Raad vanState 201102231/1/V2. Datum uitspraak: 26 januari 2012
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 januari 2011 in zaak nr. 10/3809 in het geding tussen:
en de minister.
201102231/1/V2
1.
2
26 januari 2012
Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 26 januari 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat bestuit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 februari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
201102231/1/V2
3.
3
26 januari 2 0 1 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.
bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.
veroordeelt de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel t o t vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 4 3 7 , 0 0 {zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w . g . Offers lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loon ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2 0 1 2 284-657. Verzonden: 2 6 januari 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
17. Feb. 2011 11:19
Nr. 0061
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Regnr.: AWB 1Ó/3S09BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen eiserea, V-nummer
woonplaats kiezende ten kantore van haar
gemachtigde, mr. R.S. Sedajal, advocaat te Zoetcrmcer, en de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de staatssecretaris van Justitie, verweerder. I PROCESVERLOOP Eiseres heeft gesteld te zijn geboren op hebben. ZIJ verblijft als vreemdeling in Nederland.
en de Egyptische nationaliteit te
B ü besluit van 22 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiserw tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Eisere« heeft tegen dit besluit op 27 januari 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2010. Eiseres is verschenen en is bijgestaan door haar gemachtigde, Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Thissen, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Tevens waren ter zitting namens Vluchtelingenwerk Derft aanwezig M. V. Sternis en R. Jagdew. A OVERWEGINGEN 1 Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag aangevoerd dat zjj na de dood van haar opa bij haar tante en diens man is gaan wonen. Deze man heeft bij afwezigheid van haar tante eiseres proberen te verkrachten. Haar tante geloofde dit echter niet en heeft eiseres naar haar oom gebracht; die vervolgens eiseres heeft mishandeld (hij heeft o.a. hét been van eiseres gebroken en haar op straat met stokken geslagen) en getracht heeft haar te laten besnijden: Met behulp van haar oudste (ante is eiseres uit Egypte gevlucht 2 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft
17. Feb. 2011 11:20
•
Nr. 0061
P.
Regnr,; AWB 10/3809 BEPTDN
.
2
om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zjjn aanvraag is gegrond op ' omstandigheden die, hetzij op zich zeil; hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. In paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 heeft verweerder beleid neergelegd met betrekking tot genitale verminking. Ingevolge onderdeel C33.1 wordt genitale verminking door de Nederlandse overheid beschouwd als een zeer ernstige schending van de Integriteit van het menselijk lichaam. Ingevolge onderdeel C2/3.2J kan sprake zijn van een reëel risico van schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en fundamentele vrijheden (BVRM), indien een meisje In haar tand van herkomst een risico loopt op genitale verminking. Gelet hierop kan zfl op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 In aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Ingevolge onderdeel C2/3.2.3 van de Vc 2000 gelden de volgende voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid en onder b, van de Vw2O0O: a. er bestaat een risico van genitale verminking én; b. de autoriteiten van het land van herkomst kunnen of willen geen bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking én; c. er wordt geen vestigingsalternatief in het land van herkomstaanwezig geacht. Bij de beoordeling of de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden tegen genitale verminking Is het in de eerste plaats aan betrokkene ora aannemelijk te maken dat zij al dan niet genoemde bescherming kan krijgen. Betrokkene zal derhalve moeten aangeven of zij de bescherming van de autoriteiten heeft Ingeroepen en wat de reactie van de autoriteiten hierop is geweest. Indien betrokkene niet de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen, dient zij aan te geven om welke reden zij dit heeft nagelaten. Indien uit algemene informatie, zoals uit een algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, bekend Is dat de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking, wordt geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tjjd verleend, Daarbij is niet van belang of vrouwen verzoeken om dergelijke bescherming, maar of de autoriteiten bereid zijn de bescherming te verlenen, als daarom zou worden verzocht. 3 Verweerder heeft met verwijzing naar artikel 31, eerste lid, van do Vw 2000 de aanvraag afgewezen. Daartoe heeft verweerder het volgende overwogen. Met betrekking tot de poging tût verkrachting Verweerder acht de poging tot verkrachting door de echtgenoot van de tante van eiscres niet aannemelijk omdat ciseres hiervan geen aangifte heeft gedaan terwijl eisere* nadat zij naar oom Mohammed is gebracht op een later moment de mogelijkheid had om aangifte te doen en een poging tot verkrachting in Egypte strafbaar is.
17. Feb. 2011 11:20
Nr, 0061
P.
