Raad
vanState 201103009/1 A / 1 . Datum uitspraak: 8 juli 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 7 februari 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 2 9 4 7 0 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201103009/1/V1
1.
2
8 juli 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 4 augustus 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 7 februari 2 0 1 1 , verzonden op 10 februari 2 0 1 1 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 maart 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201103009/1/V1
3,
3
8 juli 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, ambtenaar van staat.
w . g . Van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Nasrullah-Oemar ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2 0 1 1 408. Verzonden: 8 juli 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
10-03-'11 19:02 VAN-
T-607 P007/010 F-684
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Utrecht Sector bestuursrecht Vreemdelingenkamer zaaknummer: AWB 10/29470 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen geboren op van Mongolische nationaliteit, eiser, gemachtigde:rar.A.H. Hekman, advocaat te Utrecht, en de minister van justitie, thans de minister voor Immigratie en Asiel, verweerder, gemachtigde: mr. J. Raaijmakers.
Inleiding 1.1 Bij besluit van 4 augustus 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 5 oktober 2009 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld. 1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 24 januari 2011, waar eiser is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht Overwegingen 2.1 In geschil is of eiser in aanmerking komt voor een verblijfövergunningop grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw). 2.2 De rechtbank stelt vast dat verweerder artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw aan eiser heeft tegengeworpen maar hier verder geen gevolgtrekking aan heeft verbonden. 2.3 Eiser stelt dat verweerder ten onrechte het ontbreken van documenten over zijn nationaliteit, identiteit en reisroute heeft tegengeworpen. 2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser toerekenbaar geen documenten ter staving van zijn nationaliteit, identiteit en reisroute heeft overgelegd. 2.5 Bij de beoordeling van de vraag of het relaas van eiser in redelijkheid als ongeloofwaardig kan worden bestempeld, gaat verweerder uit van het volgende toetsingskader, In paragraaf C14/3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc) is opgenomen dat de toetsing van de geloofwaardigheid plaatsvindt op grond van de verklaringen van de vreemdeling, zoals deze onder meer naar voren komen in de gehören, en van vergelijking van het reiaas met al datgene, wat bekend is over de situatie in het land van
10-03-'11 19:02
VAN-
zaaknummer: AWB 10/29470
T-607 P008/010 F-684
blad 2
herkomst uit objectieve bronnen en wat eerder is onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehören van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw. Indien dat niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat er over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 3 !, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw, mogen in het relaas ook geen hiaten» vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Dit beleid acht de rechtbank in overeenstemming met de relevante jurisprudentie, 2.6 In paragraaf C4/3.6.3 van de Vc is opgenomen dat het uitgangspunt is dat de situatie waarin de vreemdeling zijn documenten heeft afgestaan aan de reisagent aan de vreemdeling is toe terekenen.De vreemdeling is in het algemeen op het moment dat de papieren worden meegegeven reeds in een land waar bescherming van de betreffende autoriteiten kan worden ingeroepen. Ook dit beleid acht de rechtbank in oyereensterriming met de relevante jurisprudentie. 2.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn nationaliteit, identiteit en reisroute blijkt. Eiser heeft verklaard dat hij heeft gereisd met een paspoort. Ook heeft eiser verklaard dat hij in het bezit is geweest van een treinkaartje Eiser heeft deze documenten afgegeven aan de reisagent. De verklaring van eiser dat hij afhankelijk was van de reisagent, heeft verweerder als onvoldoende kunnen beschouwen. 2.8 Nu verweerder heeft mogen overwegen dat eiser toerekenbaar niet in het bezit is van documenten, kon in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw aan eiser worden tegengeworpen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, komt aan artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw evenwel geen betekenis toe nu verweerder het asielrelaas geloofwaardig heeft bevonden. 2.9 Eiser stelt dat hij verantwoordelijk is gesteld voor de dood van een Chinese man door de politie en door de vereniging , waar hij werkzaam was. Eiser stelt dat hij door de vereniging is mishandeld en dat hij werd bedreigd met de dood. Ook stelt eiser dat hij door de politie is mishandeld en onder druk is gezet om te bekennen dat hij verantwoordelijk was voor de dood van de Chinese man. Volgens eiser staat hem een onevenredig zware bestraffing te wachten in Mongolië. 2.10 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser gestelde feiten geloofwaardig zijn. Volgens verweerder had eiser de bescherming van de (hogere) autoriteiten moeten inroepen. Hij had aangifte moeten doen van de problemen met de vereniging . Volgens verweerder is niet gebleken dat eiser een oneerlijk strafrechtelijk proces zal krijgen. 2.11 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht Mongolië van januari 2010 en het thematisch ambtsbericht Mongolië inzake Rechtsgang en Corruptie van december 2010 blijkt dat bescherming kan
