Raad
vanState 201106928/1/V1. Datum uitspraak: 19 oktober 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: mede voor haar minderjarig kind, appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 3 0 mei 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 3 8 6 5 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
201106928/1/V1
1.
2
19 oktober 2011
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 mei 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 juni 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201106928/1/V1
3.
3
19 oktober 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.J.H. Cassé, ambtenaar van staat.
w.g. Verheij lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Casse ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2011 32-688. Verzonden: 19 oktober 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
+31204895527
, Bruins S Partners Advoc
16:09:07
23-06-2011
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 10 / 38653 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 mei 2011 in de zaak van: geboren op eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarig kind: geboren op gemachtigde: mr. D.G. Metselaar, advocaat te Amsterdam, tegen: de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.P. Schelfaut, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te *s-Gravenhage. 1.
Procesverloop
1.1
Eiseres heeft op 6 november 2009 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 11 oktober 2010 afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 maart 2011. Eiseres is verschenen en is bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.
Overwegingen
2.1
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd, Eiseres werkte in de huishouding voor een Servische man, en werd door hem verkracht. Daama wilde zij niet meer voor hem werken. Hij kwam echter telkens naar haar toe waarbij eiseres wederom werd verkracht onder ogen van haar zoon en zij en haar zoon werden geslagen. Eiseres heeft diverse malen hulp gezocht bij de politie en rechtbank maar zij deden niets voor eiseres. Eiseres is bij een vriendin ondergedoken waar hij haar eveneens wist te vinden. Toen zij bij een andere vriendin verbleef in
Uli
+31204895527
. Bruins & Partners Advoc
ib:uy;iD
O I £3
^a-uo-^ui i
zaaknummer: AWB 10/38653 2
hoorde zij dat hij haar vriendin in nog regelmatig lastigviel om te vragen waar zij verbleef. Hierop heeft zij besloten te vluchten. Hij heeft gedreigd haar te doden als hij haar vindt en zij vreest bij terugkeer voor haar leven. 2.2
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. De door eiseres gestelde gebeurtenissen worden gevolgd. De discriminatoire behandeling van eiseres en haar zoon past weliswaar binnen het algemene beeld van de positie van (Hongaarse) Roma in Servië, maar niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren en haar leven daardoor onhoudbaar werd. De incidenten duiden op een willekeurige daad van de zijde van een medeburger, die niet op aanwijzing of in opdracht van de facto de autoriteiten heeft plaatsgevonden. Van eiseres kan worden verwacht dat zij de bescherming van de hogere autoriteiten van Servië inroept en niet wordt gevolgd dat zij zich niet naar elders binnen hun land van herkomst kan begeven. Niet geoordeeld kan worden dat eiseres en haar minderjarige zoon op grond van hun medische situatie bij terugkeer het risico op een met artikel 3 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling lopen. Eiseres en haar minderjarige zoon komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.3
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat zij in Servië slachtoffer is geworden van substantiële discriminatie, hetgeen een dusdanige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleverde, dat het voor haar onmogelijk werd om in Servië op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Uit landeninformatie blijkt dat deze discriminatie plaatsvindt door medeburgers en door de overheid. Zij heeft hiertoe onder meer verwezen naar het Country Report on Human Rights practises 2009 US Department of State van 11 maart 2010 (hierna: het Country Report) en het rapport van de Commission Staff Working Document Serbia 2009 "Progress Report accompanying in the communication from the commission to the European Parliament and the CounciF van 14 oktober 2009 (hierna: het Working Document).
2.4
Volgens paragraaf C2/2.5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc), voor zover thans van belang, kan discriminatie door de autoriteiten en/of door medeburgers onder omstandigheden als daad van vervolging worden aangemerkt. Hiervan is sprake indien de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Een asielzoeker wordt als verdragsvluchteling aangemerkt, indien hij aannemelijk maakt dat discriminatie voor hem persoonlijk heeft geleid tot ernstige beperkingen in zijn bestaan én aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.
