallen tegen vrouwen. Bijzonder doelwit vormen onder meer vrouwenactivisten en alleenstaande vrouwen. Er werd gedurende de verslagperiode melding gemaakt van geweld tegen vrouwen in detentie. " Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de enkele stelling dat zij een alleenstaande vrouw is en de verwijzing naar het algemene ambtsbericht onvoldoende onderbouwd dat zij bij terugkeer naar Irak persoonlijk het reële risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 vàn het EVRM. De omstandigheid dat eiseres - naar zij stelt - enkel Farsi spreekt maakt dit niet anders, reeds omdat eiseres niet heeft onderbouwd waarom die omstandigheid tot een ander oordeel zou moeten leiden. Eiseres heeft ten slotte nog verwezen naar een rapport van de UNHCR uit 2006, bijgevoegd bij een brief van Vluchtelingenwerk van 19 augustus 2009, waaruit zou blijken dat Iraanse vluchtelingen in Irak het slachtoffer worden van discriminatie en aanvallen. Reeds nu eiseres niet een Iraanse vluchtelinge is, en gesteld noch gebleken is dat zij wel als zodanig zal worden beschouwd, vormt dit evenmin aanleiding voor een ander oordeel. 4.3. De rechtbank merkt nog op dat eiseres bij brief van 22 maart 2010 medische informatie heeft overgelegd. Ter zitting heeft eiseres medegedeeld dat deze informatie uitsluitend is ingebracht ter beeldvorming en niet dient ter onderbouwing van haar beroep op artikel 3 van het EVRM. De rechtbank laat deze informatie derhalve verder buiten beschouwing. 5.1. Ten slotte heeft eiseres betoogd dat verweerder het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van (Centraal)-Irak ten onrechte heeft afgeschaft. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de brief van het Landelijk Bureau Vluchtelingenwerk van 1 oktober 2008 en een notitie van Vluchtelingenwerk van oktober 2008. Ook wijst eiseres op het standpunt van Amnesty International, zoals weergegeven in de brief aan (de toenmalige) verweerder van 6 oktober 2008. 5.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit gesteld dat uit het ambtsbericht van 26 juni 2008 gebleken is dat de situatie in Irak aan het verbeteren is. Verder heeft verweerder gewezen op de instemming met de afschaffing van het genoemde beleid die de Tweede Kamer op 9 oktober 2008 heeft gegeven, het beleid in andere landen van de Europese Unie en informatie uit het algemeen ambtsbericht 26 juni 2008 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Gelet hierop is het categoriaal beschermingsbeleid beëindigd. Ter zitting heeft verweerder nog gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2010 (nr.
Zaaknummer: AWB 09/26358 inzake N.M.N.
Pagina 5 van 6
20090918671 /V2, www.raadvanstate.nh. 5.3. De rechtbank overweegt als volgt. De Afdeling heeft in voornoemde uitspraak van 14 april 2010 geoordeeld dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot afschaffing van het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Centraal-Irak. Daarbij is gewezen op de ruime beoordelingsvrijheid van verweerder en de (beperkte) taak van de rechter bij de beoordeling van de vraag of een categoriaal beschermingsbeleid is geïndiceerd. De Afdeling heeft de notitie van Vluchtelingenwerk van oktober 2008 bij de beoordeling betrokken. Verder wijst de rechtbank er op dat de Tweede Kamer, kennelijk ondanks de brief van 1 oktober 2008 van Vluchtelingenwerk, op 9 oktober 2008 heeft ingestemd met de afschaffing van het beleid. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling. 6. Uit het voorgaande volgt dat de door eiseres aangevoerde beroepsgronden niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond. 7. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Zaaknummer: AWB 09/26358 inzake
Pagina 6 van 6
Beslissing De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/26358, verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Sipkens, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. van Meel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2010.
