Raad
vanState 201009691/1/V3. Datum uitspraak: 30 november 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 juni 2010 in zaak nr. 09/41729 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201009691/1/V3
1.
2
30 november 2010
Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 10 november 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 juni 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 juli 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede fid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevalten uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201009691/1/V3
3.
3
30 november 2010
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van staat.
w.g. Van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Winden ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2010 348-613. Verzonden: 30 november 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
04-Oct-2010 14:22 3 Advocaten B.V, 033 76 76 333
itspraak 373?, f
^
I •
'
.'; . '. pfßHTBANK 's-GRAVENHAGE Jr^'-n^nzittingsplaata Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 09/41729 Uitspraak in het geding tussen:
geboren op van Dominicaanse nationaliteit, IND dossiernummer 5620.00.9169, eiseres, gemachtigde mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Amersfoort; en De Minister van Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Oravenhage, vertegenwoordigd door mr. J.L.H. Eefting, ambtenaar ten departemente, verweerder.
1, Procesverloop Op 10 maart 2009 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)' ingediend. Bij besluit van 30 maart 2009 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 31 maart 2009 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard. Bij brief van 11 november 2009 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep i3 voorzien van gronden by brief van 14 december 2009. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het beroep is ter zitting van 19 mei 2010 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
a/11
04-Oct-Z01Û 14:22 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333
AWB 09/41729
b!ad2/4
2. Overwegingen 2.1 Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiseres niet beschikt Over een geldige machtiging tot voorlopig verbluf (mw) en niet valt onder één van de categorieën vrijgestelde vreemdelingen genoemd in artikel 17, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Evenmin behoeft eiseres op grond van artikel 8 EVRM in staat te worden gesteld haar gezinsleven In Nederland uit te oefenen en om die reden op grond van artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder 1, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van het mw-vereiste te worden vrijgesteld. 2.2 Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mw die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verbluftvergunning is aangevraagd. Artikel 3.71, eerate lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bepaalt dat een dergelijke aanvraag in dat geval wordt afgewezen. Ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw 2000 en artikel 3.71, tweede lid, Vb 2000 is een aantal categorieën vreemdelingen vrijgesteld van het vereiste van het beschikken over een geldige mvv. 2.3
Niet in geschil is dat eiseres niet beschikt over een geldige mw.
2.4 Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder 1, Vb 2000 is van het vereiste van een geldige m w vrijgesteld de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 EVRM zou zijn. 2.5 Zoals volgt uit de Jurisprudentie van het Europees Hof voor de Reohten van de Mens (EHRM), onder meer het arrest Rodrigue« da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 Januari 2006 (JV 2006/90), en de jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, JV 2009/352), moet by de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het BVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven oen "fair balance" worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en de kinderen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend by het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Zoals volgt uit de arresten van het EHRM in onder meer de zaken Sen tegen Nederland van 21 december 2001 (JV 2002/30) en Maslov tegen Oostenrijk van 23 juni 2008 (JV 2008/267), alsmede uit hetgeen in het door de minister gevoerde beleid, neergelegd in B2/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 over artikel 8 van bet EVRM en kinderen van Nederlandse nationaliteit is vermeld, komt bij de belangenafweging al« hier bedoeld een belangrijke plaats toe aan de belangen van in Nederland verblijvende kinderen van Nederlandse nationaliteit van de desbetreffende vreemdeling, maar spelen hun belangen niet altijd en niet zonder meer een doorslaggevende rol, ook niet in het geval zich een objectieve belemmering voordoet het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Bij deze belangenaiweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