2.5
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de beroepsgrond niet. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat uit de verklaringen van eiseres niet gebleken is dat zij dusdanig in haar bestaansmogelijkheden is beperkt, dat het voor haar onmogelijk was om in Servië op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Uit de verklaringen van eiseres komt immers naar voren dat zij onderwijs heeft genoten, werk heeft gehad en onderdak had. Daarnaast had zij toegang tot de medische voorzieningen in Servië. Het beroep van eiseres op de landeninformatie heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven leiden. Deze rapporten zien op de algemene situatie van Roma in Servië en niet op de situatie van eiseres persoonlijk. Alhoewel de genoemde rapporten
+ 31204B95527
. Bruins & Partners Advoc
16:11:21
9/23
23-06-2011
zaaknummer: AWB 10/38653 3
een beschrijving geven van de achterstelling van de Roma-bevolking binnen Europa en Servië op het gebied van scholing, huisvesting en gezondheidszorg, alsmede de discriminatie die deze groep kan ondervinden, is hieruit ook niet gebleken dat de situatie van Roma-bevolking in Servië dusdanig is, dat sprake is van structurele discriminatie. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Servië van 26 juni 2008 (verder: het ambtsbericht) spreekt van een nationale strategie van de regering die ziet op de geleidelijke verbetering van de Roma in Servië op vrijwel alle gebieden. 2.6
Gelet op voornoemd beleid en r.o. 2.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 december 2010 (UN: B08949) heeft verweerder zich reeds hierom terecht op het standpunt gesteld dat ei seres niet als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt en derhalve niet voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in aanmerking komt. In verband hiermee behoeft de beroepsgrond gericht tegen de standpunten van verweerder, dat eiseres de bescherming van de autoriteiten kan inroepen en zich kan hervestigen, op dit punt, geen bespreking meer.
2.7
In het kader van het beroep op de b-grond van artikel 29 van de Vw heeft eiseres aangevoerd dat de overheid geen bescherming kan bieden tegen discriminatie, aanvallen en geweld door burgers gericht tegen eiseres vanwege haar Roma-afkomst. Zij heeft reeds een onmenselijke behandeling aan den lijve ondervonden, waartegen zij geen bescherming kan krijgen door de (hogere) autoriteiten. Het standpunt van verweerder in het besluit, dat in Servië tal van instanties actief zijn die opkomen voor de rechten van minderheden, gaat niet op. Deze instanties functioneren niet en bieden geen (individuele) bescherming. Dit blijkt volgens eiseres uit de landeninformatie overgelegd bij de zienswijze. Uit het Country Report blijkt dat op grote schaal corruptie plaatsvindt. Gelet op hetgeen bekend is over Servië, heeft zij bij terugkeer te vrezen voor een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM, aldus eiseres.
2.8
Verweerder heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat eiseres bescherming kan inroepen. In Servië zijn tal van instanties actief die opkomen voor de rechten van minderheden. Verweerder heeft gewezen op het Constitutionele Hof, de Nationale ombudsman, de provinciale ombudsman, de gemeentelijke ombudsmannen, nietgouvernementele organisaties, internationale organisaties, zoals Unicef en de hogere dan de lokale autoriteiten. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (hogere) Servische autoriteiten en/of andere organisaties haar geen bescherming kunnen of willen bieden.
2.9
Hoewel uit de informatie die eiseres heeft overgelegd blijkt dat nog niet altijd (voldoende) gevolg wordt gegeven aan de aanbevolen maatregelen door de ombudsman, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat de autoriteiten in Servie in het algemeen niet in staat of bereid zijn bescherming te bieden. De - niet met stukken onderbouwde - stelling van eiseres dat ook de overige in het besluit genoemde instanties niet in de individuele zaak van eiseres bescherming kunnen bieden, volgt de rechtbank niet. Hiertoe verwijst de rechtbank net als verweerder naar pagina 20 van het ambtsbericht, waar staat dat het Constitutionele Hof toeziet op bescherming en naleving van de mensenrechten, de rechten van minderheden en van vrijheden. Voorts staat vermeld dat personen wier mensenrechten worden geschonden of ontkend, die
+ 31204895527
• Bruins & Partners Aavoc
zaaknummer: AWB 10/38653 4