1er RKOP, ONDISS
«fiSSSU,
Afschrift verzonden op:
1 7 DEC. 2010
Conc: MvM Coll.: FW D:C VK Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
ADVOCATENKANTOOR PALM
14/01 2011 12:05 0302341153
#5467 P.001/013
ADVOCATENKANTOOR PALM Bri^Kenstraat 17 3512 K] Utrecht T: 030 234 11 50 F: 030 234 11 53
mr B A Palm mr S. Coenön mw. mr G. Ocak
mw, A. Lewa (chef de bureau) mw. J.E van Renswaude (financiële administratie)
RAAD VAN STATE
De Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Uitsluitend per fax nr. 070 - 365 13 80 Cc IND, unit PV Den Haag, fax nr. 070 - 779 55 06
INGEKOMEN
1 4 JAN 2011 ZAAKNR. AAN:
V
BEHANDELD DD:
PAR:
Inzake : mevrouw Onzeref. : 0907.01 Uw ref. : Utrecht, 14 januari 2011
HOGER BEROEPSCHRIFT Edelgrootachtbaar college, Namens appellante, mevrouw , momenteel verblijvende te te dezer zake domicilie kiezende te 3512 KJ Utrecht aan de Brigittenstraat 17, ten kantore van mr. S. Coenen, advocaat, wordt hierbij hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenbage, zitting houdende te Amsterdam, van 16 december 2010, verzonden op 17 december 2010, waarvan afschrift hierbij gaat (productie 1). Benadrukt zii dat ondergetekende door appellante tot het instellen van hoger beroep bepaaldelijk gevolmachtigd is. Appellante is van mening dat de uitspraak van de rechtbank VGravenhage, zitting houdende te Amsterdam, hierna eveneens te noemen "de rechtbank", van 16 december 2010 in rechte niet in stand kan blijven, en voert daartoe de volgende grieven aan. I Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 3.2 op bladzijde 3 van haar uitspraak het volgende:
Advocatenkantoor Palm B.V. «ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Utrecht (nr 30205111). All* opdrachten wonten aanvaard en uicgpioenj onder algemene voorwanden, gedepaneena' bij de K w w van Koophandel, wcOce u op vazock worden [oegezraden. Wtn- nnsprakdijkheid b bepak tor her bedrag dai ondet detefoepaznjpnkeljpdteidwcrcefceringnorth uitbetaald .Advocatenkantoor Palm B.V ü aangesloten bij de Gesdiillencômmiïsk Advocatuur. Stichting Derdsngelden ABN AMRO rekeningof 43.82.30.213
14/01 2011 12:05 0302341153
ADVOCATENKANTOOR PALM
#5467 P.002/013
i
2
"Eiseres heeft gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht van mei 2009 blijkt dat wel sprake is van een uitzonderlijke situatie in (...) De door eiseres aangehaalde informatie ziet evenwel op de veiligheidssituatie in Irak in het algemeen, en niet specifiek op Naar het oordeel van de rechtbank kan uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd dan ook niet worden afgeleid dat de situatie in sinds de voormeldde uitspraak van het EHRM dusdanig is verslechterd dat ten tijde van het bestreden besluit tot een ander oordeel had moeten worden gekomen omtrent de situatie aldaar. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de informatie uit het ambtsbericht van januari 2010, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, evenmin aanleiding tot een ander oordeel." Appellante heeft vooreerst verwezen naar het algemeen ambtsbericht Irak van mei 2009. Hierin overweegt de Minister van Buitenlandse Zaken (p. 23): "Hoewel in Irak niet gesproken kan worden van militaire operaties, maar van gewelddadige aanslagen, vertoonden deze aanslagen een zodanige aanhoudendheid, samenhang en organisatie dat in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat volgens de criteria van de Raad van State in het noorden van Centraal- Irak, Bagdad, West-Irak en enkele delen van Zuid-Irak gedurende de verslagperiode sprake was van een binnenlands gewapend conflict." Het ambtsbericht beslaat de periode van juli 2008 tot en met april 2009 (p. 4, eerste alinea). Uw college heeft verder bepaald dat de bewijslast ten aanzien van de mate van willekeurig geweld bij de vreemdeling ligt. Deze kan volgens uw college aan artikel 15(c) Defmitierichtlijn aanspraak op bescherming ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het door hem gestelde gewapend conflict in zijn land van herkomst ten tijde van de totstandkoming van het besluit dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger aldaar, op dat moment een reëel risico liep op ernstige schade, als vorenbedoeld (uitspraak van uw college van 15 januari 2010,2Û0908528/1/V2, wwwjaadvanstate.nl). Appellante meent in dit kader aan haar bewijslast te hebben voldaan. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld en stelt zich ook thans op het standpunt dat uit de door haar ingebrachte stukken blijkt dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het door haar gestelde gewapend conflict in (Centraal- en Zuid-)ïrak, meer in het bijzonder in Kerbala, ten tijde van de totstandkoming van het besluit dermate hoog was dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat een burger aldaar, op dat moment een reëel risico Uep op ernstige schade, als vorenbedoeld. Zo heeft appellante ook hier verwezen naar het algemeen ambtsbericht Irak van mei 2009. De Minister van Buitenlandse Zaken stelt namelijk in dat ambtsbericht dat de veiligheidssituatie in Irak in 2008 en begin 2009 zeer ernstig was (p, 14, onderaan), dat het geweld in 2008 meer dan 5.700 burgerslachtoffers heeft geëist (p. 1445) en dat het geweld soms willekeurig is (p. 15, bovenaan).
14/01 2011
12:06 0302341153
ADVOCATENKANTOOR PALM
#5467 P.003/013
3
Appellante verwijst hier thans eveneens naar de volgende passages uit het algemeen ambtsbericht Irak van mei 2009 (p. 18-19). "Bagdad De veiligheidssituatie in en rond Bagdad was gedurende de verslagperiode nog altijd zeer ernstig. Ongeveer een derde van de burgerslachtoffers in Irak in 2008 viel in Bagdad, waar ongeveer een kwart van de bevolking woonachtig is. Burgers hebben er te maken met bomaanslagen, schietpartijen, moordaanslagen, ontvoeringen, bedreigingen en intimidatie. Er vonden geregeld ernstige geweldsincidenten plaats, waaronder zware bomaanslagen in de districten Karrada, Adhamiya, Kadhimiya en Nieuw Bagdad. Ook in de districten Thawra (Sadr City), Rasheed en Mansour kwam veel geweld voor." "Er vond evenwel nog altijd veel gericht geweld plaats, met name tegen leden van verschillende religieuze groepen en/of van Iraakse veiligheidsorganisaties." "In alle negen districten van de hoofdstad zijn Iraakse veiligheidsorganisaties aanwezig. Zij zijn echter over het algemeen niet in staat voldoende bescherming te bieden aan burgers. Bovendien zijn zij ook zelf vaak doelwit van geweld." Daarnaast verwijst appellante uw college nog naar de volgende stukken, die niet aan de rechtbank zijn overgelegd, maar wel van belang zijn voor de behandeling van het hoger beroep van appellante. Deze stukken heeft de rechtbank niet meer in haar beoordeling kunnen betrekken. Zij strekken evenwel tot een nadere toelichting van het door appellante ingenomen standpunt dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het door haar gestelde gewapend conflict in Irak, meer in het bijzonder in i, thans nog immer dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger aldaar, ook op dit moment een reëel risico loopt op ernstige schade, als vorenbedoeld. -
Minister van Buitenlandse Zaken, algemeen ambtsbericht Irak, oktober 2010 (p. 23, 24,26)
"Bagdad De veiligheidssituatie in en rond Bagdad was gedurende de verslagperiode onstabiel. Burgers hadden er te maken met bomaanslagen, schietpartijen, moordaanslagen, ontvoeringen, bedreigingen en intimidatie. Er vonden geregeld ernstige geweldsincidenten plaats, waaronder zware bomaanslagen op sjiitische doelen, openbare gebouwen tri Awakening Councils" "Onder de slachtoffers van het geweld in Bagdad bevonden zich veel sjiitische burgers (...)•" "Ook andere burgers werden evenwel slachtoffer van geweld, bijvoorbeeld bij twee bomaanslagen op de Iraakse Centrale Bank op 13 juni en op een handelsbank op 20 juni 2010. Een reeks geweldsincidenten op 7 maart 2010, de dag van de parlementsverkiezingen, kostte aan enkele tientallen burgers het leven."
