Raad
vanStatc 201101926/1/V2. Datum uitspraak: 19 mei 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 12 januari 2011 in zaak nr. 09/38250 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201101926/1/V2
1.
2
19 mei 2011
Procesverloop
Bij besluit van 30 september 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 12 januari 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 februari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201101926/1/V2
3.
19 mei 2011
3
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M, van Loo, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2011 418-657. Verzonden: 1 9 mei 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
09/02/2011 f ê
14:27
0518492976
KJ MEIJER
•.L . .U.°1l.iy2 ^i™ET-VMTülJ^ADVOCA_AJ UiSBUVlA;vtUJ 026 3646630
PAG.
Nr. 7712
P . J B0/w • (
uitspraak RECHTBANK 'S-GRÀVfiNHAGB Zlttinghoadeodo te Roermond Sector bejnwrsreeht, enkelvoudige kamer. Vreemdelingenkamer Pwoe^Jmwraw: AWB 09 / 38250 Utapraak van de rechtbank aü bedoeld la artikel *i70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake gemâcmigoe mr. ara. M.UJV. jNijennw^scnoutsen, advocaat te veip, legen de mlaiater voor Immigratie en Aaid, verweerder* 1,
08/15
Procesverloop
1.1. In d e » uiupraafc worden de rechttvoorBsngert van de Minister voor Immigratie en Aaiel eveneens aangeduid ab verweerder, 1.2, Bij tax van 20 oktober 2009 heeft etser beroep ingesteld tegen bet M u i t van verweerder van 30 acptcmaer 2009. Bij dit besluit heeft verweerder geweigerd euer een verblijfsverguznnng aafel voor bepaalde tijd al* bedoeld in artikel 28 v u dû Vrein^ungttwret 2000 (hierna Vw 2000) te verlenen. Voorts heeft verveerder bij dit besluit ambtthaJve geweigerd eiser een verb^ovcrgunrang regulier als bedoeld In artikel 14 Yun de Vw 2000 onder de beperking verbind houdende met 'verblijf als alleenstaand« minderjarig« vreemdeling' (hierna: amv) te verlenen. 13. Bij schryven van 9 november 2009 heeft eiser do gronden van het beroep ingediend 1.4, Verweerder Heeft de op de aak berreiflring hdyhtv.'H* pty.kfcis issescadsü. Tev«ad heeft verweerder een brief van 21 juli 201Ö ingezonden, waarin verweerden gemachtigde te keimen geeft gelet op de gronden van beroep, te volstaan mat een verwijzing naar d§ bestreden beschikking' De ingezonden stukken en de brief van 21 juli 2010 âjn in e&ohrift aan eiser gezonden. 1.5. Ds openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 29 december 2010, aldaar Is eiser in persoon verschenen, bygcataaa door 4Jn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Mommen, Ala tolk ia versehenes R. Abdall
09/02/2011
14:27
0518402976
S.Fsb. 9 Û 1 1 . 1 Ç J J -
KJ MEIJER
UGTVÛET - V.AN JUIJS AÖVOOAT
PAG.
»r. 7719
026 3546530
Procedurermmmer: AWB 09 / 38Î50
2.
Overwegingen
11. Eiser is volgen* aijnverWanng geboren op 1 Januari 1^92 en In hoc bezit van de Afghaanse nationaliteit Eiser behoort tot de Kazan bevoüdnaigroep. Elier heeft, nadat hj) • ID YieeadeÜngenbewaring \tsu gesteld, op 13 december 200$ een aanvraag Ingediend tot het verlenen van een verbUjrsvere^mnlng alt bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. 12. Ter onderbouwing van voormelde aanvraag hoeft eiser - kort en Z4ksUJk weergegeven - aangevoerd dat hg omstreeks maart 2008, na een verbluf in tea naar Afghanistan il teruggekeerd, te Óhazni hoeft eiser koranlewen gevolgd. Tijdens deze les«en heeft eiser eea meisje van Pasthun afkomst, genaamd Zamira, leren keuren. Gedurende acht maanden heeft hij een relat» met Zamira ondarhûudoa.E^ heeft Zaroira een aanul keer na dekoranlesjeoHieeaenunjen oo am motor en heeft divan* ultitinJaa m«*.tm»r. «**n**lr* Twee maanden voorrijnvertrek: äjn eiser én Zamira naar een leegstaand nieuwbouwhuis gegaan, waar hij seks met haar beeft gehad. jBIeex heeft verklaard dal hij door iemand la verraden, w « n u de politic naar hem op zoek is gegaan. Eiser fs vervolgen! ondergedoken bü#ravri*öd.D#V8dnvweiitfls{n&^ teneinde te bemiddelen, De ouden van Zaato wilden echter niet dat bun dochter zou trouwen met ees Jongen v u Hazara afkomst. Omdat eiser vreeede dat hem Iets aouvn»don aangedaan door de Afghaanse autoriteiten of door de familie van Zamira, heeft mj medio September 2008 àjn land van herkomst verlaten. 2.3. Bij brief van 1 september 2009 heeft verweerder utn eiser bekend gemaakt dat hij voornemens U de aanvraag af te wijzen. 2.4. Van de aan hem geboden gelegenheid zya zienswijze omtrent dit voornemen kenbaar te maken, heeft eiser gebruik gemaakt by schrijven van 17 September 2009. n . ^ . - . ) _ T T Ï --•=_: i .