door de grondwet worden gegarandeerd, recht hebben op juridische bescherming en dat burgers het recht hebben zich te wenden tot internationale instellingen om verhaal te halen over schending van hun grondwettelijke rechten en vrijheden. Op deze pagina staat verder vermeld dat in heel Servië talrijke niet-gouvernementele organisaties actief zijn, die rechtshulp bieden aan personen wier mensenrechten (zouden) zijn geschonden. Dat eiseres naar haar zeggen zich tevergeefs tot de plaatselijke politie en de rechtbank heeft gewend om aangifte te doen danwei een klacht in te dienen, laat onverlet dat zij, nu zij nimmer hiertoe een poging heeft ondernomen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de (hogere) Servische autoriteiten en/of andere organisaties haar geen bescherming kunnen of willen bieden. Nu niet is gebleken dat eiseres alle haar ter beschikking staande middelen heeft aangewend, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat bescherming van de autoriteiten en/of andere organisaties in haar geval in het geheel niet kan worden verkregen. Verweerder kan dan ook worden gevolgd in het standpunt dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om bescherming in haar eigen land te verkrijgen. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 9 maart 2011 (UN:BP7471). 2.10 Eiseres heeft voorts aangevoerd dat zij bij terugkeer vanwege de medische omstandigheden van haar en haar minderjarige zoon een reëel risico lopen op schending van artikel 3 EVRM. Bij terugkeer zal mogelijk een fatale verergering van het psychiatrische ziektebeeld van eiseres ontstaan in de vorm van zeer ernstige somberheid, wanhoop en neiging tot suïcide. Uit het BMA-advies blijkt dat het uitblijven van medische behandeling dan wel onvoldoende behandeling tot gevolg zal hebben dat de problematiek van eiseres zal toenemen. In het BMA-advies is ten onrechte niet meegenomen dat de (geestelijke) gezondheidszorg voor Roma als gevolg van discriminatie niet toegankelijk is en Roma worden achtergesteld bij de toegang tot de gezondheidszorg, waarbij eiseres verwijst naar de landeninformatie die bij de zienswijze van 21 mei 2010 is genoemd. Volgens eiseres kan uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (onder andere het arrest N. L VK van 27 mei 2008) worden afgeleid dat ook omstandigheden zoals feitelijke toegankelijkheid tot de gezondheidszorg moeten worden meegenomen bij de beoordeling van een beroep op artikel 3 EVRM. 2.11 Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de BMA-adviezen onvolledig en niet juist zijn. Uit de brief van 14 april 2010 van de arts van volgt dat de angst voor terugkeer vooruitgang in de therapie in de weg staat. Voortzetting van therapie is van groot belang voor zijn ontwikkeling. Sinds twee weken heeft hij via het asielzoekerscentrum behandeling. 2.12 Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM (arresten van 2 mei 1997 in de zaak St. Kitts, nr. 146719967767/964, RV 1997, 70, 6 februari 2001 in de zaak Bensaid, nr. 44599/98, JV 2001/103, en laatstelijk 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05, JV 2008/266) kan uitzetting in verband met de medische toestand van de uit te zetten persoon onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, bij gebrek aan medische voorzieningen en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, tot schending van artikel 3 EVRM leiden. Van uitzonderlijke omstandigheden kan volgens die jurisprudentie slechts sprake zijn, indien de desbetreffende vreemdeling aan een ziekte in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium lijdt. Het EHRM hanteert derhalve een strikte
+ 3120489552-7
.Bruins & Partners Advoc
16:14:07
23-06-2011
11/23
zaaknummer: AWB 10 / 38653 5
toets, waarbij het op de weg van de vreemdeling ligt om aannemelijk te maken dat van omstandigheden sprake is die een schending van artikel 3 EVRM tot gevolg hebben. 2.13 Naar aanleiding van de door eiseres gestelde medische omstandigheden van haar en haar minderjarige zoon heeft verweerder het Bureau Medische Advisering (BMA) gevraagd hiernaar onderzoek te doen, waarvan de resultaten zijn neergelegd in adviezen van 6 september 2010. Daaruit blijkt dat er bij eiseres sprake is van een chronisch post traumatisch stress syndroom (PTSS). Eiseres staat onder behandeling van de psychiater en naast medicatie krijgt eiseres steunende en structurerende gesprekken. De behandeling is in principe van tijdelijke aard. Het is niet aan te geven wanneer de huidige behandeling afgerond zal zijn. Het staken dan wel uitblijven van medische behandeling danwei onvoldoende behandeling zal tot gevolg hebben dat de problematiek van eiseres zal toenemen. Eiseres bevindt zich onder de gegeven behandeling niet in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Gelet op de aard en ernst van de problematiek en het beloop tot nu toe, wordt bij het uitblijven van behandeling geen onomkeerbaar proces naar de dood binnen afzienbare tijd verwacht. Eiseres wordt in staat geacht om te reizen, er zijn wel aanwijzingen dat tijdens de reis begeleiding dooreen vertrouwenspersoon, dit kan een familielid zijn, noodzakelijk is. Ten slotte concludeert het BMA dat, uitgaande van de juistheid van de beschikbare informatie, de the rap ie moge lijkheden in het land van herkomst voldoende zijn. De vereiste medicatie en therapie is aanwezig. 