Raad vanState 200905535/1/V1. Datum uitspraak: 3 december 2009
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2009 in zaak nr. 08/20692 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200905535/1/V1
1.
2
3 december 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2 0 0 8 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van (hierna: de vreemdeling) om op hem artikel 6 4 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 toe te passen, afgewezen. Bij besluit van 2 0 mei 2 0 0 8 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 juli 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 juli 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200905535/1/V1
3.
3
3 december 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w . g . Borman lid van de enkelvoudige kamer
w . g . De Vink ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2 0 0 9 154-623. Verzonden: 3 december 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
2*3/0 7 2003 09.29 FAX
0206267093
Hameslag en van Haren
Uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
V reemdel ingenkamer Nevenzittiugspla&ts Arnhem Registratienummer: AWB 08/20692 Datum uitspraak: 1 juli 2009
Uitspraak Ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in ?a Ir-
geboren op v-nummer van Sierra Leoonse nationaliteit, eiser, gemachtigde mr. A.M.J.M. Louwerse, tegen de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder.
Het procesverloop Op 3 maart 2008 heeft eiser verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Bij besluit van 17 april 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Daartegen heeft eiser op 18 april 2008 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 mei 2008 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Op 9 juni 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft de op de /Aak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 december 2008. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.R. Berkhout,
@012/069
29/07 2009 03:30 FAX
0208267093
Haaeslag en van Haren
Registratienummer: AWB 08/20692
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
-^
v.,
2. Verweerder heeft het verzoek oro toepassing van aitikel 64 van de Vw 2000 afgewezen en deze afwijzing bij besluit van 20 mei 2008 gehandhaafd. Verweerder heeft daaraan het volgende, kort samengevat en voor zover van belang, ten grondslag gelegd. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) van 15 april 2008 blijkt dat eiser in staat is om te reizen en dat bij terugkeer naar het land van herkomst geen medische noodsituatie op korte termijn is te verwachten. De stelling van eiser dat het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden, slaagt niet Het BMA heeft namelijk geen gebruik gemaakt van (medische) gegevens die afwijken van de (medische) gegevens die eiser zelfheeft verstrekt. Derhalve kan toepassing van iirtikel 4:7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb achterwege bleven. De stelling van eiser dat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM omdat door uitzetting - in verband met het in het BMAadvies genoemde verhoogde risico op longontsteking en het over een aantal jaren geen voeding meer tot zich kunnen nemen - een direct levensbedreigende situatie ontstaat of daar een reëel risico op is, wordt niet gevolgd. Nu genoemde gezondheidsklachten volgens het BMA niet binnen de in hoofdstuk B8/3.1 van de Vc 2000 genoemde termun van drie maanden zijn te verwachten, is geen sprake van een medische noodsituatie bij terugkeer. Het voorgaande brengt evenzo met zich dat er bij uitzetting geen sprake is van een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft op grond van artikel 7:3, onder b, van de Awb afgezien van het horen va o eiser. 3. Hiermee kan eiser zich niet verenigen en daartoe wordt het volgende, kort samengevat, aangevoerd. Verweerder heeft de brief van huisarts A.J.R. van der Leij van 21 mei 2008 niet bij de besluitvorming betrokken. Hieruit volgt dat verweerder niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Uil deze brief blykt immers dat eiser bij terugkeer een groot riiico loopt op een medische noodsituatie binnen drie maanden. Zoals ook in bezwaar is opgemerkt is 'kunnen reizen' niet gelijk aan of het 'verantwoord is om te reizen'. Artikel 4:7 van de Awb ia daarbij wel van toepassing, omdat de informatie in het BMA-rapport, inhoudende dat uitblijven van mediscbe behandeling geen medische noodsituatie op korte temujn zal opleveren niet van eiser afkomstig is. Verweerder is verder in zijn besluitvorming tekortgeschoten door eiser niet uit te nodigen voor een hoorzitting. Ten slotte geeft eiser aan dat artikel 3 van het EVRM geen termijn kent waarbinnen een onmenselyke behandeling geacht wordt plaats te vinden. 4.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang bet gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen. 6. Verweerder heeft zijn standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 gebaseerd op het advies van hei. BMA van 15 april 2008 (kenmerk AGU/O2Q3-04-2Q69). Uit vaste jurisprudentie ter zake volgt dat een BMAadvies kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies van verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden- Daartoe dient een dergelijk advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding, voor zover mogelijk en verantwoord, van de bronnen, waaraan deze Ls
