Raad
vanState 200801059/1. Datum uitspraak: 18 april 2008
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/372 en 08/373 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 1 februari 2008 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200801059/1
1.
2
18 april 2008
Procesverloop
Bij besluit van 31 december (hierna: de staatssecretaris) (hierna: de vreemdeling) om tijd te verlenen, afgewezen.
2007 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 1 februari 2008, verzonden op 4 februari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 februari 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen,
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevalten uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200801059/1
3,
3
18 april 2 0 0 8
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w . g . Offers lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loon ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2 0 0 8 284-572. Verzonden: 18 april 2 0 0 8 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer:
AWB OS - 373 (voorlopige voorziening) AWB OS -372 (beroep) *
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2008 in de/aak \an:
geboren op van Iraanse nationaliteit, verzoeker. gemachtigde: mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder. gemachtigde: mr. C'. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Ciravenhage.
I.
Procesverloop
1.1
Verzoeker heeft op 27 november 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 31 december 2007 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 3 januari 2008 berv>ep ingesteld.
1.2
Verweerder heeft meegedeeld dat het beroep de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 3 januari 200S gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hein uit te zelten voordat de rechtbank op het heroep heeft beslist.
1.3
Verweerder heeft op 22 januari 2onx een verweerschrift ingediend.
1.4
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 januari 2ons. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.
Ovcnveyinyen
2.1
Indien legen een besluit beroep bij de reclilhunk is ingesteld, kan de voorzieningenrechtcr van de recht bank die bevoegd is in de hoofd/aak. ingevolge artikel X:M. eerste lid. Algemene wel bestuursrecht (Auh) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien on\cru ijlde >pocd. gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
zaaknummer: AWH OS 373 (voorlopige voorziening) AVVUOS 372 (beroep)
2.2
Ingevolge artikel X:S6 van de Awb heen de voorzieningenreehter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij \an oordeel is dat under onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. I> bestaat in dit ge\al aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3
Verzoeker heeft eerder op 20 maart 2006. een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 27 maart 2006 afgewezen. Hij uitspraak van 14 april 2006 heeft deze reehtbank. nevenzittingsplaats Zutphen. het beroep ongegrond verklaard en overwogen dat verweerder zieh op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker toerekenbaar ongedoeumenteerd is en dat van hel relaas geen positieve overtuigingskraeht uitgaat, waardoor verzoekers relaas ongeloofwaardig is (AWB 06/153% en 06/15394).
2.4
Vervolgens heeft verzoeker op 10 november 2006, opnieuw een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 14 november 2006 afgewezen onder verwijzing naar het eerdere besluit van 27 maart 2006 en de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 14 april 2006. Bij uitspraak van 5 december 2006 heeft de voorzien ingenrecht er van deze reehtbank en nevenzittingsplaats hel beroep ongegrond verklaard en overwogen dat verweerder de aanvraag onder verwijzing naar het eerdere besluit heeft kunnen afwijzen (AWB 06/55959, 06/55956 en 06/55955).
2.5
Naar aanleiding van de onderhavige herhaalde asielaanvraag van 27 november 2007 is verzoeker op 13 december 2007 gehoord. Uit het rapport van dat gehoor blijkt dat verzoeker een herhaalde aanvraag doet omdat hij is bekeerd tot het christendom en voorts omdat hij vanwege zijn eerdere problemen niet terug kan naar Iran.
2.6
Verweerder heeft de aanvraag van 27 november 2007 aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, Awb en deze afgewezen onder verwijzing naar de eerdere besluiten van 27 maart 2006 en 14 november 2006 op de aanvragen van 20 maart 2006 respectievelijk 10 november 2006. omdat verzoeker geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd.