2.14 Uit het BMA-advies ten aanzien van de minderjarige zoon van eiseres blijkt dat hij last heeft van slecht slapen, schokken en trillen in zijn slaap, nachtmerries en angsten. Eiser staat niet onder medische behandeling. Tot mei 2010 is hij onder behandeling geweest van de psychiater en de psycholoog. Hij bevindt zich onder de gegeven behandeling niet in een terminaal en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Hij wordt in staat geacht te reizen. 2.15 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 december 2008, LIN BG7950, dient een advies van het BMA te worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Indien een zodanig advies op een objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de besluitvorming in beginsel van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan. 2.16 Onder verwijzing naar voornoemde BMA-adviezen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres en haar zoon zich niet bevinden in een vergevorderd en levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte. Er zijn geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht, zoals medische verklaringen en/of stukken, op grond waarvan aan de inhoud van de BMA-adviezen dient te worden getwijfeld, zodat verweerder naar het oordeel van derechtbankvan de BMA-adviezen heeft kunnen uitgaan. De verwijzing in beroep naar de brief van 14 april 2010 van de arts van maakt het voorgaande niet anders, nu de in deze brief beschreven medische situatie van niet afwijkt van de beoordeling door het BMA en ook hieruit niet volgt dat. zich in een vergevorderd en levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt. Dat uit de brief volgt dat behandeling voor geïndiceerd en van groot belang is voor zijn ontwikkeling en binnenkort zo snel mogelijk met de behandeling zal worden begonnen, is evenmin aanleiding voor deze conclusie. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat,
+31204895527
. Bruins & Partners Advoc
16:15:30
23-06-2011
zaaknummer: AWB 10 / 38653 6
hoewel de rapporten waarnaar eiseres in de zienswijze heeft verwezen melding maken van achterstelling van leden van de Roma-bevolking op het gebied van de gezondheidszorg, hieruit niet volgt dat behandeling in het geheel niet mogelijk zou zijn. Hetzelfde geldt voor de rapporten waarnaar eiseres op zitting heeft verwezen. De ter zitting ingenomen stelling dat eiseres niet begeleid kan worden omdat haar familie in Duitsland woont, speelt pas een rol bij de eventuele uitzetting. Verweerder heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat eiseres en haar minderjarige zoon in verband hiermee evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. 2.17 Eiseres heeft in het kader van artikel 29, onder c, Vw, aangevoerd dat eiseres in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning op grond van het traumata beleid. Zowel bij haar als bij haar zoon is een PTSS vastgesteld. Zij zijn ernstig getraumatiseerd door de gebeurtenissen in Servië waarvan haar zoon getuige is geweest. 2.18 Uit het beleid van paragraaf C2/4.2.4 van de Vc blijkt dat de handelingen, die geleid hebben tot de traumatische ervaringen, moeten zijn verricht: 1. van overheidswege; 2. door politieke of militante groeperingen die de feitelijke macht uitoefenen in het land van herkomst of een deel daarvan, of 3. door groeperingen waartegen de overheid niet in staat of niet willens is bescherming te bieden. 2.19 De rechtbank overweegt dat verweerder zich in het besluit op het standpunt heeft kunnen stellen dat, hoewel niet wordt ontkend dat de gestelde gebeurtenissen ingrijpend kunnen zijn geweest voor eiseres en haar minderjarige zoon, uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd niet blijkt dat er sprake is van handelingen die verricht zijn door of in opdracht van de Servische autoriteiten of door groeperingen waartegen de autoriteiten geen bescherming kunnen bieden, eiseres en haar minderjarige zoon niet in aanmerking komen voor een vergunning op grond van traumata beleid. Dat bij eiseres en haar zoon PTSS is vastgesteld is volgens het beleid hiertoe onvoldoende. 2.20 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
+31204895527
. Bruins & Partners Advoc
16:16:28
23-06-2U11
13 us
zaaknummer: AWB 10/38653 7
3.
Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van Dijk, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Boomsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011. De griffier is verhinderd te tekenen. |
VHyffij^
Afschrift verzonden op : 3 0 M E I 2011
Coli: 0) . Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 'sGravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
+3120489552V
t Bruins & Partners Advoc
lb:U4:si
zä-vb-tvn
Wivins & partners mr K.E. van Hoeve mr M.A J . Jansen mr J.W.C. Bruins mr J.M.M. Heilbron mr D.G. Metselaar mr F.J. Soriano mr R.S. The mr P.M. Keijser
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 3 JUN 2011 Aan de Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdeLingenzaken
ZAAKNR. AAN: \JS BEHANDELD: DD: PAR:
Postbus 16113 2500 BC's-Gravenhage
PERTELEFAX: 0 7 0 - 3 6 5 1 3 8 0
Betreft: Hoger beroep gericht tegen uitspraak Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem d.d. 30 mei 2011 (asiel)
geboren op
mede ten behoeve van haar
minderjarig kind,
hieronder nader te noemen
appellante, thans verblijvende in AZC CraiLo, voor deze zaak woonplaats kiezende te (1017 XV) Amsterdam aan de Weteringschans 130, op het kantoor van Bruins & partners advocaten van wie advocaat en procureur mr D.G. Metselaar voor deze zaak als haar gemachtigde optreedt en die verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot hetinstellen van het onderhavige hoger beroep:
1. Bij uitspraak van 30 mei 2011, verzonden op 30 mei 2011, met het procedurenummer AWB 10/38653 heeft de rechtbank's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, het beroep van appeltante ongegrond verklaard.
Een afschrift van deze uitspraak wordt hierbij overgelegd (productie 1).
Weteringschans 130
1017XV Amsterdam
T02042873O6
F0204895527
[email protected] .tfrti'l ijjbiji^ lürfit-/ïii r>* vllfrp ijjnr.t neu.
derdenrekening7950135
+31204895527
, Bruins & Partners Advoc
16:05:34
w
23-06-^011
uins & partners
o
d
v
o
c
y
1
o
H
2. Appellante stelt hierbij hoger beroep in tegen deze uitspraak. Appellante voert de volgende grieven aan tegen de uitspraak van de rechtbank.
Grief 1: Ten onrechte heeft de rechtbankin r.o. 2.5 overwogen dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat uit de verklaringen van appellante niet is gebleken dat zij dusdanig in haar bestaansmogelijkheden is beperkt, dat het voor haar onmogelijk was om in Servië op maatschappelijk en sociaal niveau te functioneren.
Toelichting: Appellanteis in Servië vanwege haar Roma-afkomst slachtoffer geworden van een substantiële discriminatie, hetgeen een dusdanige beperking van haar bestaansmogelijkheden opleverde, dat het voor haar onmogelijk werd om in Servië op maatschappelijk en so daal gebied te kunnen functioneren. Zij is door haar voorma lige werkgever verkracht en mishandeld. De minderjarige zoon van appellanteis hiervan getuige geweest Het feit dat zij onderwijs heeft genoten, heeft gewerkt en onderdak heeft gehad doet daar niets aan af. Zoals zij heeft verklaard tijdens het nader gehoor, kon zij na de verkrachtingen niet meer naar buiten en kon zij niet meer terug naar huis vanwege de aanvallen van haar oude werkgever. Dit betekent dat zij niet meer kon leven in Servië. Daarbij is de zoon slachtoffer geweest van discriminatie op school. Ook had appellante geen toegang tot de algemene gezondheidszorg. Zij heeft zich na de mishandeling voor de verzorging van haar wonden, moeten wenden tot een privé-arts (pagina 7). Ook uit de landeninformatie blijkt dat de Roma bevolking slachtoffer wordt van substantiële discriminatie.
2
11Li
+ 31204895527
i Bruins & Partners Advoc
16:06:21
23-06-2011
Wuins & partners 1
d
v
i;
'
.]
I
r
;•
Grief 2: Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 2.9 geoordeeld dat hoewel uit de informatie die appellante heeft overgelegd blijkt dat nog niet altijd (voldoende) gevolg wordt gegeven aan de aanbevoLen maatregelen door de ombudsman, maakt dit naar het oordeelvan de rechtbank niet dat de autoriteiten in Servië in het algemeen niet in staat of bereid zijn bescherming te bieden.