Regnr.: AWB KV3809BEPTDN 3
Met betrekking tot de gestelde 'mishandelingen Met betrekking tot de gestelde mishandelingen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat deze evenmin aannemelijk zijn omdat eiseres een brief van een Nederland« ' huisarts heeft overgelegd waaruit blijkt dat htf haar beide benen heeft onderzocht doch geen duidelijke afwijkingen heeft gezien en geen tekenen van eenfractuurzijn aangetroffen. De door eiseres overgelegde foto's van haar gezicht die haar verwondingen in .haar gezichtzouden moeten weergeven zijn te onduidelijk. Met betrekking tot de poging tot besnijdenis Verweerder acht het niet onaannemelijk dat haar oom pogingen heeft ondernomen om eiseres- te laten besnijden. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat vrouwenbesnijdenis fn Egypte strafbaar la en de Egyptische overheid hiertegen actief optreedt. Eiseres had dethabn de bescherming van de Egyptische autoriteiten moeten inroepen. De door eiseres geuite vrees dat zij bij terugkeer door haar oom zal worden vermoord benist op een vermoeden aangezien haar oom dit nooit daadwerkelijk heeft gezegd en wordt derhalve ook onaannemelijk geacht. 4 In beroep heeft eiseres - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiseres beroept zich op artikel 3 van het BVRM omdat zij bij terugkeer naar Egypte vreest voor een gedwongen besnijdenis. De bescherming van do zijde van de Egyptische autartteiten la niet. effectief. In dit verband wijst eiseres op het onderzoek van Demographic and Health Survey waaruit blijkt dat ondank een wettelijk verbod op vrouwenbesnijdenis, 91% van de gehuwde vrouwen In de leeftijdscategorie van 15 tot 49 jaar en 78W van hun dochters In de leeftijdscategorie van 11 tot 19 jaar zijn besneden. Ook beroept eiseres zich op de uitspraak Van deze rechtbank; nevenztttingsplaats Haarlem, van 9 juni 2009 ( U N ; BJ2325), de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingspiaats Utrecht, van 7 juni 2008 (AWB 07&4358) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over Benin van 2 oktober 2009 (UN; BJ9914). Het besluit Is onzorgvuldig tot stand gekomen en niet danwei onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, 5
De rechtbank overweegt het volgende.
5A De rechtbank heeft ter zitting vastgesteld dat het partijen gaat om de vraag of eiseres in aanmerking dient te komen voor een verblijâvergunnmg op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 vanwege de vrees van eiseres dat zij brj terugkeer naar Egypte besneden zal worden. De rechtbank stelt ook vast dat verweerder deze vrees niet onaannemelijk acht gelet op de eerdere mislukte pogingen van de oom van eiseres om eiseres te laten besnijden. De vraag die partijen echter verdeeld houdt is of eiseres met succes de bescherming van de Egyptische autoriteiten kan inroepen tegen genitale verminking. 52 Uit jurisprudentie van de AbRvS, onder meer de uitspraak van 1 juli 2010 ( U N : BN II 61 ) volgt dat indien en voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dût de door een vreemdeling Jn zijn asielrelaas gestelde feiten en omstandigheden met inbegrip van diens eventuele vermoedens door verweerder thans In het beleid veronderstellingen genoemd (WBV 2010/10, thans paragraaf Cl 4/11. van de Vc 2O0Û) die deel uitmaken van gebeurtenissen die volgens het asielrelaas hebben plaatsgevonden geloofwaardig worden geacht, en in zoverre als vaststaande feiten en omstandigheden moeten worden aangenomen, het vervolgens aan verweerder is om te beoordelen of deze feiten en omstandigheden kwalificeren als rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
. 17. Feb. 2011 11:21
Nr. 0061
P.
Regnr.: AWB 10/3809 BEPTDN. 4
tijd als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, In het kader van die beoordeling vindt, zoals volgt uit de uitspraak van 21 juli 2009 (LJN: BJ362J), de beoordeling plaats van de plausibiliteit van de vermoedens van die vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat Van die beoordeling maakt voorts deel uit do beantwoording van de vraag of, Indien en voor rover verweerder zich op het standpunt stelt dat de vermoedens van die vreemdeling over wat hem bij terugkeer naar het tand van herkomst te wachten staat plausibel worden geacht deze voldoende zwaarwegend zijn voor verlening van de gevraagde verblljftvcrgurtnIng. De rechter toetst deze beoordeling van verweerder vol. 5J De rechtbank overweegt dat eiseres ter zitting gedocumenteerd heaft onderbouwd dat vrouwenbesnijdenis nog steeds op grote schaal voorkomt in Egypte. Uit het door eiseres overgelegde rapport van Unicef van oktober 2010 blijkt dat volgens onderzoeksgegevens uit 2008 91% van de vrouwon In Egypte is besneden. Verweerder heeft niet gesteld dat dit percentage thans veel lager ligt, Uit dit rapport blijkt verder dat de Egyptische autoriteiten wel bescherming willen bieden maar dat voor het daadwerkelijk kunnen uitbannen van de praktijk aan vrouwenbesnijdenis brede maatschappelijke steun noodzakelijk Is. Dat is er thans niet. aldus het rapport Gelet op deze aangevoerde informatie Is het haar het oordeel van de rechtbank aan verweerder om te onderbouwen dat de Egyptische autoriteiten effectief bescherming bieden tegen vrouwenbesnijdenis. Verweerder heeft ter zitting bij gebrek aan een recent ambtsbericht een nieuwsbericht afkomstig van de website wwwJiirfflngtenpost.com van 13 augustus 2009. ingebracht waaruit blijkt dat in 2009 een man straftcchtelijk is vervolgd vanwege het besnijden van een 11-jarig meisje. Hieruit blijkt volgens