04-Oct-2'01Ö 14:22 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333
AWB 09/41729
9/11
blad 3/4
2.6 De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat tussen eiseres en haar kinderen sprake is van familie- of gezinsleven ais bedoeld in artikel S EVRM. Evenmin is in geschil dat sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van dit familie- of gezinsleven. BJykens het bestreden besluit acht verweerder deze inmenging evenwel gerechtvaardigd in het belang van het economisch welzijn van Nederland, welk belang wordt bedoeld in het tweede lid van artikel S EVRM. 2.7 Eiseres heeft aangevoerd dat haar twee oudste kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben en dat zij schoolgaand en leerplichtig zijn« Het is niet reÄel om hen in de Dominicaanse Republiek naar school te laten gaan; zij zullen daar in een relatief korte periode weinig opsteken en zij kunnen geen Spaans lezen. Het is ook niet in het belang van de kinderen om hen te laten vertrekken uit hun vertrouwde omgeving. Rust, regelmaat en een stabiele leefomgeving is van groot belang voor opgroeiende kinderen, Da kinderen van eiseres zijn totaal onbekend met onder meer de cultuur en de samenleving in de Dominicaanse Republiek, 2.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak het algemeen belang van Nederland zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiseres. Dat de twee oudste kinderen leerplichtig zyn acht de rechtbank niet dermate bijzonder dat het vasthouden aan het mw-vereiste in strijd is met artikel 8 EVRM. Ook de overige omstandigheden bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het verblijf van de kinderen zodanig aan Nederland is gebonden dat tijdelijke terugkeer naar de Dominicaanse Republiek niet kan worden verlangd. Zo hebben de kinderen van eiseres nog niet een zodanige leeftijd dat van hen niet kan worden verwacht met eiseres mee te gaan. Verder heeft verweerder niet ten onrechte betekenis toegekend aan de omstandigheid dat voor eiseres geen objectieve belemmering bestaat om buiten Nederland familie- of gezinsleven met haar kinderen uit te oefenen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich bij de 'air balance' die hij tussen de belangen van eiseres enerzijds en het algemeen belang anderzijds moot vinden ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat inmenging in de uitoefening door eiseres van haar recht op familie- of gezinsleven met haar kinderen is gerechtvaardigd. De weigering om eiseres van het mw-vereiste vrij te stellen is daarom niet in strijd met artikel 8 EVRM. 2.9 Het ter zitting door eiseres gedane beroep op de artikelen 3 en 9 van het Verdrag voor. de Rechten van het Kind (IVRK) kan haar niet baten, nu volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling aan het IVRK geen rechten van verblijfsrechtelijke aard kunnen worden ontleend, die verder gaan dan uit hoofde van artikel 8 EVRM mogelijk is. Derhalve wordt verwezen naar hetgeen hiervoor met betrekking tot die verdragsbepaling is overwogen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 mei 2009 (UN B1403S) overweegt de rechtbank nog dat, VQor zover het eerste lid van artikel 3 IVRK al een rechtstreeks toepasbare norm zou inhouden, deze tot niet meer zou strekken dan dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Niet is gebleken dat de belangen van de kinderen van eiseres niet bij het nemen van het bestreden besluit zijn betrokken. 2.10 Het beroep van eiseres op voormelde EHRM-uitspraak inzake Rodrigues da Silva en Hoogkamer kan evenmin slagen. De rechtbank acht daartoe redengevend dat in de zaak Rodrigues da Silva de familierechtelijke omstandigheden van een andere orde waren dan in de onderhavige zaak.
04-Oct-201Û 14:22 3 Advocaten 3.V. 033 76 76 333
AWB 09/41729
10/11
blad 4/4
2.11 Het beroep is ongegrond. 2.12 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij In de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Steendljk, als rechter, en door deze en H. Blekkenhorst • als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 3 0 JÜNf 2flffl
Aftchrift verzonden op:
3 0 JUNI 2010
Rechtsmiddel Tegen dexe uitspraak hmnen partijen binnen vier weken na de datum vat verzending van dm uitspraak hoger beroep Instellen btj de Aföellng bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "/loger beroep vreemdelingenzaken", postbus l}6l13,2300 BC's-Gmvennage, Artikel 85 Vw 2000 bepaalt In dat verband dat het bervcpsçhrifi een o/meergrfaven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel vtnuim) Is niet van toepassing.
04-Oct-2010 14:2*2 3 Advocaten S.V. 033 76 76 333
2/11
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
c4 OKI 2010 ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: OD
Advocator!
