Raad
vanState 200805142/1 A/2. Datum uitspraak: 11 februari 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juni 2 0 0 8 in zaak nr. 0 7 / 3 7 7 8 0 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200805142/1/V2
1.
2
11 februari 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 2 januari 2 0 0 7 heeft de minister van Justitie een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 2 0 september 2 0 0 7 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 juni 2 0 0 8 , verzonden op 6 juni 2 0 0 8 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 juli 2 0 0 8 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200805142/1 A/2
3.
3
11 februari 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w . g . Offers lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Zwemstra ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2 0 0 9 91-574. Verzonden: 11 februari 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
1
VflN DIJK VAN SCHIJNDEL ME
+3170-3549804
Rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK ingevolge artikel 8.77 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr. :
AWB 07/37780 BEPTDN
Inzake :
, eiseres, V-nummer woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. L. van Dijk, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen :
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. C. de Jongh, ambtenaar ten departement«.
I. PROCESVERLOOP 1. Eiseres, geboren op en van Nigeriaanse nationaliteit, verblijft sinds juli 2006 als vreemdeling in Nederland. Op 2 januari 2007 heef) eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet {Vw) 2000 met als doel 'gezinshereniging bij kinderen en '. Deze aanvraag is bij beschikking van 2 januari 2007 afgewezen. Eiseres heeft tegen dit besluit op dezelfde datum een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft eiseres op 2 januari 2007 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend Dit verzoek is bij uitspraak van 2 april 2007 afgewezen. Op 20 september 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2. Bij schrijven van 3 oktober 2007 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. 3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 april 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was 1er zitting aanwezig J.H. Reule, tolk in de Engelse taal.
f3i7n iRiqnOA
SI
VRN DIJK VAN SCHIJNDEL ME
+3 170-3549804
Reg.nr. AWB 07/37780 BEPTDN 11. OVERWEGINGEN 1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan. geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorslaan. 2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseresrtietbeschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mw), niet een van de vrijstellingsgronden vanartikel 17 Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 (de hardheidsclausule). 3. Eiseres stelt dal verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel 'gezinshereniging bij kinderen en , heeft gehandhaafd. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft nagelaten eiseres vrij te stellen van het mw-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Volgens eiseres heeft verweerder miskend dat sprake is van een bijzondere situatie waarin niet wordt voorzien door de regelgeving en het beleid. Met name heeft verweerder miskend dat een reguliere mw-procedure niet tot toelating tot Nederland kan leiden. Als eiseres met haar kinderen teruggaat naar Nigeria voor het aanvragen van de mw, is immers geen sprake van gezinshereniging of -vorming met een hoofdpersoon in Nederland. Bovendien is het — gelet op het feit dat de kinderen hier naar school gaan - niet wenselijk dat de kinderen terug gaan naar Nigeria, terwijl het - gelet op de leeftijd van de kinderen - ook niet mogelijk is de kinderen hier alleen achter te laten. Bovendien laat de veiligheidssituatie in Nigeria nu zodanig te wensen over dat het ook om die reden onmogelijk is om terug te gaan om een mw aan te vragen. Voorts heeft verweerder volgens eiseres miskend dat het bestreden besluit een schending oplevert van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). 4. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mw die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. als bedoeld in artikel 14 Vw 2000. afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mw. Ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 kan de minister het eerste lid van dit artikel buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn
h3170 3549804
SSZ
04 JUL 2008 13:51
VRN DIJK VAN SCHIJMDEL ME
+3170-3549804
Reg.nr. AWB 07/37780 BEPTDN oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). 5. Niet betwist is dat eiseres niet beschikt over een geldige mw en dat zij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mw-vereiste van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 op een van de gronden van artikel ! 7 Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000. Tussen partijen is in geschil of verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.71, vierde lid. Vb 2000. 6. Blijkens hoofdstuk BI/4.1.1 Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 zal van de bevoegdheid om de hardheidsclausule toe te passen slechts in zeer bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) overweegt de rechtbank dat de hier bedoelde bevoegdheid van verweerder discretionair van aard is en dat de toepassing ervan beperkt kan blijven tot uitzonderlijke gevallen die door wet- enregelgeverniet zijn voorzien {zie onder meer de uitspraak van 2 november 2005, LJN: AU5894 en de uitspraak van 5 januari 2006, LIN:AU9441). De weigering van verweerder om in een bepaald geval toepassing te geven aan de hardheidsclausule zal dan ook de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten (vergelijk de uitspraak van de ABRS van 9 december 2003, UN: AO4069). 7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat toepasselijkheid van het mw-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Geen van de door eiseres naar voren gebrachte argumenten is van zodanig gewicht dat deze moet leiden tot het oordeel dat de beslissing van verweerder niet in stand kan blijven. In dit kader stelt de rechtbank voorop dat de wetgever met het mw-vereiste heeft beoogd het algemeen belang te waarborgen dat de overheid bij haar onderzoek of de vreemdeling aan alle vereisten voor verblijfsaanvaarding voldoet, niet door diens illegale aanwezigheid alhier met alle gevolgen van dien voor een voldongen feit wordt geplaatst. Aan deze bedoeling zou wezenlijk afbreuk worden gedaan, indien vreemdelingen die er voor gekozen hebben zonder mw, doch met het oogmerk van vestiging in te reizen, van het vereiste zouden worden ontslagen op grond van de enkele stelling dat het voor hen niet mogelijk is terug te reizen. Tegen die achtergrond heeft verweerder zich terechl op het standpunt gesteld dat eiseres zich niet kan beroepen op het feit dat het onverantwoord is haar kinderen alleen in Nederland achter te laten. Dit laat immers onverlet dat eiseres haar kinderen kan meenemen naar Nigeria om daar de mvv-procedure af te wachten. Dat de kinderen hier inmiddels naar school gaan doet daaraan niet af, omdat dit een gevolg is van de keuze van eiseres om zonder mvv naar Nederland af te reizen.
-07-2008
14:55
+3170 3549804
qRx
D
i'lflQ
VflN DIJK VAN SCHIJNDEL ME
+3170-3549804
Reg.nr. AWB 07/37780 BEPTDN Ook de sidling van eiscres dat het vanwege de veiligheidssituatie in Nigeria niet verantwoord is daar de mw-procedure af te wachten kan eiseres niet baten. Verweerder heeft in dit kader terecht gewezen op de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRS van 5 januari 2006 (UN: AU9441 ), waaruit volgt dat uit het systeem van de Vw 2000 voortvloeit dat een beroep op de algemene veiligheidssituatie in een land niet aan de orde kan komen in het kader van een beroep op de hardheidsclausule. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de veiligheidssituatie in het land van herkomst desondanks een rol kan spelen bij de beoordeling van een beroep op de hardheidsclausule, maar alleen indien het standpunt daaromtrent voldoende is geconcretiseerd en onderbouwd. Naar verweerder terecht heeft overwogen, is dat hier niet het geval. Voor zover eisercs heeft betoogd dat zij moet worden vrijgesteld van het mw-vereiste omdat bij voorbaat vaststaat dal de aanvraag van een mw in Nigeria geen kans van slagen heeft, overweegt de rechtbank dat eisercs de door haar gestelde bijzondere omstandigheden in de mw-procedure naar voren kan brengen. Op voorhand is niet uitgesloten dat zulks tot de verstrekking van een mw zal leiden. Het feit dat niet vaststaat dat een m w zal worden verleend, ontslaat eisercs niet van de verplichting deze in het land van herkomst aan te vragen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de kansrijkheid van de procedure tot verkrijging van een mw in de onderhavige procedure geen rol speelt. Inzake het beroep