14/01 2011
12:06 0302341153
ADVOCATENKANTOOR PALM
"Zuid-Irak (Kerbala, Babylon, Wasit* Naja/, Qadissiya, Muthanna, Thi-Qar,Maysan en Basra) (...) Burgers hadden met name te maken met bedreigingen en intimidatie voortvloeiend uit (zware) criminaliteit, terwijl ernstige geweldsincidenten vooral plaatsvonden in de aan Bagdad grenzende provincie Babyion en de sjütische heilige stad Kerbala." "In de stad waar zich een belangrijk sjütisch heiligdom bevindt, waren sjütische pelgrims in deze verslagperiode meerdere malen doelwit van bomaanslagen, onder meer op 3 februari, 30 maart en 26 juli 2010, waarbij tientallen doden vielen en honderden mensen gewond raakten." "Het zijn de doorgaans als soennitisch beschouwde terroristische cellen die ofwel opereren onder de naam Al-Qaida in Irak ofwel als zodanig door de Iraakse autoriteiten worden bestempeld, die verantwoordelijk worden gehouden voor de grootschalige bomaanslagen in Babyion en Kerbala." Appellante wenst aanvullend nog te benadrukken dat in dit kader aldus niet enkel de veiligheidssituatie in van belang is, doch evenzeer de veiligheidssituatie in Bagdad, nu afgewezen asielzoekers uit Irak via de luchthaven te Bagdad worden uitgezet Reeds in de Guidelines van april 2009 heeft UNHCR zich op het standpunt gesteld dat asielzoekers uit de provincies Bagdad, Diyala, Kirkuk, Ninewa en Salah Al-Din internationale bescherming nodig hebben. UNHCR overweegt in de Guidelines; "In view of the serious human rights violations and ongoing security incidents which are continuing in the country, most predominantly in the five Central Governorates of Baghdad, Diyala, Kirkuk, Ninewa and Salah Al-Din, UNHCR continues to consider all Iraqi asylumseekers from these five Central Governorates to be in need of international protection." Uit een brief van UNHCR aan het EHRM van 9 november 2010 blijkt dat het in de Guidelines van april 2009 ingenomen standpunt ten aanzien van de vijf centrale provincies thans nog immer van toepassing is.
II Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 op bladzijde 4 van haar uitspraak het volgende: "(...) Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met de enkele stelling dat zij een alleenstaande vrouw is en de verwijzing naar het algemeen ambtsbericht onvoldoende onderbouwd dat zij bij terugkeer naar Irak persoonlijk het reële risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. De omstandigheid dat eiseres - naar zij stelt - enkel Farsi spreekt maakt dit niet anders, reeds omdat eiseres niet heeft onderbouwd waarom die omstandigheid tot een ander oordeel zou moeten leiden.
