Raad
vanState 201106269/1/V2. Datum uitspraak: 7 december 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 30 mei 2011 in zaak nrs. 11/16103 en 11/16104 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201106269/1 /V2
1.
2
7 december 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2 0 1 1 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 0 mei 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 6 juni 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201106269/1/V2
3.
3
7 december 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w . g . Van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Zegveld ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2011 43-681. Verzonden: 7 december 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
06-JUN-2011 23c47'From:URN ENIJK PDUOCRfiT
0243608582
To : 0703651380
Pa9e:7'18
^t uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzirtingsplaats Zutphen Sector Bestuursrecht Voorzie nin genree h ter Reg.nrs.: AWB ) 1/16103 (beroep) en AWB 11/16104 (verzoek)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen: geboren op
van Afghaanse nationaliteit, V-nummer: verzoeker/eiser (hierna: eiser), gemachtigde: mr. E.J.M, van Ewijk, advocaat te Nijmegen, en de Minister voor Immigratie en Asiel verweerder, gemachtigde: mr. R.R, de Groot, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2011 heeft verweerder in het aanmeldcentrum afwijzend beslist op de door eiser ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 met 2011 beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 23 mei 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
2. Overwegingen 2.1 Indien de voorzieningenrechter nu de behandeling ter zining van een verzoek om een voorlopige vonr/icnirtg van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs mot kan bijdragen aan Je beoordeling van de /aak, kan hij. ingevolge artikel S:H6 Viin de Algemene wet
06-JUN-2011 23:.4B From:UAN EWIJK RDUOCflflT
0243608682
To=0703651380
Pa9e:8'18
Reg.nrs.: AWB 11/16103 (beroep) en AWB 11/16104 (verzoek)
2
bestuursrecht (Awb), onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van deze bevoegdheid wordt m dit geval gebruik gemaakt. 2.2 Op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) kan, voor zover thans van belang, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan; 1°. doodstraf of executie; 2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of 3°, ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reisof identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij hij aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 2.3 Ingevolge paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna; Vc 2000), voor zover thans van belang, geldt als uitgangspunt dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten aan de reisagent heeft afgestaan aan de vreemdeling is toe te rekenen. De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren aan de reisagent worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Op dat moment kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij direct die bescherming inroept en dat hij zich met alle beschikbare documenten bij die autoriteiten legitimeert en met alle beschikbare documenten zijn asielaanvraag onderbouwt. Daarin heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid. De asielzoeker vraagt om bescherming, de overheid vraagt aan de asielzoeker om bekend te maken wie hij is en hoe hij naar Nederland is gekomen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwung aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling vun de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen. 2.4 Eiser heeft aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in zijn land \tin herkomst verliefd geworden op een meisje uil de huurt, genaamd Toen haar moeder vernam dal omgang had met eiser, heeft /IJ haar dochter mishandeld. Biser KM hebhen elkaar daarna nog een aantal keren stiekem ontmoet. Toen de broers van
06-JUN-2011 23:.48 From:UPN EWIJK ADUOCPPT
0243608682
To:0703651380
Pa9e:9'18
Reg.nrs.: AWB 1W16103 (beroep) en AWB M/16104 (verzoek)
3
dit ontdekten, hebben zij eiser mishandeld. Eiser heeft vervolgens met afgesproken samen te vluchten, maar haar broers zijn hier achter gekomen en hebben gewapende mensen ingeschakeld. Eiser is door hen beschoten en is vervolgens zijn land van herkomst ontvlucht. 2.5 Verweerder heeft de aanvraag op grond van de hiervoor vermelde bepalingen afgewezen en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn nationaliteit, identiteit, reisroute en asielrelaas. Daarnaast heeft eiser geen gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent zijn reisroute weten te geven. Voorts heeft verweerder overwogen dat eiser via Turkije is gereisd en aldaar niet de hulp van de United Nations High Commissioner for Refugees (hierna: UNHCR) heeft ingeroepen. Gelet hierop dient van het asielrelaas een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Van een positieve overtuigingskracht is volgens verweerder echter geen sprake, nu eiser niet eens bij benadering data weet te noemen wanneer hij is beschoten en wanneer hij zijn land van herkomst heeft verlaten, dat eiser niet zeker weet tot welke bevolkingsgroep behoort, hij niet weet of zij naar school is gegaan en hij niet weet hoe vaak hij haar heeft ontmoet. 