•
1—:.!'-.•
2.5. Bü b«!üit van 30 Seötefflber 2009 heeft Verweerder de Bit{elaanvraa0- afvewtvr* A ^ grwua *to72CTT7Öi^iüeTO
Aanhef en onder f van de Vw 2000. Verweerder heeft hierbij teven* meegedeeld geen aanleiding te sien om eiser ambtshalve in het b«it te stellen van een verbttjutvermmning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking arav. 2.6. Blijkens dn stukken en het verhandelde territtingrieht het beroep cich tegen verweerders besluit voor zover eiaer niet In aanmerking komt voor een veAtyïswgunning op e^a van de gronden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b> van de Vw 2000. In het kader van • kort gezegd • de b-grond heeft eiaer zich voorts beroepen op het bepaalde in artikel 15, aanhef en cmder o, van da IÜahtty'a20Q4/83/EG van 29 april 2004 Inzak» mmimnmnnnnen voor de erkenning van onderdanen vso derde landen enstaatiozen al« vluchteling of ab persoon dia anderszins international» basohanoing behoeft en de inhoud van de verleende bescherming (hierna,' de Defimtierichtuj'fl). Het beroep van eiser d nl«t gericht tcçca hot bcatuit voor sever varrreodûr teven» «mbUhilve hooft besiUtn uran—
geen verbUJâvcrgunning regulier voor bepaalde ttfd te verlenen onder de beperking amv. 2.7. Ter beoordeling ligt voor of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte bercapegconden, de reohterJjyke toets kan doorstaan. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
09/15
P. S/1
09/02/2011
14:27
G513402976
J:fiL10Hi.l5j32
KJ MEIJER
«0-UjÖ.tYOET - VAN TUIJN AOVOCAAT^ ^
PAG.
,tLr
Kr. 7712
10/15
t-J/U4fUa
026 3646530
Proceduremunmer: A w 3 09 / 38250
SJhwi Vûûfzoycrhitf van belan« luidde artikel 2d vàrt de Vw 5ÛOO t » ti Me van hat.. . "1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tfld &U bedoeld in srtikei 28 kan worden verleend aan da vreemdeling: a, die verdragsvluchteling is; b. die uuineW^k heeft gemaakt dat htf gegrond« redenen heeft om aan to aemea dat hij bij uitzetting een reëel riiico loopt om ie worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestrefiSagea. (...)," 2.9. Voor zover hier vin belang luidt artikel 1 van de Vw 2Ô00; "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verman onder: (...)
k. 1. 2.10.
Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève wn 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trbi 1934,SS) en het bijbehorende Protocol van New York van Wf (Trb.lW,76)j Vcrdragivluchtetog: de vreemdeling die vhichtefag ia ia de a n van het Vluchtelingenverdrag en op wie do bepalingen ervan van toepassing xjjn* (...)." Ingevolge liet Vtahteliagf&vardrftg is sprake van vtuohtelingsohap ia het geval dat
politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep, rich bevindt buiten het lândw**fVMh^denifiaxulitritbez«etidob vas bovenbedoeld« vrees, niet wil inroepen. 2.11. Op grDüdvtmaxtïW 31, eerste ÜO\ van ^ verlenen ven een verWyftvetgunning voor bepaald« tjjd, alt bedoeld in artikel 28 van dit wet, afgewezen, lndlco de vreemdeling nîet eannerneitfk heeft gemaakt dat rijn aanvraag ia gegrond op ointtandigbedendie, bst^j op.àchzel^ hetzü in verband met andere feiten een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de vreemdeling o a de aaazfln aanvraag ten grondslag gelegde feiten m omstandigheden aannemeltyk te maken. 2.12. o p groad vra «tikel 31, tweede lid, aanhef en onder ( v a n de Vw 2000 wordt bij het onderzoek of de aanvrug om een verbujavergmmirig aaiel kan worden afgewezen moda batzekkm de omstandigheid dat de vreasidetfo* tw «ravtn« wm »II* aanvraag geen reit- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakel^k ztfn voor de beoordeling van de aanvraag, tenztf de vreemdeling aantteraelyJc ka» maken dat het or^ekenvaa deze bescheiden niet aan h ^ rekenen. 2.13. Bakens onderdeel C4/3.Ó van de Vreeoïieimgeiidrculaixe (Ve 2000) ia voor de beoordeling van de selelaanvriag onderbouwing van de volgende elatneateö van belaag: de identiteit, de nationaliteit, de reisroute en het u i e M a u van de vreemdeling. Wanneer is vastgesteld dat ten aanzien van één of m e e van de vier elemerdeiiaocmetóeaoatbrTeicen, wordt onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de vreemdeling is toe ta r«k«e«L 2.14. Ten aanzien van de stelling van verweerder dat sprake is van toerekenbare ». ongedocumenteerdheid als bedoeld In anfltei 31, tweede Ud, aanhef ea onder f, vaa do Vw 2000, overweegtderechÖwnkaU volgt
2011
14:27
lîU^&P
0518402976
KJ MEIJER
™-ll
PAG, vtL^
Ht. im
PJ/'W
Procedureaumzner: AWB 09 / 38250 4
2.15. Biykens het (üi het bc*tredco besluit geïncorporeerde) wnwt&ea werpt verweerder etser tegen dat hij geen documenten heeft overgelegd om zgn nationaliteit, identiteit of reisroute aûûûemelyk te maken. 2.1a. Daargelaten of aan eiser kan worden tegengeworpen dat htf onvoldoende documenten ter staving van 4Ja nationaliteit ea identiteit heeft overgelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank euer in redelijkheid kannen tegenwerpen dat bij t«w«lMib*u »nvol4o«fxet« do«\]jn**»jt*u ter ctauùtg v»n syn mumttn \v>*& rw»rtyà*çd ..
