Raad
vanState 201103971/1/V1. Datum uitspraak: 6 december 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 8 maart 2011 in zaak nr. 10/33074 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
201103971/1/V1
1.
2
6 december 2011
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 24 augustus 2010 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 8 maart 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 april 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201103971 /1 / V I
3.
3
6 december 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w.g. Steendijk lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2011 154-688. Verzonden: 6 december 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zitting houdende te Amsterdam zaaknummers: AWB 10/33074 (beroep) AWB 10/33075 (voorlopige voorziening) V-nr.: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voöhdëriirigenrèchtër "* """" ~ ™ in het geding tussen: geboren op van Marokkaanse nationaliteit, eiser en verzoeker (hierna: eiser), gemachtigde: mr. J.A. de Jonge, advocaat te Amsterdam en: de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. H.D. Streef, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Bij besluit van 28 december 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 13 november 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 augustus 2010 ongegrond verklaard. Op 21 september 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 21 september 2010 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig M. Essebai, tolk in de Arabische taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie over te leggen. Verweerder heeft bij brief van 28 januari 2011 aan het verzoek van de rechtbank voldaan. De reactie daarop van eiser is op 11 februari 2011 ontvangen. Partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Zaaknummers: AWB 10/33074 en AWB 10/33075 inzake
Pagina 2 van 7
Overwegingen Ten aanzien van het beroep 1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating, omdat Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser. Hiertoe heeft verweerder het volgende overwogen. Weliswaar heeft eiser tot zijn elfde jaar kunnen wortelen in de Nederlandse samenleving, maar hij heeft van zijn elfde tot zijn vijfentwintigste jaar in Marokko verbleven. Aangenomen mag worden dat eiser banden heeft met Marokko en zich daar ook heeft kunnen wortelen. Niet is gebleken dat eiser zich in Marokko heeft beziggehouden met enige op de Nederlandse samenleving toegesneden activiteit eh dat hij "de Nederlandse taal nog machtig is; Ten aanzien van de omstandigheid dat eiser is gedwongen om met zijn moeder, broer en zussen naar Marokko te gaan, mag worden aangenomen dat ouders het beste willen voor hun kinderen. De ouders zijn verantwoordelijk voor de keuzes die zij maken en hiervoor kan de Nederlandse Staat niet verantwoordelijk worden gehouden. De situatie van eiser is niet anders dan die van andere vreemdelingen die door hun ouders worden gedwongen om mee terug te gaan naar het land van herkomst. Er is geen sprake van een bijzondere, individuele omstandigheid waardoor afgeweken zou moeten worden van het beleid. Met betrekking tot het dossier waarnaar eiser heeft verwezen, stelt verweerder zich op het standpunt dat de situatie in dat dossier anders was dan in eisers geval. In voornoemd dossier was sprake van een vreemdeling die van de leeftijd van twee maanden tot zes jaar in Nederland heeft gewoond en vervolgens zes jaar in Marokko. In dat geval is overwogen dat Nederland niet het meest aangewezen land was, omdat de vreemdeling de belangrijke schooljaren in Marokko had doorgebracht. Verweerder heeft zich in het besluit op het bezwaar in die zaak op het standpunt gesteld, dat niet valt te ontkennen dat banden met een land niet of nauwelijks worden gesmeed in de jonge levensjaren die een kind verreweg het grootste deel thuis doorbrengt. De banden met een land ontstaan met name in de schoolperiode, waarbij het kind in aanraking komt met de cultuur en mensen van dat land. Daarom worden die ook getoetst. De situatie in het onderhavige geval is anders, in die zin dat eiser schooljaren in Nederland heeft doorgebracht maar ook in Marokko. Het meest essentiële deel van eisers vorming heeft plaatsgevonden in Marokko, nu hij in Marokko nog acht jaren schoolopleidingen heeft gevolgd en hij het grootste gedeelte van zijn leven in Marokko heeft verbleven. Verder leidt de afwijzing van de aanvraag volgens verweerder niet tot een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Regelgevend kader 2. Ingevolge artikel 20 van de Vw 2000, voor zover hier van belang, is onze minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen of tot het wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen. 3. Ingevolge artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Richtlijn nr. 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU 2004, L16), de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijfjaren ononderbroken en direct
