Raad
vanState 201110182/1/V1. Datum uitspraak: 22 november 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 september 2 0 1 1 in zaken nrs. 1 1 / 2 9 4 7 1 en 1 1 / 2 8 8 4 0 in de gedingen tussen: de vreemdeling en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
201110182/1/V1
1.
2
22 november 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 9 september 2 0 1 1 heeft het COa een verzoek van de vreemdeling om hem op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2 0 0 5 opvang te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 1 5 september 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 september 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Het COa heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201110182/1/V1
3.
3
2 2 november 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J . Oudeboon-van Rooij, ambtenaar van staat.
w . g . Van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Oudeboon-van Rooij ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 november 2011 382-666. Verzonden: 22 november 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 11/29471 COA (beroep) en AWB 11/28840 COA (vovo) uitspraak van de enkelvoudige kamer ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen , eiser, V-nummer (gemachtigde: mr. J. Klaas), en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder, (gemachtigde: mr. G. Turksema). Procesverloop Eiser is geboren op
en heeft de Afghaanse nationaliteit.
Bij brief van 30 augustus 2011 hebben eiser, eisers echtgenote en hun twee kinderen (tezamen: eisers) verweerder verzocht om opvang. Bij brieven van 30 en 31 augustus 2011 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld, nu verweerder nog geen besluit genomen had op de aanvraag van 30 augustus 2011. Bij brief van 1 september 2011 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag van 30 augustus 2011. Dit beroep is alhier geregistreerd onder nummer AWB 11/28839 COA. Bij besluit van 9 september 2011 heeft verweerder de aanvraag van eiser om opvang bij zijn gezin op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) afgewezen. Bij brief van 12 september 2011 heeft eiser tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en een verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is alhier geregistreerd onder nummer AWB 11/29471 COA. De voorlopige voorziening wordt onder nummer AWB 11/28840 COA door de rechtbank behandeld. Eiser heeft bij brief van 12 september 2011 tevens voormeld beroep onder nummer AWB 11/28839 COA ingetrokken. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. De openbare behandeling van het beroep onder nummer AWB 11/29471 COA en het verzoek onder nummer AWB 11/28840 COA heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
zaaknummer: AWß 11/29471 COA en AWB 11/28840 COA 2
Overwegingen 1. De rechtbank gaat voor haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is sinds 1998 in Nederland. Zijn echtgenote heeft zich in 2004 voor het eerst in Nederland gemeld. Tijdens het verblijf in Nederland zijn twee kinderen geboren. Bij beschikking van 20 juli 2007 is eiser op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ongewenst vreemdeling verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 september 2009 is deze beslissing onherroepelijk geworden. Eiser heeft op 17 augustus 2011 verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring. Tevens heeft eiser op gelijke datum een herhaalde asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 augustus 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring afgewezen. Bij besluit van 25 augustus 2011 is de asielaanvraag van eiser afgewezen. De echtgenote van eiser evenals hun twee minderjarige kinderen hebben recht op opvang, gelet op hun herhaalde asielaanvraag. Sinds 5 september 2011 verblijven de echtgenote van eiser en hun twee kinderen op het AZC te Heerlen. 