van eiseres op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de ABRS van 9 november 2007 (LJN: BB8353), dat de tegenwerping van het mw-vereiste in een concreet geval slechts in uitzonderlijke gevallen schending van artikel 8 EVRM zal opleveren, ornaat de uit het mw-vereiste voortvloeiende verplichting om Nederland te verlaten in beginsel slechts tijdelijk van aard is. Daar komt bij dat eiseres, zoals hiervoor reeds overwogen, haar kinderen kan meenemen naar Nigeria om daar het verkrijgen van de mw af te wachten. Temeer omdat de vader van de kinderen in Nigeria verblijft, is van een dreigende ontwrichting van het gezinsleven dan ook geen sprake. In het onderhavige geval acht de rechtbank de tegenwerping van het mw-vereiste derhalve niet in strijd met artikel 8 EVRM. Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 10 IVRK, verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de ABRS van 25 januari 2006 (UN: AV0969). Uit deze uitspraak volgt dat artikel 10 IVRK, voor zover deze verdragsbepaling al een direct toepasbare norm zou inhouden, geen aanspraak in het leven roept die verder strekt dan de aanspraak op grond van artikel 8 EVRM. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent het beroep op artikel 8 EVRM is overwogen, faalt het beroep op artikel 10 IVRK daarom eveneens.
'--009
14:56
+.1170 nRdqafiA
G 4 JUL
2008
13: 52
VAN
DIJK
VAN
SCHIJNDEL
Mb
+'d 1 VU - ja-taou-r
Reg.nr. AWB 07/37780 BEPTDN
5
8. Op grond van he! vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiseres ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000, juncto artikel 3.71, eerste lid, Vb 2000, niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergunning. 9. Het beroep is derhalve ongegrond. 10. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING De rechtbank VGravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. A.L. Frenkel en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2008, in tegenwoordigheid van I. Powcll-Koleva, griffier.
RECHTSMJPPEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestu ursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij hei beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State. Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113. 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op:
04-07-2008
14:56
_ g J|]M
2008
+3170 3649804
ï*>'/,
P.011
04 JUL 2008
13:5Q
VAN DIJK VAN S C H I J N D E L
ME
+3170-3549804
Van Dijk Van Schijndel Menheere Mr P.C.M. van Schijndel
Mi L. v;n Dljk
Mw ,w M.M. r.'.eiheere
Per post en fax: 070-3651380 Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG
DUINWffi 9
2111 |T OEN H A* G
Datum Betreft Ons kenmerk Uw kenmerk E-m ail Doorkiesnr.
TillFOON (070) IM
Mw Mf P. Scholtes
3 /,
"'/
i* J4
I E L 1 U I (070) 154 91 04
V(WW.dlinadvo
4juU2008 -Staatssecretaris van Justitie LvD/13062156 102 [email protected] 070-3544995
Het in deze verschuldigde griffierecht dient ten laste van de rekening-courant van de gemachtigde te worden gebracht.
HOGER BEROEPSCHRIFT INGEVOLGE DE VREEMDELINGENWET (REGULIER)
Geeft eerbiedig te kennen: \, geboren op , van Nigeriaanse nationaliteit, wonende te , te dezer zake domicilie kiezende te Den Haag, aan de Duinweg 9 (2585 JT), ten kantore van de advocaat en procureur mr L. van Dijk, die dit hoger beroepschrift namens appellante ondertekent en indient en als gemachtigde van appellante zal optreden en die verklaar: daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door appellante: 1. Appellante stelt bij deze hoger beroep in tegen de uitspraak d.d. 3 juni 2008 (verzonden op 6 juni 2008) van de rechtbank te Den Haag, gewezen in een geschil tussen appellante en de staatssecretaris van justitie, verweerder in deze. Een kopie van de bestreden uitspraak is hierbij aangehecht (prod. 1). Appellante meent dat met de bestreden uitspraak de aanspraken van appellante niet naar behoren zijn erkend en wenst de navolgende grieven aan te voeren tegen deze uitspraak. Uiteenzetting van de fejten; Appellante woonde tot aan haar komst naar Nederland medio juli 2006 met haar Nederlandse echtgenoot en twee Nederlandse kinderen in _ (Nigeria). Haar echtgenoot is reeds jarenlang in Nigeria werkzaam voor een Zwitsers bedrijf. De echtelieden hobben elkaar in Nigeria ontmoet en hun kinderen zijn geboren in Nigeria in resp. en Hot huwelijk dateert van 20 maart 1999. In juli 20Q6 is appellante mtu haar gezinsleden naar Nednrland gekomen mot cen visum voor kort verblijf.