Zaaknummers: AWB 10/33074 en AWB 10/33075 inzake
Pagina 3 van 7
voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8 van de Vw2000. Ingevolge het tweede lid kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de gronden, bedoeld in het eerste lid. 4. Ingevolge artikel 3.92, eerste lid. van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 (de zogenoemde terugkeeroptie) wordt - voor zover hier van belang - de aanvraag tot het verlenen of wijzigen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vw 2000 niet op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 afgewezen, om de reden dat het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8 onder a, b, dan wel 1, van de Vw 2000 niet vijfjaren aaneensluitend is geweest, indien: a. de aanvraag is ingediend door een meerderjarige vreemdeling die: 2°rvóbr het nëg&ntiêTidê'lèVënsjaa^^ bedoeld in artikel 8, onder a, b dan wel 1, van de Vw 2000, en voor wie Nederland naar het oordeel van onze minister het meest aangewezen land is. 5. Uit het beleid zoals neergelegd in paragraaf B4/5 in samenhang met paragraaf B4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, volgt dat van de categorie vreemdelingen als genoemd in artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van het Vb 2000 niet voorshands kan worden aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. Voor een dergelijk oordeel zijn aanvullende feiten en omstandigheden van belang. In de hierbedoelde gevallen zal van geval tot geval worden beoordeeld of Nederland het meest aangewezen land is. Bij die beoordeling kunnen worden betrokken: -de reden van remigratie -de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst -de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding -de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring -de kennis van de Nederlandse taal. De vreemdeling is de meest gerede partij om over deze factoren zo veel mogelijk gegevens te verstrekken. 6. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover hier van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Beoordeling van het beroep 7. De rechtbank stelt vast dat eiser van 1984 tot 1995 in Nederland heeft verbleven en ten minste vijfjaar rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Verder is tussen partijen niet in geschil dat eiser gedurende zijn verblijf in Nederland schoolgaand is geweest. Nu eiser in 1995 naar Marokko is vertrokken, is artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van het Vb 2000 van toepassing.
Zaaknummers: AWB 10/33074 en AWB 10/33075 inzake
Pagina 4 van 7
8. Tussen partijen is in geschil of eiser voldoet aan de voorwaarde neergelegd in artikel 3.92, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van het Vb 2000 dat Nederland het meest aangewezen land is voor eiser. Aan de orde is dan ook de vraag of er sprake is van zodanige banden met Nederland dat dit voor eiser is aan te merken als het meest aangewezen land. Gelet op de beoordelingsvrijheid die de wetgever in deze aan verweerder heeft gelaten, dient de rechtbank verweerders oordeel hieromtrent terughoudend te toetsen. 9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de vijf factoren vermeld in paragraaf B4/5 in samenhang met paragraaf B4/4.1 van de Vc 2000 niet bij de totstandkoming van het bestreden besluit heeft betrokken. De rechtbank volgt eisers standpunt niet. Redengevend hiervoor is, zoals blijkt uit hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 1 is weergegeven, dat verweerder voormelde factoren heeft meegewogen in het bestreden besluit, nu verweerder de feiten en omstandigheden die zien op deze vijf factoren in het bestreden besluit heeft vermeld. De beroepsgrond faalt. 10.1. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder de relevante feiten voor de beoordeling van de vraag of Nederland het meest aangewezen land is, onjuist heeft meegewogen. 10.2. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat verweerder in strijd met het beleid heeft gesteld dat de reden van migratie niet voor rekening van de Nederlandse Staat komt. Volgens het beleid dient de reden van migratie te worden meegewogen bij de belangenafweging, aldus eiser. De rechtbank overweegt dat verweerder de reden van eisers vertrek uit Nederland heeft meegewogen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers ouders verantwoordelijk zijn voor de keuzes die zij maken en dat de Nederlandse Staat daarvoor niet verantwoordelijk kan worden gehouden. Eiser heeft dit inhoudelijke standpunt van verweerder niet betwist 10.3. Verder heeft eiser aangevoerd dat verweerder ook het belang van het in Nederland gevolgde onderwijs heeft ondergewaardeerd ten opzichte van het in Marokko gevolgde onderwijs. De rechtbank volgt eisers standpunt niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit de periode waarin eiser in Nederland onderwijs heeft gevolgd, meegewogen en dit afgezet tegen de periode van acht jaar dat eiser in Marokko onderwijs heeft gevolgd. Verweerder heeft hierbij ook betrokken dat eiser het grootste deel van zijn leven in Marokko heeft verbleven. Verweerder heeft hiermee zijn afweging met betrekking tot het gevolgde onderwijs voldoende gemotiveerd. Daarnaast heeft eiser zijn stelling dat hij geringe kansen heeft gehad in het Marokkaanse onderwijs niet onderbouwd. Bovendien is laatstgenoemde stelling niet van belang voor de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor eiser. Eisers stelling dat hij terugverlangde naar Nederland toen hij in Marokko verbleef, is geen aanwijzing voor een band met Nederland. 10.4. Ook heeft eiser aangevoerd dat verweerder zijn kennis van de Nederlandse taal niet heeft meegewogen. Hiertoe is volgens eiser van belang dat hij tijdens de hoorzitting van 17 augustus 2010 zekerheidshalve van een Arabische tolk gebruik heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken in hoeverre eiser de Nederlandse taal machtig is, zodat verweerder dit in redelijkheid heeft kunnen betrekken bij de beoordeling of Nederland het meest aangewezen land is voor eiser. 10.5. Derechtbankconcludeert gelet op het voorgaande dat verweerder zich in redelijkheid
Zaaknummers: AWB 10/33074 en AWB 10/33075 inzake
Pagina 5 van 7
op het standpunt heeft kunnen stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor eiser. De beroepsgrond faalt. 11. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder zijn informatieplicht heeft geschonden door eiser in de brieven van 4 oktober en 4 december 2001 niet te wijzen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen tot verlening van een verblijfsvergunning in het kader van wedertoelating. De rechtbank overweegt dat het feit dat verweerder eiser niet heeft gewezen op voormelde mogelijkheid, niet leidt tot de conclusie dat verweerder zijn informatieplicht heeft geschonden. Hiertoe is van belang dat verweerder in de brieven van 4 oktober en 4 december 2001 heeft gereageerd op eisers brieven in het kader van een in te dienen verzoek om naturalisatie. Verweerder heeft eiser er ook op gewezen dat hij een machtiging tot voorlopig verblijf (mw) dient aan te vragen om in Nederland te mogen verblijven en dat hij zich Yoor het indienenvan een Tnvv-aanvraag dient te"wenden tof de Nederlandse vertegenwoordiging in Marokko. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser niet hoeven wijzen op andere mogelijkheden die tot verblijf in Nederland zouden kunnen leiden, zodat ook deze beroepsgrond faalt. 12. Met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft verwezen naar de zaken van drie broers (dossiernummers 0211-01-4015, 9709-29-4022 en 6320-13-8524) waarin de aanvragen om een verblijfsvergunning in het kader van wedertoelating zijn ingewilligd. Eiser heeft gesteld dat voormelde zaken gelijk zijn aan zijn situatie. Verweerder heeft bij brief van 28 januari 2011, na een verzoek daartoe van de rechtbank, inlichtingen verstrekt over voormelde dossiers. Uit deze brief van verweerder blijkt dat het eerste dossiernummer betrekking heeft op een Marokkaanse vreemdeling die goed Nederlands sprak ten tijde van het indienen van de aanvraag om "wedertoelating", die slecht Arabisch sprak en die zich had aangemeld voor de lerarenopleiding aan de Hogeschool van Amsterdam. In het tweede en derde dossier is blijkens de inlichtingen van verweerder sprake van Marokkaanse vreemdelingen die goed Nederlands spreken en van de omstandigheid dat zij Nederlandse boeken toegestuurd hebben gekregen in Marokko van vrienden en familie uit Nederland om hun Nederlands op peil te houden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien niet is gebleken dat eiser de Nederlandse taal machtig is en niet is gebleken dat de wijze waarop hij zijn opleiding en activiteiten in Marokko heeft vormgegeven op een toekomstig verblijf in Nederland gericht is geweest zoals in het geval van voornoemde vreemdelingen. De beroepsgrond faalt. 