Raad
vanState 200910023/1/V2. Datum uitspraak: 4 februari 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 december 2 0 0 9 in zaak nr. 0 9 / 6 5 3 7 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200910023/1 A/2
1.
2
4 februari 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van {hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 december 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 3 december 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2 0 1 0 in zaak nr. 2 0 0 9 0 6 8 9 3 / 1 / V 2 (www.raadvanstate.nl), geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200910023/1 /V2
3.
3
4 februari 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w . g . Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Pieters ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2 0 1 0 473. Verzonden: 4 februari 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
23/12/2009
12:08
0831206646186
HEMONY ADVOCATEN
2. DEC. 2009 16:36
P AG .
NR- 953
?. 2
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGË Nevenzrttmgsplaats 's-Herrogenboseh Sector bestuursrecht Zaaknummer: AWB 09/6537 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2009 inzake geboren op nationaliteit ïraakse, verblyvende te Winterswijk, eiseres, gemachtigde mr. F.M Hotwerda, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde drs. J.R. Toussaint Procesverloop By besluit van S februari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen. Eiserea heeft op 26 februari 2009 tegen dit beshut beroep ingesteld De zaak is behandeld op de zitting van 13 oktober 2009, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Overwegingen 1. Aan de orde is de vraag of verweerder de aanvraag van eiseres om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in redelijkheid heeft kunnen afwezen. 1 Voordat de rechtbank overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van het geschil, zal zij eerst een oordeel dienen te geven over de door eiseres opgeworpen grief dat het bestreden besluit in strijd met artikel 39 van de Vw 2000 moet warden geacht, aangezien verweerder hierin de tegenwerping van het ontbreken van documenten op andere gronden heeft gebaseerd dan in het voornemen. Verweerder had naar de mening van eiseres een nieuw
10/17
23/12/2009
12:08
0031206646186
HEMONY ADVOCATEN
2- CEC. 2009 16:36
PAG.
NR. 953
P. 3
AWB Û9/6537
voornemen moeten uitbrengen alvorens een besluit te nemen, zodat eueres hier door middel van een zienswijze op had kannen reageren. 3. De rechtbank overweegt dienaangaande at» volgt 4. Ingevolge artikel 3° van de Vw 2000, voor zover hier van belang; wordt, indien de minister voornemens J'S de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af te •wijzen, hiervan onder opgave van redenen schriftelijk mededeling aan de vreemdeling gedaan. 5. De rechtbank is van oordeel dat er geen discrepantie bestaat tussen het voornemen en het bestreden besluit, aangezien de grondslag van beide beslissingen ia dat het ontbraken van documenten wordt tegengeworpen. Verweerder heeft in het besluit slechts nadere argumenten naar voren gebracht die deze grondslag onderbouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder derhalve in het onderhavige geval de afwijzing van de aanvraag niet gebaseerd op een andere inhoudelijke grond dan die welke in het voornemen is neergelegd. De rechtbank acht dit niet in strijd met artikel 39 van de Vw 2000, omdat eiseres hierdoor geen kans wordt ontnomen om op deze afwijzingsgrond te reageren. Dit is slechts anders indien verweerder - naar aanleiding van de zienswijze - de aanvraag wil afwijzen op een andere inhoudelijks grond dan die welke in het voornemen is vervat In dat geval zal verweerder een nieuwe voorneraenprocedure dienen te volgen, zodat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, 6. Het vorenstaande brengt met zich dat deze grief niet slaagt, zodat de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het materiële geschil. 7. Ter onderbouwing van haar aanvraag en beroep heeft eiseres - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Op 1 mei 2008 ontvingen eiseres en haar echtgenoot een envelop met eenfcogderin, hetgeen door hen werd opgevat als een doodsbedreiging. De echtgenoot van eiseres is geweest in bet leger van Saddam Hussein, en veel uit dit leger zijn door gewapende milities ontvoerd en omgebracht Eiseres en haar echtgenoot hebben vervolgens afgesproken dat haar echtgenoot twee van hun dochters en hun zoon naar een tante van eiseres in een andere wijk zou brengen. Eiseres zou dan met hun twee andere dochters thuisblyven, aangezien zij dichtbij hun woning naar school gaan en omdat hun toetsperiode binnenkort zou starten. Eiseres heeft daarna alles wat te maken had met het beroep van haar echtgenoot, zoals uniformen, pasjes, onderscheidingen en helmen, verbrand. Daarbij zijn ook per ongeluk spullen verbrand die er niet bij boorden, zoals het identiteitsbewijs van eiseres. De volgende dag drong een aantal mannen met uniformen van een Speciale polm'ekracht de woning binnen. Zij zeiden haar dat ze haar echtgenoot moest bellen om te zeggen dat hij naar huis moest komen. De mannenrichttenvernielingen aan in bet huis en zeiden daarbij meerdere malen dat zij en de leden van haar gezin vandaag allemaal één voor één zouden worden vermoord. Eiseres raakte in shock nadat een van de mannen haar dochter had beetgenomen. Op een gegeven moment riep iemand van de mannen: "we moeten weg, er is een Amerikaanse patrouille, wegwezen!*1. Bij het weggaan bedreigden de mannen haar en haar gezin opnieuw. Nadat eiseres haar echtgenoot, die op dat moment bij zijn broer was, had gewaarschuwd dat hij weg moest gaan, is ze naar haar tante gegaan. Van daaruit heeft eiseres een reisagent gezocht, waarna zï) naar Nederland is gevlucht
11/17
23/12/2009 12:08
0031206646186
2, DEC. 2009 16:36
HEMONY ADVOCATEN
PAG.