•h-li-wig CMCrnfsM'.l n 10 9*.*.**nv i.d i W i l l i g beftp- b*àl^<\tJ.i\
I: Don Met;.
i--. Bijl vin Sih'ii.jrl 'itftf-n-i, i irn uir*n-t'ti(nji.nbji>J dj| b£.*-|-.Ji'nnu«.tilli:iptn o«,il. L«!L«P u« 'i »*|rfrll '«I I-.-I 8* lu* CJI OMltr jflt« tt>*"»t.iii ,«H*li b Jindi.tfj;k*,n.; •.•.<«! jutviu'f v « W|i ;tw y.fcrtr.oH tUmrtir ; i jMli'rir.lf «fun mdujn finitiiii^J' «rioMi.wi «i/..i!..i,:. i n l l - t tm.ifd IJ i v mu..M .n : * n n l l . , 1 JH.K, , , , ):-.„•; .tritiunji lnl.-lii, ^,n..nr»
04-07-2008
u:53
+ ^ i 7 n oc» a o n i
I^
7
•JUNK...
P. I
04 JUL 2 0 0 8
13:50
VHM D I J K
VHM SCHUNDEL
ME
+3170-3549804
P
Ba ld 2
^^TffiBBI^^^^
~-
De gedachte om in wellicht Nederland te blijven, is opgekomen betrekkelijk kort voor aanvang van de reis van het gezin naar Nederland, welke reis aanvankelijk was gepland voor vakantiedoeleinden. Tot dan toe was er geen enkele aanleiding en interesse om naar Nederland te vertrekken. Echter een aantal omstandigheden bracht een wijziging in die plannen teweeg. Een aantal Nederlandse gezinnen besloot (mede in verband met de gewijzigde veiligheidssituatie in Nigeria) rond deze tijd de voortzetting van de opleiding van hun kinderen in Nederland te laten plaatsvinden, en appellante en haar echtgenoot werd geadviseerd om dat ook te doen, omdat (mede als gevolg van de verslechterende veiligheidssituatie) de voortzetting van het Nederlands onderwijs in Nigeria (opgezet door Shell) niet kon worden gegarandeerd. De Nederlandse school in is opgegaan in de Britse school en voortgezet Nederlands onderwijs is in Nigeria niet verder mogelijk. Naast de problemen die ontstonden in verband met de opleiding van de kinderen, ontstond er een probleem in verband met het werk van de echtgenoot. De werkgever van de echtgenoot heeft kon voor aanvang van de reis van da gezinsleden naar Nederland besloten om de organisatie in , in het noorden van Nigeria, een nieuwe impuls te geven en de echtgenoot in verband daarmee voor onbepaalde tijd naar over te plaatsen. Er is echter geen Nederlandse school in i, en achterlating van echtgenote en kinderen in Lagos zou zeer onverantwoord zijn. Daarbü speelde de verslechterende veiligheidssituatie in Nigeria een belangrijke roj. Door de oplopende spanningen in met name het oosten van Nigeria, werden door Shell en ook andere bedrijven, de gezinsleden van de ex-pats geëvacueerd, De Nederlandse Ambassade in Abuja waarschuwde regelmatig in haar nieuwsbrieven zeer attent te zijn op de veiligheid in met name de grote steden. Door een uitstekende relatie met de Nederlandse ambassade in Abuja is de echtgenoot van verzoekster van het CEP (Gvil Evacuation Plan) en de diverse fasen daarvan, goed op de hoogte. Hij is