lg] 013/069
26/07 2009 09:30 FAX
0206267093
Haraeslag en van Haren
Registratienummer: AWB 08/20692
@| 014/089
3
ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzjj concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. Van zodanige aanknopingspunten is naar het oordeel van de reohtbank geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. 7. In het BMA-advies kan het volgende worden geleten. Eiser heeft als kind een etsende vloeistof ingenomen. Sinds die rijd heeft eiser last van slikklachlen. Hierdoor is sprake van voedsel passagcproblemen en heeft eiser een gemutileerd gebit. Voorts heeft eiser maagklachten waarvoor hij - naar verwachting blijvend - medicatie gebruikt. Verder heeft het BMA geconcludeerd dat er voor de medische klachten van daer onvoldoende behandelmogelijkheden zijn in Sierra Leone. Echter, het uitblijven van medische behandeling zal naar verwachting niet leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Betrokkene heeft de genoemde klachten immers reeds jaren en voor wat betreft het waarborgen van de voetlinginname heeft hij al jaren zonder specifiek medisch ingrijpen gekund, zonder dat een medische noodsituatie is ontstaan. Eiser gebruikt thans enkel maagzuurremmende medicatie, welke medicatie geen invloed heeft op de voedselpassage. Eiser is ten slotte in staat te reizen met gangbare vervoermiddelen, aldus nog steeds bet advies. Eiser moet bij het eten tijdens de reis wel de beschikking hebben over drinkwater, omdat hij anders het voedsel de keel niet kan laten passeren. 8. Het BMA heeft het advies (mede) gebaseerd op de brieven van de huisartsenpraktijk A.J.R. van der Leij te Amsterdam van 14 december 2007 en 11 april 2008. Eiser heeft deze conclusie niet met medisch-inhoud? lijke stukken betwist. Ook overigens is er geen concreet aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat verweerder niet van de conclusie van het BMA mocht uitgaan. Do stolling dat de brief van do huisarts van 21 mei 2008 niet bij de besluitvorming is betrokken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat het voor risico van eiser komt dat deze briefin een dermate laat stadium is ingebracht en zodoende de besluitvorming in bezwaar heeft doorkruist, leidt de brief niet tot twyfel aan het BMA-advies. Immers, maakt de brief van de hulsarts van 21 mei 2008 - evenals het BMA-advies - melding van een laatste contact met eiser in december 2007. Verder leest de rechtbank in" de brief van de huisarts van 21 mei 2008 dat het risico voor eiser om zich te verslikken en voedsel in de longen te krijgen niet denkbeeldig ia en een aanleiding kan zijn voor een longontsteking. Uil het BMAadvies blijkt echter ook dat de aandoening van eiser een verhoogde kans geeft op het, in plaats van in de slokdarm, ui de longen terecht komen van voedsel, hetgeen dan een longontsteking zou kunnen veroorzaken. Deze constatering heeft de arts van het BMA evenwel niet tot de conclusie geleid dat het uitblijven van medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie binnen de termijn van drie maanden, als genoemd in B8/3 1 van de Vo 2000. Dat de huisarts tot een andere conclusie komt, is op grond van vaste jurisprudentie geen reden voor twijfel aan de juistheid van het BMA-advies. Dit geldt evenzo voor de in beroep ingebrachte bevestiging van de afspraak met de Poli MAAODARM-LEVERZIEKTEN op 2 december 2008 alsmede de mailwisseling met betrekking tot het onderzoek van eiser in verband met zyn slokdarmaandoening. 9. De stelling van eiser dat 'kunnen reizen' niet gelijkgesteld kan worden met 'verantwoord om te reizen', leidt evenmin tot de conclusie dat er sprake ia van aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het BMA-advies van 15 april 2008. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 november 2008 fwww.raadvanstate.nl. 200800030/1), waarin gelezen kan worden dat, hoewel aan het BMA niet de vraag is voorgelegd of het voor de vreemdeling verantwoord is om te reizen, bet antwoord daarop ligt besloten in de combinatie van antwoorden in het BMA-advies.