verweerder dat de Egyptische autoriteiten strafrechtelijk optreden tegen vrouwenbesnijdenis op grond van een ministerieel decreet van 7 juni 2008 dat vrouwenbesnijdenis In zijn algeheeOieid verbiedt. De rechtbank overweegt dat In Egypte sinds juni 2008 een algeheel verbod op vrouwenbesnijdenis geldt. Desondanks heeft verweerder niet betwist dat voornoemde hoge percentages uit 2008 nog immer actueel zijn, In dat licht acht de rechtbank het feit dat verweerder na twee jaar gelding van het algeheel verbod slechts kan verwijzen naar één strafrechtelijke vervolging weinig geruststellend. Temeer nu het gfng om een uitzonderlijk geval, omdat het meisje na haar besnijdenis als gevolg van hevige bloedingen In een ziekenhuis moest worden opgenomen, 5.4 Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dat de ' Egyptische autoriteiten eiseres daadwerkelijk kunnen beschermen tegen vrouwenbesnijdenis. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk: heeft gemaakt dat zjj bij terugkeer naar Egypte een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling, ook al heeft eiseres voor haar vertrek uit Egypte de bescherming van de autoriteiten niet ingeroepen. Dit laatste Is immers niet relevant indien vastgesteld moet worden dat de Egyptische autoriteiten geen bescherming kunnen bieden. De rechtbank acht zich in haar oordeel gesteund door de uitspraak van de AbRS van 2 oktober 2009 (UN: BJ99I4).en de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, van 9 juli 2009 (UN: BJ2325), die overigens in hoger beroep ( U N : BK8678) op een geheel ander punt is vernietigd. 5,5 De rechtbank verklaart het beroep gegrond wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb en vernietigt het bestreden besluit
. W.Feb. 2011 11:22 11 I , V V U I
U
- *
Regnr.: AWB 10/3809 BEPTDN
5.6 De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eueres in verband mét de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 6 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 pont voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1). m
BESLISSING
De rechtbank 'a-Oravcnhage, RECHTDOENDE: verklaart het beroep gegrond; vernietig het bestreden besluit; ' draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak; veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874,- die verweerder aan eiseres dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. C.I.H. Kt mr. A Erkwi.
ns-Fockcns, in tegenwoordigheid van de griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2011,
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deza uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bcdraagtyier^weken na verzending van de uitspraak door de griffier. By het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer gricventegeo de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raid van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemde Ungenzaken, Postbusfl6113,^500 BC Den Haag (nadere informatie: WYrw,piflrivflnstate,nn. Afschrift verzoiader
? ï JAJ». 2011
17. Feb. 20
Nr. 0061
P.
Immigratie- en Naturalisatiedienst
tatriro
poeUiu930120.2500 GC.Den Haag
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 20019 2500EA'S-GHAVENHAGE
RAAD VAN STATE^ INGEKOMEN
*gfg
1 7 FEB 2011
*
2AAKHR..2rtl loS-l^» / l / j Z l , Ondirded ContutpNVOon Dooitównummefft) Oosrôrnvmmer Uwksnsneric Ondarwerp
Procesvertegenwoordiging mr. M.D. Gunster (070)7794962 17 februari 2011 0506.22.0357
AAM:
BEHANDELDE Dft
R*ff:
2 Hoger beroep Minister voo voorlopige voorziening
Hferbfj ontvangt u het hoger beroepschrift tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 26 januari 2011. verzonden op diezelfde datum, met kenmerkAWB 10/3809. De machtiging tot het Instellen van het hoger beroep is bijgevoegd. Blijkens de bestreden uitspraak fs de Minister gehouden een nieuw besluit te nemen met tnacbtnemlng van de uitspraak. Nu de Minister zich niet met deze uitspraak kan verenigen verzoek ik u bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de Minister geen nieuwe beslissing hoeft te nemen voordat uw Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Het belang van de Minister bij de gevraagde voorziening is, ongeacht de uitkomst van de procedure, gelegen In de vaststelling dat de Minister geen dwangsom verschuldigd zal worden over de periode van de behandeling van het hoger beroep. Daarnaast is het belang gelegen In het voorkomen van de situatie dat de Minister het besKsproces voortzet en met inachtneming van de uitspraak mogelijk inwilligt, indien met de gegrondverklaxing van het hoger beroep de Inwilliging weer teniet wordt gedaan. Voor zover grUSegdden verschuldigd zijn machtig tk u deze van de by u lopende rekening-courant van deimmigratie- en Naturalisatiedienst af te schrijven. Hoogachte
r pro ce s vertegenwoordiger
* 17. Feb.
2011 11:17
Nr. 0061
P. 3
RAAD VAN STATE .
INGEKOMEN
1 7 FEB 2011 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500EA'S-GRAVENHAGE
ZAAKNR.
WW BWÄNWÜfcüD:
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Va» de Minister voor Immigratie en Asiel te 's-Gravenbage, appellant gemachtigde: mr. L.J.J. Stains, ambtenaar ten départements
Tegen; de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, van 26 januari 2011 met kenmerk AWB 10/3809 Inzake; met IND-kenmerk 0506.22.0357 aan te dulden als verweerster gemachtigde: mr. T. Thlssen advocaat te (2729 DX) Zoetermeer, aan de Nteuwlandstiaat 130
iTOcesftr (fycnniii dtghg Ptn Iteg fusthus 30121.2S0QQC CootadpGrsnc mr.HJLfimskr
T«LtDT0377343H3
TWfc
17. Feb. 2011 11:17
Nr. 006t
1.