2. Verweerder heeft het verzoek om opvang afgewezen omdat eiser vanwege zijn ongewenstverklaring ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Rva geen recht heeft op opvang. Uit de uitspraken van de AbRS van onder meer 28 juni 2002, kenmerk 200202573/1 en 22 december 2006, kenmerk 200605335/1, volgt dat een ongewenst verklaarde vreemdeling gelet op het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw 2000, geen rechtmatig verblijf kan hebben in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in afwijking van de wettelijke regeling alsnog tot feitelijke opvang dient over te gaan. Het niet kunnen uitoefenen van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is niet gekoppeld aan de opvangvoorzieningen van het COA. Het recht op respect voor familie- en gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, brengt niet met zich mee dat, indien aan enig gezinslid opvang wordt geboden, dat ook aan alle overige gezinsleden moet worden gedaan. Hiertoe verwijst verweerder naar de uitspraken van de AbRS van 8 november 2002, kenmerk 200205425/1 en 28 september 2005, kenmerk 200500239/1. Indien al een inbreuk wordt gemaakt op het familie- en gezinsleven van eiser en zijn familieleden, wordt deze inbreuk gerechtvaardigd door het feit dat eiser geen aanspraak kan maken op de verstrekkingen van opvangvoorzieningen, nu hij ongewenst verklaard is. 3. Eiser is van mening dat hij recht heeft op opvang. Het scheiden van eiser en zijn gezinsleden is strijdig met artikel 8 van het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Door het besluit van verweerder wordt het gezinsleven van eiser geheel onmogelijk gemaakt. Eiser beroept zich op de uitspraak van het Gerechtshof 'sGravenhage van 11 januari 2011 (LJN B09924) en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2011 (LJN BQ6438). Volgens eiser vloeit uit deze uitspraken voort dat het gezin van eiser niet uit elkaar gehaald mag worden en de kinderen van eiser recht hebben op een opvangplek waar zij met beide ouders kunnen zijn. 4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
zaaknummer: AWB 11/29471 COA en AWB 11/28840 COA 3
Ingevolge artikel 12 van de Wet COA kan de Minister regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel artikel 3, tweede lid van de Wet COA. De Rva strekt ter uitvoering van artikel 12 van de Wet COA. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Rva, bestaat geen recht op opvang indien de asielzoeker tot ongewenst vreemdeling is verklaard, als bedoeld in artikel 67 van de Vw 2000. 5. Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS is het gevolg dat artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben zolang de ongewenstverklaring voortduurt. 6. Nu eiser bij besluit van 20 juli 2007 tot ongewenst is vreemdeling verklaard en deze ongewenstverklaring nog voortduurt, is het uitgangspunt dat hij ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Rva geen recht heeft op opvang. 7. Ingevolge vaste jurisprudentie van de AbRS, onder andere neergelegd in de uitspraak van 28 maart 2007 (LJN BA4652), kan de vreemdeling, ook als hij niet valt onder de reikwijdte van de Rva, in aanmerking komen voor verstrekkingen. De in artikel 3 van de Wet COA neergelegde wettelijke taak van het COA houdt ook in dat het opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de door de minister aangewezen categorieën van artikel 3 van de Rva. 8. Met betrekking tot het door eiser gedane beroep op artikel 8 van het EVRM stelt de rechtbank voorop dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) als de 'very essence' van het EVRM aanmerkt, respect voor menselijke waardigheid en menselijke vrijheid. Het EHRM heeft meerdere malen geoordeeld dat artikel 8 van het EVRM ook relevant is in zaken die betrekking hebben op de besteding van publieke middelen. Daarbij is wel van belang dat in een dergelijk geval aan de Staat een extra ruime 'margin of appreciation' toekomt, terwijl het EHRM bij de bepaling van de bescherming die betrokkenen genieten onder het EVRM belang toekent aan de al dan niet legale status van het verblijf van betrokkene. De rechtbank wijs in dit verband onder meer op het arrest van het EHRM van 27 mei 2008, in de zaak N. vs. Het Verenigd Koninkrijk, nr. 26565/05 (LJN BD6647). Het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM slaagt niet, nu eiser ongewenst is verklaard in Nederland en niet rechtmatig in Nederland verblijf of heeft verbleven. Eiser heeft er hoe dan ook niet op mogen vertrouwen dat het hem - door het verlenen van opvang of anderszins - mogelijk zou worden gemaakt zijn gezins- en privéleven hier te lande uit te oefenen. Onder deze omstandigheden kan in redelijkheid niet worden volgehouden dat de weigering opvang te verlenen op grond van de ongewenstverklaring van eiser geen blijk geeft van een 'fair balance' tussen de publieke belangen betrokken bij deze weigering en de particuliere belangen van eiser. Van een ongerechtvaardigde schending van artikel 8 van het EVRM »s dan ook geen sprake. Dat aan de echtgenote van eiser en hun twee minderjarige kinderen hangende hun asielprocedure wel opvang wordt geboden, doet hieraan niet af.
