Raad
vanState 2 0 1 0 0 1 9 4 4 / 1 A/3. Datum uitspraak: 18 mei 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: (hierna: de vreemdeling), appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank), van 22 februari 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 4 3 1 9 in het geding tussen: de vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
I
201001944/1/V3
1.
2
18 mei 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 2 februari 2 0 1 0 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 2 februari 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 4 februari 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Tevens heeft zij daarbij de Afdeling verzocht haar schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris (lees: de minister van Justitie; hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend. De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat een vreemdeling volgens het beleid van de staatssecretaris pas in aanmerking komt voor de regeling als omschreven in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2 0 0 0 {hierna: de B9-regeling) zodra aangifte is gedaan en het onderzoek daarnaar is afgerond. Gebleken is dat, nu er niet de geringste aanwijzing was van mensenhandel, sprake is geweest van een valse aangifte. De vreemdeling is dan ook op goede gronden staande gehouden en in bewaring gesteld. Dat haar gemachtigde ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: het WvSv) beklag heeft gedaan tegen de beslissing geen opsporingsonderzoek te verrichten naar aanleiding van de aangifte, doet hier niet aan af, aldus de rechtbank. In de eerste grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat vreemdelingen al in aanmerking komen voor de B9-regeling, indien zij overwegen aangifte te doen. Bovendien is een aangifte waaruit de geringste aanwijzing van mensenhandel blijkt, voldoende en hoeft het onderzoek daarnaar niet afgerond te zijn. De vreemdeling heeft het oordeel van het Openbaar Ministerie dat geen sprake was van de geringste aanwijzing betwist door middel van het aan de rechtbank overgelegde klaagschrift ingevolge artikel 12 van het W v S v . Nu de B9-regeling inmiddels op haar van toepassing is geacht en de bewaring is opgeheven, moet worden geoordeeld dat zij met ingang van de datum van de aangifte in aanmerking komt voor de B9-regeling en op grond daarvan rechtmatig verblijf had. De staandehouding en inbewaringstelling zijn daarom onrechtmatig, aldus de vreemdeling. I
201001944/1/V3
3
1 8 mei 2 0 1 0
2.1.1. De vreemdeling heeft zich op 9 december 2009 gemeld bij de zedenpolitie en aangifte gedaan van mensenhandel. Omdat de betrokken verbalisanten haar verdachten van het doen van een valse aangifte, is, na overleg met de officier van Justitie, besloten dat de vreemdeling niet in aanmerking k w a m voor de B9-regeling en is zij op 2 februari 2 0 1 0 als verdachte verhoord. Na afloop van dit verhoor is de vreemdeling staande gehouden, overgedragen aan de vreemdelingenpolitie en in vreemdelingenbewaring gesteld. Zij heeft op 16 februari 2 0 1 0 een klacht ingediend ingevolge artikel 12 van het W v S v en heeft op 18 februari 2 0 1 0 een aanvraag ingediend om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Naar aanleiding van hetgeen zij tijdens het eerste en nader gehoor naar voren heeft gebracht, heeft de afdeling Jeugd en Zeden op 22 februari 2 0 1 0 besloten dat de vreemdeling alsnog in aanmerking komt voor de B9-regeling en is de bewaring opgeheven. 2.1.2. Bij brief van 23 maart 2 0 1 0 heeft de vreemdeling een afschrift van een besluit van de minister van 16 maart 2 0 1 0 overgelegd. Daaruit blijkt dat de minister de door de vreemdeling op 9 december 2 0 0 9 gedane aangifte alsnog ambtshalve heeft aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hij haar met ingang van 9 december 2 0 0 9 een zodanige verblijfsvergunning heeft verleend, onder de beperking 'als genoemd in de Vreemdelingencirculaire, hoofdstuk B 9 ' . Uit het feit dat de minister de voormelde verblijfsvergunning met ingang van 9 december 2 0 0 9 heeft verleend, kan worden afgeleid dat hij kennelijk van oordeel is dat de op die datum door de vreemdeling gedane aangifte ten onrechte als vals is aangemerkt en dat de vreemdeling vanaf die datum voor toepassing van de B9-regeling in aanmerking behoorde te komen. Gelet daarop, leidt de omstandigheid dat de vreemdeling achteraf bezien ten tijde van de inbewaringstelling rechtmatig verblijf had in de zin van artikel 8, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2 0 0 0 ) , tot het oordeel dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de vreemdeling op goede gronden in bewaring is gesteld. De grief slaagt. 2.2. De tweede grief heeft geen zelfstandige betekenis en slaagt derhalve eveneens. 2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 februari 2 0 1 0 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 1 0 6 , eerste lid, van de V w 2 0 0 0 na te melden vergoeding toegekend over de periode van 2 februari 2 0 1 0 t o t 22 februari 2 0 1 0 , de dag waarop de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven.