28/07 2009 09 31 FAX
0206267093
Hameslag en van Haren
Registratienummer; AVVB 08/20692
©015/069
4
10. Ten aanzien van de stelling dat uitzetting van eiber naar Sierra Leone in strijd is met artikel 3 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: hel EHRM) (uitspraak van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, nr. 14671996/767/964, RV 1997, 70 en van 6 februari 2001 in de zaak Bensaid, nr. 44599/98, XV 2001/103) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit Ie 2cttcn persoon evenwel slechts onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, leiden tot schending van artikel 3 vim het EVRM. Van uitzonderlijke omstandigheden kan blijkens de hiervoor genoemde uitspraken van het EHRM slechts sprake zijn als de vreemdeling lijdt aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium. Van voormelde uitzonderlijke omstandigheden is in het geval van eiser evenwel geen sprake. 11. De stelling dat verweerder eiser In strijd met artikel 4:7 van de Awb voorafgaand aan het afwijzende besluii niet heeft gehoord, leidt niet tot een geslaagd beroep. Zoals hiervoor overwogen heeft het BMA het advies gebaseerd op brieven van de huisartsenpraktijk A.J.R. van der Leij te Amsterdam van 14 december 2007 en 14 april 2008, derhalve gegevens die de aanvrager zelfheeft verstrekt. Voor de beoordeling van de verkrijgbaarheid van de relevante medische behandeling fn Sierra Leone, heeft de BMA-arts gebruik gemaakt van brondocument BMA-21.51, gedateerd 24 september 2007. Dit document bevat evenwel geen gegevens die afwijken van gegevens die eiser zelfheeft verstrekt. Artikel 4:7, eerste lid, van de Awb is om die reden niet van toepassing. 12. Ten aanzien van de stelIIing dat In de bezwaarfase ten onrechte niet Is gehoord, overweegt de rechtbank bet volgende. Met betrekking toi het horen in bezwaar is uitgangspunt de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb vervatte algemene regel dat er voor het bestuur een hoorpkcht bestaat,-behoudens de in artikel 7:3 van de Awb genoemde uitzonderingen. Van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb is sprake indien, aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, in samenhang met hetgeen in eerste Instantie door de vreemdeling is aangevoerd en met de motivering van de primaire beslissing, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Naar het oordeel van de rechtbank deed een dergelijke situatie zich hier voor. Het bezwaarschrift bood geen aanknopingspunten op grond waarvan verweerder had hoeven verwachten dat tijdens een hoorzitting nog andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht zouden worden die tot gegrondverklaring van het bezwaar tegen de afWjjzing van aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Verweerder heeft derhalve terecht met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen afgezien. 13. Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
23/07 2009 09:32 FAX
0206267093
018/069
Hameslag en van Haren
Registratienummer. AWB 08/20692
De beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.S.M. Bak en in het openbaar uitgesproken op J juli 2009 in tegenwoordigheid van de griffier. de griffier
VKtóÓNDÉtf ÖP - 1 JUL 2009
L
de rechter
Voor fotokopie confo; De griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage Ncvenzittiügsplaats Arnhem
Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC •s-Qravenhflge. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak ie bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan cp de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
n
2"8/07 2009 03:24 FAX
0206287093
@) 00 1/069
Haneslag en van Haren
Hamerslag \ \ van Haren Advocaten
mr R.J, Hamerslag mr FXJI. van Haren mr S.D. Logt mr A.C.M. Noderveen mr U.M. Oomen mr A.M.J.M. Louwerse mr K.B, Geertfiêma mr N.C. Slomjoua mr 3. Wlerfnk
PER FAX: 070 - 36 51 380 Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus I6U3 2500 BC DEN HAAG
RAAD VAN STATE , INGEKOMEN
Onze referentie: 00021825 AL
Amsterdam, 28 juli 2009
'
-..jf
in samsnverkiBg met mr H.M. BiiAk
Z 8 JUL 2009
ZAAKNR.