2.6 De voorzien in gen rechter acht de indiening van de door eiseres op 22 mei 2011 om 23:08 uur en 23:26 uur per fax toegezonden stukken in strijd met de goede procesorde en zal deze stukken daarom niet betrekken in zijn beoordeling, behoudens de overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 1 maart 2011 (AWB 10/26285, UN; BQ3877), nu verweerder en de rechtbank geacht worden deze gepubliceerde uitspraak te kennen. 2.7 Onder verwijzing naar laatstgenoemde uitspraak van 1 maart 2011 overweeg! de voorzieningenrechter dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser de bescherming van de Turkse autoriteiten, dan we! de UNHCR heeft kunnen inroepen om te voorkomen dat hij zijn reisdocumenten aan zijn reisagent moest afstaan. Dat doet er echter niet aan af dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overwegen dat het ontbreken van reisdocumenten die zijn reisverhaal onderbouwen aan eiser is toe te rekenen, dat hij onvoldoende gedetailleerde, consistente en controleerbare verklaringen over zijn gestelde reisroute heeft afgelegd, dat hij niet bij benadering kan zeggen op welke dag hij uit Afghanistan is vertrokken, dat hij niet weet in welk land hij in de trein is gestapt, dat hij geen informatie weet te verstrekken over de route die hij per trein heeft afgelegd en dat hij niet weet door welke landen hij per trein heeft gereisd. 2.8 Gelet op het vorenstaande bestaat geen grond voor hel oordeel dat verweerder het bepaalde in artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000, niet bij de beoordeling van het asielrelaas van eiser heeft kunnen betrekken. 2.9 Bij de beoordeling door verweerder van het asielrelaas gaat het meestal niet om de vraag of en in hoeverre de verklaringen over de feiten en omstandigheden die een vreemdeling aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd als vaststaand moeten worden aangenomen. Een vreemdeling is immers veelal niet in staat en van hem kun ook redelijkerwijs niet worden gevergd zijn asielrelaas overtuigend met bewijsmateriaal te slaven. Om een vreemdeling, waar dat pmhleem /itwh voordoet, tegcimwl ie kinnen en loch een adequate beoordeling vttn de aanvraag in het lieht van de toepasselijke wettelijke
06-JUN-2011 33J49 From-'UPN EWIJK ADUOCRflT
0343608582
To : 0703651380
Reg.nrs.: AWB 11/16103 (beroep) en AWB 11/16104 (verzoek)
Page: 10^18
4
voorschriften te kunnen verrichten, geldt ingevolge artikel 3.35, derde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000-in welke bepaling artikel 31, eerste lid, vande Vw200O nader is uitgewerkt - dat de verklaringen van een vreemdeling en de daarin gestelde feiten en omstandigheden geloofwaardig worden geacht, indien die vreemdeling aan de in eerstgenoemde bepaling vermelde voorwaarden heeft voldaan. Aan die voorwaarden zal in de regel niet worden voldaan, indien sprake is van een omstandigheid als vermeld in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2000. In dat geval zal volgens paragraaf C14/3.4 van de Vc 2000 van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om de daarin gestelde feiten en omstandigheden alsnog geloofwaardig te achten. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de door een vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten behoort tot de verantwoordelijkheid van verweerder en kan slechts terughoudend worden getoetst. 2.10 De voorzieningen rechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het standpunt heeft kunnen komen dat van het relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat en dat het relaas daarom ongeloofwaardig is. De voorzieningenrechter neemt daarbij het volgende in aanmerking. Gezien de verslagen van de gehören, de correcties en aanvullingen, de zienswijze en hetgeen eiser in het verzoek heeft aangevoerd, heeft verweerder zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser vage en summiere verklaringen heeft afgelegd omtrent de door hem gestelde relatie met Zo weet eiser de bevolkingsgroep waartoe behoort niet zeker te benoemen, terwijl het behoren tot een andere bevolkingsgroep volgens eiser juist de reden was dat zijn omgang. met niet werd toegestaan. Voorts heeft eiser niet kunnen vertellen of naar school ging. De stelling dat eiser en zijn dit onderwerp niet belangrijk vonden, heeft verweerder als een onvoldoende verklaring voor de afwezigheid van deze kennis kunnen aanmerken. Dat het