zaaknummer: AWB 11/29471 COA en AWB 11/28840 COA 4
Het beroep op de uitspraak van het Gerechtshof 's-Gravenhage van 11 januari 2011 en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 mei 2011 faalt nu, anders dan in die zaken, thans opvang wordt geboden aan de echtgenote en de kinderen van eiser. Tot slot faalt eisers beroep op het IVRK, aangezien eiser niet heeft gemotiveerd op welke bepalingen van het IVRK hij zich beroept en verder niet kan worden aangenomen dat bepalingen van het IVRK aan de orde zijn die rechtstreekse werking hebben. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de AbRS van 8 oktober 2010 (UN BO0685). 9. Het beroep is derhalve ongegrond. Geiet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. 10.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
zaaknummer: AWB 11/29471 COA en AWB 11/28840 COA
Beslissing De rechtbank 's-Gravenhage -verklaart het beroep ongegrond; -wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Pereira Horta, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 september 2011. /
<&>
"
{^
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:
rechter
A G ccp
o^«i
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
Fischer Advocaten
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
specialisatie:
sociaal economische rechten
2 ^ SEP 2011 ZAAKNR.J^^
j n \ k l
AAN: l / l - • BEHANDELD DD:
PAR:
Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500BC's-Gravenhage
Haarlem, 20 september 2011 BETREFT: Ons dossier: 11226 JK / Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers Uw kenmerk:
BEROEPSCHRIFT Geachte heer, mevrouw,
Namens de familie
, geboren en wonende > stel ik beroep in tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, van 15 september 2011 (bijlage 1). Het gezin bestaat in Nederland uit moeder (geboren , V-nummer ), vader (geboren , Vnummer ), van vier (geboren )en. ' van twee j aar oud (geboren ). 1. procesverloop secretariaat en juridische ondersteuning:
s. azouagh m.d. edens j.m. rümke s. tepeyurt m. den toonder • advocaten:
e.c. cerezo-weijsenfeld w.g. fischer
j. klaas j.h. kruseman h.m. de roo Harmenjansweg 15 2011 AZ Haarlem Tel. (023) 542 66 88 Fax (023) 542 66 90 .fischeradvocaten.nl
Bij brieven van 5 en 30 augustus 2011 is verzocht het gezin, als geheel op te vangen in een AZC, het liefst het AZC in Luttelgeest. Met de beslissing van 9 september 2011 is dit verzoek door het COA afg
ewezen.
Op 12 september 2011 is hiertegen beroep ingesteld, tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep en het verzoek zijn behandeld op zitting van 14 september 2011. Met de uitspraak van 15 september 2011 werd het verzoek afgewezen en het beroep ongegrond verklaard. Dit hoger beroep richt zich tegen de ongegrondverklaring van het beroep
Fischer Advocaten
2. rechtsgeschil De rechtbank en het COA stellen dat het gezin niet gezamenlijk opvang aangeboden hoeven te worden. Op grond van het verschil in verblijfsstatus mag het gezin van elkaar gescheiden worden. Cliënten stellen dat zij op basis van artikel 8 EVRM recht hebben op een gezamenlijke opvang.
3. feiten Cliënten zijn een gezin dat gevlucht is uit Afghanistan. Vader heeft in de jaren '90 gewerkt voor de inlichtingendienst. Alle medewerkers van die dienst, van degenen die de koffie zetten tot de hoogste officieren, krijgen in Nederland een 1 F status. Vader is niet veroordeeld noch vervolgd voor vermeende oorlogsmisdaden of misdaden tegen het VN verdrag, toch blijft de Staat hem als 1 F'er aanmerken en mag hij op die grond geen gebruik maken van voorzieningen in Nederland. Het gezin zou terug moeten naar Afghanistan. Naast het feit dat vader en moeder in Nederland tot het Christendom bekeerd zijn, lopen ze in Afghanistan een groot gevaar vanwege het feit dat vader in het verleden voor de verdreven regering gewerkt heeft. Cliënten hebben nog twee kinderen in Afghanistan, die krijgen ze niet naar Nederland gehaald. In Nederland hebben ze twee kinderen gekregen. Vader is sinds 1998 in Nederland, moeder sinds 2004. Cliënten hebben al die tijd procedures gevoerd en oplossingen geprobeerd te vinden om in Europa te mogen blijven en om hun kinderen uit Afghanistan hiernaar toe te kunnen krijgen. In 2007 zijn cliënten vanuit een AZC op straat terecht gekomen. Ze zijn in Emmeloord opgevangen door mensen van de Christelijke gemeenschap. Zo hebben ze driejaar onderdak gekregen, in een heel klein kamertje dat verre van ideaal was, maar in ieder geval werd een zwervend bestaan voorkomen. Toen cliënten in 2010 uit deze plek moesten, is er veelvuldig geprocedeerd om een opvangplek te verwezenlijken in een AZC of de gemeente. Dit mislukte. Cliënten kwamen korte tijd op straat. De Christelijke gemeenschap regelde een tent voor het gezin en het gezin ging samen met leden van de kerk op het plein voor het gemeentetehuis bivakkeren. De gemeente heeft daarop voor een korte periode (2 nachten) een campingplaats betaald voor cliënten in de gemeente. Hierna kwamen cliënten weer op straat. Ze