NR- 953
P. 4
AWB 09/6537
8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf hetzij in verband met anderefeiten,aenrechtsgrondvoor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 3 ] van da Vw200ö. 9. Het is vaste jurisprudentie dat de vaststelling of en in hoeverre bij de beoordeling va» de asielaanvraag wordt uitgegaan van de door de vreemdeling in zijn asielrelaas naar voren gebrachte feiten tot de verantwoordelijkheid van verweerder behoort en dat die vaststelling door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst 10. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, waarin het voornemen is herhaald en ingelast, op het standpunt gesteld dat eueres geen documenten heeft overgelegd waarmee haar reisroute kan worden vastgesteld. Zo heeft zij haar reisverhaal niet onderbouwd met het gebruikte grensoveischrijdmgsbewijs, noch met enig ander al dan niet indicatief bewijs. De identiteitskaart die eiseres in haar bezit heeft gehad, heeft zij per ongeluk verbrand. Nu eisere* bij haar vertrek wist dat zij Irak verliet om elders asiel aan te vragen, had volgens verweerder van haar verwacht mogen worden dat zij alle van toepassing zijnde documenten on bescheiden zou bewaren teneinde ze ter ondersteuning van haar asielaanvraag aan de ontvangende autoriteiten te overleggen. Voorts heeft verweerder het niet aannemelijk geacht dat eiseres geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch In staat is om getailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute to geven. Van iemand die van naar Turkije en van Turkije naar Nederland is gereisd, mag worden verondersteld dat deze de reis met documenten kan staven. Nu eiseres heeft verklaard twee dagen in Turky« te hebben verbleven in een woning by een oude vrouw, mag van haar worden verwacht dat zij informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken als de locatie van de woning en de oude vrouw bij wie ze verbleef» Eiseres kan voorts geen enkel concreet detail verstrekken over de locatie waar zij in Irak in de vrachtwagen is gestapt, noch kan zij aangeven door welke landen zy met de vrachtwagen is gereisd of een beschrijving van de vrachtwagen geven. Eiseres heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat bet ontbreken van documenten die haar reisverhaal onderbouwen niet aan haaf is toeterekenen, aldus verweerder. 11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in reashjkheid aan eiseres kannen tegenwerpen> dat 2» geen documenten heeft overgelegd waarmee ze haar reisroute kan aantonen. Dat eiseres op illegale wijze is gereisd, hetgeen volgens haar een logische verklaring is voor het feit dat zij niet over vervoersbiljetten beschikt, doet aan het voorgaande niet a£ Ook hetgeen overigens m beroep door eiseres is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Derechtbankneemt hierbij in aanmerking dat het aan venvécrefcr is om te bepalen welke documenten noodzakelijk zija voor de beoordeling van de aanvraag en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 oktober 2003. JV 20Û3,552. Voorts heeft verweerder in de verklaringen van eiseres geen aanleiding hoeven zien de omstandigheid dat eiseres geen reisdocumenten heeft overgelegd, niettemin niettegentewerpen. De rechtbank wijst erop dat, indien eiseres gedetailleerde en verïfieerbate verklaringen aflegt over haar reis, zij daarmee nog niet aansemehjk beeft gemaakt dat het ontbreken vaa reisdocumenten haar niet kan worden toegerekend. Derechtbankverwijst in dh verband naar de uitspraak van de Afdeling van 10 oktober 2003, JV 2003,539. Gelet op het vorenstaande treft eiseres' stelling dat zij voldoende concrete en gedetailleerde verklaringen over haar reis heeft afgelegd en dat
12/17
:
"
23/12/2009
12:08
003120664G18S
2.ÖEC20Ö9 15:36
HEMONY ADVOCATEN
PAG-
. NR. 953
P. 5
AWB 09/6537
verweerder artikel 3 1, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 derhalve niet heeft kunnen tegenwerpen, geen doel. 12. Het vorenoverwogene leidt er ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling toe dat in het asielrelaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van derelevantebijzonderheden mogen voor komen. 13. Verweerder heeft het asielrelaas van eiseres vanwege het ontbreken van-positieve* oveTTUigmgskraate ongeloofwaardig geacht. Hiertoe heeft verweerder zich - zakelijk weergegeven - gebaseerd op het volgende. Eiseres heeft verklaard dat zij in eerste instantie dacht dat er een bom in de envelop zat, maar desondanks heeft eiseres de envelop met een stok aangeraakt en daarna opgeraapt. Dat is geen logische handeling en het feit dat zij aldus verklaard heeft, doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar relaas. Evenmin wordt aannemelijk geacht dat de onbekende militie die de echtgenoot van eiseres wilde vennoorden een kogelbrief stuurde, terwijl deze de volgende dag een inval wilde plegen in de woning van eiseres en haar echtgenoot. Eiseres' verklaring dat de kogelbrief als een waarschuwing moest worden beschouwd, is ongeloofwaardig omdat