Inleiding De Minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de Minister) komt In hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 'a-Gravenhago van 26 Januari 2011, verzonden op diezelfde datum, met kenmerk ÀWB10/3809 (productie 1), in welke zaak de rechtbank het beroep tegen de beschikking van 22 januari 2010 gegrond heeft verklaard, deze beschikking heeft vernietigd, de Minister heeft opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag en de Minister in de proceskosten heeft veroordeeld.
2.
Achtergronden
2.1.
Op 12 mei 2009 heeft verweerster een aanvraag tot het venenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ais bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) Ingediend.
2.2.
BIJ besluit van 22 Januari 2010 heeft de Minister deze aanvraag afgewezen.
2.3.
Bij thans bestreden uitspraak heeft de rechtbank het daartegen door verweerster op 27 januari 2010 ingestelde beroep gegrond verklaard.
3.
Grief
3.1.
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 5.3 op pagina 4 van de bestreden uitspraak: "De rechtbank overweegt dat eueres ter zitting gedocumenteerd heeft onderbouwd dat vrouwenbesnijdenis nog steeds op grote schaal voorkomt InEgypte. UithetdooreUerejoFergelegdeiapportVanÜnicefvanokrober 2010 blijkt dat voigens onderzoeksgegevens uit 200A 91% van de vrouwen in Egypte Ja besneden, Verweerder heeft niet gesteld dat dit percentage thans ve.ef lager ligt Uit dit rapport blijkt verder dat de Egyptische autoriteiten wel bescherming willen bieden maar datvoor het daadwerkelijk kunnen uitbannen van de praktijk van vrouwenbesnijdenis brede maatschappelijke steun noodzakelijk is. Dat li er thans niet, aldus het rapport Gelet op deze aangevoerde informatie is het naai het oordeel van de rechtbank aan verweerder om te andeibouwen dat de Egyptische autoriteiten effectief beichenning bieden tegen vrouwenbesnijdenis. Verweerder heeft ter zitting bij gebrek aan »enrecentambtsberlch t een nieuwsbericht atkomsug van de website www.huffingtDnpost.coni van 13 augustus 2003 ingebracht waaruit blijkt dat in 2009 een man strafrechtelijk Is vervolgd vanwege h«t besnijden van een U -lang meisje. Hieruit blijkt volgens verweerder dat de Egyptische autoriteiten strafrechtelijk optreden tegen vrouwenbesnijdenis op grond van e en ministerieel decreet van 7 Juni 2008 dat vrouwenbesnijdenis In zijn algrhrelhrtri verbiedt Ds rechtbank overweegt dat in Egypte sinds juni 2006 een algeheel verbod op vrouwenbesnijdenis geldt Desondanks heelt verweerder niet betwist dat voornoemde hoge percentages uil 2008 nog Immer actueelrijn.in dat licht whtderechtbiiihrtfertdatTeiweerderiiatweejaajgeldbgVönhet algeheel reibod slechts kan verwijzen naar één strafrechtelijk« vervolging weinig geruststeuend. Temeer nu het ging om een uüzondeifijk geval omdat het meisje na haar besnijdenis als gevolg van hevige bloedingen in een dekenhuis moest worden opgenomen." en in rechtsoverweging 5-4 op pagina 4 van de bestreden uitspraak: "Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd dar de Egyptische autoriteiten daadwerkelijk kunnen beschamen tegen vrouwenbesnijdenis. Gelet hierop heeft verweerder mar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom eueres niet aannemelijk heeft gemaakt dar zij bij terugkeer naar Egypte een retel risico loopt op een met artikel 3 van het EVBM strijdige behandeling, ook al heeft attires voor h«ar vertrek utt Egypte de bescherming van de autoriteiten niet Ingeroepen. Dit laatste Is Immers niet relevant indien vastgesteld moet worden dat de Egyptische autodieüen geen bescherming kunnen bieden. De rechtbank acht zich In baar oorded gesteund door de uitspraak van de AoBS van 2 oktober 2009 (LJN: BJ9914) en de uitspraak van deze rechtbank,
P. 4
Nr. 0061
17. Feb. 2011 11:18
neveinfmngsplMts Haarlem, vin 3 juli 2003 (UN: BJ2325), die overigens m boger beroep (UN: BK6S78) op een geheel ander punt Is vernietigd/ 3.2.
Op de hiervoor genoemde en bestreden overwegingen van de rechtbank berust tevens rechtsoverweging 5.5. op pagina 4 alsmede rechtsoverweging 5.0 op pagina 3 van de bestreden uitspraak. Gegrondbevinding van de hiervoor geformuleerde grief tast ook de geldigheid van deze rechtsoverwegingen aan.
4.
Toelichting op de grief
4.1
Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, afgewezen indien een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag Is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij In verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het la derhalve aan de desbetreffende vreemdeling om de door hem aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden tegenover de Minister aannemelijk te maken.
