Raad
vanState 201104302/1 A/3. Datum uitspraak: 19 september 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 16 maart 2 0 1 1 in zaak nr. 0 9 / 4 8 5 6 4 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201104302/1/V3
1.
2
19 september 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 maart 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 april 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201104302/1/V3
3.
3
19 september 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Brugman, ambtenaar van staat.
w . g . Steendijk
w . g . Brugman
lid van de enkelvoudige kamer
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 9 september 2 0 1 1
205. Verzonden: 19 september 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
- 12/04/2011
15:24
0134687497
PAG.
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Zutphen Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 09/48564
Uitspraak in het geding tussen: geboren op van Guinese nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. CD- den Hartogh, advocaat te Zutphen, en de Minister voor Immigratie en Asiel (voorheen: de Staatsecretaris van Justitie) verweerder, gemachtigde: mr. P.M. Buurke Nederstrgt, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop Bij besluit van 4 december 2009 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Het beroep is behandeld ter zitting van 16 december 2010. waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 De rechtbank stelt vast dat eiser op 3 juli 1998 een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. Bij besluit van 3 november 1999 heeft verweerder deze aan vraag afgewezen. 3;j bi^ÏuiL van 27 maart 2001 heeft verweerder het door eiser tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 12 mei 2003 (Awb 01/18727) heeft de rechtbank *s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, het daartegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiermede is het besluit van 27
04/07
- 12/04/2811
15:24
0134687487
PHHILLEN ADV
PAG.
Reg.nr.: Awb 09/43564
2
maart 2001 in rechte onaantastbaar geworden. Gelet op deze eerdere procedure staat de rechtbank voorde vraag of sprake is van een herhaalde aanvraag In de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). 2.2 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid van de Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beslissing een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer een uitspraak van 6 maart 2008 (zaak n.r. 200706839/1, www.raadvanstate.nl), vloeit voort dat, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat het in die uitspraken uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna; EHRM) van 19 februari 1998 (zaak nr. 145/1996/764/965, UN: AG8817; Bahaddar tegen Nederland). Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na de eerdere beslissing zijn voorgevallen of die niet vóór die beslissing konden en derhalve, gelet op artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve, gelet op laatstgenoemd artikel, behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. 2.3 Eiser heeft in de onderhavige procedure - kort gezegd en voor zover nog van belang - aangevoerd dat hij in zijn land van herkomst in verband met zijn homoseksuele geaardheid heeft te vrezen voor vervolging dan wel een behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Daarbij heeft eiser gesteld dat hij pas na zijn eerste asielprocedure in Nederland tot het besef van zijn homoseksualiteit is gekomen. 2.4 De rechtbank gaat er met partijen, mede gelet op eisers jonge leeftijd ten tijde van de eerste procedure, van uit dat eiser eerst na de vorige asielprocedure tot het besef is gekomen van zijn homoseksuele geaardheid. In zoverre is daarom sprake van een nieuw gebleken feit, waarvan niet op voorhand is uitgesloten dat het kan afdoen aan het eerdere afwijzende besluit, zodat in zoverre een hernieuwde rechterlijke toetsing gerechtvaardigd is. Voor zover eiser zich tn dit verband tevens beroept op door hem ondervonden seksucci geweld tijdens zijn gestelde detentie in Guinee en een daaruit voortvloeiend trauma, \S evenwel geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, alleen al omdat over die detentie
05/07
- 12/04/2811
15:24
8134587487
PHHILLEN ADV
PAG.