coördinator van dit plan voor de in Nigeria aanwezige Nederlanders. Het gezin wilde en kon zich niet veroorloven te wachten met het verlaten van Nigeria tot er het gevaar zich daadwerkelijk zou manifesteren en/of zij zich in een situatie zouden bevinden waarin een evacuatie van de Nederlandse kinderen en hun moeder naar Nederland noodzakelyk zou worden, maar niet meer mogelijk zou zijn. Eerst tijdens het verblijf van het gezin in Nederland is de definitieve beslissing gevallen om de kinderen in verband met de voortzetting van hun opleiding en de verslechterende veiligheidssituatie in Nigeria niet terug te laten keren naar Nigeria en daarmee was ook de noodzaak voor appellante om hier te blijven gegeven. De echtgenoot van appellante diende immers in verband met zjjn werkzaamheden terug te keren naar zijn nieuwe werkplek in (Nigeria). De kinderen konden hun opleiding hier te lande voortzetten en het was gewenst dat zij daarmee zouden aanvangen direct na de zomervakantie. Appellante zag zich voor de keuze geplaatst om naar Nigeria terug te keren om een m w aan te vragen met achterlating van de kinderen in Nederland, hetgeen onverantwoord was omdat de nog jonge kinderen dan zonder ouders in een vreemd land zouden verblyven, of om samen met de kinderen terug te keren om de uitkomst van de mw-procedure af te wachten. In die situatie was afgifte van een m w echter onmogeujk omdat alle mogelijke hoofdpersonen [d.w.z. de Nederlandse echtgenoot en de Nederlandse kinderen) in Nigeria zouden verblijven en volstrekt onduidelijk is op grond waarvan een m w zou kunnen worden verleend. Een onderzoek naar het voldoen aan de ver blij fs voorwaarden in die situatie zou dan ook negatief uitvallen. Bovendien zou in dat geval een onderbreking van de schoolopleiding van de kinderen voor onbepaalde tijd optreden hetgeen niet in het belang van de kinderen en daarmee ongewenst zou zijn. Appellante heeft daarom besloten verweerder te vragen haar een verbhjfsvergunning te verlenen met vrijstelling van het mw-vereiste, Grief 1. De rechtbank heeft miskend dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten om appellante niet vrij te stellen van het mw-vereiste. Toelichting. De situatie van appellante betreft een uitzonderlijk geval dat de wet- en regelgever niet is voorzien. Om die reden is er een bevoegdheid om met toepassing van artikel 3:71 lid 4 Vb vrij te stellen van ha: mw-vcreiste. Dat door do wet- en regelgever niet is voorzien in een geval als het onderhavige, blijkt reeds uit de omstandigheid dat het wettelijk systeem uitgaan van simaties van gezinsvorming en/of-hereniging en niet van situaties van [gedeeltelijke) gezinsverplaatsing c.q. verhuizing 7oals in dit geval.