Eiser heeft immers geen enkel indicatief reisdocument overgelegd. Eisen stelling dat een groot deel van # * rei» illegaal heeft plaatsgevonden en Inj daarom geen reisdocumenten heaft kunnen overleggen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft immers verklaard dat hij met een trein vanuitftaUénaar Parijs en vervolgens met een trein vanuit Partji naar Kadalud ia gereisd. Biaer hoeft achter geatt vervoersbewijzen overgelegd van d« door hem geweld» tefintchm Eisers heeft aangevoerd dat gelet op de lange reltiduur en de moeUtfke omstandigheden wurondar hg heeft moeten reizen, hij gsooodaife w o osa all« overbodige ballast all bijvoorbeeld verlopen vervoenbewijam weg te goeden. De rechtbank overweegt ten eansien van deze stelling, datyan.eUer verwacht mag worden dat 2nj het belang van indicatievereisdocumenteninziet, poor het bestempelen van deze reisdocument als overbodige ballast en het vervolgens weggooien van deze indicatieve rtitdocummt«», wwft lüxewi da N*deri*ad*9 "n^^^ta*. d&jsoog*MJVfe«u4 «ihvw*wi <w de door el« er gestelde reinoutt na te gaan Verweerder heeft neer o c f ó ^ van da reohtbaak her ontbreken van deae-rinnranntenderhalve aan eiser kunnen toerekenen. 2.17. Voort» hatfi verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat bijfiletla staat is gebleken om (voldoende) consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen af te leggen omtrent de gestelde reisroute vanuit Afghanistan via Iren, Turkije, Griekenland, ItatlA en Frankrijk near Nederland. Van eiser mag verwacht worden dat hij in staat js om rocwin&rtnatietflYtjrtrtrstó^ geen Informatie verschaffen over relatief eenvoudige zaken als waar hij heeft verbleven e& hoe lang hij op deze plaatsen heeft verbleven. Daarnaast steh de rechtbank vut dat cUff tegenstrijdig heeft verklaard over de duur van z|)ü reis. Biier heeft Immer» op 7 december 2008 ton overstaan van de vreexndeJJnganpgUtic verklaard dat hij gedurende) zeven i acht maanden onderweg is geweest, terwijl hy ia zgn eente geho or ven 14 decamber 3003 heeft veiMteDi u*frfc)J vla k i IJf unmuka onder w eg ig pwQwt, Vom zover eiser heeft verklaard dat deze tegenstrijdigheid mogelijk ia ontstaan omdat zijn verhoor ia afgenomen in de Faral taal, terwijl hij alleen Dari »preekt, overweegt de rechtbank dardai* te vraag van de v * ^ beantwoord en bovendien met heeft verklaard dat ty de tolk niet kon verstaan. Eiser heeft daarentegen juiat verklaard dit b# de tolk goed kon verstaan. Hetgeen zijden» eiser naar vorea il gebracht, la naar het oordeel van derechtbankderhalve g e « reden om tot een arider oordeel te komen ten aanzien van het toerekenbaar o&tbrekan van documenten. 2.13. Gelet op bet vorenstaande is de rocblbasK vin oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in hst geval van eiser bet bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder £ van de Vw 2000 ven toepassing ia.
11/15
09/02/2011
14:27
Û5184Û2976
8. Feb. 201 11 15:34
Hab.LIGTV0ET
KJ MEIJER
PAG. 12/15
- VAN TUIJM AÖV0CAAÏwla ^w
w
«r. 7712
P...8/lWia
026 3646630
Procedureiuimmer; AWB 09 / 382SÛ
2.19. Als zich de omstandigheid voordoet, aia bedoeld in artikel 3t ( tweede Ud, aanhef en. onder f, van do Vw 2000, mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de iSM&tesU»a -.-SÄ i e tessfaM&ss&e-vaa ü *
fe^al-s
(î-îssacn» va* T c s U s b ï a a
Kamerstukken U, 1998-1999,26 732, p. 40/41 ) en volgens do ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, La hot relaas vau do desbetreffende vreemdeling ooi het geloofwaardig te santen geen hiaten, vaagheden, ongeremde wendingen en tegenstr^dgheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen- Van het asielrelaas moet in dat geval positieve overtdrfnpkrtoht uitgaan. 2.20. De rechtbank il vas oordeel dat verweerder riah op grond van de in het (bestreden bestuit geïncorporeerde) voornemen weergegeven argumenten - in onderiinge samenhang bezien • in redelijkheid op het standpunt heeft binnen stellen dat het asielrelaas van eiser de vereiste positieve ovotuigrngskraoht ontbeert Hiertoe h«A verweerder belang kannen hechten urn de omsfenrHghaM dat eiser eerst in Nederland een asielvergunning heeft aangevraagd nadat hij door de Duitse autoriteiten is aangehouden ea aou de Nederlandse QHtnHfwilan V m / W W h t U » * * n a a m n u t Ie MtnrAninrAiwrvMpiirrm***
)aw<*ti i w o i d i l w f l T
ewer Qo Doscacnning van oe auiorunicn oua &unnen inroepói. x i « rorcnsisanao aoei efljreuk aan dç doer eiset aangevoerde aaelmob'evea Bij deze overweging heeft verweerder tevens kunnen betrokken dat dser op 7 december 2003 ten overstaan van de vreenideUnfienpoUtie heeft verklaard, dat de enige reden voor 4 f c vertrek ia dat erheen wede voor hem was in Afghaniiran en htf zelf niet in nja eigen levenicodernoud kon voorzien* 2.21. Voorts heeft verweerder in redeHJkheid aan eiser kunne» tegenwerpen dei hy niet sannamelijk heeft gemaakt dat hty vanwege een ongeoorloofde relatie met een meisje in Afghanistan problemen heeft ondervonden. Hiertoe heeft verweerder redengevend kunnen achten dat het onaannemelijk is dat meisjes van de leeftijd van eiser in Afghanistan alleen naar een Koranschool kunnen gaan en na afloop achterop een motor met een mannelijke leeft^dsgenoo^ kumen vertrekken. De r e o h l ^ ^ Ambtsbericht hfitrsffenri* AfgHinttttl-n V4rt maart.9flnQ H?«nrit Milt* AM» M M M M * U-±
gebrek aan veiligheid en met name de culturel» traditio en gewoontes in A^rhimstan vrouwen ernstig beperkt worden in hun bewegbssvrüheid en worden achtergesteld. Weliswaar wordt in voornoewjd ambtsbericht vermeld dat het de vrouw wel ia toegestaan om zonder mannelijke begeleiding (een zogeheten 'maohrara') sieh in de eigen gemeenschap te begeven, maar verweerder heeft het niet aannemelijk kunnen achten dat in de Afghaanse patriarchale samenleving een minderjarig meisje na afloop van Konmlessen meermalen gedurende enige tijd weg kan bleven en uitstapjes kon ondernemen met een minderjarige, mannelijke leeftijdsgenoot, 2.22. Hetgeen eiser hiertegen in heeft gebracht heeft verweerder van onvoldoende gewicht tanen vinden om niet langer het «tandnimt ia te neraen da» hat relaas van eis« geen positieve overtuigingskracht heeft en dus ongeloofwaardig is. 2.23.
Bijgevolg ia de rechtbank van oordeel dat verweerder het bestreden beshtit terecht
*n rsn onmAm m+mA*n k*»A IHKIA»*«* *tmt «J>«M ****. V*—J-*—J-.-t.*..l!_- i "- T
O'
w
™"~ — •»-• • • • • » • » • — » * f c ^ - • • - • o 1 •"
' »«wwyi
<-.