dit immers het risico meebrengt dat de echtgenoot zou vluchten. Voorts wordt het verbranden van de spalten die betrekking hadden op het beroep van eiseres' echtgenoot evenmin geloofwaardig geacht, nu de xoilitie reeds op de hoogte was van betrokkenheid van de echtgenoot van eiseres bjj het leger van Saddam Hussein. Dit was volgens eiseres immers de reden ven de komst van de militie. Dat eiseres na de vondst van de kogelbrief nog in de woning is gebleven om een en ander te regelen, wyst er bovendien niet op dat eiseres daadwerkelijk vreesde voor de militie, immers dan zou zy de echtelijke woning direct samen met haar echtgenoot en kinderen hebben verlaten. Ten slotte heeft eiseres volgens verweerder onlogische verklaringen afgelegd over de reden waarom zij niet bij baar tante kon verblijven. De verklaring dat het verblijf bij hantante te gevaarlijk voor haarzelf en de kinderen en ook voor haar tante zourijn,valt njet te rijmen met het feit dat da andere drie kinderen van eiseres thans nog altijd bij deze tante verblijven, aldus verweerder. 14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het voorgaande voidoflfläft steekhoudende argmnenten aangedragen om het asielrelaas van eiseres ongetoofWaardig'te achten. Eiseres' betoog dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd nu haar asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, treft derhalve geen doel. Hetgeen hl beroep en ter zitting omtrent de geloofwaardigheid is aangevoerd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot een andersluidende conclusie. In grote lijnen vormt dit een herhaling van hetgeen eerder is aangevoerd en daarop is verweerder m de besluitvorming voldoende gemotiveerd ingegaan. 15. Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2004/83/EG (hierna: de Definrfierichthjn), overweegt de rechtbank het volgende. 16. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat mei de toetsing zoals die in het kader van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 is verricht ook reeds aan artikel 15, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn is getoetst Een separaat beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Defininerichtlrjn kan volgens verweerder dan ook niet slagen.
13/17
_
23/12/2989
12:08
8031286646186
' 2. DEC. 2009 16:36
HEMONY ADVOCATEN
PAG.
NR. 953
P. 6
AWB 09/6537
17. Bij brief van 2S september 2009 heeft eiseres het beroep op genoemd artikel 15 aangevuld door middel van verwijzing naar het rapport van Amnesty International van 15 juni 2008, het jaarrapport van Freedom House van juli 2008, het standpunt van Vluchtelingenwerk Nederland van november 2008» het algemeen ambtsbericht inzake Irak van mei 2009 en naar de Eligibility Guidelines van de UNHCR van 27 april 2009 (hierna: de Guidelines). Volgens eiseres bliikt uit genoemde stukken dat er in Centraal-Irak, meer in het bijzonder m de provincie waaruit eiseres afkomstig is, sprake is van een binnenlands gewapend conflict Verweerder heeft volgens eiseres miskend dat de situatie in het gebied waaruit eiseres aftomstig is, kan worden omschreven als een uitzonderlijke situatie waarin de mate van geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger, die terugkeert naar het betrokken gebied, louter door zijn asnwezj gbeïd aldaar een reëel risico zou lopen. 18. De rechtbank constateert dat de documenten waarnaar door eiseres lu de brief van 28 september 2009 is verwezen, datcrervan mriret bestreden beshrit errtat dó daarin beschreven feiten es omstandigheden bovendien relevant kunnen zijn voor het thans voorliggende beshrit omtrent de verbHjfevergunaing asiel voor bepaalde djd Ingevolge het bepaalde in artikel S3, eerste lid» van de-Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van bet beroep rekening mat feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd. Van strijd met de goede procesordâ dan wel ontoelaatbare vertraging is de rechtbank niet gebleken, zotteTteftühUiauk ds inhoud van deze documenten by de beoordeling zal betrekken. 19. Ter zitting heeft dó gemachtigde van verweerder naar aanleiding van de aanvulling van bet beroep van eiseres, toegelicht dat verweerder een andere visie heeft dan de UNHCR op de veiligheidssituatie in CenraaHrak. Volgens verweerder ïs de situatie zorgwekkend en instabiel, maar niet zodanig dat gesproken test worden van een uitzonderlijke situatie als bedoett-ni artikel 15, aanhef en onder c, van de DefmMerichtlijn. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter fitting verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Reenten van de Mens (hierna: het EHRM)'VSO 20 januari 2009, JV 2009/74. in de zaak F.H. tegen Zweden^ waart» werd geoordeeld dat in frak en geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel IS, aanhef en onder c, van de Defmrtierichtüjn. 