i
04-07-2008
14:83
t l I 7r"l -iKAQaru
.2
~-r o u u c u u a
Jd:su
VRN D I J K
VRN SCHUNDEL
ME
+3170-3549804
Tijdens de in de bezwaarfase gehouden hoorzitting heeft appellante er de aandacht op gevestigd dat i.e. niet zozeer sprake is van gezinshereniging, maar van gezinsverplaatsing, maar op dit aspect van de zaak is in de beschikking op bezwaar niet voldoende, althans niet met een deugdelijke en begrijpelijke motivering ingegaan, hetgeen de rechtbank heeft miskend. Verweerder heeft op dit punt namelijk overwogen: 'Dat afgifte van een mw onmogelijk is als betrokkene met haar kinderen terugreist naar Nigeria omdat dan onduidelijk is op welke grond een mw kan worden afgegeven, is onvoldoende om betrokkene van bet mw-vereiste vrij te stellen.' Dit oordeel, dat verder op geen enkele wijze is toegelicht, is onbegrijpelijk en de motivering is onvoldoende draagkrachtig. Indien van appellante, onder verwijzing naar artikel 16 Vw, wordt verlangd dat zij beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf die overeenstemt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, moet op zijn minst duidelijk zyn dat het ook mogelijk is een dergelijk visum te verkrijgen. In het geval van eiseres is dat niet het geval, hetgeen verweerder op zichzelf niet heeft betwist, en om die reden is handhaving van het mw-vereiste overwegend onbillijk. Van de bestaande bevoegdheid om vrij te stellen van het mw-vereiste had verweerder ook gebruik moeten maken, althans had verweerder daarvan in redelijkheid niet kunnen afzien, omdat, juist omdat de regelgeving alleen voorziet in gevallen van gezinshereniging en -vorming, appellante geen mogelijkheid heeft een mw-procedure te volgen die daadwerkelijk tot afgifte van een m w zou kunnen leiden. Grief 2. Met de overweging dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat toepasselijkheid van het mw-vereiste niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard nu geen van de door appellante naar voren gebrachte argumenten van zodanig gewicht is dat deze moet leiden tot het oordeel dat de beslissing van verweerder niet in stand kan bleven, heeft de rechtbank een onjuiste maatstaf voor de beoordeling aangelegd. Toelichting. Indien de toepassing van de hardheidsclausule plaatsvindt in uitzonderlijke gevallen waarin door de wet- en regelgever niet is voorzien en waarin by afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het mw-vereiste niet kan worden gesteld, dienen alle belangen in onderlinge samenhang te worden be2ien. Door, zoals de rechtbank heeft gedaan, slechts te toetsen af ieder afzonderlijk argument op zichzelf moet leiden tot een vrijstelling, heeft geen juiste beoordeling plaatsgevonden. Denkbaar is immers dat iedere omstandigheid op zichzelf geen rechtvaardiging hoeft op te leveren voor een vrijstelling van het mw-vereiste, terwijl alle omstandigheden tezamen wel een dergelijke rechtvaardiging dienen te vormen. Grief 3. De rechtbank heeft miskend dat een beroep op de veiligheidssituatie in een land wel degelijk aan de arde kan komen in het kader van een beroep op de hardheidsclausule. Toeljçhting. Indien de toepassing van de hardheidsclausule plaatsvindt in uitzonderlijke gevallen waarin door de wet- en regelgever niet is voorzien en waarin bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid het mw-vereiste niet kan worden gesteld, dienen ook alle belangen te worden betrokken in de beoordeling, dw.z. in inbegrip van de slechte veiligheidssituatie in het land van herkomst. Het wettelijk systeem verzet zich daar niet tegen. Met de scheiding tussen asiel en regulier heeft de wetgever niet beoogd te verhinderen dat in het kader van de toepassing van artikel 3:71 lid 4 Vb omstandigheden die de situatie in het land van herkomst betreffen in de belangafweging mogen worden betrokken. Appellante heeft betoogd dat haar man, die voorheen met haar en de kinderen in woonde, de kinderen veelal met de auto naar school bracht. Dit om de kans op ontvoering van de kinderen zoveel mogelijk te voorkomen. Nu de echtgenoot naar is overgeplaatst, kan hij de kinderen niet meer naar school brengen en lopen de kinderen een reéel risico ta worden ontvoerd. Appellante heeft al oerder meegemaakt dat zij met de kinderen -zij het voor een korto tijd- is ontvoerd. Niet valt in te zien waarom dit belang niet in de beoordeling zou kunnen worden betrokken. Appellante beoogt niet om deze reden een verblijfsvergunning voor asiel te verkrijgen en deze omstandigheid zal ook niet voldoende zijn om een verblijfsvergunning asiel te verkrijgen. Verweerder heeft haar dan ook ten onrechto verwezen naar de asielprocedure om dit belang in de beoordeling te laten betrekken.