13. Voor zover eiser heeft aangevoerd dat het recht op privéleven van eisers vader wordt geschonden als hij naar Marokko zou moeten vertrekken om aldaar het gezinsteven met eiser uit te oefenen, overweegt de rechtbank dat de onderhavige procedure betrekking heeft op eiser en niet op zijn vader. Verder is niet gebleken dat eiser in Nederland privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft opgebouwd. Voor zover eiser in dit kader een beroep doet op het familie- of gezinsleven met zijn vader, overweegt de rechtbank dat weliswaar sprake is van familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn vader, maar dat niet is gebleken dat sprake is van een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding tussen eiser en zijn vader. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het EVRM niet noopt tot verblijfsaanvaarding. De beroepsgrond faalt. 14. Op grond van het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Zaaknummers: AWB 10/33074 en AWB 10/33075 inzake
Pagina 6 van 7
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 15. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 16. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Zaaknummers: AWB 10/33074 en AWB 10/33075 inzake ]
Pagina 7 van 7
Beslissing De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/33074, verklaart het beroep ongegrond. De voorzien ingenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/33075, wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Jonkers, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van der Wielen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2011.
De griffier
rifit verzonden op:
0 3 M R T 2011
Cone: JW Coll.: AvT D:C VK
VOOR KOPIE CONFORWDE GRIFFIER DER ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE AMSTERDAM
Tegen de uitspraak op het beroeostaat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres;-Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 1,6113,12500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier wekèn^Jaast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van_dyAwb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.
Spuistraat a d v o c a t e n
•I V
J
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's Gravenhage
Per aangetekende post en per fax (faxnummer 070 - 365 13 80)
RAAD Amsterdam, uwkenmerk:
4 april 2011 Procedurenummer 10/33074 en 10/33075
LVTAYI
0. 5 APR 2011
ons kenmerk:
onderwerp: Hoger beroep
v. i.
2AAKfJR. AAN:
m
mmm&M
^tK**à f
EÄR: "&*-^ V\H
HOGER BEROEPSCHRIFT
appellant, geboren op van Marokkaanse nationaliteit, wonende te voor deze zaak woonplaats kiezend op het adres Spuistraat 10 (1012 TS) te Amsterdam, het kantoor van advocaat mr. A. Duisterwinkel, die door hem in deze bijzonder gevolmachtigd is om namens hem op te treden, stelt hierbij hoger beroep in tegen de beslissing van rechtbank Amsterdam d.d. 8 maart 2011 (kenmerk 10/33074 en 10/33075), waarbij het door appellant ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Een kopie van de bestreden beslissing is bijgevoegd. Appellant heeft op 13 november 2009 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vreemdelingenwet 2000 voor wedertoelating. De aanvraag is op 28 december 2009 afgewezen, omdat Nederland niet het meest aangewezen land zou zijn. Hiertegen is op 22 januari 2010 een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaar is op 24 augustus 2010 ongegrond verklaard. De minister van Justitie heeft opnieuw geoordeeld dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de heer Ahni. Op 21 september 2010 is hiertegen beroep ingediend en is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroepschrift is beslist. Rechtbank Amsterdam heeft het beroep op 8 maart 2011 ongegrond verklaard. De rechter heeft geoordeeld dat de minister de 5 factoren gemeld in paragraaf B4/5 in samenhang met B4/4.1 in de vreemdelingencirculaire heeft meegewogen. De minister heeft zich volgens de rechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat Nederland niet het meest aangewezen land is. Ook zou de minister zijn informatieplicht niet hebben geschonden door de heer Ahni in 2001 niet te wijzen op de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen in het kader van wedertoelating. Ten aanzien van het beroep op het gelijkheidsbeginsel, heeft de rechter geoordeeld dat de zaken met dossiernummers 0211-01-4015, 9709-29-4022 en 6320-13-8534 geen gelijke gevallen zijn. Tenslotte zou niet zijn gebleken dat de heer een meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding heeft met zijn in Nederland wonende vader.