• a n i i i n i a 14A wn n VW'WM
ham derhalve eeo verMufavergunniiig op grond van artikel 29» eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft kunnen weigeren.
09/02/2011
14:27
0513402976
2""0 l h l 5": 3'"7
KJ MEIJER
^bUGTVOET - VAN VAN TUIJN TUIJN A;-D V O••C A-A T ^ 026 3646630
PAG. ftüvuü
^
Nr. 7712
13/15
P " ..i/lild/13
Procedurciwramen AWB 09 / 33250
224. Mctbetrejddustotdevta^ofeisermbgeÜ^ VdfbHj&vsfgtmaing wiel op pond van het bepaalde in artikel 29. eent* lid, aanhef onder b, vaa de Vw 2000, overweegt derechtbankhet volgende, 3^5.
ELt«r beeft ia <Ür-t««lmui, VUÜBI rwwijiiiig üaW YOOropCOKI aiïiDÏWCnOÖI VAU
maart 2009, aangevoerd dat moordra vanwege bloedwraak in vnjwej gahwi Afgbanirtin voorkomen en dit euer hiertegea j w o bes&tramig lean verkrijgen van de Ambiante autoriteiten. Eiser stelt dat gelet op hetgeen hfl in ztfn asidrelau naar voren, heeft gebracht hij brj' een terugkeer naar Afthanhtan beeft te vreien voor een behandeling in snijd met een artikel 3 van het Europe» Verdrag voor de Iteshtea van de Mens « dt fundamentele vrijheden (EVRM), 2.2$. Zoalf hiervoor overwegen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen rotten dat euer niet aannemelijk gemaakt dat hy vanwege cen ongeoorloofde relatie met een meisje in Afghanistan problem« heeft ondervonden, fteedi daarom ziet de rechtbank g««n aanleiding om nog te treden in beoordeling van het bescherraiagsa»pcct. 2.27. Met betrekking tot het beroep van oker op artikel 15, aanhef en onder e, van de Dfifioitioriohtlihi iuncto artikel 29_ aar*** tM »nohÖF »n n^Ur ÏI ."**.*[» j/m 25ft-0 *"£+£*£'*••-' d* rechtbank als volgt. 2.2$. Volgen« artikel 2, aanhef en onder e, va^ de 0omimerieWjn wordt m o^e richtig verstaan onder "persoon die voor de «ubdWaJK^eathermingBstatua k aanmerking komtH: een onderdaan ven een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien vw wie zwaarwegende gronden bestaan om aan to nemen dat hjj, wanneer hty naar ztyi land van herkomst, of in het geval van een staatloze, naar het land waar hij vroeger gewoonlijk verbleef terugkeert, een reëel risico zou lopen op ernstige acbade als omschreven in artikel 15, en op wie artikel 17, earsta e» tweede lid, met van toepaaaing ia» en die zich niet onder, de bescherming van dat laiid kan o£ wegens dat risico, wil stallen. 2.29. Volgens artikel 15, aanWen onder o, van de Defmitieriohtlyn bestaat ernstige schade uit eni^ge en mo^vio^e bedreigu^ gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of bimenlandi gewapend 2J0. EtehttÄachtadflzicrdwyzov!uil7^ algemeen ambttbedojbt inzake Afehanütaa van maart 2009 aaagevoeni, dat de veiligheidssituatie In Cemraal-Afghanirtan is verslechterd. Ter zitting heeft eiser zich op hst standpunt gesteld dat in deze grond een impliciet beroep moet worden gelezen op artikel 15, aanhef en omW e, van de Deflnitieridulyn. 2.31. Verweerder beert zich ter zitting primair op bet standpunt gesteld dat enkele Stelling dat er sprake is van een slechte velUgbeitUsiïuan'e in A&b^nUtan voor een geslaagd beroep op artikel 1S, aanhef oa onder o, v&S de Dcfinitieriohtiijn, nu eider dient aan te tonen dat er sprake ia van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in è't artikel Subsidiair heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het Europee» Hof vc<)r derechtenvan de meni EHRM van 20 juli 2010 in i»aknr. 23505/09, N. tegen Zweden (JV 2010/373)
09/02/2011
14:27
0518432976
S.hb. 23llil5:33
MÄLIGTVOET
KJ MEIJER
- VA» TÜIJH ADVOCAAT^ ^^ 026 3646630
PAG. vbLr
h.im
P-. J(!/1] 1/JL ,
Procedurenuramer; AWB 09 / 38250
2.32. Naar het oordeel vnn derechtbankheeft verwarde; op grond van de door hem aangevoerde Jurisprudentie terecht geconcludeerd dat er ia AffchaaUtan ten tijde van het beahût en ook hierna van een uitzonderlijks situatie als bedot ld in «titel 15, aanhef en. onder c, van de Deamtiaichtltyn geen xpnka is. De rechtbank betrekt daarbij dat het EHRM in haar arrest van 20 juli 2010, N. tegen Zweden (JV 2010/373) in rechtsoverweging 32 ten «naaien van de algemene veüigheidwibiati* in AänanJitan h«cft overwogen dat: out above, tkt Court does not find thtm to bi of such a natura os ta show, on their own, that thtrt would bt a violation of the Convention \ftht applicant wkmt to return to that country. The Court thus has to establish whether th$ applicant's ptnonal situation is such that her return to Afghanistan would contnvtnt Ardcta 3 of the Convention, " 2.33. Het oordeel van het EHRM in voormeld aneat in aanmerking genomen en nu uit de door eiser aangehaalde ambttbedcht niet blijkt dat de mate vm wiHekeurig geweld in het kader via het door euer geatclde conflict tentyjdevan de totsxajo^rnjag van het betówien besluit dermate hoog w u dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat er sprake was van de uitzonderlijke eituario als bedoeld in artikel 15, aanhef on onder c, ven de Dcfinüi erichüija, kan eisers beroep reedt om die reden niet dagen, 2.34.
Bygevolg ia de rechtbank van oordeel dat verweerder in de bestreden besluiten ' # * - ^ * ^ « - • > H H « * W I , w y - w ^i WH* I W y c L W C i U
is artikel 29, eerste lid, aanhef onder b, van de Vw 2000. 2.35.