201001 944/1 A/3
4
18 mei 2010
2.4. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
201001944/1/V3
3.
5
18 mei 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III. IV.
V.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 22 februari 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 4 3 1 9 ; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; kent aan de vreemdeling een vergoeding t o e van € 1 6 5 0 , 0 0 (zegge: duizend zeshonderdvijftig euro), ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de secretaris van de Raad van State; veroordeelt de minister van Justitie t o t vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1 5 2 9 , 5 0 (zegge: duizend vijfhonderdnegenentwintig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient aan de secretaris van de Raad van State {bankrekening Raad van State 5 6 . 9 9 . 9 4 . 9 7 7 ) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.H.M. van Altena, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.E. van Laar, ambtenaar van Staat.
w . g . Lubberdink voorzitter
w . g . Van Laar ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2 0 1 0 551. Verzonden: 18 mei 2 0 1 0
201001944/1 A/3
18 mei 2 0 1 0
Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
9. Feb. 2010 8:18 ). Feb. 2010i 12:1b
pv
den b o s c h
.Nr. bl5J IPII.
Jtv;
Y.
r.w
Lf J L
P^L IT1 E P09tftdTt3 P03&U5 294 2501CQ 'frârauennaga Rog] o KarpsQiidordMl Bghand*(ddoor Tttafeon Fa* V-niamtw/Znak Datum ondanmrp
• Haâglartcten
Haaglandfin IS VfaeaicWfngsnpoDfie EJ.A. VJHgenaar 070-4Z41111 070-434 1129 /Zaak-02/02/2010 02rt>2a01Q Mi10-AUielreg&|van>«wft{1r>g
/
Maatregel van Bewaring Ik, ondergetekende,
m
Emellus Johannes Adrianua Wagenaar, Inspecteur ven het regionaal politiekorps Haaglanden, belast met het toezicht op vreemdelingen, tevens hulpofficier van Justitie, leg mat hst oog op de uitzetting aan
de vreemdelinge, zich noemende: Abhtemaam Voorna(a)m(en) Geboortedatum Geboorteplaats Geboorteland Natlonalltett(an)
: Kamaroense
Owfacht
da maatregel vsn bewaring op, zoals bedoeld in artikel 53, aerete lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (geen rechtmatig varblljf). Deze maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat betrokkene zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat betrokkene • Niet beschikt over een Identiteitspapier ah bedoeld In artikel 4.21 van het vreemdellngenbesluft 2O0D Geen vaste woon- /verblijfplaats heeft Zen niet aangemeld heeft bij de korpschef • Eerder niet rechtmatig In Nederland verbleven heeft Geen middelen van bestaan heeft.
De maatregel is opgelegd: Plaats Datum Tijd V.nn Ontvanxst t
: DenHaag :Û2/02/2Û10 ; 16:3« uur. Pagina 1 van 2
9. Feb. 2010 8:18 J. Feb. 2010-112:15
pv d e n b o s c h
.Nr. 6153 iNr. 54Ui I '
•/ J i. V
,P. 19/33 pP. f •
Da Staatssecretert» van Justitie, namens de staatssecretaris, da hulpofficier van Justitie, de Inspecteur, EJ A Wegeneer
Handtekening
Ben afschrift v«
ia onrnlddeByk &ön de vreemdelinge uitgereikt
Beroep tegen deze maatregel kan schriftelijk worden Ingeateld bij de rechtbank te 's-Gravenhago, Centraal Intakebureau Vreemdelingenzaken te Haarlem, faxnummer 023 512 8738. HiarUJ dient gebnük tè worden gemaakt van het model beroepschrift, zie •Vrtww.rechtspraaic.nl'.
V.nn
Pagina 2 van 2
i. w
}/it
24, Feb. 2010
9:16
Leidraad Advocaten
^
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats *s-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummer.' AWB 10/4319 Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2010 in2ake
geboren op nationaliteit Karaeroense, verblijvende te Zeist in het detenttccentrum, eiseres, gemachtigde mr. M.M. Volwerk, tegen de staatssecretaris van Justitie, te Den Haag, verweerder, gemachtigde mr, F.S- Schoot Procesverloop Op 2 februari 2010 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld. Op 3 februari 2010 is namens eiseres tegen haar inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Pe zaak is behandeld op do zitting van 15 februari 2010, waar eiseres is verschenen in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8;64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderteek ter zitting geschorst teneinde verweerder de gelegenheid ta geven voor het overleggen van een aanvullend proces-verbaal, By ôxbericht van 16 februari 2010 heeft verweerder de gevraagde informatie aan de rechtbank en de gemachtigde van eiseres doen toekomen. Bij faxbericht van 16 februari 2010 heeft de gemachtigde van eiseres gereageerd. Partyen hebben toestemming verleend om uitspraak te doen zonder nadere zitting als bedoeld in artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten op 22 februari 2010.