niet aan verweerder is om te bepalen wat in de relatie van eiser van belang ts, mag juist zijn, maar doet niet af aan de omstandigheid dat het merkwaardig is dat eiser, die met l wilde trouwen, hetgeen getuigt van een serieuze relatie, zo weinig over zijn toekomstige bruid heeft kunnen vertellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder tevens in redelijkheid kunnen overwegen dat eiser niet eens bij benadering weet op welke dag hij zijn land van herkomst heeft verlaten, nu eiser heeft verklaard niet ie weten of zijn vertrek enige dagen of enige weken voor het Nieuwjaar heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat dit ook de dag is geweest dat eiser is beschoten, zodat deze dag niet zomaar een willekeurige dag betreft en het derhalve merkwaardig is dat eiser deze datum (ook bij benadering) niet weet te noemen. Dat hij zijn vertrek nimmer heeft gerelateerd aan Nieuwjaar, doet daaraan niet af, de betreffende vraag van de hoorder was een hulpmiddel voor eiser om de datum van vertrek te kunnen benoemen omdat hij helemaal geen datum van vertrek kon noemen. Het betoog van eiser dut hij moeite heeft met data en rekenen, heeft verweerder niet tot een ander Mundpunt hoeven brengen, nu die stelling niet wordt gestaafd door de door eiser genoemde data in zijn gehören en voorts op geen enkele wijze is onderbouwd, bijvoorbeeld met medische gegevens. Hoewel het tiL'struden besluit niet /eer uitvoerig h gemotiveerd, heeft verweerder aan voormelde geheuitenihscn waarover eiser vuag en summier heeft verklaard, wei doorslaggevende betekenis kunnen toekennen, nu die gebeurtenissen zich bevinden op het
06-JUN-2011 53:49 FromiURN EWIJK RDUOCfiflT
02436086B2
To:0703651380
Pa9e:ll'18
Reg.nrs.: AWB U/16103 (beroep) en AWB 11/16104 (verzoek)
5
niveau van de relevante bijzonderheden van het asielrelaas van eiser. Aldus bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat er geen positieve overtuigingskracht van het asielrelaas van eiser uitgaat en daarom ongeloofwaardig is. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 4 februari 2010 (zaak nr. 200904160/1, LIN: BL3979), waarin de Afdeling heeft overwogen dat, indien als gevolg van het toerekenbaar ontbreken van documenten van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds een enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat daarvan geen sprake is. De stelling van eiser dat zijn medische klachten mogelijk van invloed zijn geweest op zijn vermogen tot het afleggen van verklaringen leidt niet tot gegrondverklaring van het beroep, nu die stelling niet is voorzien van een medische verklaring. De overgelegde afspraakbrief met de huisarts kan daartoe niet dienen. 2.11 Eiser heeft aangevoerd dat hij bij uitzetting naar zijn tand van herkomst heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). 2.12 Volgens het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 30 oktober 1991 (zaak nr. 13163/S7.RV 1991, 19; Vüvarajah tegen het Verenigd Koninkrijk) dient, wil aannemelijk zijn dat de desbetreffende vreemdeling bij uitzetting een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, sprake te zijn van specifieke individuele kenmerken ("special distinguising features"). waaruit een verhoogd risico voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM valt af te leiden. De enkele mogelijkheid ("mere possibility") van schending is onvoldoende. Volgens rechtsoverweging 116 van het arrest van het EHRM van 17 juli 2008 (zaak nr. 25904, JV 2008/329; NA. Tegen het Verenigd Koninkrijk) zijn evenbedoelde specifieke individuele kenmerken evenwel niet vereist, indien de desbetreffende vreemdeling aannemelijk maakt dat hij deel uitmaakt van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen, zoals aan de orde was in het arrest van het EHRM van 11 januari 2007 (zaak nr. 1948/04, JV 2007/30; Satan Sheekh tegen Nederland). Uit voormeld arrest van 17 juli 2008 volgt verder dat, indien de desbetreffende vreemdeling geen deel uitmaakt van een specifieke groep, als vorenbedoeld, specifieke individuele kenmerken evenmin zijn vereist, indien hij aannemelijk maakt dat sprake is van een zeer uitzonderlijk situatie ("most extreme case") van algemeen geweld in zijn land van herkomst. tn dat geval kan de enkele omstandigheid dat hij bij terugkeer wordt blootgesteld aan dat geweld voldoende zijn om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. 2.13 Nu eiser niet heeft gesteld dat sprake is van een situatie als bedoeld in de tweede en derde alinea van 2.12, en verweerder, gelet op het overwogene in 2.10, tot de conclusie heeft kunnen komen dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen concrete redenen zijn, gelegen in de persoonlijke feiten en omstandigheden van etser, die aunnemlijk maken dat zijn terugkeer naar Afghanistan zal leiden tot een in artikel 3 van het EVRM verboden behandeling.