Reg.nr.: Awb 09/48564
B6/07
3
reeds is geoordeeld in de eerdere asielprocedure, waarin eisers asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht. Deze ingeroepen gebeurtenissen, alsmede de gestelde reden voor het seksueel misbruik, namelijk het niet kunnen verbergen van zijn seksuele geaardheid, dienen daarom buiten beschouwing te blijven. Ook het gestelde seksueel misbruik tijdens eisers detenlie in Luxemburg is geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb, alleen ai omdat het gaat om gestelde feiten die zich niet in het land van herkomst hebben voorgedaan, zodat zij op voorhand niet kunnen afdoen aan het eerdere besluit. 2.5 Omtrent de vraag of eiser in verband met zijn homoseksuele geaardheid aanspraak kan maken op een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk b, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank, met inachtneming van het voorgaande, als volgt. 2.6 Uit het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Guinee van juni 2009, waarnaar eiser verwijst, blijkt dat in Guinee seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht strafbaar zijn gesteld; de maximumstraf is driejaar gevangenis en een geldboete van maximaal 1 miljoen frank. Voorts is vermeid dat in ds verslagperiode geen strafrechtelijke vervolgingen hebben plaatsgevonden, Uit vorengenoemd ambtsbericht blijkt verder dat er in Guinee een sociaal-cultureel taboe rust op homoseksualiteit. Homoseksualiteit wordt vaak gezien als een ziekte of een afwijking en homoseksuelen zijn onderwerp van spot, walgingen sociale uitsluiting. Zij komen daarom niet uit voor hun geaardheid. De sociale druk op mannen en vrouwen, zowel homoseksuelen als heteroseksuelen, om een gezin te stichten is groot. Voor tover bekend bestaan er in Guinee geen organisaties die opkomen voorde rechten van homoseksuelen. Volgens het algemeen ambtsbericht kent Guinee geen bars, disco's of andere gelegenheden waar homoseksuelen elkaar in het openbaar kunnen ontmoeten. In bestaat wel een aantal ontmoetingsplekken (zogenaamde cruising areas) en een aantal 'homovriendelijke' bars. De locatie van deze ontmoetingsplekken is algemeen bekend, niet alleen onder ingewijden. Over het algemeen worden bezoekers van deze ontmoetingsplekken door politie en veiligheidsdiensten met rust gelaten. Voorts is vermeld dat geweld jegens bekende of vermeende homoseksuelen voorkomt in Guinee, alsmede afpersing door politieagenten en andere veiligheidsdiensten, onder dreiging van bekendmaking van de seksuele geaardheid aan familie en vrienden. De rechtbank (s van oordeel dat eiser, van wie het er - gelet op het voorgaande - voor gehouden moet worden dat hij niet persoonlijk in de negatieve belangstelling heeft gestaan in verband met zijn homoseksualiteit, met enkel deze algemene informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Guinee vanwege zijn seksuele geaardheid heeft te vrezen voor vervolgi ng of voor een behandeling die is verboden door artikel 3 van het EVRM, Er is immers niet gebleken van relevante strafrechtelijke vervolgingen; voorts is het bestaan van een sociaal-cultureel taboe met betrekking tot homoseksualiteit en het vóórkomen van spot, walging, onderdrukking, geweld en afpersing, hoe betreurenswaardig dit alles op zichzelf ook is, onvoldoende om aannemelijk te achten dat juist eiser in zodanige mate aan discriminatie en/of geweld zal worden blootgesteld dat sprake is van vervolging dan wel een in artikel 3 van het EVRM verboden handeling. De enkele stelling dal eiser zijn geaardheid niet kan verbergen, is van onvoldoende ge-wicht voor een arider oordeelt 2.7 Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordcel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, kan daaraan niet afdoen.
. 12/04/2011
15:24
8134687487
PHHILLEN ADV
PAG.
Reg.nr.: Awb 09/48564
2.8 Het beroep is ongegrond. Er bestaat geen aanleiding vooreen veroordeling in de proceskosten. 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.HT. Raderoaker. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2011.
V Rechtsmiddel van verzending hoger beroep worden Tegen deze uitspraak kan binncJi'vier iveken na de ^aadvan State, onder vermei ding" van ^gesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak v "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus jló 113 .500 BC Den Haag, Afschrift verzonden op: 1 6 HMEf ZD11
^ M ™ " » ^ ™*«™ h e t oorspronkelijke De Qrijfïer van de Arrondissements - Rechtbank _ teZUTTHEN
97/07
12/94/2011
15:24
0134687487
PHHILLEN ADV
PAG.
Piet Hein HiJlen • advocaat »
» Postadres: Postbus 3 6 6 5 0 0 0 A J Tilburg
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
* Telefoon: 0 1 3 - 4 6 Ô 7 4 3Ô
PËR FAX: 070 365 1380
* Faxt OÎ3-46Ô74Ô7
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken
RAAD VAN STATE INGEKOMEN Tilburg, 12 april 2011 Betreft Ons kenmerk Proc.nummer
J^0i
1 1 APR, 20W1
* B-m^il: hilfen$ lawyer.com • Öezoekadróe: 3redaeeweQ 257a (hoek Ringbaan West)
001875 PH/gb
Hoogedelgestrenge Heer, Vrouwe Namens geboren op van de Guinese nationaliteit, thans verblijvende te Oisterwijk, te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. P.H. Hilfen, advocaat, die bepaaldelijk gevolmachtigd ia tot indiening van dit hoger beroepschrift, wordt hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage zitting houdende te Zutphen, sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer van 16 maart 2011 (AWB 09/48564) in de procedure tussen appellant en de Minister van Justitie. Een afschrift van de uitspraak van 16 maart 2011 gaat hierbij als bijlage 1. Appellant heeft tegen deze uitspraak één grief ontwikkeld. GRIEF De rechtbank heeft bij de beoordeling van het beroep ten onrechte slechts getoetst aan een mogelijke schending van een bij artikel 3 EVRM verboden handeling. Appellant stelt zich op het standpunt dat de rechtbank tevens in zijn oordeelsvorming had dienen te betrekken het recht op persoonlijke ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Appellant wijst er op dat zijn eerste asielaanvraag dateert van Juli 1993 en dat appellant gedurende verreweg het grootste gedeelte vanaf juli 1998 tot en met heden in Nederland heeft doorgebracht. Enige onderbreking vormt een asielaanvraag en daarop volgende Dublinprocedure in Luxemburg. Gelet op het langdurige verblijf in Nederland maar althans in Europa, is duidelijk dat ook artikel 8 EVRM-aspecten, voor zover betrekking hebbend op het recht tot persoonlijke ontwikkeling, in de oordeelsvorming betrokken hadden dienen te worden.