Het beroep dient derhalve voor ongegrond te worden gehouden,
2.36. Van on»taadighed«a op grond waarvan een van de partyen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere party gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Ks
Z37.
Mitsdien wordt bestiat all volgt.
14/15
09/02/2011
14:27
65134Ö2976
8. Feb. 2011,15:39
M . A LI6TV0Eï
KJ MEIJER
- VAN TUIJN ADVOCAAT^ t t J i b
PAG. AIMJU VtLK
Nr- 7712
P.
026 3646630
ttwawrwLanmçnTïvro'wrjww""
1.
Beslissing
Dercchrbaût' verktoart bet beroep ongegrond, Aldus gedaan door tnr. dn. E J, Govaars in tegenwoordigheid vsn mr. DD.R.H. Lechantdur ais griffier ca uitgesproken ia bet openbaar op J JJ j j y ^ 20tl mr. D J).R.H. Lechauteur, griffier
w.g. mr. dn. BJ. Oovaera, rechter
Voor eensluidend afi de
,
•*w
w o w a d i n o p i t - 2 M ZOtl
Ben belanghebbende ea het bestuursorgaan kunnentogendeae uitspraak binnen vier Vcken na da datum van verwnding van d«z*-uitspraak hoger beroep imtellen bij de Afflding bestuursrechtspraak vsn de Raad'vaa Sta», onder verp?eldtng van "hoger beroep vreemdeüngeiualMn", fvpbm,i6\l$t.25003C te's-Cravenbsge. Xogevolge artikel 85 vtn da Vw 3000 bavftt hét baffléptahHft smnf irm» vriavan MAM rl« iitrMtvftV ArtïWÏ *<< v»« di Awb b*p«h end^r me«r dit bij net beroepschrift een a&chrtft moet worden overgelegd van de uitspraak.
15/15
H/IL,,
09/82/2611
14:27
PAG.
KJ MEIJER
0518402976
01/15
ADVOCATENKANTOOR MEIJERAan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-GRAVENHAGE
RAAD VAN STATE ; : ^ . . INGEKOMEN
A a .FEB 2011 ZAAKNR.
ADVOCAAT &. PROCUREUR I mr. tC J. Meijer |
,'-lÖ\
AAN; BmNtfélfrBEt:
i./irxnixftp.»'»
9076 B5 St Annaparochie
Sint Annaparochie, 9 februari 2011
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN
CORRESPONDEf-mEADRES Postbus 10 9076 2N SL Annaparochie 7(0518)40 21 86 F(051S)40 29 76
Geachte heer/mevrouw, Namens , geboren op en van Afghaanse nationaliteit, thans verblijvende te Sint Annapaiochie aan de Middelweg-West 176 (9076 GE), te dezer zake woonplaats kiezende te Sint Annaparochie aan de Van Harenstraat 3 (9076 BS) ten kantore van advocaat mr. K.J. Meijer, die te dezer zake door Rolami voornoemd tot bepaaldelijk gevolmachtigde wordt gesteld en als zodanig namens Rolamï voornoemd optreedt, deel ik u hierbij mee dat ik heden, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd door Rolami voornoemd, HOGER BEROEP instel tegen de uitspraak d.d. 12 januari 2011, aan de voormalig bepaaldelijk gevolmachtigde van appellant verzondea op eveneens 12 januari 2011, van de vreemdelingenkamer van de Rechtbank 's-Gravenhage, ziïïinghoudende te Roermond, met registrah'enummer Awfc OP/32250, -.rsagbij kzi >»USCÜ,J j^^Huai IjafeL-uioixùc uciOcpbùjjUi ti.ii. zu ukto- " ber 2009, gericht tegen het besluit van verweerder d.d. 30 september 2009, -waarbij de aanvraag van appellant tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen-, ongegrond is verklaard (zie bijlage). Grief I In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Roermond in haar uitspraak, rechtsoverweging 2.16 t/m 2.18, ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "2.16 Daargelaten of aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij voldoende documenten ter staving van zijn nationaliteit en identiteit heeft overgelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiser in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij toerekenbaar onvoldoende documenten ter staving van zijn reisroute heeft overgelegd. Eiser heeft immers geen enkel indicatief reisdocument overgelegd. Eisers stelling dat een groot deel van zijn reis illegaal heeft plaatsgevonden en hij daarom geen reisdocumenten heeft kunnen Sdchting Beheer Detdengdden, Friwlind Btok relent 29-88.05.4561 Iedere a»nsp»WiiWieid is bepedet tot het bsdiiedar in h« bareäöuie-eejttjJ
09/02/2011
14:27
051840297b
k'J MEIJER -
PAG. 02/15
overleggen, heeft verweerder niet hoeven volgen. Eiser heeft immers verklaard dat hij met een trien vanuit Italië naar Parijs en vervolgens met een trein vanuit Parijs naar Nederland is gereisd. Eiser heeft echter geen vervoersbewijzen overgelegd van de door hem gestelde treinreizen. Eiser heeft aangevoerd dat gelet op de lange reisduur en de moeilijke omstandigheden waaronder hij heeft moeten reizen, hij genoodzaakt was om alle overbodige bellast als bijvoorbeeld verlopen ven'oersbewijzen weg te gooien. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze stelling, dat van eiser verwacht mag worden dat hij het belang van indicatieve reisdocumrntrn inrir.f Honr.bp.t bp*tt«TO.pft].wi van. Hr-rr rWnirvitf»« *!s o-»'j?rkodig* ballast, en het vervolgens weggooien van deze indicatieve reisdocumenten, wordt immers de Nederlands autoriteiten de mogelijkheid ontnomen om de door eiser gestelde reisroute na te gaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het ontbreken van reisdocumenten derhalve aan eiser aan kunnen toerekenen. 2.17 Voorts heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij niet in staat is gebleken om (voldoende) consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen af te leggen omtrent de gestelde reisroute vanuit Afghanistan via Iran, Turkije, Griekenland, Italië en Frankrijk naar Nederland. Van eiser mag verwacht worden dat hij in staat is om meer informatie te verstrekken over zijn reis dan hij heeft gedaan. Eiser kan immers geen informatie verschaffen over relatief eenvoudige zaken als waar hij heeft verbleven en hoe lang hij op deze plaatsen heeft verbleven. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de duur van zijn reis. Eiser heeft immers op 7 december 2008 ten overstaan van de vreemdelingenpolitie verklaard dat hij gedurende 2even à acht maanden onderweg is geweest, terwijl Hij IH Zïjn C&ÏZÎÛ ^WIAO'VA » v*n' 1*4- u v ^ w i u u u 2 C u G ui-i-JU v u M a a i U UÜL l i i j v t c i a vijl UlU.iXLlU.cii