06-JUN-2011 23:50 From:UAN EWIJK RDVOCRAT
0243608682
To:0703651380
Reg.nrs.: AWB 11/16103 (beroep) en AWB 11/16104 (verzoek)
Pa9e:12'18
6
2.14 Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. 2.15 Nu verweerder het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft kunnen achten en ook overigens niet is gebleken van (bijzondere individuele) klemmende redenen van humanitaire aard, die verband houden met de redenen van het vertrek van eiser uit zijn land van herkomst, heeft verweerder zich eveneens op het standpunt kunnen stellen dat eiser evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. 2.16 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Ër is daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 2.17
Voor een veroordeling in proceskosten bestaat geen aanleiding.
06-JUN-2011 23:50 FromïUAN EWIJK ADUOCflAT
0243608682
To:0703651380
Pa9e:13'18
Reg.nrs.: AWB U/16103 (beroep) en AWB 11/16104 (verzoek)
3. Beslissing De voorzienin genrechter: ten aanzien van de hoofdzaak: verklaart het beroep ongegrond; ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening: wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. R.GJ. Welbergen. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011.
Rechtsmiddel Tegen de uitspraak in de hoofdzaak kan binnen één week na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113,2500 BC Den Haag, Afschrift verzonden op:
'
Voor fotocopie De Griffier van de
3 0 M E I 2011
elijko * htbank
06-JUN-2011 E3:-46 From:YAN EWIJK ADUOCfiflT
0243608682
To:0703651380
Pa9*:5'18
de Rechtspraak
vl>
AANTEKENEN [ ] PER POST [ ] PER FAX
Sector Bestuursrecht
Van Ewijfc Advocatenkantoor tav mevrouw mr. E.J.M, van Ewijk Postbus 1542 6501 BM Nijmegen
datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk
30 mei 2011 SBR. aid. Vreemdelingenrecht /AA-zaken dhr D. Wilgenhof 0575 599 102 procedurenummer It / 16104 BEPTDN210 Staat
bijlage(n) faxnummer afdeling onderwerp
0575 59 9176 het verzoek van
bezoekadres Martinetsingel 2 7201 DT Zutphen correspondentieadres LET OP! Nieuw postbus en fax Postbus 305, 720O AE Zutphen t 0575 593 500 I 0575 54 33 03 www. rechtspraak, ni
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermalden. Wilt u slechts één zaak in uw briet behandelen.
Geachte mevrouw, Over het verzoek om een voorlopige voorziening met procedurenummer 11 / 16104 BEPTDN 210 deel ik u mee dat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan. Ik stuur u een kopie van de uitspraak. Indien in deze uitspraak wordt verwezen naar een uitspraak met een LIN-nummer, is de tekst van de betreffende uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Als u een rechtsmiddel kunt instellen tegen deze uitspraak, dan is dat onder de uitspraak vermeld. Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opoemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer. Als u de rechtbankfefeltof schrijft, verzoek ik u het procedurenummer te vermelden.
BE091
06-JUN-2011 33:1? FromiUAN EWIJK ADUOCPPT
0343608683
To:0703651380
Pa9e:6'18
de Rechtspraak
MAANTEKENEN [ ] PER POST [ ] PER FAX
Sector Bestuursrecht
Van Ewijk Advocatenkantoor tav mevrouw mr. E.J.M, van Ewijk Postbus 1542 650 IBM Nijmegen
datum onderdeel contactpersoon doorkiesnummer ons kenmerk uw kenmerk bijlage(n) faxnummer afdeling onderwerp
30 met 2011 SBR, afd. Vreemdelingenrecht / AA-zaken dhr D. Wilgenhof 0575 599 102 procedurenummer 11 / 16103 BEPTDN 210 ' Staat 0575 59 91 76 het beroep van
bezoekadres MartinetsEngel 2 7201 DT Zutphen correspondentieadres LET OP! Nieuw poatbus an fax Postbus 205, 7200 AE Zutphen t 0575 593 500 t 0575 54 33 03 www.rechtspraak.nl
Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.