|
24. Feb. 2010
9:16
Leidraad Advocaten
Nr. 7913
'P. 5 J
AWB 10/4319
Overwegingen 1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. 2. Namens eiseres is - kort weergegeven - aangevoerd dat eiseres op 9 december 2009 aangifte heeft gedaan van mensenhandel en dat deze aangifte conform hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) wordt beschouwd ais aanvraag waarmee rechimatig verblijf een aanvang neemt Het is niet aan het Openbaar Ministerie (OM) om te beslissen op deze- aanvraag. Het OM kan beslissen een onderzoek te seponeren of eventueel een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Dit staat echter los van het beginsel dat de aangifte geldt als aanvraag waarop de Immigratie- en Naturali sal ie dienst (DMD) een beslissing zal moeten nemen en ais begin van rechtmatig verbl IJf. Er is dan ook geen grond voor de inbewaringstelling. Namens eiseres is beklag gedaan ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering tegen de beslissing geen opsporingsonderzoek te in te stellen naar aanleiding van de aangifte. 3. Vûrweerder heeft aangegeven dat eiseres op 9 december 2009 aangifte heeft gedaan van - mogelijke mensenhandel. Bij de verbalisanten die de aangifte opnamen is direct het . vermoeden gerezen dat deze aangifte niet oprecht, maar vals was. Doordat de aangifte van meet af aan als valselyk ingediend is beschouwd, welk standpunt door de Officier van Justitie is bevestigd, is in deze zaak geen sprake geweest van de geringste aanwijzing dat er . sprake is Van mensenhandel, zoals bedoeld in paragraaf B9/3.1 van de Vc 2000. Het OM beraadt zich omtrent vervolging. Nu de valselijk ingediende aanvraag niet kan dienen als onderbouwing van de geringste aanwijzing van mensenhandel is deze terecht niet doorgezonden naar de IND als aanvraag om verblijf. De staandehouding op 2 februari 2010 heeft daarom op de juiste basis plaatsgevonden. 4. Volgens verweerders beleid komt een vreemdeling pas in aanmerking voor de B9regeling zodra aangifte is gedaan en onderzoek daarnaar is afgerond. Gebleken is dat, nu er • niet de geringste aanwtyzjng was van mensenhandel, sprake is geweest van een valse aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres dan ook op goede gronden Staandegehouden en in bewaring gesteld. Dat de gemachtigde van eiseres ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beklag heeft gedaan tegen de beslissing geen opsporingsonderzoek te verrichten naar aanleiding van de aangifte, doet hier niet aan af. 5. De rechtbank ïs voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden eiseres krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onweersproken is dat eiseres - geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft; - niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000; - eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven; - niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats; - niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiseres zich aan haar uitzetting zal onttrekken.
Nr. 7913 24. Feb. 2010 9:17
P. 6'
oraad Advocaten
AWB 10/4319
6. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Biseres is op 4 februari 2010 overgeplaatst naar Zeist. Het dossier van eiseres is aldaar op 9 februari 2010 ontvangen. Verweerder heeft cp 11 februari 2010 een vertrekgesprek met eiseres gevoerd. Bij die gelegenheid is de iaissez-passeraanvraag voor Kameroen ingevuld en verzonden naar de laissez-passerafdeling. Op 11 februari 2010 heeft eiseres aangegeven een asielaanvraag te willen indienen. Eiseres zal hieromtrent nader worden gehoord. Als zij inderdaad een asielaanvraag wil indienen, zal zij worden aangemeld bij AC Schiphol. 7. De rechtbank stelt vast dat niet weersproken is dat er voldoende 2ïcht op uitzetting bestaat en evenmin dat verweerder met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting van eiser werkt. 8. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. 9. Gelet op het voorgaande moet de vrij Ji e ids ontnemend e maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw 2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 10. Het namens eiseres ingediende verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is, 11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 12. Beslist wordt als volgt.
24. Feb. 2010
9:13
Leidraad Advocaten
r. 7913
P. Y0
AWB 10/4319
Beslissing De rechtbank, -
verklaart het beroep gericht tegeti de bewaring ongegrond; wijst het verzoek om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. J. van Berchum als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M, de Boer als griffier en In het openbaar uitgesproken op 22 februari 2010.