4.2
Ingevolge paragraaf C2/3.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), kan een meisje, indien bij terugkeer sprake is van een reëel risico op genitale verminking, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) indien wordt voldaan aan de volgende (cumulatieve) voorwaarden: a. Er bestaat een risico van genitale verminking en b. de autoriteiten van het land van herkomst kunnen of willen geen bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking én c er wordt geen vestigingsalternatief in het land van herkomst aanwezig geacht.
4.3
Ten aanzien van de onder b genoemde voorwaarde staat in genoemde paragraaf van de Vc vermeid dat het bij de beoordeling of de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden tegen genitale verminking, het in de eerste plaats aan betrokkene is om aannemelijk te maken dat zij al dan niet genoemde bescherming kan krijgen. Betrokkene zal derhalve moeten aangeven of zij de bescherming van de autoriteiten heeft Ingeroepen en wat de reactie van de autoriteiten hierop is geweest, Indien betrokkene niet de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen, dient zij aan te geven om welke redenen zl] dit heeft nagelaten. Indien uit algemene informatie, zoals uit een ambtsbericht van de Minister van BuZa, bekend is dat de autoriteiten van het land van herkomst bescherming bieden aan personen die zich verzetten tegen een dreigende genitale verminking, wordt geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Daarbij is niet van belang of vrouwen verzoeken om dergelijke bescherming, maar of de autoriteiten bereid zijn de bescherming te verlenen, als daarom zou worden verzocht.
4.4
Uit de Jurisprudentie van Uw Afdeling volgt voorts dat, ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen, eerst dient te worden onderzocht of In het desbetreffende land In het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij wordt informatie over de algemene situatie fn een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van Internationale organisaties, betrokken. Eerst nadat die vraag bevestigend is beantwoord kan aan de orde komen de vraag of de vreemdeling aannemelijk
17. Feb. 2011 11:18
heeft gemaakt dat het vragen van bescherming vooi hem of haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien dat laatste niet aannemelijk i« gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van bescherming leiden tot de conclude dat aannemelijk Is gemaakt dat de autoriteiten niet bereid of In staat zijn bescherming te bieden. AbRS 19 Juli 2002, nr.2VQ2O2208/l,JV 200X303 AbSS 7aprit2009, nr. 2Û0804916/1, www.raadvanstat9.nl
4.5
Ten onrechte heeft de rechtbank dan ook In de bestreden uitspraak geoordeeld dat de vraag die voor ligt Is of verweerster zelve met succes bescherming van de Egyptische autoriteiten kan inroepen De rechtbank heeft hiermee miskend dat de vraag die allereerst beantwoord dient te . worden de vraag is of de Egyptische autoriteiten In het algemeen bescherming bieden tegen vrouwenbesnijdenis. Zoals in het bestreden besluit en tevens ter zitting gemotiveerd is aangegeven, blijkt uit algemene informatie (onder meer uit het door verweerster aangehaalde rapport van Unicef van oktober 2010) dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Zo Is In Egypte sinds juni 2008 bij wet een algeheel verbod uitgevaardigd op vrouwenbesnijdenis en werken de Egyptische autoriteiten mee met bewustwordingscampagnes. Tevens wordt strafrechtelijk opgetreden ter handhaving van het verbod op vrouwenbesnijdenis,, Vastgesteld moet ook worden dat het percentage vrouwen dat besneden Is thans beduidend lager Is dan voorheen het geval was. Onder deze omstandigheden had de rechtbank dan ook dienen re concluderen dat de Egyptische autoriteiten in zijn algemeenheid be6cherming bieden tegen vrouwenbesnijdenis en dat van verweerster mag worden verwacht dat zij zich tot de Egyptische autoriteiten had gewend teneinde bescherming te vragen tegen de door haar gevreesde besnijdenis. Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat de stellingvan verweerster dat de Egyptische autoriteiten In het algemeen geen bescherming bieden tegen vrouwenbesnijdenis onjuist is. DU heeft de rechtbank miskend.
4.6
De enkele omstandigheid dat de effectiviteit van de geboden bescherming; nfet op voorhand vast staat doet aan het vorenstaande niet al Immers, dit betekent niet dat geen bescherming kan worden verkregen Ten onrechte relateert de rechtbank voorts de effectiviteit van de bescherming aan het gegeven dat voor het daadwerkelijk kunnen uitbannen van de praktijk van vrouwenbesnijdenis brede maatschappelijke steun naadzakelljk is. Voor de vraag of geboden bescherming effectief Is, is deze vraag immers niet van belang. De rechtbank heeft hierbij tevens miskend dat de Informatie uit het Unicef rapport van oktober 2010 dateert van onderzoek dat is gehouden op het moment dat vrouwenbesnijdenis in Egypte nog niet strafbaar was gesteld hetgeen op zichzelf al een goede Indicatie behelst dat effectieve bescherming kan worden geboden. De rechtbank miskent verder dat de uitspraak van Uw Afdeling van 2 oktober 2009. waar zij In de bestreden uitspraak in rechtsoverweging 5.4 op pagina 4 naar verwijst, een wezenlijke andere situatie behelst dan die van verweerster en dat mitsdien niet van vergelijkbare gevallen kan worden gesproken, Immers, zoals hiervoor al uiteen I« gezet, is in Egypte, anders dan in Benin, op het vlak van vrouwenbesnijdenis sinds Juni 2008 Juist wel een positieve ontwikkeling gaande. Dit alles heeft de rechtbank miskend.