Geachte mevrouw» Over het beroep met procedurenummer 11 /16103 BEPTDN 210 deel ik u het volgende mee. De rechtbank heeft uitspraak gedaan. Bc stuur u een kopie van de uitspraak. Indien in deze uitspraak wordt verwezen naar een uitspraak met een U-nummer, is de tekst van de betreffende uitspraak onder dat nummer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl. Als u een rechtsmiddel kunt instellen tegen deze uitspraak, dan »s dat onder de uitspraak vermeld. Als u naar aanleiding van deze brief vragen hebt, kunt u contact opnemen met de administratie van de rechtbank op het hierboven vermelde doorkiesnummer. Als LMde rechtbank/belt of schrijft, verzoek ik u het procedurenummer te vermelden.
BE031
0 6 - J U N - 2 Ü 1 1 23:>44 From:UAN EWIJK PDUOCRRT
0243608682
To : 0703651380
TAM E W I J K A D V O C A T E N
*
*
"
T
O
"
Paaeïl'
Barb3roisastraat 38 6522 DN Nijmegen
*
Postbus 1542 (9501 BM Nijmeggn Tel: (024) 3ÖOS3T6 fax: (024) 360 86 82 mevr. mr. E.J.M. Van Ewijk advocaat en procureur
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
tevens per fax: 070 365 13 80
RAAD VAN STATE
Uw kenmerk nog niet bekend Intake-. /hoger beroep /1ÎE026 Kenmerk verweerder. 1103 31 1415, Vnr. Betreft, hoger beroepschrift
INGEKOMEN
c6
JUN 2011
ZMKNR.gLQW^V > ^\xJ\À\J.
Tm: plaats, datum'. Nijmegen, 6 juni 2011
O"1
Ü?
BEHANDELD: DD:
PAR:
HOGER BEROEPSCHRIFT Hierbij verklaart mw. mr. E.J.M, van Ewijk, advocaat te Nijmegen, dat hierna te noemen appellant, haar bepaaldelijk heeft gevolmachtigd namens appellant het onderhavige hoger beroep in te stellen. Appellant kiest te dezer zake domicilie ten kantore van ondergetekende (Postbus 1542, 6501 BM te Nijmegen). Het onderhavige hoger beroepschrift is gericht tegen de uitspraak* d.d. 30 mei 2011 (verzonden op 30 mei 2011) van de rechtbank te 's-Gravenhage, sitting houdende te Zutphen, vreemdelingenkamer, registratienummer AWB 11/16103 Appellant wenst al hetgeen hij in het kader van zijn aanvraag, zienswijze en beroep heeft aangevoerd hier herhaald en ingelast te zien. Achtergrond Appellant is afkomstig uit , is etnisch Tadjiek en Sjiirisch van religie. Hij heeft slechts 3 jaar basisonderwijs gehad en werkte als metselaar, samen met zijn vader. . Hij heeft haar enkele keren Appellant is verliefd geworden op een buurmeisje. contact had met appellant heeft zij ontmoet. Toen de moeder van i verman dat haar dochter mishandeld. Appellant en hebben elkaar daarna nog een paar keer stiekem ontmoet in een steegje in de buurt, het waren vluchtige ontmoetingen. Toen de broers van _ dit ontdekten, hebben zij appellant mishandeld. Appellant heeft vervolgens afgesproken met ; . te vluchten. Maar haar broers zijn hier achter gekomen en 1 Advocatenkantoor Van Ewijk. Nijmegen. •
—E
06-JUN-2811 23r,45 From:UAN EWIJK flDUOCRAT 0243608682
To:0703651380
Page:2'18
hebben gewapende mensen ingeschakeld. Appellant is door hen beschoten en vervolgens het land uitgevlucht. ***
Grief 1. Appellant verwijst met betrekking tot het reisverhaal naar al hetgeen hij in zijn zienswijze en beroep heeft aangevoerd. Hij verkeerde feitelijk in een situatie waarin hij onder dwang de gebruikte reispapieren heeft moeten afstaan. Aan appellant is ten onrechte art. 31 lid 2 Vreemdelingenwet tegengeworpen. Hij heeft zich ingespannen en optimaal meegewerkt aan het vaststellen van de reisroute. Hij heeft moeite met data en een beperkte referentiekader. Appellant klaagt verder over wazigheid in zijn hoofd sinds hij is geslagen in Afghanistan, mogelijk mede daardoor is hij niet goed in staat om allerlei details van de reis te onthouden en te reproduceren . Ten onrechte wordt gesteld dat er van zijn relaas daarom een positieve overtuigingskracht moet uitgaan. Gtief2