2
Fischer Advocaten
zijn toen weer door leden van de geloofsgemeenschap opgevangen, maar in de zomer van 2011 kon dit niet meer. Het geld en de plekken voor opvang vanuit de liefdadigheid waren (na vier jaar) op. . Het gezin kwam weer op straat en besloot daarop ten einde raad in juli 2011 naar Ter Apel te gaan. Vader heeft een nieuwe asielaanvraag gedaan en moeder en de kinderen zijn ook door blijven procederen. In dat kader heeft de vreemdelingenrechter in Den Haag op 24 juni een beroep gegrond verklaard. Hierdoor hebben moeder en kinderen weer recht op voorzieningen van het COA. De asielaanvraag van vader is afgewezen. Moeder en kinderen zijn per 5 september 2011 opgevangen in het AZC. Vader is Ter Apel uitgezet. Het COA stelt dat vader ongewenstverklaard is en daarom krachtens de wet geen recht heeft op opvang in het COA. Ook zijn er geen zeer bijzondere omstandigheden die tot opvang nopen. Het COA stelt: Het recht op respect voor het gezinsleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, brengt niet met zich mee dat, indien aan enig gezinslid opvang wordt geboden, dat ook aan alle overige gezinsleden moet worden gedaan.
In een brief aan de rechtbank van 9 september 2011 geeft het COA de stand van zaken rond het gezin weer: De familie heeft conform de plaatsing artikel 56 Vw opvang genoten in de VBL. Mevrouw heeft door een gewonnen beroep d.d. 24 juni 2011, waarin de beschikking van de IND is vernietigd, wederom recht op opvang. Zij is met haar twee kinderen door het COA geplaatst in het AZC te Heerlen. Zij verblijft daar met haar twee kinderen sinds 5 september. De maatregel 56 Vw 2000 is opgeheven. De echtgenoot is echter ongewenst verklaard en kan niet worden toegelaten. Indien de echtgenoot zich meldt, zal dit worden doorgegeven aan de politie.
Als vader zich op het terrein meldt, om zijn vrouw en kinderen te zien, wordt de politie gebeld en zal vader verwijderd worden.
4. gronden De rechtbank stelt in rechtsoverweging 8 dat nu cliënt ongewenst is verklaard, hij er niet op mag vertrouwen dat zijn gezins-en privéleven in Nederland mogelijk wordt gemaakt. Er is geen schending van artikel 8 EVRM, het feit dat aan het vrouw en kinderen wel opvang geboden wordt, doet daar niets aan af, aldus de rechtbank. Hiertegen richt zich dit hoger beroep.
3
Fischer Advocaten
De grief van cliënten is dat de rechtbank de schending van artikel 8 EVRM en van het Kinderrechtenverdrag door het COA, door aan het gezin geen gezamenlijke opvang te bieden, ten onrechte niet erkend heeft en het beroep ten onrechte niet gegrond verklaard heeft.
Staat mag gezin niet uit elkaar halen Vast staat dat het gezin , vader, noch moeder, noch de kinderen, door de Nederlandse Staat uitgezet worden. Moeder en de twee kinderen hebben zelfs het recht op opvang in een AZC. Als vader hen wil bezoeken, zal de politie gebeld worden door het COA. Vader mag niet bij zijn gezin zijn, de Nederlandse Staat houdt hen actief uit elkaar. Het gezin wordt dan ook, door de keuze van de Staat om enkel moeder en de kinderen op te vangen en door vader daar weg te houden, effectief uit elkaar gehaald. Dit is in strijd met artikel 8 EVRM. Er is veel jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over zaken waar gezinnen door de Staat uit elkaar gehaald worden. Dit is logisch, het gaat immers om zeer vergaande inmenging van de Staat in een zeer belangrijk recht, het recht op bij je gezin te mogen zijn. Zoals het Hof helder stelt in K. en T. tegen Finland van 12 juli 2001, rechtsoverweging 151: As is well established in the Court's case-law, the mutual enjoyment by parent and child of each other's company constitutes a fundamental element of family life, and domestic measures hindering such enjoyment amount to an interference with the right protected by Article 8 of the Convention (see, among others, Johansen v. Norway, judgment of 7 August 1996, Reports 1996-IH, pp. 1001-02, § 52).