UXXlpS53S
AAN: BEHANDELD DO:
PM*
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN AFPELSCHRIFT
Ik verzoek u het griffierecht van onze rekening-courant te boeken Hierbij verklaar ik3 A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam, dat ik door appellant bepaaldelijk ben gevolmachtigd tot hel instellen van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Arnhem van 1 juli 2009, AWB 08/20692, met het recht van substitutie bij het optreden in rechte. Appellant en belanghebbende is
, geboren op
, van Sierraleoonse nationali-
teit, IND-nummer 0203.05.2069, wonende in Nederland zonder vaste woon- en verblijfplaats. Hij kiest woonplaats aan het Damrak nr. 89-1 te Amsterdam (1012 LP), ten kantore van A.M.J.M. Louwerse. Appellant heeft op 2 maart 2008 een verzoek om toepassing van art, 64 Vw gedaan. Die aanvraag is bij besluit van 17 april 2008 afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar van 18 april 2008 ïs bij besluit van 20 mei 2008, verzonden op 22 mei 2008, kennelijk ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroep is bij uitspraak van I juli 2009 ongegrond verklaard. Appellant kan zich niet verenigen met de genoemde beslissing van de recht-
Damrak 39-1,1012 LP Amsterdam, Postbus 3269, lOOl Afl Amsterdam TM,; 020.5333171, Fax:030-628 7093
28/07 2009 09:24 FAX
0206287093
Haneslag en van Haren
@002/069
H a m e r s l a g X\ v a n Haren Advocaten
bank en komt daarom tegen deae beslissing in hoger beroep. Voor de kosten van de rechtsbijstand is een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand te Amsterdam.
Grief 1 Ten onrechte overweegt de rechtbank als in r.o. 6 "Van zodanige aanknopingspunten is naar hei oordeel van de rechtbank geen sprake" en als in r.o. 8 "Eiser heeft deze conclusie niet met medisch-inhoudeltjke stukken betwist. Ook overigens is er geen concreet aanknopingspunt aanwezig voor het oordeel dat verweerder niet van de conclusie van het BMA mocht uitgaan. De shilling dat de brief van de huisarts van 21 mei 2008 niet bij de besluitvorming is betrokken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat het voor risico van eiser komt dat deze briefin een dermate laat stadium Is Ingebracht en zodoende de besluitvorming in bezwaar heeft doorkruist, leidt de brief niet tot twijfel aan het BMA-advies. Immers, maakt de brief van de huisarts van 21 mei 2008 - evenals het BMA-advies - melding van een laatste contact met eiser in december 2007. Verder leest de rechtbank in de brief van de huisarts van 21 met 2008 dat het risico voor eiser om zich té verslikken en voedsel in de longen te krijgen niet denkbeeldig is en aanleiding kan zijn tot longontsteking. Uit het BMA-advies blijkt echter ook dat de aandoening van eiser een verhoogde kans geeft op het, in plaats van in de slokdarm, in de longen terecht komen van voedsel, hetgeen dan een longontsteking zou kunnen veroorzaken. Deze constatering heeft de arts van het BMA venwei niet tot de conclusie geleid dat het uitblijven van medische behandeling leidt tot een medische noodsituatie binnen de termijn van drie maanden, als genoemd in B8/3.1 van de Vc 2000. Dat de huisarts tot een andere conclusie komt, is op grond van vaste jurisprudentie geen reden voor tw\jfel aan de juistheid van het BMA-advies. Dit geldt evenzeer voor de in beroep ingebrachte bevestiging van de afspraak met de poli maag- darm- leverziekien op 2 december 2008 alsmede de mailwisseting met betrekking tot het onderzoek van eiser in verband met zijn slokdarmaandoening1.
Toelichting:
2
28/07 2003 09:25 FAX
0206267093
Hameslag en van Haren
©003/088
Hamerslag X, van Haren Advocaten
De overweging dat de brief van de huisarts terecht niet zou zijn meegewogen omdat die te laat zou zyn overgelegd, is in strijd met art. 7:11 Awb. De rechtbank heeft dal miskend. De brief van de arts van 21 mei 2008 is naar verweerder gefaxt op 22 mei om 11.55 uur. Op de beschikking op bezwaar van 21 mei 2008 heeft verweerder een stempel geplaatst met de tekst "verzonden 22 mei 2008". Aangezien de post het pand van verweerder pas na 17.00 uur verlaat en pas na 17.00 uur ter post wordt bezorgd, en ingevolge art 3:40 jo 3:41 Awb een besluit pas ia werking treedt door toezending, had de eerder op 22 mei gefaxte brief van de arts op grond van art 7:11 Awb wel bij de besluitvorming betrokken dienen te worden.