04-07-2008
14:54
+3170 3549804
p.3
04 JUL 2008 13:51
VAN DIJK VAN SCHIJNDEL ME
+3170-3549804
Blad -4-
Grief 4. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres zich niet kan beroepen op het feit dat het onverantwoord is haar kinderen alleen in Nederland achter te laten nu dit immers onverlet iaat dat zij de kinderen kan meenemen naar Nigeria en de omstandigheid dat de kinderen hier inmiddels naar school gaan een gevolg is van de keuze van eiseres om zonder m w naar Nedehand af te reizen. Toelichting. De kinderen van appellante hebben de Nederlandse nationaliteit en hebben het recht om in Nederland op groeien en onderwijs te genieten in de Nederlandse taal. Dat is in Nigeria thans niet meer mogelijk. Zy hebben er ook belang by op te groeien in een veilige omgeving en de situatie in Nederland is voor hen aanmerkelijk veiliger dan in Nigeria. De kinderen hebben er bovendien belang bij dat zij door hun ouders, althans Ln elk geval één van hen, worden verzorgd en opgevoed. Het belang van de kinderen en hun welzijn dient uitgangspunt te zijn bij het nemen van wettelijke en bestuurlijke maatregelen. De overheid heeft zich verplicht de bescherming en de zorg voor het welzijn van kinderen te verzekeren. Dit vloeit voert uit artikel 3 rVRK. De staat is ook gehouden het recht van kinderen om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd ts waarborgen (art. 7 IVRK). Gewaarborgd dient te worden dat kinderen niet tegen de wil van de ouders van hen worden gescheiden (art. 9 IVRK] en aanvragen van een kind of ouder om gezinshereniging worden met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandeld (art. 10 IVRK). Voornoemde belangen van de kinderen dienden in da te maken belangafweging te worden betrokken en hadden niet buiten de beoordeling mogen blijven met het argument dat de omstandigheid dat de kinderen hier te lande naar school gaan een gevolg is van de keuze van eiseres om zonder m w naar Nederland af te reizen. Niet alleen is het argument onjuist omdat de aanwezigheid van de kinderen geen gevolg is van de keuze van appellante om zonder m w naar Nederland te reizen, maar het resultaat is van de beslissing van beide ouders om de kinderen hier te lande hun opleiding te laten vervolgen, maar bovenal bestaan de voornoemde belangen van de kinderen geheel onafhankelijk van de verblijfplaats van de moeder en/of de vraag of de moeder met of zonder m w naar Nederland is gereisd en dienen deze -ongeacht de handelwijze van de moeder, in de beoordeling te worden betrokken. Grief 5. De rechtbank heeft miskend dat het besluit van verweerder in strijd is met het recht op bescherming van het gezinsleven, zoals dat is gewaarborgd in artikel 8 EVRM. Toelichting. De rechtbank heeft overwogen dat tegenwerping van het mw-vereiste in een concreet geval slechts in uitzonderlijke gevallen schending van artikel 8 EVRM zal opleveren omdat de uit het mw-vereiste voortvloeiende verplichting in beginsel slechts tijdelijk van aard is. De rechtbank heeft eveneens overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de kansrijkheid van de procedure tot verkrijging van de m w in de onderhavige procedure geen rol speelt. Deze overwegingen z\jn onverenigbaar, althans zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Appellante heeft betoogd dat een mw-procedure niet kansryk is en om die reden de verplichting het land te verlaten (en daarmee de scheiding van haar kinderen) niet slechts tijdelijk van aard is en daarmee een ongerechtvaardigde inbreuk van het recht op bescherming van het gezinsleven oplevert. Dit beroep kan niet worden verworpen met de overwegingen dat het verblijf buiten Nederland (in beginsel) slechts tijdelijk van aard is, zonder daarbij in te gaan op stelling dat een mw-aanvraag niet kansrijk is. Daarbij is van bijzonder belang dat, indien appellante haar kinderen daadwerkelijk mee zou nemen naar Nigeria zoals als mogelijkheid door de rechtbank is genoemd, volstrekt onduidelijk is met welk doel een m w zou dienen te worden aangevraagd. Het wettelijk kader gaat immers uit van situatie van gezinshereniging of- vorming waarby er een hoofdpersoon is in Nederland. In de door de rechtbank aangegeven situatie bevinden alle gezinsleden zich evenwel ir. Nigeria. Illustratief is in dit verband dat ook verweerder ter zitting van do rechtbank het antwoord op de vraag met welk doel een m w zou kunnen worden aangevraagd on welk toetsingskader dan zou worden gehanteerd schuldig moest blijven.