1 0 7 0 3 - ; i l 19:02
VAN-
T-607
P009/010 F-684
zaaknummer; AWB 10/29470
blad 3
worden ingeroepen van de autoriteiten. Dat, zoals eiser stelt en ook blijkt uit de ambtsberichten, er sprake is van corruptie bij de politieraaaktop zichzelf niet dat het vragen van bescherming bij de autoriteiten bij voorbaat zinloos is. Ook het feit dat eiser geen middelen heeft, betekent niet dat het vragen van bescherming bij voorbaat zinloos is. Van eiser mocht daarom verwacht worden dat hij bescherming zocht bij de (hogere) autoriteiten waarbij hij melding had kunnen maken van corruptie. Hierbij merkt de rechtbank op dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat de Independent Authonty Agamst Corruption verantwoordelijk is voor het onderzoeken van gevallen van corruptie. Verder blijkt dat burgers de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen tegen corrupte functionarissen. Tevens heeft verweerder zich terecht op het standpunt mogen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij een oneerlijk strafproces zal ondervinden. Hierbij is van belang dat eiser na zijn airestatie door de autoriteiten voorwaardelijk is vrijgelaten nadat getuigen in zijn voordeel hadden verklaard, hetgeen niet duidt op een oneerlijk strafproces. Tevens had eiser de beschikking over een pro Deoadvocaat, 2.12 Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht in het asielrelaas van eiser geen aanleiding heeft gezien om te concluderen dat eiser bij een gedwongen uitzetting naar Mongolië een reëelrisicoloopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verbHjfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onda b, van de Vw. 2.13 Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond. 2.14 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
10 7 03-'11 19:03 VAN-
T-607 P010/010 F-684
zaaknummer: AWB 10/29470
blad 4
Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. CA. Zijlstra, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2011. DegrifBer
mr. M. van Ettikhoven
afschrift verzonden op:
1 0 FEB 2011
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier, weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113,2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen, Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.
Voor kopie conform De Griffier
T-606 P001/010 F-684
10-03-'11 18:57 VAN-
AARTSEN HEKMAN LODDER -advocaten
—
INGEKOMEN
1 0 MRT 2011 Mr J*W. Aartsen* Mr A 3 * Hekman Mr P.G.M. Lodder** Mw Mr B. Mor-Yazir Mw Mr P.E JJVt Bartels Mr V. Bolderman***
ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: DD:
Raad van State T.a.v. Afdeling bestuursrechtspraak Postbus 16113 1S00BC Den Haag
Advocaten Secretariaat: Mw. B.S. PanJjo
perfax;(07Q)365Ï3B0
Vflii A^çh van Wijeksksus 31 3512 VR Utrecht TcL: 030-2302060 Fax.: 030-2300576
Utrecht, 10 maart 2011 /Staat-HB U# kenmerk : Ona kenmerk : AH/2011024
Geeft eerbiedig te kennen: geboren op rationaliteit, wonende te
vreemdeling van Mongolische ter zake dezer domicilie kiezende te Utrecht,
Van Asch van Wijckskade 31 I (3512 VR), ten kantore van de advocaat mr. A.H. Hekman, die verklaart door hem bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het instellen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank s'-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht d.d. 7 februari 2011, met het kenmerk 10 / 29470 en als zodanig dit hoger beroepschrift ondertekent; dat appellant zich niet kan verenigen met de uitspraak van rechtbank 's-Gravenhage nevenzittingsplaats Utrecht d.d. 7 februari 2011, verzonto 11 februari 2011, waarvan een afschrift hierbij wordt overgelegd. appellant komt tijdig in hoger beroep van de uitspraak d.d. 7 februari 2011 en formuleert daartegen de navolgende grieven;
6ESCHIL.LENCQUMISSIE ABVCMTiJUh
' Lid van de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland -* Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten •** Lid van de Vereniging van Letselschade Advocaten
i2£
^
PAR:
TlB-03-;il
18:57 VAN-
T-606 P002/010 F-684
ét* AARTSEN
HEKMAN LODDER advocaten
Grief 1 De Rechtbank Utrecht overweegt ten onrechte onder 2.7: " Naar het oordeel van de rechtbank ..„ Kunnen beschouwen", In deze rechtsoverweging wordt voortgebouwd op de rechtsoverweging 2.6 waarin is gesteld dat in het algemeen de vreemdeling reeds in een land is waar bescherming kan worden gevraagd bij de betreffende autoriteiten op het moment dat de documenten worden meegegeven. Appellant was op dat moment in Rusland. In de zienswijze is onder verwijzing naar het rapport van US Department of State, betoogd dat Rusland niet een land is waar bescherming kan worden gevraagd bij de betreffende autoriteiten. Nu de rechtbank in de hier bestreden rechtsoverweging enkel het argument behandelt dat de afhankelijkheid van de reisagent onvoldoende is, heeft de rechtbank niet de beroepsgrond (volledig) getoetst. De rechtsoverweging kan dan ook geen stand houden. Grief 2 De Rechtbank Utrecht overweegt ten onrechte onder 2.8: " Nu verweerder .. heeft bevonden." Indien grief 1 slaagt, kan rechtsoverweging 2.8, voor zover wordt overwogen dat artikel 31 (2) sub f in redelijkheid kon worden tegengeworpen, evenmin stand houden.