Bovendien is de brief van de huisarts niet "dermate laitf" ingebracht. Immers, het BMArapport is pas met de beschikking in primo van 17 april 2008 toegezonden. Al op 22 mei 2008 heeft appellant de reactie van de huisarts naar verweerder gefaxt Dat is een alleszins redelijke termijn. Immersj wanneer verweerder zelf medische informatie opvraagt verlengt verweerder doorgaans de beslistermijn op grond van de Vreemdelingenwet om die reden met een halfjaar. Waar verweerder voor het opvragen van medische informatie een half jaar extra krijgt allhans neemt, is het alleszins redelijk als een vreemdeling een maand en een paar dagen nodig heeft om medische informatie te verkrijgen. De rechtbank treedt buiten de grenzen van het geschil door inhoudelijk in te gaan op de brief van arts, aangezien alle inhoudelijke overwegingen die de rechtbank hierover geeft geen deel uitmaken van het bestreden besluit Verweerder had de brief zelf bij de beoordeling behoren te betrekken en heeft dat ten onrechte niet gedaan. De rechtbank had het besluit om die reden behoren te vernietigen omdat het besluit gebaseerd was op een onvolledig onderzoek.
Uit het BMA-rapport zelf blijkt dat het BMA zelf wel degelijk een reële kans op een medische noodsituatie binnen 3 manden aanwezig acht. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend. Onder 4 wordt in het BMA-rapport de vraag gesteld of het uitblijven van de onder 2 genoemde behandeling op korte termijn zal leiden tot een medische noodsituatie. Onder 2 gaat het over maagzuurremmend middel naar aanleiding van buikklachten 3
23/07 2003 09:25 FAX
0206267093
Haaeslag en van Haren
(â 004/063
Hamerslag A\ van Haren Advooatcn
om de terugvloed van maagzuur in de slokdarm te beperken. Het antwoord tfNee" onder 4, heeft alleen betrekking op deze klacht en deze behandeling. Hel BMA laat zich in de volgende zinnen onder 4 tevens uit over de mogelijkheid om voldoende voedsel binnen te krijgen.
Daarna geeft het BMA echter nog aanvullende informatie, over andere medische klachten, namelijk het risico op longontsteking door het to plaats van in de slokdarm, in de longen terecht komen van voedsel, waar het antwoord "Nee" geen betrekking meer op heeft. Dit blijkt tevens uit het woordje "wel" in "Van belang is wel het volgende". Het BMA geeft dan als aanvullende informatie, dus naast en apart van het eerder genoemde antwoord op de gestelde vraag over de behandeling met het maagzuurremmend middel om de tcrugvloed van maagzuur in de slokdarm te beperken, dat de aandoening van appellant een verhoogde kans geeft op het, in plaats van in de slokdarm, in de longen terecht komen van voedsel, hetgeen dan een longontsteking zou kunnen veroorzaken, waarbü er dan een gerede kans is dat appellant op dat moment onvoldoende behandeling kan krijgen. Het BMA merkt daarna nog op dat appellant op dit moment geen longontsteking heeft. Het BMA geeft hiermee echter wel aan dat zo'n longontsteking, die niet in het land van herkomst behandeld kan worden, elk moment kan optreden en niet pas na 3 maanden. Ten onrechte gaan verweerder en de rechtbank hieraan voorbij.
De relevantie van de overgelegde brief van de arts van 21 mei 2008 is met name dat die een extra bevestiging vormt dat zo'n longontsteking elk moment kan optreden, en niet pas na 3 maanden, omdat er in die brief wordt vermeld dat appellant recentelijk ook nog zo'n longontsteking heeft gehad. Tevens vermeldt deze brief expliciet dat het risico op zo'n longontsteking binnen 3 maanden zeer reëel is. Dit blijkt inderdaad wel ook al uit het BMA-rapport, maar dat heeft verweerder nu juist kennelijk niet begrepen want die heeft het bezwaar hieraan voorbijgaand gewoon kennelijk ongegrond verklaard. Vandaar dat de brief van de arts wel degelijk relevant is. Verweerder had onder deze omstandigheden op zijn minst het BMA om een nadere uitleg behoren te vfagen omdat het BMA-rapport, in ieder geval voor verweerder, kennelijk onvoldoende inzichtelijk was. Primair is appellant van mening dat verweerder het BMA-rapport verkeerd gelezen heeft omdat het reële risi4
28/07 2003 09:28 FAX
0206267093
Haoeslag en van Haren
(2)005/069
H a m e r s l a g ^ v a û Haren Advocaten
co op een medische noodsituatie binnen 3 maanden er wel duidelijk genoeg in staat. Subsidiair is appellant van mening dat verweerder zijn onderzoeksplicht heeft geschonden door het bezwaar kennelijk ongegrond te verklaren zonder het BMA om een nadere uitleg te vragen omdat het 8MA-rapport op dit punt onvoldoende inzichtelijk was.