Appellant is van mening dat van zijn relaas overigens wel degelijk een positieve overtuigingskracht uitgaat doch dat de rechtbank dat bij de beoordeling van het beroep onvoldoende in aanxnexking heeft genomen. Appellant heeft getracht zoveel mogelijk details te vertellen als hij kan, ook al is hij niet van nature iemand die veel praat. Zijn relaas is consistent. Ook bij doorvragen waarbij soms sprongen in de tijd zijn gemaakt, heeft appellant zich niet in verwarring laten brengen en heeft hij consistent verklaard over zijn problemen en de aanleiding voor zijn vertrek. Zijn verklaringen over de problematische omgang tussen mannen en vrouwen die niet met elkaar zijn gehuwd en problemen die zij ondervinden van familie en overheid bij ongeaccepteerd gedrag en wat hen te wachten staat, komen wel overeen met het beeld uit ambtsberichten, rapportages van mensenxechtenorganistaties over Afghanistan naar voren komt. Appellant is van mening dat zijn relaas door verweerder onvoldoende is beoordeeld in het licht van de situatie in Afghanistan (in casu Herat) Ten onrechte overweegt de rechtbank dat verweerder aan de geloofwaardigheid van zijn relaas mocht twijfelen. Met betrekking tot de stelling in de bestreden beschikking onder 4, 4 e alinea waaruit blijkt dat verweerder in weerwil van wat appellant heeft verklaard over , dat zij fatsi spreekt, dat hij denkt dat zij Pashtun of Tadjik is maar dat niet zeker weet, omdat zij daarover niet spraken en omdat zij de verschillen tussen hen niet wilden benadrukken, en dat zij niet spraken over school omdat dat in hun referentiekader niet belangrijk is, dat niet gelooft, vraagt appellant zich af waarop verweerder zulks baseert. Het is niet aan verweerder om te beoordelen wat in het contact tussen appellant en zijn vriendin van belang is, het geeft op geen enkele wijze blijk van inzicht in het referentiekader van appellant en zijn vriendin, wat hen bezighoudt en wat voor hen belangrijk is. Appellant heeft wel vaak gezien maar niet vaak ontmoet, of langdurig kunnen spreken, omdat het gevaarlijk was om elkaar buiten te ontmoeten, zij hadden geen mogelijkheid om elkaar uitgebreid te spreken, de ontmoetingen waren stiekem, en vluchtig. Zij gaven daarbij uiting aan hun sympathie voor elkaar. vertelde (kort) over problemen met haar moeder. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat verweerder het ongeloofwaardig mocht achten dat appellant niet op de hoogte was van de etnische afkomst van 2
06-JUN-2011 23:,45 From:URN EWU« ftDUOCPAT 0343608663
To :0703651380
Page:3^18
Appellant heeft uitgelegd dat hij niet aan het gezicht van iemand kan zien of hij of zij Tadjiek is of Pashtun, hij vindt het ook niet belangrijk, religie was belangrijker maar voor hem persoonlijk geen reden om geen contact met te willen.Zijn ouders waren in dat opzicht ook vrij liberaal. Verweerder erkent nu overigens wel dat appellant wel heeft verteld dat zij Soennitisch is. Ter zitting in beroep heeft gemachtigde gewezen op diverse studies naar emolinguistische groepen en sociale structuren in Afghanistan o.a van Major J- Keiler Dutfcin (zie bijlage 1) waarin wordt overwogen dat het problematisch is om Afghanistan simpelweg inverschillende etnische groepen onder te verdelen , dat Tadjieken , door buitenstaanders als zodanig aangeduid, zichzelf daarin niet als zodanig herkennen maar zich zelf veeleer identificeren met de plaats waar zij vandaan komen, bv. de Panshir of Herat, onder verwijzing naar een studie van Rubin 'the fragmentation of Afghanis tan'waarin meldinhg wordt gemaakt van een andere definitie van tadjiek, nl 'iedereen geïntegreerd in de Perzischsprekende dultuur (opm. gemachtigde: eiser heeft ook verklaard dat zijn vriendin farsi-spekend is) en p. 13, buiten de tribale gebieden van de pashtun Belt is er sprake van een great comingling between ethnic groups through intermarriage and lingustic penetration. This is even more the case in very urbanized areas. As a result the ethnic distinctions tend to matter less now than in the past Afghans of all ethnic groups are likely to look locally for their qawm * Het is in het licht van die studies niet onaannemelijk dat etnische afkomst in de onderhavige stedelijke context (itt religie) niet wezenlijk van belang is en dat he niet vreemd is dat eiser niet op de hoogte is van de etnische afkomst van