Grief3 De Rechtbank Utrecht overweegt ten onrechte onder 2.11: " De rechtbank is van oordeel
B GESCHILLÉKCdMUlSilE APVQtATUUIl
over een prodeoadvocaat."
,10-03-'.H 18:58 VAN-
T-606 F003/B10 F-684
é^ AARTSEN HEKMAN LODDER -advocaten
Volgens vaste Afdelingsjurisprudentie (onder meer de uitspraak 200202206/1 van 19 juli 2002 en de uitspraak 200410684/1 van 3 mei 2005) mag van een vreemdeling worden gevergd dat hij zich, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat om elders bescherming te zoeken, tot de autoriteiten van dat land wendt om bescherming te krijgen, tenzij dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is,
Appellant betoogt dat het vragen van bescherming gevaarlijk en bij voorbaat zinloos is. Dat het ambtsbericht beschrijft dat de Independent Authority Against Coruption verantwoordelijk is voor het onderzoeken van gevallen van corruptie kan redelijkerwijs niet tot onderbouwing van de stelling gebruikt worden dat bescherming vragen mogelijk is. Immers, dat een dergelijke instantie is opgericht met de opdracht onderzoek te verrichten bevestigt enkel dat er sprake van corruptie is! De instantie doet verder enkel onderzoek, en biedt geen enkele bescherming! Zeker niet in een individueel geval. Het ambtsbericht van januari 2010 vermeldt ook dat deze instantie geen vervolgingsbevoegdheid heeft. Voor vervolgingen is het dus weer afhankelijk van (corrupte) agenten of andere overheidsdienaren.
Ook bij hoger instanties is bescherming vragen zinloos. Appellant heeft in de zienswijze al verwezen naar het ambtsbericht van januari 2010. Corruptie komt niet alleen voor bij de politie, maar ook in hogere regionen, zoals de rechterlijke macht en de politiek. Het ambtsbericht vermeldt zelfs dat corruptie tot op hoog politiek niveau voorkomt. Er wordt ook verwezen naar een rapport van de UNDP waarin wordt geconcludeerd dat de corruptiebestrijding niet succesvol is gebleken.
fcCSCHILLENCOMMISSIF ADVOCATUUR
(10-03-;il
18:58 VAN-
T-606
AARTSEN HEKMAN LODDER advocate n
Het is dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank heeft overwogen dat bescherming vragen wel een optie is. Dat de rechtbank overweegt dat appellant een pro deo advocaat had toegewezen gekregen is eveneens onredelijk. In het verslag nader gehoor staat op pagina 4 dat appellant heeft verklaard dat deze "advocaat" enkel wilde dat hij bekende het strafbare feit te hebben gepleegd. Net zoals de politie en zijn werkgever hem, onder druk van bedreigingen en mishandelen, dwongen te doen, In het ambtbericht staat ook (zie zienswijze) dat mensen geen geld hebben voor een advocaat Dus het bestaan van pro deo advocaten dat de rechtbank noemt, is niet op laiuiemnformatie gebaseerd. De verklaringen van eiser kunnen daar evenmin voor dienen, nu deze "advocaat" niet zijn belangen behartigde en derhalve niet als een advocaat kan worden gezien. Omdat appellant voorts nog onder een meldplicht viel, en opgeroepen werd door de politie, en daarbij bedreigd en mishandeld werd, was het, naast de zinloosheid, ook gevaarlijk te klagen bij hogere autoriteiten. Immers» klagen bij hogere autoriteiten betekent dat hij niet wil bekennen en daarvoor werd hij bedreigd en mishandeld. Deze feiten en omstandigheden zijn allemaal voor waar aangenomen.
Ten onrechte heeft derhalve de rechtbank overwogen dat appellant bescherming had kunnen en moeten vragen bij hogere autoriteiten, Grief 4 De Rechtbank Utrecht overweegt ten onrechte onder 2.12; " Uit het voorgaande volgt artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b> van de Vw"
Indien grief 3 slaagt, kan deze rechtsoverweging evenmin standhouden.
ç e »cniLit« COMMISSI E ADVOCATUUR
P004/010 F-684
10-03-'11 18:58 VAN-
T-606
AARTSEN
HEKMAN advocaten
LODDER
MITSPIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moge behagen: de uitspraak waarvan beroep te vernietigen en het hoger beroep gegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in goede justitie vermene te behoren; met veroordeling van verweerder (ex artikel 8:75 Awb) in de kosten die appellant in verband met de behandeling van de onderhavige procedure redelijkerwijs heeft moeten maken;
[
i
B •• BESCHtLUNCOMMISÏK
P005/010 F-684