onderweg is geweest. Voor zover eiser heeft verklaard dat deze tegenstrijdigheid is ontstaan omdat zijn verhoor is afgenomen in de Farsi taal, terwijl hij alleen Dari spreekt, overweegt de rechtbank dat eiser de vraag van de verbalisant met een begrijpelijk antwoord heeft beantwoord en bovendien niet heeft verklaard dat hij de tolk niet kon verstaan. Eiser heeft daarentegen juist verklaard dat hij de tolk goed kon verstaan. Hetgeen zijdens eiser naar voren is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank derhalve geen reden om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van het toerekenbaar ontbreken van documenten. 2.18 Gelet op het vorenstaande' is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiser het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 van toepassing is." Toelichting: Appellant merkt op dat niet valt in te zien dat hij wist danwei had moeten weten dat er een dermate groot belang zou worden gehecht aan de gebruikte reisdocumenten dat het niet overleggen hiervan de r.nn.wpiftnfi*» 2011 hebben dat ayn acicïaûa-.~a«g reed* Jüviuui ZAJU
worden afgewezen. Pe overweging dat van appellant verwacht mag worden dat'hij het belang van indicatieve reisdocumenten inziet wordt door de rechtbank op geen enkele wijze nader gemotiveerd. Dit klemt des te meer nu deze stellingname impliceert dat appellant op de hoogte moet zijn geweest van de Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot het vragen van asiel, van welke omstandigheid juist sprake is van het tegendeel. De tegenwerping dat appellant tegenstrijdig zou hebben verklaard omtrent de totale duur van zijn reizen is irrelevant; duidelijk is dat appellant al met al meerdere maanden onderweg is geweest zodat het voorstelbaar is dat appellant op een gegeven moment het besef van tijd kwijt moet zijn geweest. Het2elfde geldt voor de overweging van de rechtbank dat appellant geen informatie heeft kunnen verschaffen omtrent de plaatsen waar appellant heeft verbleven en hoe lang hij m deze plaatsen heeft verbleven. Dienaangaande zij opgemerkt dat de overweging dat van appellant verwacht mag worden dat hij hieromtrent wel meer zou moeten hebben kunnen ver-
09/02/2011
14:27
0518402976
KJ MEIJER
PAG.
klaren dan hij heeft gedaan op geen enkele wijze door de rechtbank nader is gemotiveerd. Klaarblijkelijk gaat de rechtbank er van uit dat de topografische kennis dan wel de kennis van Europa van appellant dusdanig uitgebreid en/of ontwikkeld is dat appellant heeft moeten weten waar hij zich op een gegeven moment bevond, echter, hiervan is in het geheel geen sprake ook at omdat appellant geen enkele ander taal behalve het Daxi machtig is. Kortom, het wordt appellant ten onrechte tegengeworpen dat hij geen voldoende reisdocumenten heeft overgelegd. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de rechtbank verweerder ten onrechte gevolgd is in diens stellingen, de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd en dat aan hem ••ûlauoB w^-^ulij&vwLguuuùijj} a^ici woorInhaalde uju zit uc im van aiiucei zo v w zuou pehoort te worden verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vreemdelingenwet.
Grief n In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidbcginsel heeft de rechtbank Roermond in haar uitspraak, rechtsoverweging 2.20 t/m 2.23, ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "2.20 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op grond van de in het (bestreden besluit geïncorporeerde) voornemen weergegeven argumenten - in onderlinge samenhang bezien - in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser de vereiste positieve overtuigingskracht ontbeert. Hiertoe heeft verweerder belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat eiser eerst in Nederland een asiclvergunning heeft aangevraagd nadat hij door de Duitse autoriteiten is aangehouden en aan de Nederlandse autoriteiten is overgedragen. Daarnaast is eiser door diverse Europese landen gereisd alwaar eiser de bescherming van de autoriteiten had kunnen inroepen. Het vorenstaande doet afbreuk aan betrekken dat eiser op 7 december 2008 ten overstaan van de vreemdelingenpolitie heeft verklaard, dat de enige reden voor zijn vertrek is dat er geen werk voor hern was in Afghanistan en hij zelf niet in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien. 2.21 Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege een ongeoorloofde relatie met een meisje in Afghanistan problemen heeft ondervonden. Hiertoe heeft verweerder redengevend kunnen achten dat het onaannemelijk is dat een meisje van de leeftijd van eiser in Afghanistan alleen naar een Koranschool kunnen gaan en na afloop achterop een motor met een mannelijke leeftijdsgenoot kunnen vertrekken. De rechtbank verwijst in dit verband naar het algemeen Ambtsbericht inzake Afghanistan van maart 2009. Hieruit blijkt dat vanwege het gebrek aan veiligheid en met name de culturele tradities en gewoontes in Afghanistan, vrouwen ernstig beperkt worden in hun bewegingsvrijheid en worden achtergesteld. Weliswaar wordt in voornoemd ambtsbericht vermeld dat het d« ymnw i? toegestaan ozz zoz.dcz siarüïi/Ujkw uvgcîciùujg (peu zogeheien 'machiam') zich in de eigen gemeenschap te begeven, maar verweerder heeft het niet aannemelijk kunnen achten dat in de Afghaanse patriarchale samenleving een minderjarig meisje na afloop van Koranlessen meermalen gedurende enige tijd weg kan blijven en uitstapjes kon ondernemen met een minderjarige, mannelijke leeftijdsgenoot. 2.22 Hetgeen etser hiertegen in heeft gebracht heeft verweerder onvoldoende gewicht kunnen vinden om niet langer het standpunt in te nemen dat het relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht heeft en dus ongeloofwaardig is.