Met betrekking tot de data van gebeurtenissen, waardeert appellant het dat hem niet knger wordt tegengeworpen dat hij geen concrete data kan noemen, echter wordt hem nog steeds verweten dat hij niet weet of hij dagen of maanden vooi is mishandeld. Appellant heeft de mishandelingen helemaal niet gerelateerd aan daarvoor was ook geen aanleiding, anders zou hij het misschien wel hebben geweten. Terugrekenend vanaf de reis moet het tijdstip wel ongeveer zijn te bepalen. Ten onrechte heeft de rechtbank in het door appelant aangevoerde omtrent zijn gezondheid geen aanleiding gezien om te oordelen dat verweerder de zaak had behoren door te zenden anaar de verlengde procedure. Appellant heeft aangegeven dat hij zich veel zorgen maakt over en over zijn ouders. Hij slaapt slecht en voelt zich verdrietig, sinds de mishandelingen (hij is ook op het hoofd geslagen) voelt hij zich ook wat afwezig en hij heeft nog steeds pijn. Het is niet uitgesloten dat dit invloed is geweest op zijn vermogen tot verklaren. Medifirst constateerde dat appellant moeite heeft om gevoelens te verwoorden. Er zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. Appellant heeft een afspraak met de huisarts en een bewijs van afspraak overgelegd. Appellant heeft geen contact meer kunnen krijgen met zijn ouders, om te vragen bij welke (afdeling van) de autoriteiten zij zijn geweest om aangifte te doen, hij heeft daarover niets van hen gehoord. Appellant verwacht echter niet dat de autoriteiten hem zullen beschermen tegen wraakacties van de familie van i, hij vreest dat dit wordt als een privékwestie wordt gezien. Vanwege de ontdekking van de contacten van appellant met loopt appellant een reëel risico te worden blootgesteld aan schending van art. 3 EVRM, met name van de kant van de familie van het meisje, die appellant met de dood hebben bedreigd en mishandeld.
3
06-JUN-2011 23:.46 From:UfiN EWIJK ADUOCAfiT
0343608682
To : 0703651380
Pa«e:4'iB
Appellant is van mening dat hij bij terugkeer in Afghanistan slachtoffer zal worden van de wraak van de familie van L, met name haar broers en hun handlangers, en dat zij hem sullen doden. Appellant behoort op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, V\v in aanmerking te komen voor een verblijtsvergunning asiel voor bepaalde tijd Appellant loopt bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico te worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling/bes tra ffing in de zin van art. 3 EVRM. De bestreden beschikking is genomen in strijd met art. 3 EVRM c.q. art. 29 lid 1 aanhef onder a, b danwei c Vreemdelingenwet Voorts is de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig voorbereid en wordt deze niet gedragen door een deugdelijke motivering. Appellant is subsidiair van mening dat zijn zaak ten onrechte niet is doorgestuurd naar de verlengde procedure, gelet op de mishandelingen waarover hij heeft verklaard en de mogelijke consequenties voor zijn vermogen tot verklaren c.q voor nader onderzoek of er sprake is van ernstige medische klachten. De bestreden uitspraak is genomen in strijd met art 3 EVRM c.q. art 29 lid 1 aanhef onder b danwei c Vreemdelingenwet, is niet voldoende zorgvuldig voorbereid en wordt niet gedragen door een deugdelijke motivering. CONCLUSIE Gelet op het voorgaande kan de uitspraak van de rechtbank niet in stand blijven. Appellant verzoekt uw Afdeling het hoger beroepschrift gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank (AWB 11 /16103 d.d. 30 mei 2011) te vernietigen. Voorts verzoekt appellant u om, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het inleidende beroep alsnog gegrond te verklaren vanwege het ontbreken van een deugdelijke motivering c.q. wegens strijd met art. 29 vreemdelingenwet onder b danwei c, c.q, met art 3 EVRM en verweerder te veroordelen in de kosten van de ptocedure(s)
Hoogachtend, gemachtigde, EJ.M. van Ewijk.
Een toevoeging voor deze zaak is aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem. Als de toevoeging is verleend, ontvangt u een kopie
4