20. EVeittilï voiweeiderrsde^recatbank van ooi deel~dat op'basis van dein het aiub&berich$-> van mei 2009 en de in de Otttdermes van 27 april 2009 besohreven vvUigheJdsstasthi nietde conclusieikan worden getrokken dat er in Centraal-Irak in hei algemeen, noch in bedoelde vyf provincies in het bijzonder, sprake is van "the inost extreme cases of geheraTvioIence",, dan wel de uitóundwlïjf» sirastre waarby de mats van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapend conflict dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger (asielzoeker) die terugkeert naar dit land of naar bedoelde provincies, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëelrisicoloopt op de in artikel 15, aanhef en onder c, van de Defmitierichtlijn bedoelde ernstige bedreiging. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat, met de nadert-toeliontmg van de-^einadiUgnevm verweerder " terötthTg, vsrWè3raefà1aoen& Beeft noch in bedoelde vijf provincies in hel MjZCBdef, sprak* is van de in irtïM 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn bedoelde uitzonderlijke situatie. De rechtbank verwijst hierbij naar haar overwegingen in dit kader in aWüpntak vwrto mecj vuudige kamer van' 1) november 2009, UN: BK38!3.-Eiseres' beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, aalt derhalve.
23/12/2009
12:08
003120B646186
• 2. DEC. 2009 16:36
HEMONY ADVOCATEN
PAG.
NR. 953
P. 7
AWB 09/6537
6
21. Tot slot beeft eiseres bepleit dat het door verweerder gevoerde categoriaal beschermingsbeleid voor CentraaMrak, dat op grond van Wijzïgingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2007/9 gold van 2 april 2007 tot 22 november 200?, ten onrechte is beëindigd dan wel opnieuw moet worden ingevoerd. Ter ondersteuning van dit standpunt heen eiseres verwezen naar een tweetal notities van Vluchtelingenwerk Nederland van oktober 2008 en een brief van Amnesty International aan verweerder van 6 oktober 2008. 22. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het algemeen ambtsbericht inzake [rak van juni 2008 is gebleken dat de veiligheidssituatie in Irak, aan het verbeteren is. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat naast het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, ook Zweden geen speciaal beleid voert ten aanzien van Irak, Verweerder merkt hierbij op dat niet het beleid in alle landen van de Europese Unie wordt onderzocht De landen waarnaar is gekeken, zijn de omnageade landen en / of landen die voor wat betreft de asieïpopülatie op Nederland lijken. Gelet hierop heeft verweerder besloten het categoriale beschermingsbeleid voor CentraaHrak te beëindigen. Ter zake van het standpunt van Amnesty International heeft verweerder aangevoerd dat beëindiging van het categoriale beschcrramgsbeleid niet betekent dat de veiligheidssituatie m (delen van) CeotraaHrak niet meer zorgwekkend wordt geacht De notities van Vluchtelingenwerk Nederland van oktober 2008 en andere bronnen waarin wordt betoogd dat de veiligheidssituatie in Irak de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid niet rechtvaardigt, leiden verweerder niet tot een ander oordeel. 23. In de aanvulling van haar beroep heeft eiseres voorts bepleit dat in ieder geval in DaitstenoHff'Belgiê wel degelijk een speciaal beleid wordt gevoerd. Voorts valt volgens eiseres üiet in te zien om welke reden geen gewicht toekomt aan het feit dat in omringende landen als FfolandJolciorwegen^Spai^ ook een speciaal beleid ten aanzien van Irakezen wordt gevoerd. Dat in deze landen sprake zou zijn van oen andere^sMpopulatic wordt door verweerder niet nader onderbouwd, 24. In het verweerschrift heeft verweerder zich dienaangaande op het standpunt gesteld dat verweerder kijkt naar het beleid in landen die op Nederland lijken qua instroom en karakter van bescherming. In de praktijk betekent dit dat door verweerder met name wordt gekeken naar het beleid in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, België, Zweden en Denemarken. Duitsland kent voorts geen categoriaal beschermingsbeleid maar een soort "duJdung-beleid*. Het beJeid4n-©wtslaad4s-dan^Qk oiet^^ bescherWörgsbeleid. Ter zitting heeft de gemachtigde van éiserâ nog toegelicht dat verweerder eigen criteria heeft voor het voeren van een categoriaal beschenningsbeleid. J Verweerder volgt dan ook niet 'slaaft' het beleid van de omringende landen. 25. De rechtbank overweegt dat de tekst van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 buiten twijfel stelt dat de vraag of een asielzoeker op die grond voor toelating in aanmerking komt, moet worden beantwoord aan de hand van een beoordeling van de algemene situatie in het land van herkomst Ter zake daarvan komt verweerder een ruime beoordelingsmarge toe, waarvan de aanwending de toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien verweerder bij afweging van allo daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot een bepaalde beoordeling heeft kunnen komen. Da rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verweerder ia redehjkhetd heeft kunnen besluiten geen categoraal bescherrJimgsbeleid meer te voeren voor Centraal-Irak. Derechtbankverwijst naar haar
15/17
23/12/2309
12:08
003120664618S
HEMONY ADVOCATEN
2. DEC. 2009 16:37
PAG.