PAR:
Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State
Mr SAS. Jansen Mr F.W, Varweg MrJJ.D.vanDofewflfird
Uitsluitend oer fax; 0 7 0 - 3 6 5 1 3 80
Amersfoort, 28 Juli 2010 Ons kenmerk Uw kenmerk Kenmerk IND Inzake
: 20090251 : AWB 09/41729 : 5620.00.9169 : /Verblijf
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN zaak AWB 09/41729
Geeft eerbiedig te kannen: geboren op Dominicaanse nationaliteit, ter zake dezer domicilie kiezende te Amersfoort, Bergstraat 33, ten kantore van de advocaat en procureur Mr S.A.S. Jansen, die door haar ten deze tot gemachtigde Is gesteld en als zodanig dit hoger beroepschrift ondertekent; dat zij tijdig in hoger beroep komt van de uitspraak van de rechtbank 'S-Gravenhage (zittinghoudende te Zwolle) d.d. 30 Juni 2010; een kopie van de uitspraak gaat hierbij els productie 1, dat de zaak betreft; verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ander de beperking "gezinsleven conform artikel 8 EVRM" Bergstraat33 3811NG Amersfoort Postbus 2009 3800 CA Amersfoort tel. 033 767 33 33 fax 033 767 33 39 moble! 05 449 478 33
dat ondergetekende verklaart tot het Instellen van dit hoger beroep bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door appellante, geboren op vreemdeling van Dominicaanse nationaliteit; dat zij zich met de uitspraak niet kan verenigen. Haar grieven lulden als volgt
3lansenfP3advocaten.nl
KVK 32142338
1
CU-Oct-2'010 14:22 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333
3/11
Grief 1 Ten onrechte overweegt de rechtbank sub 2.8 van het a quo dat verweerder in deze zaak het algemeen belang van Nederland zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van elseres. Toelichting: De Rechtbank Is van oordeel dat het feit dat de twee oudste kinderen leerplichtig zijn niet dermate bijzonder zijn dat het vasthouden aan het MW-vereiste in strijd is met artikel 8 EVRM, alsmede dat ook de overige omstandigheden onvoldoende aanknopingspunten bieden voor de conclusie dat het verblijf van de kinderen zodanig aan Nederland is gebonden dat tijdelijke terugkeer naar de Dominicaanse Republiek niet kan worden verlangd. De Rechtbank gaat daarbij volledig voorbij aan het feit dat de kinderen de Nederlandse nationaliteit hebben. Vanwege hun Nederlandse nationaliteit hebben de kinderen het recht om in Nederland te wonen of zij nu geworteld zijn of niet. Hun nationaliteit bindt de kinderen aan Nederland. De Rijkswet Nederlanderschap maakt geen onderscheid tussen hen die de Nederlandse nationaliteit hebben die wei geworteld zijn en hen die de Nederlandse nationaliteit hebben die niet geworteld zijn. Daar komt bij dat er een onaanvaardbare inbreuk zal worden gemaakt op het gezinsleven dat bestaat tussen de kinderen en hun vader.
Grief Z Ten onrechte Is de Rechtbank van oordeel dat een beroep op de artikelen 3 & 9IVRK niet kan baten nu volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling aan het IVRK geen rechten van verblijfsrechtelijke aard kunnen worden ontleend, die verdergaan dan uit hoofde van artikel 8 EVRM. Toelichting: De Rechtbank gaat eraan voorbij dat recentelijk lagere rechters wél artikel 9 IVRK toegepast In een zaak waarbij zowel familierechterlljke als vreemdellngenrechtelijke procedures speelden (Rechtbank Haarlem, 15 maart 2007, beschikking 339011 en Voorzien Ingen rechter Rechtbank Den Haag, zp Dordrecht, 15 maart 2007, nr AWB07/7950 en AWB 07/7946, Jv 2007/208). Indien de Minister destijds zich niet had kunnen verenigen met de uitspraken van de lagere rechters had het op de weg van de Minister gelegen om hoger beroep in te stellen tegen deze uitspraken. Het feit dat door de Minister geen beroep Is ingesteld, impliceert dat er van de zijde van de Minister geen bezwaar tegen deze uitspraken bestond.