Toelichting Vooropgeste ld dient te worden dat de verklaringen van appellante als geloofwaardig worden beschouwd. Appellante heeft tijdens het nader gehoor verklaard (pagina 8) dat zij bijna dagelijks naar de politie is geweest. Voorts heeft zij getracht bij de rechtbank aangifte te doen. Een constitutioneel of grondwettelijk hof toetst of de regel nietin strijd is met de fundamentele rechten en vrijheden of met het gelijkheidsbeginsel zoals die in de Grondwet zijn vastgelegd. Het hof treedt niet op als hoogste rechtbank in laatste instantie bij particuliere geschillen. Dit betekent dat appellante zich als particulier niet kan wenden tot het Constitutionele Hof en dat dit Hof haar geen bescherming kan bieden. Ook kan appellante geen effectieve bescherming vinden bij de Ombudsman (provinciale en gemeentelijke) aangezien deze slechts aanbevelingen aan de overheid doet en geen adequate bescherming bieden. Overigens worden deze aanbevelingen niet de overheid opgevolgd zoals blijkt uit eerdere overgelegde landeninformatie. Wellicht dat een non-gouvernementele organisatie aan appellante rechtshulp kan bieden, maar dergelijke organisaties kunnen geen adequate bescherming bieden aan appellante aangezien deze organisaties geen onderdeel van de Servische overheid zijn. Uit bijgaande informatie van Amnesty International (Jaarrapport 2011, productie 2) blijkt dat Human Right defenders en journalisten slachtoffer worden van bedreigingen, aanvallen en "hate speech". De autoriteiten hebben bijvoorbeeld ook niet ingegrepen bij de doodsbedreigingen aan het adres van Marko Karadzic, voormalig State Secretary for Human Rights. Uit het bijgaande rapport "Serbia 2010 Progress Report" van de European Commission van 9 november 2010 (dit document bestaat uit 59 pagina's, alleen pagina 14-17 zijn bijgevoegd, productie 3) blijkt dat ondanks het feit dat discriminatie wettelijk is verboden, de Romabevolking nog steeds slachtoffer zijn van discriminatie waartegen de autoriteiten zelden
3
3/23
+ 31204895527
. Bruins & Partners Advoc
16:07:21
w
23-06-2011
uins & partners
Ü
d
v
o
t a t i :
ii
optreedt. Alhoewel de onderzoeken door de politie van inter-etnische conflicten is verbeterd, is de verdere (wettelijke) afhandeling en vervolging van daders onvoldoende. Voorts is van belang dat appellante zich reeds heeft gewend tot een hogere autoriteiten, namelijk de rechtbank. Haar klacht werd ook niet door de rechtbank in behandeling genomen. Boven dien heeft verweerder in het geheel niet aannemelijk tot welke hogere autoritei ten appellante zich als particulier had kunnen wenden. Van belang hierbij is dat appellante Hongaars spreekt en bij de politie wordt Servisch gesproken. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat appellante geen bescherming kan vinden bij de autoriteiten of bij de hogere autoriteiten in Servië.
Grief 3: Ten onrechte heeft de rechtbank in r.o. 2.19 overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante en haar zoon nietin aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van hettraumatabeleid.
Toelichting: Zowel appellante als haar zoon zijn slachtoffer geworden van een gebeurtenis zoals genoemd in hettraumatabeleid neergelegd in C2/4.2.4 van de Vc. Ditwordt door verweerder niet betwist. Zoals reeds in de toelichting onder grief 2 is aangevoerd, kan appellante voor haarzelf en voor haarzoon geen bescherming vinden bij de autoriteiten. Er bestaat geen doeltreffend systeem voor opsporing, gerechtelijke vervolging en bestraffing van de dader van de verkrachting.
REDENEN WAAROM
appellante uw Raad eerbiedig verzoekt
-
het hoger beroep gegrond te verklaren;
-
de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem van 30 mei 2011 te vernietigen;
4
4/23
+ 31204895527
• Bruins & Partners ACIVOC
F
.1
vins & partners il
v
v
v a
i-
:i
het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond te verklaren; met veroordeling van verweerder in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Amsterdam, 23 juni 2011
Gemachti
5