NR. 953
P. 8
AWB 09/6537
overwegingen m dit kader in de uitspraak van de-meemradigekamer vaa I I november " 2009, UN: BK3313. In genoemde uitspraak is tevens verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Afdeling van 27 juü 2009, zaaknummer 200902294/1/V2, gepubliceerd op wwwjaadvanstate.nl, door welke uitspraak de rechtbank zich mede ziet gesteund. 26. Hetgeen overigens is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeeL 27. Gezien het voorgaande komt eiseres niet in aanmerking voor toelating op een van de in artikel 29 W 2000 genoemde gronden. Het beroep is derhalve ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
IS/17
23/12/2889
12:08
883120B646186
HEMONY ADVOCATEN
•2. DEC. 2009 16:37
PAG.
H. 953
P. 9
AWB 09/6537
Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. J.MH. Rijken-Lie als rechter ta tegenwoordigheid van mr. B.C.J. Kohl als griffier eo in het openbaar uitgesproken op 2 december 2009.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen b$: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak^-^ Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20019 I / 25Ô0EA Den Haag \
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vkr weken ns verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat net beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing Afschriften verzonden;
82 DEC7009
17/17
23/12/2009
12:08
003120S64618&
HEMONY ADVOCATEN
PAG.
U. 953
- 2. DEC. 2009 16:35 Rechtbank 's-Gravenhage Nevenzittingsplaats te 's-Hertogenbosch Vreemdelingeakanier
Postadres: Pratbia 90125,5200 MA 's-HaTagenbosch
Bezoekadres 5223 BA's-Hertocenbosoh Teltow 0 7 3 - 6 20 20 20
[]AANTEKEr*EIS M PER FAX ((020) 664 61 86) Mevrouw mr. FM. Holwcrda Hemonylaan 27 1074 B J Amsterdam
Ond9fd*al Contactpersoon Doofkiesnunimerö) Faxnummer afdaling Datum Ons kanmertt
Afd, vreemdeüngenzakea xoevr A. van Oorschot 073-6202800 073-^202689 2 december 2009 proceduremnnmer 09 / 6537 BEPTDN V103 A5 0239 casusnummer
Sij bwwwoording da datum en O K tewiefk vemicldefli WS u «tflcntfl één z&ak In uw bnef betonde! en.
Uw kenmerk EijiaeeCnJ Ontferwsip
het beroep / verzoek van justitienummer: V-nummer Geachte mevrouw, Hierijij zend ik u een kopie van de uitspraak in bovenvermelde procedure. VQQT het
instellen van een rechtsmiddel verwijs ik u naar de uitspraak.
Hoogachtend,
griffier
XW003
09/17
23/12/2009
12:08
003120664G18&
HEMONY ADVOCATEN
PAG.
^+tf
i
HEMONY ADVOCATEN
Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 16113 2500 BC Den Haag
mr. A j \ . Bouwman mr. F.M. Holwcrda mr. A.H.A. Kessels mr. H.M. Mcijcrinlc mr. H. Stoppelenburg mr. W.RC. de Vriw m r T.RA. Wcicrrngï
tevens per fax: 070 - 365 13 80 Amsterdam, 23 december 2009
ADV'OCATF.N
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
Betreft: Hoger beroep vreemdelingenzaken [NDnr: 0808.07.1359 Ons kenmerk:
2 3 DEC 2009 AAM: BEHANDEL: ."'•-':
-A?:
Geachte heer. mevrouw, Hierbij zend ik u een hoger beroepschrift inzake Een afsetym pan de uitspraak waartegen het hoger beroepschrift zich richt, wordt bijgesloten. Hoc
F.M\Hi >lwcrda Bijlageri
- hoger beroepschrift - kopie aangevallen uitspraak
Hcrnonylnan 27 • ]074 DJ Amsterdam • Telefoon 020-6622931 * F « 02f)-6ß4ßI86 s.v.p. betalingen tn.v. Srichcing Derdcngcldcn Hctnnnylaan ABN-AMRO 43.69.20.903
01/17
23/12/2909
12:08
0931206646186
HEMONY ADVOCATEN
PAG.