Spuistraat 10 Advocaten is geen samenwerkingsverband in de zin van de Samenwerkingsverordening vastgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten Postbus 11232 - l o o i CE Amsterdam - bezoekadres: Spulstraat ïo - tel (020) 520 51 00 - fax {020) 665 86 99 - email
[email protected] - www.spuistraat10.nl Stichting Derdengelden Spuistraat 10 advocaten Postbank 2240923 Op de overeenkomst van opdracht zijn de Algemene Voorwaarden van Stichting Spuistraat 10 advocaten van toeoasstno met een beoerkine van de aansprakelijkheid.
Spuistraat! W y advocaten
I
Tegen deze beslissing worden de volgende grieven aangevoerd: Grief I: onzorgvuldige besluitvorming In paragraaf B4/5 in samenhang met paragraaf B4/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staan 5 factoren vermeld, die van belang zijn om te bepalen of Nederland het meest aangewezen land is. Het betreft de factoren reden van remigratie, duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst, de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding, de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring en de kennis van de Nederlandse taal. Deze factoren worden in het toepasselijke beleid expliciet genoemd. Daarnaast staan deze 5 factoren ook aangegeven op het aanvraagformulier voor een verblijfsvergunning voor wedertoeiating. Om tot een zorgvuldig besluit te komen dient de minister in ieder geval de 5 factoren mee te wegen. Ten onrechte oordeelt de rechter dat de minister bij de totstandkoming van haar besluit deze 5 factoren in haar oordeel heeft betrokken. Zoals uit punt 3.2 van het verweerschrift blijkt voelt de minister zich niet verplicht om deze factoren mee te wegen en is van mening dat bepaalde factoren zelfs buiten beschouwing kunnen blijven. De minister stelt hier immers "Verweerder merkt allereerst op dat hieruit niet volgt dat genoemde factoren gewogen moeten worden (....)" en vervolgens "Dit houdt in dat het verweerder vrij staat om aan bepaalde factoren geen waarde te hechten". De minister baseert haar beslissing over de heer vervolgens op een aantal factoren, maar laat het feit dat er sprake is van een onvrijwillige reden van migratie volledig buiten beschouwing. Hierdoor wordt tenminste één van de 5 factoren op geen enkele wijze meegewogen. De minister heeft dus niet al deze 5 factoren mee gewogen. De beschikking op de aanvraag en het bezwaarschrift zijn dan ook niet zorgvuldig genomen. Ten onrechte concludeert de rechter dan ook in rechtsoverweging 9 dat de minister voormelde factoren heeft meegewogen in haar besluit. Grief II: onjuiste toepassing factor reden migratie De eerste van de toepasselijke factoren om te bepalen of Nederland het meest aangewezen land is, is de reden van migratie. In het toepasselijke beleid in de Vreemdelingencirculaire B4/4 en B.4/5 staat letterlijk vermeld dat "door de jeugdige leeftijd waarop de betrokken vreemdeling Nederland heeft verlaten, aangenomen [wordt] dat de beslissing om Nederland te verlaten niet bewust en weloverwogen is gemaakt." De heer heeft aangegeven, dat hij destijds tegen zijn zin met zijn moeder naar Marokko is teruggekeerd, omdat zijn zus ziek was. De heer heeft er dan ook nimmer voor gekozen om Nederland te verlaten. Eén van de factoren die van belang zijn om te bepalen of Nederland het meest aangewezen land is, is de vraag wat de reden van migratie was en of deze keuze weloverwogen is gemaakt door betrokkene zelf. De minister stelt hierover slechts dat aangenomen mag worden dat de ouders het beste willen voor hun kinderen. In die zin zijn de ouders ook verantwoordelijk voor keuzes die zij maken en zou de Nederlandse staat hiervoor niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Uiteraard mag aangenomen worden dat ouders het beste willen voor hun kinderen. Dat is echter niet waar het hier om gaat. Van belang is of de heer destijds vrijwillig naar Marokko is vertrokken of niet. 2 Stichting Derdengelden Spulstraat 10 advocaten Postbank 2240923