Daarnaast meldt het BMA-rapport van 10 april 2008 zelf al dat er in de toekomst wel een verdere vernauwing van de slokdarm kan optreden waardoor appellant niet meer voldoende voedsel binnen kan kragen en een medische ingreep, die niet mogelijk is in het land van herkomst, wel noodzakelijk zal zijn, maar dat dat op het moment van het BMAadvies van 10 april 2008 nog niet aan de orde was. De brief van de arts van 21 mei 2008 is in dit kader zeer relevant omdat die vermeldt dat de .situatie van appellant voor wat betreft het moeilijk kunnen eten, de laatste maanden verslechterd is. Aangezien de brief geschreven is op 21 mei 2008, heeft "de laatste maanden" ook betrekking op de periode nadat het BMA-rapport is opgesteld. Met de overweging van de rechtbank dat de arts appellant in december 2007 voor het laatst zou hebben gezien treedt de rechtbank ten eerste buiten de grenzen van het geschil. Deze stelling is immers in het bestreden besluit niet tegengeworpen. Ten tweede is deze stelling van de rechtbank feitehjk onjuist. De arts stelt in zy'n briefin het geheel niet dat hij appellant in december 2007 voor het laatst zou hebben gezien. De strekking van de brief van de arts is juist dat hij appellant daarna nog gezien heeft en dat de medische situatie van appellant is verslechterd ten opzichte van toen hij hem nog in december 2007 zag. Deze verslechtering voor wat betreft het al dan niet voldoende voedsel binnen kunnen krijgen en het als gevolg daarvan vermagerd zijn is niet by de totstandkoming van het BMA-rapport betrokken. Verweerder heeft zelf niet de deskundigheid om dit te beoordelen. Het BMA had dan ook opnieuw ingeschakeld behoren te worden. Ten onrechte en in strijd met art. 7; 11 Awb is de na de opstelling van het BMA-rapport en de voor de beslissing op bezwaar opgetreden verslechtering van de medische toestand van appellant niet bij de beoordeling betrokken. Hierdoor is tevens de onderzoeksplicht geschonden.
In beroep is aangevoerd (zie met name de overgelegde e-mails) dat de specialist op basis van een slikvideo, die het BMA nooit gemaakt heeft, heeft vastgesteld dat ccn medische 3
28/07 2009 09:2? FAX
0206267093
Hameslag en van Haren
@] 006/069
H a m e r s l a g A^van Haren Adrooftten
ingreep inmiddels inderdaad noodzakelijk is. Ten onrechte heeft de rechtbank niet onderkend dat dît nader bewijs van de eerder ingenomen stelling dat de medische situatie na de optelling van het BMA-rapport is verslechterd, ook behoorde bij te dragen aan de beoordeling en (mede) tot een gegrond verklaring van het beroep behoorde te leiden.