02/17
HEMONY ADVOCATEN
mr. A A Bouwman mr. F.M. Holwcrda mr. A.H.A. Kessels mr. H.M. Mcijerink mr. H. Stoppelenburg mr. •W.P.C, de Wits mr. TRA. Wetcringj
Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Postbus 16113 2500 BC Den Haag
ADVOCATEN
tevens per fax: 070 - 365 13 80 Amsterdam, 22 december 2009
RAAD VAN STATE Betreft; Hoger beroep vreemdelingenzaken IJVDm*: 0808.07.1359 Ons kenmerk;
^
;
INGEKOMEN
2 3 DEC 2009 ZAAKNR. AAN:
Geeft te kennen:
BEHANDELD: 00:
, geboren op , van Irakese nationaliteit, die momenteel verblijft op het adres , en die in deze zaak woonplaats heeft gekozen bij Hemony Advocaten aan de Hemonylaan 27 te Amsterdam, van welk kantoor mw. mr. F.M. Holwerda bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van het hoger beroep en als zodanig zal optreden, met het recht van vervanging. Verzocht wordt om de eventueel verschuldigde griffierechten ten laste van de rekening-courant te brengen.
1. Achtergrond: Appellante komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 'sGravenhage. zittinghoudende te 's-Hertogenbosch, van 2 december 2009, verzonden op gelijke datum. Awb 09 / 6537 (productie l), in welke zaak de rechtbank het beroep gericht tegen de beschikking van 5 februari 2009 ongegrond heeft verklaard.
Hemonylaan 27 - 1074 BJ Amsterdam - Telefoon 020-6622931 • T H 020-6(546186 s.v.p, betalingen t.n.v. Stichting Dcniengelden Hemonylaan A B N - A M R O 43.69.26-903
*4R-
23/12/2399
12:08
003120B64S18S
HEMONY ADVOCATEN
2. Grieven: 2.1 Inleiding Appellante stelt dat de beschikking van 5 februari 2009 rechtens onjuist is en de rechtbank derhalve het beroep gericht tegen deze beschikking gegrond had dienen te verklaren. Appellante heeft de volgende grieven tegen de uitspraak. 2.2 Grief 1: Deze grief richt zich tegen rechtsoverweging 11 en 12 waarin de rechtbank samengevat- oordeelt dat verweerder in redelijkheid aan appellante heeft kunnen tegenwerpen dat ze geen documenten heeft overgelegd waarmee ze haar reisroute kan aantonen. De rechtbank overweegt daarbij dat het aan verweerder is om te bepalen welke documenten noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag en verwijst ter motivering naar een uitspraak van uw Afdeling van 23 oktober 2003. JV 2003, 552. De rechtbank gaat er hiermee echter ten onrechte aan voorbij dat in onderhavige zaak tussen partijen niet in geschil is dat appellante de reis op illegale wijze achter in een vrachtwagen heeft gemaakt. Appellante heeft derhalve nooit over vervoersbiljetten beschikt. Dit in tegenstelling tot de casus in voornoemde uitspraak van uw Afdeling van 23 oktober 2003 JV 2003, 552 waar de vreemdeling had verklaard per vliegtuig en trein te zijn gereisd van welke reis verondersteld mag worden dat deze we] met documenten te staven is. De rechtbank stelt in de uitspraak dan ook ten onrechte dat het gemotiveerde betoog van appellante dat zij voldoende concrete en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd over haar reis en verweerder artikel 31 lid 2 onder f Vw derhalve niet heeft kunnen tegenwerpen, geen doel treft. Appellante verwijst naar Vc C3/3.6.3 waarin is bepaald dat wanneer is vastgesteld dat op één of meer elementen op grond waarvan de beoordeling plaatsvindt (Ïdentiteit/naOonaliteit/reisroute/asielrelaas) documenten ontbreken, onderzocht wordt of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de betreffende asielzoeker is toe te rekenen. Nu verweerder in de bestreden beschikking appellante heeft tegengeworpen dat zij geen gedetailleerde, concrete en verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de gestelde reisroute en appellante hiertegen in beroep gemotiveerd gronden heeft aangevoerd, had de rechtbank dienen te beoordelen of verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat zij geen gedetailleerde, concrete en verifieerbare gegevens heeft verstrekt Nu appellante wel degelijk concrete en gedetailleerde verklaringen over haar reis heeft afgelegd en verder het ontbreken van documenten op een van de andere elementen op grond waarvan de beoordeling van de aanvraag plaatsvindt niet is tegengeworpen, had de rechtbank dienen te oordelen dat verweerder artikel 31 lid 2 onder f Vw
PAG. 0 3 / 1 7
23/12/2009
12:08
0031206646186
HEMONY ADVOCATEN
niet had kunnen tegenwerpen. Vervolgens had derhalve moeten worden geconcludeerd dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag ccn onjuist toetsingskader heeft gehanteerd daar waar verweerder heeft geëist dat er van het relaas een positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Alleen al op deze gronden had de beschikking moeten worden vernietigd door de rechtbank.