4.7
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat van verweerster niet gevergd kan worden dat zij de bescherming van de autoriteiten In haar land van herkomst inroept
3
Feb. 2011 11:19
P. 7
Nr. 0061
Conclusie De Minister concludeert tot gegrondvetklariag van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrondvBrkkrfng van het door verweerders tegen de besluiten van 8 april 2010 Ingestelde beroepen.
's-Gravenhage, 17 februari 2010
genwoordiger finisterie voorImmigratie en Asiel Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging postbus 30120,2500 GC Den Haag tekfoon (070) 779-4962 telefax (070) 779-5506
4
Postadres: Postbus 75718.1 Hfl ZTSchiphol
|nfD|rjn 09 00-1234561
(EUR 0,10 pjn.) (werkdagen van 9.00 tot 17.00) Fax [020) 8897698
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL Kenmerk Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): 0709.27.0058 V-nummer:
Beschikking 1.
Onderwerp van de beschikking
Deze beschikking heeft betrekking op de aanvraag tot het verlenen van een verbhjfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, die op 16 oktober 2011 is ingediend door geboren op nationaliteit Iraakse, verder aangeduid als 'betrokkene'. 2.
Besluit
De aanvraag van betrokkene tot het verlenen van een verblijfsvergunning'asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (verder te noemen: verbUjfevergurming asiel) wordt afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vreemdelingenwet. De redenen die ten grondslag liggen aan dit besluit worden weergegeven in paragraaf 4 van deze beschikking. 3.
Ontstaan en verloop van liL-yrocedurc
Betrokkene heeft op 27 september 2007 een aanvraag tot het verlenen van een - verbhjfsvergAinning asieLvootbepaalde_tijd in_de.züi_van.artikel 28jvan_de_ __ Vreemdelingenwet ingediend. Bij beschikking van 30 januari 2008 is betrokkene met ingang van 27 september 2007 voornoemde vergunning verleend. Op 28 januari 2010 is een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel kenbaar gemaakt. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hierop schriftelijk naar voren te brengen. Hij heeft van deze gelegenheid bij brief van 19 maart 2010 gebruik gemaakt. Op 26 april 2010 is betrokkene tevens in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord en zijn zienswijze toe te lichten. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt. Bij besluit van 17 augustus 2010 is de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vervolgens ingetrokken. Hiertegen heeft betrokkene op 14 september 2010 beroep ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, is het beroep gegrond verklaard maar is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Dat is gebeurd op 2 februari 2011. Op 6 oktober 2011 heeft de politie van regionaal politiekorps Haaglanden betrokkene op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet in bewaring gesteld. Thans verblijft betrokkene in het Detentiecentrüm te Rotterdam. Op 16 oktober 2011 heeft betrokkene te Schiphol een aanvraag tot verlening vaneen verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd ingediend. Op dezelfde datum is de maatregel
van bewaring omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet. Op 18 oktober 2011 heeft een gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden plaatsgevonden met behulp van een tolk in de Arabisch (Irakees) taal. Betrokkene is in de gelegenheid gesteld het rapport van het gehoor te bespreken met een rechtshulpverlener en om schriftelijk wijzigingen en/of aanvullingen op de inhoud van het rapport van het gehoor aan te leveren. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. De schriftelijke reactie van mr Te Braake is bij de beoordeling van de aanvraag in aanmerking genomen. Op 20 oktober 2011 is een voornemen tot afwijzen van de aanvraag kenbaar gemaakt Betrokkene is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze op het aan hem uitgereikte voornemen schriftelijk naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is eveneens gebruikgemaakt. De op 21 oktober 2011 ontvangen zienswijze is bij de beoordeling van bovenvermelde aanvraag in aanmerking genomen. De inhoud van het dossier is betrokken bij de besluitvorming. 4.