Gezien bovengenoemde omstandigheden kon er in ieder geval niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond beswaar, Horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Afzien van horen dient tot uitzonderingsgevallen, evidente gevallen, beperkt te blijven. Daarvan was en is in dit geval geen sprake. Grief 2 Ten onrechte overweegt de rechtbank als in r.o. 9 Toelichting: In dit geval heeft het BMA de aan het BMA gestelde vraag of appellant "kan" reizen anders opgevat dan de vraag of het voor appellant 'Verantwoord" is om te reizen. Die conclusie moet worden getrokken uit de manier van vraagstelling in combinatie mei de manier van antwoorden in deze concrete zaak. Verweerder dient de vragen en antwoorden van het BMA zelf in hun juiste context te plaatsen en verweerder dient vervolgens zelfde juridische kwalificatie "al dan niet voldaan aan het criterium van art 64 Vw" te plakken op de door het BMA omsclireven feitelijke medische toestand; Het is niet aan het BMA om de feitelijke medische situatie juridisch te gaan kwalificeren. Ten onrechte laten verweerder en de rechtbank die juridische kwalificatie wei aan het BMA over door de vragen en antwoorden in het BMA-rapport niet in hun (juiste) context te bezien. Nadere toelichting:
Zoals in de toelichting op grief 1 is beschreven, waarv;in de inhoud als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd, geeft het BMA-rapport aan dat appellant op dit moment geen longontsteking heeft, maar dat hy wel elk moment longontsteking kan krijgen en dat dat niet behandeld kan worden in het land van herkomst. Hoewel appellant dus in die zin op dit moment "kan" reizen, in dat voor hem niet "verantwoord" omdat hij een reCel risico
6
28/07 2009 09:27 FAX
0206267093
HamesLag en van Haren
©007/089
Hamerslag1 X\ van Haren AdTOoatan
loopt om binnen 3 maanden een longontsteking te krijgen, terwijl die niet behandeld kan worden in het land van herkomst. Verweerder en de rechtbank hebben ten onrechte deze context van het BMA-rapport miskend door na het woordje "Nee" op vraag 4 en "Ja" op vraag 5a niet verder te kijken. Tevens hebben verweerder en de rechtbank door niet verder te kijken dan dit "Nee" en "Ja" verzuimd om zelf een juridische beoordeling/kwalificatie te geven van de in het BMA-rapport genoemde feiten.
Verweerder had tot de conclusie behoren te komen dat uit de bewoordingen van het BMA-rapport, bezien in hun context, blijkt dat het gezien de feitelijke medische situatie van appellant, zoals beschreven in het BMA-rapport, voor appellant niet 'Verantwoord" als bedoeld in art, 64 Vw is om te reizen. Er dreigt immers een niet behandelbare longontsteking binnen 3 maanden, hoewel appellant op dit moment wel een vliegtuig in "kan" stappen en er levend weer uit kan komen aan het eind van de vlucht en in die zin op dit moment "kan" reizen. Pit laatste Is echter niet het criterium dat de wet geeft. Subsidiair is appellant van mening dat het BMA-rapport op dit punt te veel vragen oproept en derhalve onvoldoende inzichtelijk is, zodat verweerder niet op zorgvuldige wijze kon beslissen zonder eerst het BMA om nadere informatie te vragen. Tevens is het van belang diit de vraagstelling in het BMA-rapport er alleen op ziet of er binnen 3 maanden een medische noodsituatie zal optreden voor wat betreft het terugvloeien van maagzuur in de slokdarm als behandeling met maagzuurremmend middel uitblijft. Het antwoord daarop luidde '"Nee". Niet kan er echter aan voorbij worden gegaan dat het BMA-rapport tevens stelt dat niet is uitgesloten dat er door een andere oorzaak en na drie maanden wel een medische noodsituatie optreedt, namelijk dat appellant door een verdere vernauwing van zijn slokdarm onvoldoende voedsel meer binnen kan krijgen waarbij er alsnog een medische ingreep noodzakelijk is, die niet kan plaatsvinden in het land van herkomst. Oftewel appellant sterft de hongerdood. Bij deze feitelijke medische situatie hoort ook de juridische kwalificatie "niet verantwoord om te reizen11 van art. 64 Vw. Weliswaar is er in de Vreemdelingencirculaire een tijdslimiet van 3 maanden opgenomen, waarbinnen de te verwachten medische situatie zich moet voordoen, maar deze tijdslimiet is in strijd met art 64 Vw. De bewoordingen van deze bepaling bieden 7
28/07 2009 09:23 FAX
0206287093
Hameslag en van Haren
©008/069
Hamerslag X\ van Haren Advocaten
geen steun en geen basis voor zo'n tijdslimiet, Wanneer iemand als gevolg van zijn medische toestand volgens het ÖMA de hongerdood dreigt te sterven, kan dat niet anders dan "om medische redenen niet verantwoord om te reizen" worden genoemd, en dat is het criterium van art. 64 Vw, niets anders. Verweerder en de rechtbank hebben dit miskend.