Grief 2: Deze grief richt zich tegen rechtsoverweging 14 waarin de rechtbank overweegt dat verweerder voldoende steekhoudende argumenten heeft aangedragen om bet asielrelaas van appellante ongeloofwaardig te achten. De rechtbank laat na dit oordeel te motiveren maar verwijst enkel naar de samenvatting die in rechtsoverweging 13 wordt gegeven van de bestreden beschikking. De rechtbank heeft daarmee de tegen de bestreden beschikking aangevoerde beroepsgronden geheel onbesproken gelaten. De rechtbank heeft daarmee niet voldaan aan de eis van artikel 8:77 lid 1 onder b Awb dat de uitspraak de motivering die aan bet krachtens artikel 8:70 uitgesproken dictum ten grondslag ligt vermeldt. Om deze reden dient de uitspraak van de rechtbank eveneens te worden vernietigd. Grief 3: Deze griefrichttegen rechtsoverweging 16, Allereerst stelt de rechtbank in rechtsoverweging 16 vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat met de toetsing zoals die in het kader van artikel 29 eerste lid onder b Vw is verricht, ook reeds aan artikel 15, aanhef en onder c Definiticrichtlijn (hierna: DRi) is getoetst Verweerder steh dat een separaat beroep op art. 15 aanhef en onder c DRi niet kan slagen. De rechtbank geeft hiermee echter een onvolledige samenvatting van de bestreden beschikking. De reden die verweerder vervolgens aanvoert in de beschikking voor de stelling dat het beroep van appellante op een subsidiaire beschermingsstatus niet kan slagen is namelijk; "Nu het asielrelaas van betrokkene geen positieve overtuigingskracht bezit en haar relaas niet geloofwaardig wordt geacht, is er ten aanzien van betrokkene geen sprake van een situatie zoals beschreven in de artikelen ? en JS. Het beroep van gemachtigde op voornoemde artikelen treft dan ook geen doel. " De rechtbank laat de beroepgrond die appellante tegen voornoemde overweging in de beschikking heeft ingediend namelijk dat deze stelling van verweerder faalt omdat het gegeven dat het asielrelaas op zich niet geloofwaardig wordt geacht door verweerder niets af doet aan het beroep op de subsidiaire beschermingstatus. Daarbij heeft appellante er op gewezen dat haar identiteit, nationaliteit en herkomst niet in geschil zijn en voorts door de
PAG.
04/17
23/12/2099
12:08
083128664618B
HEMONY ADVOCATEN
H+tf verweerder niet is bestreden dat er in Irak sprake is van een gewapend binnenlands conflict De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan voornoemde beroepsgrond van appellante en heeft miskend dat de beschikking op dit punt ondeugdelijk is gemotiveerd en vernietigd had moeten worden. Grief 4: Deze griefrichtzich tegen rechtsoverweging 19 en 20 van de uitspraak. Ter zitting heeft verweerder, zoals ook volgt uit rechtsoverweging 19, gesteld dat zij een andere visie heeft dan de UNHCR op de veiligheidssituatie in Centraal-ïrak. Verweerder laat echter na te motiveren op welke informatie zij haar visie dat de veiligheidssituatie in Centraal-ïrak niet zodanig is dat gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c DRi baseert. Anders dan de rechtbank overweeg* heeft verweerder haar visie niet gebaseerd op het ambtsbericht van mei 2009. De rechtbank is daarmee derhalve buiten het geschil getreden. Om deze reden kan de uitspraak niet in stand blijven. Voorts kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar standpunt dat op basis van het ambtsbericht van mei 2009 en de in de Guidelines van 27 april 2009 beschreven veiligheidssituatie, niet de conclusie kan worden getrokken dat er in Centraal Irak in het algemeen, noch in bedoelde vijf provincies in het bijzonder, sprake is van "the most extreme cases of general violence", dan wel de uitzonderlijke situatie waarbij de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapende conflict dermate boog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar dit land of naar bedoelde provincies, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op de in artikel 15c DRi bedoelde ernstige bedreiging. Immers, ook in het algemeen ambtsbericht over Irak is geconstateerd dat de veiligheidssituatie in en rond gedurende de verslagperiode nog altijd zeer ernstig was. De bevindingen komen voor wat betreft de meldingen van geweld overeen met de UNHCR Eligibility Guidelines van april 2009. Tn het ambtsbericht neemt het ministerie van Buitenlandse Zaken geen standpunt in over de vraag of zich aldaar cen uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c DRi voordoet. Uit de enkele weergave van het standpunt van de UNHCR in het ambtsbericht kan niet worden afgeleid dat Buitenlandse Zaken dat standpunt niet deelt. In verband hiermee en gezien het gezag dat aan feitenvaststelling door de UNHCR moet worden toegekend, is de niet toegelichte verwijzing naar het ambtsbericht onvoldoende als motivering van het standpunt dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie.