01/07
_ 12/84/2011
15:24
0134687487
PHHILLEN ADV
Piet Hein Hfllen • advocaat •
Appellant verwijst dit aangaande naar de uitspraak van het EVRM in de zaak Nnyanzi tegen het Verenigd Koninkrijk van 8 april 2008 (applicationno 21878/06) rechtsoverwegingen 72-74: The Convention does not guarantee the right of an alien to enter or to reside in a particular country. However, the removal of a person from a country wherg close members of his family are living may amount to an infringement of the right to respect for family life as guaranteed in Article 8 § 1 öf the Convention (see Moustaquim v. Belgium, judgment of 1$ February 1991, Series A no. 193, p. 18, §36). The Court has also recognised that, regardless of the existence or otherwise of family life, and depending on the circumstances of a particular case, such removal may also give rise to an infringement of an applicants right to respect for his private life (see Oner v. the Netherlands [GC], no. 46410/99, ECHR 200G-. § 59). The Court also reiterates Us finding in Bensaid v. the United Kingdom (no. 44599/98, judgment of 6 February 2001 at § 46) thst not every act or measure which adversely affects moral or physical integrity However, the Court's case-law does not exclude that treatment which does not reach the severity of Article 3 treatment may nonetheless breach Article 8 in its private-life aspect where there are sufficiently adverse effects on physical and moral integrity (see Costello-Roberts v. the United Kingdom, judgment of 25 March 1993, Series A no. 247-C, pp. 60-61, Appellant stelt dat de rechtbank zich ten onrechte in haar oordeelsvorming beperkt tot een mogelijke schending van artikel 3 EVRM, De rechtbank overweegt: De rechtbank is van oordeet dat eiser, van wie het er -gelet op het voorgaande' voor gehouden moet worden dat hij niet persoontijk in de negatieve belangstelling heeft gestaan in verband met zijn homoseksualiteit, met enkel dete algemene informatie iet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Guinee vanwege zijn seksuele geaardheid heeft te vrezen voor vervolging of voor een behandeling die is verboden door artikel 3 van het EVRM. Er Is immers niet gebleken van relevante strafrechtelijke vervolgingen; voorts is het bestaan van een sociaal-cultureel taboe met betrekking tot homoseksualiteit en het vóórkomen van spot, walging, onderdrukking, geweld en afpersing, hoe betreurenswaardig dit alles op zichzelf ook is, onvoldoende om aannemelijk te achten dat juist eiser in zodanige mate aan discriminatie en/of geweld zat worden blootgesteld dat sprake is van vervolging dan wel een in artikel 3 van het EVRM verboden handeling. De enkele stelling dat eiser zijn geaardheid niet kan verbergen, is van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel. Dit klemt te meer nu de rechtbank in rechtsoverweging 2.6, eerste alinea, aangeeft dat er in Guinee een sociaal-cultureel taboe rust op homoseksualiteit. In de eerste alinea van rechtsoverweging 2.6. overweegt de rechtbank voorts: Homoseksualiteit wordt vaak gezien als een ziekte of een afwijking en homoseksuele zijn onderwerp van spon, walging en sociale uitsluiting (...) Voorts is vermeld dat geweld jegens bekende of vermeende homoseksuele voorkomt in Guinee, alsmede afpersing door politieagenten en andere veiligheidsdiensten, onder bedreiging van bekendmaking van het seksuele geaardheid aan familie en vrienden. Nu duidelijk is dat eiser bij (gedwongen) terugkeer blootgesteld zal worden aan "adverse effects on physical and moral integrity heeft de rechtbank ten onrechte het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank had immers, zelfs indien er geen schending van een bij artikel 3 EVRM verboden handeling dreigt bij (gedwongen) terugkeer naar Guinee, dienen te beoordelen of het recht op artikel 3 EVRM geschonden zou worden, dit gelet op het lange verblijf van sppsüant in Neueriand en de bejegening van homoseksuelen in Guinee.
12/04/2011
15:24
0134697487
PHHILLEN ADV
Piet Hôîn Hillen # advocaat •
CONCLUSIE
appellant concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep. Er op vertrouwende u hiermee voldoende te hebben ingelicht, teKpn ik.
PAG.
03/07