14/01 2011
12:07 0302341153
A0VOCATENKAHTOOR PALM
#5467 P.005/013
5
Eiseres heeft ten slotte nog verwezen naar een rapport van de UNHCR uit 2006, bijgevoegd bij een brief van Vluchtelingenwerk van 19 augustus 2009, waaruit zou blijken dat Iraanse vluchtelingen in Irak het slachtoffer worden van discriminatie en aanvallen. Reeds nu eiseres niet een Iraanse vluchtelinge is, en gesteld noch gebleken is dat zij wel als zodanig zal worden beschouwd, vormt dit evenmin aanleiding voor een ander oordeel." Appellante meent dat de rechtbank hiermee miskent dat zij zich juist op het standpunt heeft gesteld dat zij vanwege de door haar naar voren gebrachte individuele indicaties, namelijk dat zij bij terugkeer naar Irak als alleenstaande vrouw aangemerkt dient te worden en dat zij enkel tot haar tweede levensjaar in Irak gewoond heeft en geen Arabisch spreekt, in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming ook indien de mate van willekeurig geweld lager zou zijn dan vereist om in aanmerking te komen voor een verbujfsvergurming op grond van artikel 15(c) Definitierichtlijn, Ook hier heeft appellante verwezen naar de zaak Elgafaji, waarin het Europese Hof van Justitie ook het volgende opmerkt: "Hoe meer de verzoeker eventueel het bewijs kan leveren dat hij specifiek wordt geraakt om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden, hoe lager de mate van willekeurig geweld zal zijn die vereist is opdat hij in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming." Appellante heeft aldus als individuele indicatie aangevoerd dat zy bij terugkeer naar Irak als alleenstaande vrouw aangemerkt dient te worden. Zij heeft- geen familieleden meer in Irak. Appellante heeft zich beroepen op het algemeen ambtsbericht Irak van mei 2009, waaruit blijkt dat in geheel Irak vrouwen slachtoffer zijn van geweld, zowel in de huiselijke sfeer als daarbuiten. Bijzonder doelwit vormen volgens Buitenlandse Zaken onder meer vrouwenactivisten én alleenstaande vrouwen (p. 56-57). Appellante merkt aanvullend nog op dat in de UNHCR Guidelines van april 2009 vrouwen ook als risicogroep worden bestempeld. In paragraaf 339 overweegt UNHCR: "Widowed and divorced women and others that do not have a family or tribal network to provide them with protection are particularly vulnerable to be harassed, kidnapped or sexually assaulted. Women without a breadwinner are increasingly lacking the means to provide for themselves and may be forced to beg or engage in prostitution, putting them at risk to be targeted and even killed for "immoral behaviour", They are also at greater risk to be targeted by (sex) traffickers. Increasingly, armed groups have exploited the vulnerability of women and children to carry out suicide attacks." Daarnaast heeft appellante als individuele indicatie aangevoerd dat zij enkel tot haar tweede levensjaar in Irak gewoond heeft en geen Arabisch spreekt. Zij spreekt enkel Farsi. Over de positie van Farsi-sprekenden in Irak is maar weinig bekend. Wel beschouwt de Minister Iraakse Fayli-Koerden en Irakezen van Iraanse afkomst als groep van personen, die verhoogde aandacht vraagt. In dit kader heeft appellante verwezen naar een brief van het Landelijk Bureau van Vluchtelingenwerk Nederland van 19 augustus 2009, met als bijlagen een stuk van de UNHCR uit 2006 en een rapport van Forced Migration Online uit 2007. Uit
14/01 2011
12:08 0302341153
ADVOCATENKANTOOR PALM
#546? P.OOG/013
6
laatstgenoemd rapport blijkt dat Iraanse vluchtelingen in Irak het slachtoffer waren van discriminatie en aanvallen. w
(...) Iranian refugees have been targeted in deliberate discrimination and attacks."
METVER2ÖM: het hoger beroep gegrond te verklaren, de voorliggende uitspraak van de rechtbank V Gravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, van 16 december 2010 te vernietigen, alsmede uitspraak te doen met inachtneming van het voorgaande. Een kopie van deze brief deed ik aan de Minister voor Immigratie en Asiel toekomen (p/a INP, unit P V Den Haag). Erop .vertrouwende u hiermede voldoende te hebben geïnformeerd. HoogachWd,
S.CoViSr