Motivering van de beslissing
Hetgeen namens of door betrokkene in de zienswijze is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel dan verwoord in het voornemen, waarin gemotiveerd is ingegaan op de van belang zijnde aspecten van de zaak. De overwegingen uit het voornemen worden overgenomen en dienen hier als ingelast te worden beschouwd. Ter aanvulling daarop en naar aanleiding van de zienswijze wordt nog het volgende overwogen. In de zienswijze is eerst betoogd dat artikel 31, tweede lid onder f, ten onrechte is tegengeworpen. Betrokkene heeft een origineel van zijn identiteitskaart overgelegd. Uit de minuut blijkt dat hij wordt gevolgd in zijn stelling dat hij zijn paspoort en tickets aan de reisagent moest afstaan. Er mag van worden uitgegaan dat dit standpunt gehandhaafd blijft. Ten onrechte is hem tegengeworpen dat hij niet heeft kunnen verklaren door welke landen hij is gereisd. Het was voor hem niet van belang te spreken over de landen die de vrachtwegen passeerde. Als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd hetgeen in de zienswijze van mr Van Dijk op 19 maart 2010 naar voren is gebracht. Verder is duur de gemachtigde geschreven d;tf betrokkene geim Turks sn ree]; :<: ; •}:>.•• hij'maar kort in het appartement in Istanboel heeft verbleven. Dat hij het adres niet weet kan hem niet worden tegengeworpen. Ten aanzien hiervan wordt verwezen naar het voornemen en de uitspraak van de 'rechtbank"T-Gfavénhage/nevenzittingsplaats Groningen van 2 februari-20H,-meeF-in-het bijzonder hetgeen is overwogen aangaande het overleggen van documenten. Betrokkene heeft verwijtbaar geen reisdocumenten overgelegd en daarbij is niet gebleken dat er sprake is geweest van dwang van de zijde van de reisagent. Tijdens onderhavige aanvraag is geen nieuwe of aanvullende informatie ingebracht die hierop een ander licht werpt Ook zijn door betrokkene niet alsnog andere indicatieve bewijzen van de reis overgelegd. Betrokkene heeft via de zienswijze vervolgens laten weten dat hij van mening is dat er van zijn relaas wel positieve overtuigingskracht uitgaat. Hij denkt dat hij op 13 maart 2007 is aangehouden omdat hij soenniet is. Bovendien draagt hij de stamnaam die allen soenniet zijn en steun hebben gegeven aan Saddam Hoessein. In dit verband zijn door de gemachtigde nog bijlagen overgelegd waaruit blijkt dat de stam tot de belangrijkste supporters van het regime van Saddam Hussein behoren. Ook blijkt volgens de gemachtigde dat algemeen bekend is dat de stam soenniet is. Dit bevestigt volgens hem het relaas van betrokkene. Geloofwaardig moet worden geacht dat hij op 13 maart 2007 is meegenomen naar het politiebureau. Ook in dit verband wordt verwezen naar het voornemen en de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen. De aanhouding op 13 maart 2007 is geloofwaardig geacht. De gestelde detentie en mishandeling niet
omdat daar positieve overtuigingskracht ontbrak. De met de zienswijze overgelegde informatie geeft geen aanleiding dit oordeel te herzien. Wat betreft de stelling in de zienswijze dat de bekladding van het huis en de beschieting geloofwaardig moeten worden geacht, wordt opgemerkt dat deze gebeurtenissen reeds in het vorige besluit zijn gevolgd. Verwezen wordt hiertoe naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen. Dan is door de gemachtigde opgemerkt dat zijn cliënt van mening is dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van bedreigingen jegens zijn familie, voorafgaande aan het vertrek. Ook ten aanzien hiervan wordt verwezen naar de rechterlijke uitspraak van 2 februari 2011, waarin is vastgelegd welke gebeurtenissen, veronderstellingen en vrees wel en niet geloofwaardig zijn bevonden. Door betrokkene zijn in onderhavige procedure twee documenten overgelegd. Het gaat om originelen van documenten die eerder in kopie waren overgelegd. Ze betreffen de ontvoering van de vader en de toestemming tot liquidatie van personen, waaronder betrokkene. De vertaling was reeds eerder overgelegd, zo staat in de zienswijze. Overwogen wordt dat deze documenten onvoldoende aanleiding vormen om het eerdere relaas van betrokkene alsnog geloofwaardig te achten. Ook de gestelde ontvoering van de vader op 1 september 2010 mist positieve overtuigingskracht, zoals in het voornemen is gemotiveerd. De aangifte van deze ontvoering is vervolgens ook onvoldoende om het gestelde alsnog aannemelijk te achten. Hierbij is in aanmerking genomen dat het document is gedateerd op 10 maart 2011. Dat eerst op die datum aangifte is gedaan van een ontvoering in september 2010 wordt niet aannemelijk geacht. Dat de aanvankelijke aangifte door de stam is verstopt, zoals in de correcties en aanvullingen is gesteld, mist positieve overtuigingskracht. Wat betreft het document van de stam, wordt overwogen dat dit is gedateerd op 12 juni 2008. Niet valt in te zien waarom dit niet eerder door betrokkene is overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag. Ook is de huidige herkomst van het document niet duidelijk naar voren gekomen. Wat hier ook van zij, overwogen wordt dat dit tekstdocument geen serieuze aanwijzing is dat betrokkene en zijn familie geliquideerd zullen worden. Hiertoe wordt ook verwezen naar de rechterlijke uitspraak van 2 februari 2011 en het voornemen van 20 oktober 2011. Dat met het overleggen van de originelen en de algemene informatie, thans wel positieve overtuigingskracht van hütriiians uitgaat, zoals ds gemachtigd« beweert, wordt niet gevolgd. _DanJsgeschreven dat niet is getoetst aan het meest recente ambtsbericht van oktober 2010. ~ ~ Overwogen wordt hier dat bij de beoordeling wel degelijk het meest recente ambtsbericht alsmede andere beschikbare informatie over Irak is betrokken. Geconcludeerd is echter dat, de eerder genoemde rechterlijke uitspraak in ogenschouw nemende, betrokkene nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging in zijn land. Ook is door de gemachtigde aangegeven dat in het voornemen onvoldoende is ingegaan op het sektarisch geweld. De gemachtigde heeft in dit verband zelf verwezen naar de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 februari 2011. volgens hem dient tevens te worden beoordeeld wat betrokkene thans heeft verklaard. En de bewijsstukken die hij heeft overgelegd alsmede de brief van Vluchtelingenwerk van 19 oktober 2011 met bijlagen. In reactie hierop wordt overwogen dat het hele dossier bij de besluitvorming is betrokken. Inclusief de rechterlijke uitspraak en inclusief de correcties en aanvullingen en later de zienswijze met bijlagen. Niet gebleken is echter dat betrokkene, in afwijking van het eerdere rechterlijke oordeel, thans wel serieus te vrezen heeft voor sektarisch geweld. Verder is aangegeven dat betrokkene afkomstig is uit blijkt dat de veiligheidssituatie daar instabiel is.