Spuistraat ï l - J advocaten
I
Zo staat het immers ook in het beleid geformuleerd. Door deze afweging volledig terzijde te schuiven en slechts naar de ouders te wijzen als verantwoordelijken, miskent de minister haar eigen beleid. Ik verwijs u in dit kader ook naar de uitspraak van rechtbank Haarlem d.d. 11 juni 2007 (AWB 06/49781 en 06/49778 (LJN BA 6280)), waar betrokkene een aanvraag had ingediend voor wedertoelating en had aangegeven dat zij naar Turkije was vertrokken, omdat zij tegen haar zin was uitgehuwelijkt. Het verweerschrift kende als motivering omtrent de uithuwelijking alleen de zinsnede "dat verzoekster is uitgehuwelijkt en niet terug kon keren naar Nederland ligt in de familiesfeer." De rechter oordeelde hier dat verweerder deugdelijker diende te motiveren of de reden van remigratie, in dit geval de uithuwelijking, bij de beoordeling is betrokken. Door niet op de verklaringen in te gaan is het besluit onzorgvuldig voorbereid. De rechter heeft geoordeeld in rechtsoverweging 10.2 dat de minister de reden van migratie heeft meegewogen. Nu uit het voorgaande blijkt dat de minister de reden van migratie niet op juiste wijze heeft meegewogen, heeft de rechter dan ook ten onrechte geoordeeld dat de minister de reden van migratie heeft meegewogen. Grief UI Onzorgvuldige toepassing van de factor gevolgd onderwijs De heer heeft in Nederland 7 jaar basisonderwijs gevolgd. In Marokko heeft hij 6 jaar basisonderwijs gevolgd, 2 jaar middelbaar onderwijs en 6 maanden een (voortijdig afgebroken) vakopleiding. Bovendien heeft hij in Marokko een cursus Engels gevolgd, welke gericht is op Nederland/Europa. Tenslotte heeft hij aangegeven dat hij graag in Nederland zou willen studeren. De heer heeft belangrijke jaren van het basisonderwijs in Nederland gevolgd. Hoewel de heer in Marokko iets langer onderwijs heeft gevolgd, heeft hij zich vanuit Marokko ook op Nederland/Europa gericht nu hij daar een cursus Engels heeft gevolgd en heeft aangegeven in Nederland te willen studeren. De minister stelt hierover dat "weliswaar heeft betrokkene zich tot zijn elfde jaar in Nederland kunnen wortelen, echter overwogen wordt dat betrokkene van zijn elfde tot zijn 25e jaar in Marokko heeft verbleven. (..) Dat betrokkene niet heeft kunnen aarden in Marokko en geen diploma's heeft behaald, doet hieraan niets af." Hieruit blijkt echter niet dat de minister niet heeft meegewogen dat de belangrijke jaren basisonderwijs in Nederland hebben plaats gevonden, dat het verschil in de duur van het onderwijs van de heer n Nederland en Marokko niet erg groot is en dat de heer vanuit Marokko zijn belangstelling voor Nederland/Europa wel degelijk heeft getoond door het volgen van een cursus Engels en de wens een studie in Nederland te kunnen volgen. De beschikking van de minister is dan ook op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. Ten onrechte heeft de rechter dan ook geoordeeld dat de minister zijn afweging met betrekking tot het gevolgde onderwijs voldoende heeft gemotiveerd. Grief IV Niet meewegen van de kennis van de Nederlandse taal Bij de aanvraag is aangegeven dat de heer beschikt over basale kennis van de Nederlandse taal. De minister heeft geconcludeerd dat de heer. de Nederlandse taal niet machtig is, nu de hij tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase gebruik heeft gemaakt van een tolk.