03/15
89/02/2011
14:27
0518402976
KJ MEIJER
PAG.
goede gronden heeft besloten dat eiser geen Verdragsvluchteling is en verweerder hem derhalve een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft kunnen weigeren." Toelichting: Appellant merkt op dat hij genoegzaam heeft verduidelijkt waarom hij in eerste instantie tegenover de vreemdelingenpolitie heeft verklaard dat hij Afghanistan heeft verlaten omdat er geen werk voor hem is en dat hij daardoor niet zelfstandig in het levensonderhoud kon voorzien, althans dat hij toen geen asielmotieven heeft aangevoerd. Immers, appellant was op dat specifieke moment nog niet van plan om in Nederland asiel aan te vragen. Voor wat betreft het relaas van eiser met betrekking tot zijn asielmotieven zij opgemerkt dat hij in het nader gehoor datgene naar voren heeft gebracht wat hem is overkomen, niets meer en niet minder, Appellant heeft de waarheid verteld maar kan zijn relaas niet met bewijsstukken staven, echter, dit wil nog niet zeggen dat hetgeen appellant naax voren heeft gebracht niet juist of niet waar kan zijn ook al zouden de verklaringen als onaannemelijk kunnen worden oesenouwa. f ere oujn eenter aai verweeraer nimmer ooggetuige is geweest van neigten appellant heeft meegemaakt. Voorts zij opgemerkt dat appellant nog minderjarig was toen hij naar Nederland is gevlucht althans ten tijde van zijn asielaanvraag. Appellant behoort tot de Hazara bevolkingsgroep, is afkomstig uit Ghazni en is shi'ietisch moslim. Appellant had een verboden relatie met een meisje van Pashtun afkomst, genaamd Zannina. Op een gegeven moment is deze geheime relatie ontdekt ten gevolge waarvan appellant in de negatieve belangstelling van de autoriteiten en de familie van het meisje is komen te staan waardoor zijn leven onhoudbaar is geworden en appellant zich genoodzaakt zag om het land van herkomst te verlaten; appellant vreesde ervoor om het slachtoffer te worden van bloed- en/of eerwraak. Zoals ook door of na-mens appellant is aangegeven, blijkt uit het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van maart 2009 dat bloed- en/of eerwraak ook in Ghazni voor komt en dat lokale autoriteiten niet in staat zijn hun invloed te doen gelden zodat aldus het de overheid ontbreekt aan mogelijkheden bieden. Daarnaast delen veel overheidsdienaren de tradities die bloed- en/of eerwraak als oplossing zien. Gelet op het bovenstaande en hetgeen tevens in de aanvullende gronden van het beroep namens appellant is aangevoerd, kan/kon worden afgeleid dat het relaas van eiser wel als geloofwaardig is aan te merken zodat appellant aldus een reëel risico loopt om bij een terugkeer naar Afghanistan het slachtoffer te worden van een schending van artike] 3 EVRM. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de rechtbank verweerder ten onrechte gevolgd is in diens stellingen, de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd en dat aan hem alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw 2000 behoort te worden verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, van de Vreemdelingenwet.
Grief m In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Roermond in haar uitspraak, rechtsoverweging 2.24 t/m 2.26, ten onrechte overwogen ca. geoordeeld dat: "2.24 Met betrekkin? tnt de vraat? n f AIKPT mno-pliil- i « . M « " i « r H « n '"\**\t voor een verblijfsvergunning asiel op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank het volgende.
04/15
89/02/2011
14:27
KJ MEIJER
Û5184Q2976
PAG.
2.25 Eiser heeft in dit verbad, onder verwijzing naar voornoemd ambtsbericht van maart 2009, aangevoerd dat moorden vanwege bloedwraak in vrijwel geheel Afghanistan voorkomen en dat eiser hiertegen geen bescherming kan verkrijgen van de Afghaanse autoriteiten. Eiser stelt dat gelet op hetgeen hij in zijn asielrelaas naar voren heeft gebracht hij bij een terugkeer naar Afghanistan heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met een artikel 3 van hptf F.nrnnftfts Vpxdraor vnnr He. Rer.htan van Hft Mfins p.n HRfiindamMiïP'.Iftvrnhe.dp.n_£E3/PMÏ
2.26 Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk gemaakt dat bij vanwege een ongeoorloofde relatie met een meisje in Afghanistan problemen heeft ondervonden. Reeds daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om nog te treden in beoordeling van het beschermingsaspect." Toelichting: Appellant verwijst hierbij naar de toelichting op grief (I en) II en waarvan de inhoud hierbij als herhaald en ingelast aüent te worden beschouwd, en als zodanig eveneens dient te worden beschouwd als ware dit de toelichting op grief III. De vrees van appellant voor vervolging is gegrond; hij vreest voor bloed- en/of eerwraak van de zijde van de familie van Zannina. Het is duidelijk dat de Afghaanse autoriteiten niet in staat kunnen of mogen worden geacht dan wel bereid zijn om aan appellant hiertegen een effectieve bescherming te bieden. Appellant vreest ervoor om het slachtoffer te worden van steniging dan wel een andere disproportionele straf vanwege het feit dat het een ongeoorloofde relatie had met een P q s h t i m mffisjp fp.rwîjl
flppi»Hflnjt..-7-r1f
W w T a r a io
AriricH-aTif c t f I t HAT-T^OITT^ H n y p ? ^ j " t , Ü V I J ?