PAG.
85/17
23/12/2009
12:08
003120BS4618B
HEMONY ADVOCATEN
HhttV Ten aanzien van het beroep van verweerder op de EHI^t-uitspraak van F.H. tegen Zweden van 20 januari 2009 stelt appellante dat het EHRM bij het oordeel dat geen sprake was van een 'extreme case' het Addendum bij de UNHCR Eligibility Guidelines van 2007 heeft betrokken. De Guidelines van april 2009 waarop appellante zich heeft beroepen zijn derhalve van latere datum. De rechtbank heeft miskend dat verweerders standpunt dat het genoemde oordeel van het EHRM evenzeer van toepassing is op de situatie als beoordeeld door de UNHCR in de Guidelines van april 2009 zonder nadere motivering geen stand kan houden. In de Guidelines van april 2009 staat enerzijds vermeld dat er sinds het uitbrengen van het Addendum sprake is van "important improvements in the overall security situation in many parts of the country" (p. 10)7 en "overall levels of violence are lower" (p. 14), maar staat op laatstgenoemde pagina tevens vermeld dat "violence is mostly concentrated in the Centra] Govemates of alsmede dat "In march 2009, there was a remarkable increase in car and suicide bombing, which could indicate an assertion of strength by militant groups since the US announced its intentions to withdrawal! its combat troops from Iraq by August 2010". Appellante verwijst ook naar de UNHCR Guidelines pagina 13, voetnoot 8 waarin een aantal gewelddadige incidenten in worden beschreven. De rechtbank heeft miskend dat verweerder noch in de beschikking noch in het verweerschrift of ter zitting is ingegaan op de gedetailleerde feitelijke informatie over de situatie in Irak en in in het bijzonder die in Guidelines is te vinden. Verweerder heeft evenmin aangegeven op grond van welke criteria zij tot de conclusie komt dat in geen sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c DRi. De rechtbank kan dan ook niet worden gevolgd in haar oordeel dat verweerder afdoende zou hebben gemotiveerd dat er in Centraal-Irak in het algemeen noch in bedoelde vijf provincies in het bijzonder, geen sprake is van een situatie bedoeld in artikel 15c DRi. De rechthank had de beschikking dan ook moeten vernietigen nu deze is genomen in strijd met artikel 3:2 en 3:46 Awb. De rechtbank verwijst in de uitspraak naar een uitspraak van de rechtbank Den Bosch van 11 november 2009, UN: BK3813. Appellante wijst echter op een twee-tal andersluidende uitspraken van latere datum: rechtbank Amsterdam van 20 november 2009, 09/39939 en 09/39937 (predictie 2) en rechtbank Almelo 13 november 2009 Awb 09/38703 en 09/38702 (productie 3). De rechtbank heeft dan ook miskend dat het beroep van appellante op artikel 15c DRi slaagt.
23/12/2089
12:08
0031206646186
HEMONY ADVOCATEN
H+tf
-1-
Grief 5 Deze grief richt zich tegen rechtsoverweging 25 waarin de rechtbank heeft overwogen dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen categoriaal beschermingsbeleid meer te voeren in Centraal-Irak. Daarmee gaat de rechtbank voorbij aan de beroepsgronden waarin appellante gemotiveerd heeft aangevoerd dat in ons omringende landen wel een speciaal beleid ten aanzien van Irak wordt gevoerd en verweerder niet heeft onderbouwd waarom hieraan geen gewicht toekomt. Voorts heeft appellante gesteld dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de asielpopulatie in deze landen dermate verschilt van de populatie in Nederland dat geen gewicht toekomt aan het feit dat deze landen een speciaal beleid voeren. Nu de rechtbank geheel voorbij is gegaan aan deze beroepsgronden, moet de uitspraak om deze reden eveneens worden vernietigd. Grief 6: Deze grief richt zich tegen rechtsoverweging 26 en 27. Nu deze grief afhankelijk is van voorgaande grieven wordt daarnaar verwezen. Redenen waarom: Appellante uw Afdeling verzoekt om het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, en doende wat de rechtbank had behoren te doen het inleidend beroepschrift alsnog gegrond te verklaren. Amsterdaml/22 december 2009
PAG.
07/17