3 Stichting Derdengelden Spuistraat 10 advocaten Postbank 2240923
Spuistraat ;! 'W^ advocaten
I
Gedurende een hoorzitting is het van belang dat de vreemdeling de vragen en opmerkingen van de (medewerker van de) minister goed begrijpt. Bovendien is een hoorzitting voor de vreemdeling vaak erg (in)spannend. Ook wanneer men de Nederlandse taal wel machtig is, wordt tijdens een hoorzitting toch zekerheidshalve gebruik gemaakt van een tolk. Uit het feit dat de heer tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase gebruik heeft gemaakt van een tolk kan dan ook niet worden geconcludeerd, dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Een dergelijke aanname is onzorgvuldig. Om tot een zorgvuldige beslissing te komen had de minister op zijn minst kunnen vragen in welke mate de heer het Nederlands machtig is, bijvoorbeeld tijdens een hoorzitting. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt echter niet dat hier ook maar op enigerlei wijze naar is geïnformeerd. Ten onrechte concludeert de rechter in rechtsoverweging 10.4,dat niet is gebleken in hoeverre eiser de Nederlandse taal machtig is, zodat de minister dit in redelijkheid heeft kunnen betrekken bij de beoordeling of Nederland het meest aangewezen land is voor eiser. Grief V: Gelijkheidsbeginsel De heer Ahni heeft een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel ten aanzien van de broers (dossiernummers 0211-01-4015, 9709-29-4022 en 6320-13-8524). De leeftijd waarop de heer naar Marokko is vertrokken en weer naar Nederland is teruggekeerd, is vergelijkbaar met de situatie van de heer Ook is er in beide situaties sprake geweest van een onvrijwillig vertrek naar Marokko. De minister concludeert dat de situatie van de broers anders is dan de situatie van de heer met name omdat er tijdens hun verblijf in Marokko sprake is geweest van een continuering van hun banden met Nederland. De minister heeft aangenomen dat de heer de Nederlandse taal niet machtig is zonder na te gaan in hoeverre de heer de Nederlandse taal beheerst (zie hiervoor grief IV). De minister is daarnaast voorbij gegaan aan het feit dat de heer gedurende zijn gehele verblijf in Marokko steeds contact heeft gehad met zijn vader in Nederland. Er is dan ook gedurende die gehele periode dan ook wel degelijk een binding met Nederland geweest. In Marokko heeft hij een cursus Engels gevolgd gericht op terugkeer naar Nederland/Europa. Bovendien heeft de heer in 2001 vanuit Marokko een brief naar de koningin heeft geschreven om duidelijk te maken dat hij naar Nederland wilde terugkeren. Daarbij zij opgemerkt dat de heer in 2002 opnieuw een brief heeft gestuurd naar de Nederlandse ambassade. U vindt een kopie van het antwoord van de (Nederlandse) autoriteiten bijgevoegd. Daarnaast heeft de heer tijdens de hoorzitting aangegeven, dat hij graag in Nederland zou willen studeren. Er is dan ook wel degelijk sprake geweest van een band met Nederland gedurende het verblijf van de heer met Nederland. De situatie van de heer wel vergelijkbaar.
is weliswaar niet precies gelijk aan die van de heren
maar is
Ten onrechte oordeelt de rechter dan ook in rechtsoverweging 12 dat er geen sprake is van gelijke gevallen, aangezien de heer de Nederlandse taal niet machtig is en niet is gebleken dat de wijze waarop hij zijn opleiding en activiteiten in Marokko heeft vorm gegeven op een toekomstig verblijf in Nederland.
4 Stichting Derdengelden Spuistraat 10 advocaten Postbank 2240923
H
II
Spuistraat ù advocaten
I
GEZIEN het voorgaande verzoekt appellant uw Afdeling dit hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en zelf recht doende te beslissen dat aan de heer en verblijfsvergunning zal worden verleend. Tevens verzoekt appellant verweerder te veroordelen in de proceskosten. mr A. Duisterwinkel
Stichting Derdengelden Spuistraat 10 advocaten Postbank 2240923