2.7
Verzoeker heeft hiertegen - verkort weergegeven - het volgende aangevoerd. Verzoekers bekering lot het christendom is geloofwaardig. De omstandigheid dat verzoeker tijdens het bidden een onverklaarbaar lijn gevoel kreeg, is volgens verzoeker voldoende bewijs van zijn bekering. Verzoeker kan zich juist niet voorstellen dat de reden om te bekeren op een andere manier tot stand komt. Het is onterecht dat verweerder dit verwacht. Kennis van het geloof bestaat niet op het moment van bekering. Aan deze kennis moet men werken. In het bestreden besluit wordt hetgeen in de zienswijze wordt aangevoerd ten onrechte terzijde geschov en.
zaaknummer: AWH OX 373 (voorlopige voorziening) AWHOS 372 (beroep) 3 De \oor/ieningenrechier o\er\veegt als volgt. 2.S
Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager inge\olge artikel 4:6. eerste, lid Awh gehouden nieuw gebleken leiten of \eranderde omstandigheden ie vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vernield, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:6, tweede lid. Awh. de aam raag ufwij/en onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.9
Aan de orde is de vraag of verzoekers stelling dat hij bekeerd is tot het christendom, ongeveer een maand voor het gehoor van 13 december 2007. als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid dient te worden aangemerkt.
2.10 De voor/i eningenree ht er onderschrijft niet het standpunt van verzoeker dat de enkele stelling dat hij is bekeerd lot het christendom reeds voldoende is om de gestelde bekering aan te merken als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. Van verzoeker mag worden verwacht dat hij de bekering, die heeft plaatsgevonden in Nederland, onderbouwt door bijvoorbeeld het overleggen van een doopakte. een bewijs van inschrijving in de betreffende kerk. verklaringen of anderszins. Nu hiervan niet is gebleken kan de bekering tot hel christendom niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid. 2.11 Hetgeen verzoeker heeft verklaard in zijn gehoor en ter zitting leidt niet tot een ander oordeel. Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij een maand voor zijn bekering met vrienden naar de kerk is gegaan en dat hij binnen een tijdsbestek van drie weken na zijn eerste kennismaking met het christendom is bekeerd tot dit geloof. Nadat verzoeker bij zijn eerste kerkbezoek een dienst heeft bezocht, bij zijn tweede bezoek heeft aangegeven dat hij gedoopt wilde worden waarbij hem enkel is gevraagd of hij dat zeker wist. is verzoeker bij het derde kerkbezoek gedoopt. Verzoeker heeft aangegeven dat van zijn doop een doopbewijs bestaat. Dit is echter tot op heden, zoals hiervoor al is vastgesteld, niet overgelegd. Verzoeker heeft blijkens het gehtwr van 13 december 2007 onvoldoende juiste antwoorden gegeven op de kennisvragen over zijn geloof. Naar aanleiding van dit laatste merkt de voorzien ingenrecht er op dat juist van iemand die zich op latere leeftijd bekeert lot een ander geloof verwacht mag worden dat deze persoon een bepaalde kennis van dat geloof heeft en daarnaast dat hij duidelijk over zijn motieven voor deze bekering kan verklaren. 2.12 Concluderend is de vwrzieningenrechter \an oordeel dat de gestelde bekering tot het christendom niet kan worden aangemerkt als ccn nieuw gebleken feil o\' veranderde omstandigheid, zodat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwij/en onder verwijzing naar de eerdere afwijzende besluiten van 27 maart 2<>o6en 14 november 201)6. 2.13 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren. 2.14 Nu in de hoofdzaak wordt hcsli>t. zal de voor/ieiiingenrcchier liet verzoek om een voorlopige Miorziening afwijzen. 2.15 i r is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte prvnx^koMen.
zaaknummer: A WH OS 373 (voorlopige \oorzicning) AWHOS 372 (beroep)
3.
Beslissing De voorzicningenreehier:
3.1
\ erklaart het ben>ep ongegrond;
3.2
wijst hel verzoek om een voorlopige voorziening af. De/e uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem. voorzicningenrechter. en op 1 februari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid \an mr. 1..I. Siers, griffier.
vw>f,oj Afschrift verzonden op:
ƒ^ - ^
f£ß(
r^^l(^vfoe
9Pr*
Coli: <£#> Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113, 2500 BC *s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.