Partijen kunnen legen deze uitspraak hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA Den Haag De termijn voor het indienen van een beroepscfoifi bedraagt één H>eeH na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 35 van de Vw 200O bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een cfschrift moet worden ov$rgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschriften verzonden: 2 2 FÊ0. 2010
r. 79 ï 3
24. Feb. 2010
9:15
P. 1-
Leidraad Advocaten
Leidraad a
d
t
n
mw. mr. M.L Hoogendoorn mr. M.M. Vofwerk mw. mr. T. Neijzen
RAAD VAN STATE
Perfax:070-36513 80 Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA Den Haag
INGEKOMEN.
Ik AAN: BEHANDELD OD:
patüm:_
24 februari 2010
¥P^^9-19PJ^I. Gemachtigde; Betreff
FEB 2010
ZAAKNR.
ja^
¥4PAR:
__
'-1ZZZI
LJ
Mevrouw ' geboren op van Kameroense nationaliteit.
V nummer; JN^nummerProc."'"' Nummer: HOGER BEROEP Geeft eerbiedig te kennen: Gelet op het bepaalde In artikel 70 van de Vreemdelingenwet 2000, verklaart Mr. M.M.Volwerk, advocaat-gemachtigde, door mevrouw (hierna te noemerv appellante), in deze zaak woonplaats kiezende te Leiden aan Haven 52 (2312 MK) ten kantore van Leidraad Advocaten, (Postadres: Haven 52, 2312 MK, Leiden), bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank te 's-Hertogenbosch d.d. 22 februari 2010, met het kenmerk AWB 10/4319 (productie 1). Appellant stelt hierbij hoger beroep in tegen het in kopie bijgesloten afschrift van de genoemde uitspraak. Dit hoger beroepschrift berust op de volgende grieven: Grief 1 Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4 geoordeeld: 'Volgens verweerders beleid komt een vreemdeling pas In aanmerking voor de B9-regeling zodra aangifte is gedaan en onderzoek daarnaar is afgerond. Gebleken is dat, nu er niet de geringste
Leidraad Advocaten | Haven 521 ?317 MK Leiden | Tel. 071 578 04fi0 |Fax. 071 523 0317 j Rabobank nr. 14.8T.81.03I Ori2H MnspidkHfjkhcid iï bepei kt tol ï«?t bsrfragrtatonder o i w bctoopiaansprakclijWicitlsvcirekcring wnreh uitgekeerd
24. Feb. 2010 9:15
Leidraad Advocaten
Leidraad a
d
v
o
c
a
t
e
aanwijzing was van mensenhandel, sprake is geweest van een valse aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres dan ook op goede gronden staandegehouden en in bewaring gesteld. Dat de gemachtigde van eiseres ingevolge artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering beklag heeft gedaan tegen de beslissing geen opsporingsonderzoek te verrichten naar aanleiding van de aangifte, doet hier niet aan af.' Appellant stelt in de eerste plaats dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat een vreemdeling pas in aanmerking komt voor de B9 regeling zodra aangifte is gedaan en het onderzoek daarnaar is afgerond. Immers, een vreemdeling komt zelfsai in aanmerking voor genoemde regeling indien deze aangeeft te overwegen aangifte te doen. Bovendien is de aangifte waaruit de geringste indicatie blijkt van mensenhandel voldoende, onderzoek daarnaar behoeft in geen geval afgerond te zijn. In onderhavige zaak heeft het OM kennelijk geoordeeld dat er geen sprake was van de geringste indicatie. Dit is betwist met het aan de rechtbank overgelegde beklagschrift ingevolge art. 12 Sv. Appellant ziet zich hierin bevestigt doordat inmiddels is geoordeeld dat zij wel in aanmerking komt voor de B9-regeling en de bewaring is opgeheven. Zie bijgevoegd faxbericht d.d. 22 februari in productie 2. Appellante meent derhalve dat zij per datum aangifte in aanmerking komt voor de B9-regeling en op grond daarvan rechtmatig verblijf had, Gelet hierop is de staandehouding en in bewaringstelling onrechtmatig. Deswege kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven.
Grief 2 De rechtbank overweegt in rechtsoverweging 10 ten onrechte dat appellante niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. Nu het beroep gegrond verklaard had moeten worden, komt zij wel degelijk in aanmerking hiervoor.
Conclusie De conclusie van appellant is, dat om hierboven genoemde redenen de uitspraak van de Rechtbank d.d. 22 februari 2010 niet in stand kan blijven.
n
24_ Feb. 2010
9:16
Leidraad Advocaten
r. 7913
P. 3
Leidraad a d v o c a t e n
Mitsdien: Het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State behage het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de Rechtbank d.d. 22 februari 2010 (AWB 10/4319) te vernietigen en te doen wat de rechtbank had behoren te doen, het beroep gegrond te verklaren, met veroordeling van verweerder in de proceskosten.
Hoogachtend
M.M. Voiwerk Producties;^ 1) bestreden uitspraak 2) faxbericht d.d. 22 februari 2010