"•
. Uit het Ambtsbericht ? .):: '-
Herhaald wordt hier dat de informatie uit het Ambtsbericht bij het besluit is betrokken. De situatie is echter niet zo dat betrokkene bij terugkeer naar Bagdad een reëel risico loopt op schending van 3 EVRM, louter door zijn aanwezigheid aldaar. Verwezen wordt hiertoe ook naar de rechterlijke uitspraak en naar het voornemen. Dat er aanwijzingen zijn dat de situatie is verslechterd, zoals uit de bijlagen van Vluchtelingenwerk naar voren zou komen, is vooralsnog onvoldoende om zo' n risico wel aan te nemen. Wat betreft de stelling dat er reden is om een categoriaal beschermingsbeleid te voeren wordt verwezen naar de rechterlijke uitspraak van februari 2011. Door de gemachtigde zijn geen aanvullende argumenten ingebracht om dit anders te zien. 5.
Rechtsgevolgen van deze beschikking
Dit besluit heeft de rechtsgevolgen als opgesomd in artikel 45 van de Vreemdelingenwet 2000. Dit houdt onder meer in dat betrokkene na bekendmaking van de beschikking niet langer rechtmatig in Nederland verblijft. Dit besluit wordt tevens aangemerkt als terugkeert)esluit in de zin van Richtlijn 2008/115/EG. Op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 wordt de vertrektermijn in het kader van het belang van de voortzetting van de uitzetting verkort tot 0 dagen. Dit betekent dat betrokkene Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Uit artikel 82 van de Vreemdelingenwet 2000 volgt dat indien betrokkene beroep instelt tegen dit besluit, de hier genoemde rechtsgevolgen niet worden opgeschort. 6.
Rechtsmiddelen
Tegen deze beschikking, welke tevens wordt aangemerkt als terugkeerbesluit, kan een beroepschrift worden ingediend. Daartoe dient betrokkene, of diens wettelijk vertegenwoordiger, bijzonder gemachtigde of advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gemachtigd, een aan de Vreemdelingenkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage gericht beroepschrift in te dienen. Daarbij is aan te bevelen dat een afschrift van de beschikking wordt overgelegd. Het beroepschrift moet schriftelijk worden ingediend binnen één week na de dag waarop de beschikking bekend is gemaakt. Ingevolge artikel 6:9 van de Algemene wét bestuursrecht is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen, of indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan één week na afloop vanderémiijriisöntvangenT— — — _ Het indienen van een beroepschrift heeft niet het gevolg dat de rechtsgevolgen van dit besluit worden opgeschort. De behandeling van het beroepschrift mag betrokkene dan ook niet in Nederland afwachten. Betrokkene kan de Vreemdelingenkamer van de Rechtbank 's-Gravenhage verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waarbij wordt bepaald dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist. Dit verzoek moet worden ingediend binnen 24 uur nadat deze beschikking bekend is gemaakt. In de Vreemdelingencirculaire 2000, hoofdstuk C22/5 jo Bl/10.6.4 is beschreven onder welke omstandigheden een verzoek om een voorlopige voorziening tot gevolg heeft dat geen gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot uitzetting, totdat op dat verzoek is beslist. Indien betrokkene tijdig een verzoek om een voorlopige voorziening indient, mag de behandeling daarvan in beginsel wel in Nederland worden afgewacht. Beroepschriften en verzoeken om een voorlopige voorziening dienen te worden . gezonden naar
Centraal Iiîschrijfbureau Vreemdelingenzaken (CIV) Postbus 1601 2003 BR Haarlem Faxnummer 023-512 67 36 (bewaringszaken en AA-procedures) Faxnummer 023 - 512 66 01 (voorlopige voorziening en beroep) Verzocht wordt gebruik te maken van het aangehechte informatieblad voor de rechtbank. Zodra het CIV een procedure aan een rechtbank heeft toebedeeld, verzendt de desbetreffende rechtbank een ontvangstbevestiging. Eerst nadat de behandelende rechtbank de ontvangst van het beroepschrift heeft bevestigd, kunt u de op de procedure betrekking hebbende stukken indienen. Verzocht wordt de op de procedure betrekking hebbende stukken niet aan het CIV te sturen. Het is ook mogelijk om digitaal beroep in te stellen via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet de indiener wel beschikken over een digitale handtekening (DigtD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden. Schiphol, 22 oktober 2011 DCfainister voor Immigranten Asiel, /Voor deze, yy £__^Trtóerkhovei Medewerker