Voor eensluidend äfechrlTt Öy De grittier van de rechtbank te 'S-Grav» J » O *
10 feb 2008 1G:31
Bernard Snoeij
mr
0206279589
P- 1
mr. Bernard Snoeij advocaat & procureur Vondelstraat 11 - E 1054 GC Amsta-dam
Tel. 020 626 69 29 FBX 020 627 95 89
RAAD VAM STATE Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage
INGEKOMEN
1 0 FEB 2008 AAN: -BEHANDELD: DD:
tnzaN Utfvr
2
TT PAR:
geboren
AmsterdaniO febfuari 2008
Iraanse nat, verblijvende op de detentieboot te Rotterdam Geven eerbiedig te kennen:
, geboren en verblijvende als bovengemeld, te dezer zake woonplaats kiezende te Amsterdam aan de Weteringschans 94 (1017 XS) ten kantore van mr. B. Snoeij, advocaat en procureur, die in deze zaak bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep en het ondertekenen van dit hoger beroep; Hoger beroep wordt ingesteld tegen de afwijzende uitspraak van de rechtbank 's- Gravenhage. nevermttingsplaats Haarlem van
1 februari 2008, verzonden 4 februari
2008, waarbij het beroep tegen de beschikking van de Staatssecretaris van Justitie van 31 december 2007 ongegrond is verklaard. Een copie van de aangevallen uitspraak wordt hierbij overgelegd. Tegen genoemde uitspraak wordt de volgende grief aangevoerd. Grief Ten onrechte heeft de Voomeningenrechter in haar beslissing geoordeeld.dat de door appellant gestelde bekering tot het christendom niet kan worden aangemerkt als een nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheid, zodat de verweerde de asielaanvraag als door appeUant gedaan op grond van artikel 4 : 6 AWB heeft kunnen afwijzen.
^ e ^ a a n ^ r B l u i S j k f ^ d s r e k t n e t verder dan de deldàng van d« gesloter ber^psaGn8prBke6jk^»ds«^zE^teHnQ Stettins b e * i « f cerdengetten Snoe^Gavwni. 5 0 6 4 S 3 3 4 4 ABN AMRQ, BTWnr. 0 7 3 3 . 7 8 . 1 9 7 . 3 0 1 5 0 1 0
10-02-200B
15:40
0206279589
95*
P.001
10 feb 2008
1G:31
mr Bernard
Snoeij
0206279589
Toelichting
De Voorzieningenrechter heeft voorde beoordeling van de vraag of er door appellant aan zijn hernieuwde asielvraag een nieuw feit is ten grondslag gelegd een onjuist toetsingskader gebruikt De rechter heen ten onrechte geoordeeld dat juist van iemand die zich op latere leeftijd bekeert tot een ander geloof venvacht mag worden dat deze persoon een bepaalde kennis van dat geloof heen en daarnaast dat hij duidelijk over zijn motieven voor deze bekering kan verklaren. Appellant stelt zich op het standpunt dat de bekering tot een ander geloof gaat zoals hij dat heeft aangegeven. Immers appellant heeft verklaard dat hij, nadat hij met vrienden naar een kerk was gegaan, tijdens het bidden een onverklaarbaar fijn gevoel kreeg. Hij heeft toen het idee gekregen dat hij zich tot het christendom wilde bekeren. Ten onrechte heeft de Voorzicningenrechter het in haar overwegingen doen voorkomen als zou het zo zijn dat men eerst nadat men kennis over een ander geloof heeft gekregen, men zou willen bekeren. Appellant stelt dal bekeren tot een geloof niet is een uitkomst van een afwegingsproces, gebaseerd op eerdere verkregen informatie. Bekeren is iets dat gebeurt door een "ingeving van hoger hand" die appellant is geworden. In haar oordeel heeft de Voorzieningenrechter miskend dat een bekering op die wijze geschiedt. Na de bekering verkrijgt de bekeerde verdere kennis van het geloof. Doordat de Voorzieningenrechter een onjuist beoordelingskader heeft aangelegd, is de uitspraak waarvan hoger beroep dus onjuist. De rechtbank heeft dan ook onjuist gehandeld en de uitspraak kan daarom niet in stand blijven.
MET CONCLUSIE Om deze reden wendt appellant zich tot Uw Afdeling met het verzoek de uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank 's- Gravenhage , nevenzittingsplaats Haarlem van I februari 2008, verzonden op 4 februari 2008 te vernietigen en het eerste beroep bij de
2
10-02-2008
15:40
0206279589
95*
P.
10 feb 2008
16:31
mr B e r n a r d
Snoeij
0206279589
p. J
rechtbank gegrond te verklaren een en ander met kostcnvero orde ling als volgens art 8 : 75 AWB
bruari 2008
10-02-2008
15:40
0206279589
95*
P.003