—
rechtbank verweerder ten onrechte js gevolgd in diens stellingen, de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat aldus aan hem alsnog een verblijftverguruiing asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend. Grief IV In strijd met het recht en/of het motiverings- dan wel zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Roermond in haar uitspraak, rechtsoverweging 2.27 t/m 2.34, ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "2.27 Met betrekking tot het beroep van eiser op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn juncto artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 overweegt de rechtbank als volgt. 2.28 Volgens artikel 2, aanhef en onder e, van de Definitierichtlijn wordt in die richtlijn verstaan onder "persoon die voor de subsioUaire-berschermingsstatus in aanmerking komt": een onderdaan van een derde land of een staatloze die niet voor de vluchtelingenstatus in aanmerking komt, doch ten aanzien van wie zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat hij, wanneer hij naar zijn land van herkomst, of in het gevaj van een staatloze, naar het land waar 4tsf v;--ö^-jprT,-„-u^yli, TVIUIW*, iwugAvVii,'icujtcecf ïïsicu"zwu"iupeja op ernsuge scnatfë'als" '" omschreven in artikel 15, én op wie artikel 17, eerste en tweede lid, niet van toepassing is, en die zich niet onder beschenriing van dat land kan of, wegens dat risico, wil stellen. 2.29 Volgens artikel 15, aanhef en onder o, van de Definitierichtlijn bestaat ernstige schade uit ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. 2.30 Eiser heeft zich in de zienswijze van 17 september 2009, onder verwijzing naar het aJgemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van maart 2009 aangevoerd, dat de veiligheidssituatie in Centraal-Afghanistan is verslechterd. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt
85/15
gesteld dat in deze grond een impliciet beroep moet worden gelezen op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. 2.31 Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat enkele stelling dat er sprake is van een slechte veiligheidssituatie in Afghanistan voor een geslaagd beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, nu eiser dient aan te tonen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in dit artikel. Subsidiair heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de mens EHRM van 20 juli 2010 in zaaknr. 23505, N. tegen Zweden (JV 2010/373). 2.32 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de door hem aangevoerde jurisprudentie terecht geoordeeld dat er in Afghanistan ten tijde van het besluit en ook hierna van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de DeÜnitieriehilijn geen sprake is. De rechtbank betrekt daarbij dat het EHRM in haar arrest van gemene veiligheidssituatie in Afghanistan heeft overwogen dat: "Whilst being aware of the reports of serious human rights violations in Afghanistan, as set out above, teh Court does notfind them to be of such a nature as to show, on their own, that there would be a violation of the Convention if the applicant were to return to that country. The Court thus has to establish wheter the applicant's personal situation is such that her return te Afghanistan would contravene Article 3 of the Convention, " 2.33 Het oordeel van het EHRM in voormeld arrest in aanmerking genomen en nu uit de door eiser aangehaalde ambtsbericht niet blijkt dat de mate van willekeurig geweld in het kader van het door eiser gestelde conflict ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit dermate hoog wa3 dat zwaarwegende gronden bestonden om aan te nemen dat er sprake was van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, kan eisers beroep reeds om die reden niet slagen. 2.34 Bijgevolg is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluiten terecht Lv-v-T* 6w..«jw»j vii^u V^Ü ïoAvUjravui^muüug ie YCiicïicu'up uc grona ais oeaóèiu öx artiKei 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Toelichting: Namens appellant is aangevoerd dat hij door zijn aanwezigheid in zijn land van herkomst het risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de richtlijn 2004/83/EG van 29 april 2004 iozake rninimurnnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven'van de Raad van de Europese Unie. In dit kader wordt hierbij namens appellant verwezen naar overweging 2.6 van de uitspraak van de rechtbank Zwolle d.d. 27 augustus 2010 (LJN BN5485) en de daarin genoemde bronnen. In deze uitspraak is - kort samengevat - geoordeeld dat op grond van het bericht 'Afghanistan: Ivestigate any newly disclosed civilian casualty incidents* van de Human Rights Watch (HRW) van 26 juli 2010 aangenomen kan worden dat het aantal burgerslachtoffers in Afghanistan hoger is dan altijd werd verondersteld. Voorts is geoordeeld dat dit betekent dat de Minister van Buide tot en met december 2009 in ieder geval niet is uitgegaan van de werkelijke aantallen burgerslachtoffers. Dit naar aanleiding van de publicatie van 91.000 interne documenten van het Amerikaanse leger op de website van Wikileaks, welke documenten betrekking hebben op de oorlog in Afghanistan in de periode 2004 tot en met december 2009. Kortom, er zijn weldege-
2011
14:27
0518402976
KJ MEIJER
PAG.
07/15
lijk andere geluiden anders dan het ambtsbericht van Buitenlandse Zaken inzake Afghanistan van juli 2010 opgrond waarvan geconcludeerd kan worden dal appellant, louter door zijn aanWft*7Îfth^iH »" hf>t lanH. v f l n . h e r l c O T 5 *
f
* R n rppp.1 n ' ç i r o l n n n t nry p.mgtïgp çrhaHp. 7nalg ViffHnftM i n
artikel 15, aanhef en ondevo, van de jJcünuiéiiciitiijii. (Jok overigens t?lijtó*uit-het meest recente ambtsbericht dat gedurende de verslagperiode (april 2009 tot juni 2010) de veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd zodat derhalve aan appellant subsidiaire bescherming dient te worden geboden. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de rechtbank verweerder ten onrechte is gevolgd in diens stellingen, de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat aldus aan hem alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend. Grief V In strijd met het recht en/of hetraotiverings-dan wel zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Roermond in haar uitspraak, rechtsoverweging 2.35, ten Onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat; "Het beroep dient derhalve voor ongegrond te worden gehouden." Toelichting: Appellant verwijst hierbij naar de toelichting op grief I t/ra IV en waarvan de inhoud hierbij als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, en als zodanig eveneens dient te worden beschouwd als ware dit toeHchtinffpQ erjefInV. Aürjellant ste.If de dprhaïvp. rinn UUÄ. utu, nu uc lewuuaim. vcrwccratr tende orixeczne ïrgövoiga alcri3 stellingen, oestreüen uitspraak dient te worden vernietigd en dat aldus aan hem alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend. REDENEN waarom appellant 2Ïch tot u wendt met het verzoek om: 1. het hoger beroepschrift d.d. 9 februari 2011 gegrond te verklaren en rechtdoende; 2. de bestreden uitspraak van de rechtbank Roermond d.d. 12januaiï20U te vernietigen; 3. te bepalen dat aan appellant alsnog een verbhjfsvergunning asiel in de zin van artikel 28 van de Vreemdelingenwet zal behoren te worden verleend ofwel 4. te bepalen dat verweerder, met in achtneming van uw uitspraak, opnieuw op de asielaanvraag van appellant zal behoren te beslissen en 5. verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, daarbij inbegrepen de kosten van appellant voor rechtsbijstand.
.. ,, ,„
~