Oftewel, het kunnen genieten van elkaar gezelschap is een fundamenteel recht van ouders en kinderen. Binnenlandse maatregelen die een dergelijk samenzijn verhinderen leiden tot een inmenging van het recht van artikel 8 EVRM. De maatregel om moeder en kinderen wel op te vangen en vader niet en om vader de toegang tot het AZC zelfs te ontzeggen is ontegenzeggelijk een binnenlandse maatregel die leidt tot een inmenging van het recht zoals vervat in artikel 8 EVRM. Als er familiebanden bestaan, heeft de Staat de positieve verplichting om te handelen op een manier die erop gericht is die familiebanden te laten ontwikkelen en om maatregelen te nemen om te zorgen dat ouder en kind weer herenigd kunnen worden (zie bijvoorbeeld Kutzner tegen Duitsland, 26 februari 2011, rechtsoverweging 61 : "Thus, where the existence of a family tie has been established, the State must in principle act in a manner calculated to enable that tie to be developed and take measures that will enable parent and child to be reunited"). De Staat handelt in het geval van de familie niet op een manier die erop gericht is het gezin weer bij elkaar te laten zijn, laat staan om de familiebanden verder te laten ontwikkelen.
4
Fischer Advocaten
Het uit elkaar halen van een gezin is een zeer heftige aangelegenheid. Een dergelijk stap mag volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens enkel genomen worden op de basis van weiafgewogen en zwaarwegende afwegingen die in het belang zijn van het kind (zie, onder andere: Scozzari en Giunta tegen Italië, 13 juli 2000, rechtsoverweging 148: "it is an interference of a very serious order to split up a family. Such a step must be supported by sufficiently sound and weighty considerations in the interests of the child"). Niet in te zien is hoe de bewuste scheiding van vader van zijn kinderen en vrouw op welke manier dan ook in het belang is van zijn kinderen. Ook blijkt niet dat het COA of de rechtbank de belangen van de kinderen serieus meegewogen heeft. Het uit elkaar halen van dit gezin heeft niet plaatsgevonden vanwege pedagogische afwegingen van de kinderrechter, Bureau Jeugdzorg en de Raad van de Kinderbescherming. Het gezin wordt enkel en alleen bij elkaar weggehouden omdat meneer Alkouzai over een net andere verblijfsstatus beschikt dan mevrouw Alkouzai en de kindertjes In de zaak Saviny tegen Oekraïne, van 18 december 2008 werden kinderen bij twee blinde ouders uit huis gehaald, mede omdat de kinderen erg vies waren. Het Hof stelt dat de Staat eerst alle alternatieven voor het daadwerkelijk uit elkaar halen van een gezin moeten onderzoeken, voordat het daadwerkelijk overgaat tot de verregaande maatregel van het uit elkaar halen van een gezin. Zo stelt het Hof in overwegingen 57 en 58 dat de Staat ook had kunnen kijken naar het opknappen van de woning en het laten installeren van een douche om het probleem op te lossen. In de zaak van de familie Alkouzai is door de Staat; het COA, geheel niet naar alternatieven gekeken die konden voorkomen dat dit gezin uit elkaar gehaald werd. Het kinderrechtenverdrag De vraag om opvang zijn allen tevens namens de kinderen
ingediend.
Het is immers evident dat de beslissingen van het COA om het gezin niet als geheel op te vangen, ook de belangen van de kinderen treffen. Omdat de keuzes van de Staat om dit gezin slechts gedeeltelijk op te vangen de kinderen raken, dienen hun belangen, zoals aangegeven in artikel 3 van het Kinderrecht en verdrag, een eerste overweging te zijn. Noch het COA, noch de rechtbank heeft de rechten van de kinderen om samen met hun vader en moeder adequate opvang te krijgen echter overwogen. Artikel 9 van het Kinderrechtenverdrag bepaalt expliciet dat kinderen alleen tegen hun wil van hun ouders gescheiden mogen worden als dit noodzakelijk is in 'the best interests of the child'.
5
Fischer Advocaten
5. conclusie Vanwege strijd met artikel 8 van het EVRM en de artikelen 3 en 9 van het Kinderrechtenverdrag dient de uitspraak van de rechtbank vernietigd te worden. Ik verzoek u de uitspraak van 15 september 2011 te vernietigen en zo mogelijk zelf in de zaak te voorzien. Ik verzoek u eveneens een beslissing te nemen omtrent de proceskosten alsmede gebruik te maken van uw bevoegdheid het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de geleden schade.
Hoogachtend,
6