fîr|ef3 Ten onrechte overweegt de rechtbank als in r.o. 10 Togljcrttjng:
De rechtbank treedt buiten de grenzen van het geschil. De enige reden waarom het beroep op art. 3 EVRM in het bef luit op bezwaar is afgewezen, is dat de medische noodsituatie volgens verweerder niet binnen 3 maanden, maar pas later zou optreden. Die afwijzingsgrond is in strijd met art. 3 EVRM, aangezien deze bepaling geen tijdslimiet van 3 maanden kent, zoals appellant iii de gronden tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. De rechtbank had het beroep gegrond dienen te verklaren omdat de overweging in de beschikking dat er bij de toets aan art 3 EVRM een tijdslimiet van 3 maanden zou kunnen worden gesteld, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en een onjuist toetsingskader en dus van een onzorgvuldig onderzoek. Appellant is ten onrechte niet ia de gelegenheid gesteld om te reageren op de in deze rechtsoverweging genoemde reden waarom de rechtbank het beroep ongegrond verklaart. Appellant heeft daardoor geen eerlijk proces gehad.
Als appellant tijdig in de gelegenheid zou zijn geweest om te reageren, dan zou appellant erop hebben gewezen dat het EHRM nooit een limitatieve opsomming heeft gegeven van situaties die onder art. 3 EVRM vallen. Tevens zou appellant hebben verwezen naar bijgaande 3 andere zaken (bijlagen 1, 2 en 3)? waarin vçrwecrder een verblijfsvergunning asiel op grond van art. 3 EVRM heeft verleend, (alleen) omdat er sprake was van een levensbedreigende situatie, terwijl het BMA concludeerde dat er geen sprake was van een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Aan de andere omstandigheden die de rechtbank hier noemt kende verweerder in die drie zaken
8
28/07 2009 03:28 FAX
0206287093
Hameslag en van Haren
@ 009/069
H a m e r s l a g ^ van Haren Advocaten
geen belang toe. Sterker nog, in twee van de drie zaken was er duidelijk wel sociale opvang, namelijk de echtgenoot in de Afghaanse 2aak en de echtgenote en kinderen in de Russische zaak. Uit het BMA-rapport blijkt dat er in het. geval van appellant, net als in de drie genoemde zaken, sprake is van een levensbedreigende situatie. Ook ten aanzien van appellant dient er derhalve bescherming te worden gegeven op grond van art. 3 EVRM.
Subsidiair is appellant van mening dat er in zijn geval .sprake is van een direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Zoals in de voorgaande grieven is toegelicht blijkt dat al uit het BMA-rapport zelf» en voor zover u van mening zou zijn dat het aJ niet uit het BMA-rapport op zichzelf blijkt, dan in ieder geval in combinatie met hetgeen ter toelichting op de voorgaande grieven is opgemerkt met betrekking tot de verslechterde medische situatie van appellant na de opstelling van het BMA-rapport.
In ieder geval kon het bezwaar onder deze omstandigheden niet kennelijk ongegrond worden verklaard zonder boren. Horen is immers een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure.
GjMi Ten onrechte overweegt de rechtbank als in r.o. 12 Toelichting De rechtbank heeft miskend dat horen een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure is. Van horen kan slechts in uitzonderingsgevallen worden afgezien. Gezien het bovenstaande was er in de zaak van appellant geen sprake van zo'n uitzonderingsgeval. Zijn bezwaar was niet kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de hoorplicht geschonden en de rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend.
Grief 5 Ten onrechte overweegt de rechtbank als in r.o. 13 en als op pagina 5
Toelichting; 9
23/07
2009 0 9 : 2 9
FAX
0206267093
H a m e s 1 a g en v a n
Haren
©010/069
H a m e r s l a g À. v a n Haren Advooôtôû
Gezien het voorgaande had de rechtbank het beroep gegrond behoren te verklaren, het bestreden besluit behoren te vernietigen en verweerder in de proceskosten behoren te veroordelen.
Petitum Verzocht wordt om •
het hoger beroep gegrond te verklaren,
•
de beslissing van de rechtbank van 1 juli 2009 te vernietigen,
•
de beschikking van de Staatssecretaris van 20 mei 2008. verzonden op 22 mei 2008, te vernietigen,
•
althans de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank, en verweerder in de proceskosten te veroordelea
A.M J,M, Louwerse
10