04-07-2008
14:54
+:ïi7n
IPLAQOOA
04 JUL 2008
13:51
VAN D I J K
VRN SCHIJISDEL ME
+3170-3549804
p
Blad - 5 Indien de kinderen in Nederland bleven, doet zich de situatie voor dat de nog jonge kinderen alleen in Nederland verblijven en de beide ouders in Nigeria. Dat levert een zeer uitzonderlijke situatie op en zonder meer een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 EVRM. Handhaving van het m w vereis:e is nodeloos formalistisch en het belang van de Staat bij handhaving van het mw-vereista is niet zodanig groot dat redelijkerwijs mag worden verlangd dat de belangen van appellante en haar gezinsleden daarvoor in dit geval moeten wijken. Appellante heeft overigens -ten overvloede- betoogd dat ook in dat geval do scheiding c.q. schending niet van tijdelijke aard is, nu de kinderen niet duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen van bestaan om in de kosten, zoals voor toelating van appellante is vereist. In beginsel wordt ook in dat geval niet aan de voorwaarden voor afgifte van een m w voldaan en kan niet worden gezegd dat de scheiding van tijdelijke aard is. Grief 6. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat artikel 10 IVRK geen aanspraak in het leven roept die verder strekt dan de aanspraak op grond van artikel 8 EVRM en is ten onrecht© voorbijgegaan aan het beroep dat appellante heeft gedaan op de artt. 3. 7 en 9 IVRK. Toelichting Uit artikel 10 IVRK volgt dat aanvragen van een kind of ouder om gezinshereniging met welwillendheid, menselijkheid en spoed worden behandeld, waarbij welwillendheid een vertaling vormt van het Engelse 'positive', hetgeen een positieve houding van de Staat veronderstelt in plaats van een restrictieve houding. Dit strekt derhalve verder dan de bepaling dat geen inmenging in de uitoefening van het recht op bescherming van het gezinsleven is toegestaan. Bovendien kan artikel 8 EVRM blijkens de bestreden uitspraak van de rechtbank alleen in uitzonderlijke gevallen een rol spelen omdat de verplichting om Nederland te verlaten in beginsel van tijdelijke aard is. Deze beperking geldt niet in het kader van de toepassing van de aangehaalde bepalingen van het IVRK. REDENEN waarom appellante uw afdeling vraagt het onderhavige hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden uitspraak van de rechtbank en het daaraan voorafgaande weigeringsbesluit van da staatssecretaris van justitie te vernietigen en te bepalen dat verweerder opnieuw dient te beslissen omtrent de verblijfsaanspraken van appellante en wel binnen een door uw afdeling te bepalen termyn. Tevens wordt verzocht de Staat der Nederlanden te veroordelen in de kosten van de procedure.
Ui L. van Dijk. Gemachtigde.
ru-07-on.ift
u:w
+ai7n
3Mqftni
QC'
.
5