2
04-Oct-2"01Û 14:22 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333
4/11
Het enkele feit dat In de zaak Rodrlgues da Silva en Hoogkamer familierechtelijke omstandigheden aanwezig zijn die van een andere orde zijn, doet niets af aan het feit dat het EHRM In dft arrest de formulering over het belang van het kind uit artikel 3 IVRK hanteert en dit toepast op artikel 8 EVRM: "In the view of the far-reaching consequences which an expulsion would have on the responsibilities which the first applicant has as a mother, as well as on her family life with her young daughter, and taking Into account that It i$ clearly in Rachel's best interest for the first applicant to stay in the Netherlands, the Court considers that In the particular circumstances of the case the economic well-being of the country does not outweigh the applicants' rights under Article 8, despite the fact that he first applicant was residing Illegally In the Netherlands at the time of Rachel's birth." In een noot bij dit arrest schrijft Pleter Boeles; "het EHRM geeft In deze uitspraak aan 'the best Interests of the child' In het kader van het rechtstreeks werkende artikel 8 EVRM een in de Nederlandse rechtsfeer doorwerkende betekenis. Dat relativeert de zuinige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van state welke rechtstreekse werking aan artikel 3 lid 1 IVRK ontzegt "(JV 2006/90 met noot van Boeles). Artikel 9 IVRK waarborgt twee fundamentele kinderrechten. Ten eerste het principe dat kinderen niet worden gescheiden van hun ouders, tenzij dat In het belang van het kind noodzakelijk Is. Ten tweede bepaalt artikei 9 IVRK dat aile procedures om kinderen te schelden van hun ouders eerlijk en rechtvaardig moeten verlopen, Artikel 9 lid 4 IVRK is van toepassing op scheldingen tussen ouders en kinderen door toedoen van de Staat, zoals detentie of uitzetting (Detrick, S. (1999). A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child. Den Haag: Kluwer Law International, p. 170). Scheiding tussen het kind en de ouders Is pas noodzakelijk volgens lid 1 wanneer er bijvoorbeeld sprake Is van misbruik of verwaarlozing van het kind door de ouders, of wanneer de ouders gescheiden leven en er een beslissing moet worden genomen ten aanzien van de verblijfplaats van het kind. Scheiding wegens het ontbreken van een verblijfsvergunning kan in dit gevat niet worden aangemerkt als 'noodzakelijk' en geeft de Nederlandse overheid geen rechtvaardigingsgrond voor uitzetting. Jaap Doek, tot voor kort voorzitter van het VN-Comité Inzake de Rechten van het Kind. vindt dat de Nederlandse rechters een verkeerde interpretatie hanteren: "Als ouders het land moeten verlaten (omdat een verblijfsvergunning wordt geweigerd) terwijl hun kind In Nederland geboren en getogen is en derhalve hier is geworteld en in beginsel kan blijven, betekent dit een scheiding tegen hun wil. Zij kunnen een beroep doen op artikel 9 IVRK waarvan de rechtstreekse werking In de rechtspraak - In elk geval impliciet ~ is aanvaard. Deze scheiding zal niet In het beiang van het kind noodzakelijk zijn. Bovendien zal de verwijdering van een hier te lande geboren en ingeburgerd kind niet in zijn/haar belang zijn (artikel 3 IVRK)," (Ruitenberg, G. (2003), Het Internationaal Kinderrechtenverdrag In de Nederlandse rechtspraak. Amsterdam; SWP, p.22l).
3
04-Oct-2'010 14:22 3 Advocaten B.V. 033 76 76 333
5/11
Het Europese Hof heeft de laatste jaren herhaaldelijk benadrukt dat staten ook In binnen vreemdelingenrecht de rechten van kinderen moeten respecteren. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft In de Tabltha zaak' (EHRM 12 oktober 2006 [Mubllanzila M aye ka and Kanikl Mitunga v. België), nr. 13178/03) nog maar eens herhaald dat het recht van ouder en kind om samen te zijn een fundamenteel mensenrecht is. Opvallend In dit arrest Is dat zowel bij het kind sprake ia van een schending van het gezinsleven, als bij de moeder (zie ook: Walsum, S. van (2007). Respect voor het gezinsleven van asielgerechtigden: een absoluut recht? Bespiegelingen naar aanleiding van recente uitspraken van het EHRM, ïn Migrantenrecht, nr. 1+2,2007, p. 35). Appellante verwijst voorts naar de uitspraak van het Europese Hof d.d. 19 februari 1996 (GUI v. Switzerland), nr. 23218/94, para. 38. Rb Den Haag, zp. Groningen 4 januari 2007, AWB OS/44782. Het stellen van het mw-vereiste vormt derhalve schending van artikel 8 EVRM en de artikel 3 & 9IVRK.
MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak moge behagen de uitspraak waarvan hoger beroep te vernietigen. met veroordeling van verweerder (ex artikel 8:75 Awb) In de kosten die appellante In verbajri mpt rin hrhandellng van ds onderhavige procedure redelijljejyrfjriTeeft moeten maken. ) ÂdvocSôt-gemachtfgde
^ s ^