Raad
vanState 201001399/1 A/2. Datum uitspraak: 19 februari 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 29 januari 2010 in zaak nrs. 10/1117 en 10/1116 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
201001399/1/V2
1.
2
19 februari 2010
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2010 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 29 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 5 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201001399/1/V2
3.
3
19 februari 2010
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwinkels ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2010 309. Verzonden: 19 februari 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
OS/OÜ/ÏUIU
u =«
T,. e .b.,eh A d „ „ i . .
IFHIUMOZBSH,.
P. 0 0 6 / 0 1 7
AFSCHRIFT
SE
" K 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht vrecmdel ingenkamer nevenzittingsplaats Almelo regnr.: Awb 10/1117 BEPTDN/AM (voorlopige voorziening) Awb 10/1116 BEPTDN/AM (beroep) uitspraak van de voorzienlngenrechter inzake geboren op van Gambiaanse nationaliteit, IND dossiernummer 1001.04.1367, verzoeker, gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Eindhoven; tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.C. aan 't Goor, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop Op 4 januari 2010 heeft verzoeker een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 4 januari 2010 heeft verweerder de aanvraag in een Aanmeldcentrum (hierna: AC) afgewezen. Bij brief van 11 januari 2010 is daartegen beroep ingesteld en is tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De gronden van het verzoek zijn bij brief van 19 januari 2010 ingediend. Het verzoek is ter zitting van 22 januari 2010 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Ter zitting was een tolk aanwezig. 2. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van de verzoeker in afwachting van de
05/02/2010,8:43
'••••>.."".......
„UM3.„ M H I 1 S
Zaaknummer: Awb 10/1117 BEPTDN/AM en Awb 10/1116 BEPTDN/AM
blad 2
beslissing op het beroep moet worden verboden. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het AC dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag op zorgvuldige wijze binnen 48 uur is afgedaan. Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan - voor zover hier relevant - op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te wórden onderworpen aan foltering, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
C) In artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel f, van de Vw 2000 is bepaald dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker in het bestreden besluit het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker toerekenbaar geen documenten aangaande zijn reisroute heeft overgelegd en geen verifieerbare verklaringen dienaangaande heeft afgelegd. Voorts heeft verweerder verzoeker in dit kader tegengeworpen dat hij geen documenten aangaande zijn verblijf in heeft overgelegd. Ten aanzien van de reis heeft verweerder overwogen dat het niet aannemelijk is dat verzoeker geen enkel indicatief bewijs van de reis van Dakar naar Nederland kan overleggen noch in staat is om coherente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Naar de mening van verweerder moet verzoeker informatie kunnen verschaffen over eenvoudige zaken als de naam van de boot, uit welk land de boot kwam en onder welke vlag het schip voer. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het in redelijkheid aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat hij over de reis geen coherente, verifieerbare en gedetailleerde verklaringen heeft kunnen afleggen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat verzoeker driejaar een opleiding heeft gevolgd aan het . Verzoekers stelling dat de omstandigheid dat hij enige opleiding heeft gehad hem niet tot een gespecialiseerd waarnemer maakt, treft geen doel. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mag van verzoeker meer worden verwacht te kunnen verklaren dan hij thans heeft gedaan, ook nu verzoeker, zoals hij stelt, in een gesloten setting is gereisd. Daarbij is nog van belang dat, zoals verweerder verder in het besluit heeft overwogen en hetgeen van belang is voor de beoordeling van het reisverhaal, verzoeker informatie heeft verstrekt over waar hij in Europa is aangekomen en de reisduur van daar uit naar Nederland die, zo is uit onderzoek gebleken, niet kan kloppen. De stelling van verzoeker dat hem desinformatie is verstrekt, hetgeen in de lijn ligt met de omstandigheid dat
DV02/20.0 . . : «
Tege„bosc„ Advocaten
(FAXH3, 40205UI 5
Zaaknummer: Awb 10/1117 BEPTDN/AM en Awb 10/1116 BEPTDN/AM
I». UU8/UW
blad 3
reisagenten hun reisroutes zoveel mogelijk trachten te camoufleren, en dat verweerder gezien artikel 4 van de Defimticrichtlijn nader onderzoek had moeten doen en had dienen na te gaan of een andere boot die op 20 november 2009 vanuit Dakar (Senegal) is vertrokken een Europese haven heeft aangedaan op een afstand van een dag autorijden van Eindhoven, zoals verzoeker heeft verklaard dat in zijn geval het geval was, volgt de voornenmgenrechter niet. Het is immers, zoals verweerder ook stelt, aan verzoeker om zijn reis aannemelijk te maken. De in artikel 4 van de Definitierichtlijn opgenomen samenwerkingsverplichting strekt, blijkens bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de AbRS), niet zover dat verweerder is gehouden nader onderzoek te doen. Dit artikel strekt niet verder dan dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld om elementen ter staving van zijn asielverzoek in te dienen en verweerder, na te hebben bezien in hoeverre deze elementen relevant zijn en aanleiding geven dit verzoek in te willigen, het resultaat van de beoordeling daarvan, voordat een beslissing wordt genomen, mededeelt aan de vreemdeling, zodat deze de mogelijkheid heeft eventuele gebreken te herstellen. Reeds gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan verzoeker kunnen tegenwerpen. Gelet op de aard van de in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 vermelde omstandigheden, bezien in het licht van de totstandkoming van die onderdelen van dat artikellid, moeten die omstandigheden betrokken worden bij de beoordeling of de door de vreemdeling in zijn relaas gestelde feiten en de daaraan ontleende vermoedens voor waar worden aangenomen. Van dat relaas dient een positieve overtuigingskracht uit te gaan. Het asielrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker is afkomstig uit Gambia. Aldaar hebben soldaten in 1994 een staatsgreep gepleegd. De advocaat van verzoekers vader, , heeft in 1996 een politieke partij opgericht, genaamd de (hierna: de UDP), en samen met verzoekers vader een campagne opgezet. Op 28 augustus 1998 is verzoekers vader daardoor in elkaar geslagen en vervolgens overleden. Verzoeker ging intussen naar schoot en de UDP betaalde het schoolgeld voor verzoeker voor het schooljaar 2000/2001. Op 10 april 2001 heeft verzoeker meegedaan met een studentendemonstratie, waarna officieren hem de dag erna thuis hebben aangehouden en vervolgens in detentie hebben gezet tot 25 mei 2001. Op die dag werd verzoeker vrijgelaten nadat de UDP het geld voor zijn borg had betaald. Op 6 augustus 2001 heeft verzoeker vervolgens, als activiteitenmedewerker van de jeugd voor de UDP in een toespraak gehouden. Naar aanleiding daarvan is verzoeker meegenomen en op 21 augustus 2001 op borgtocht vrijgelaten. Tijdens een op 19 september 2001 gehouden algemene vergadering hebben militairen deze vergadering verstoord en tevens een zwangere vrouw vermoord. Uit protest hebben jeugdleden van de partij vervolgens diezelfde dag nog de compound van een parlementslid m brand gezet. Nadien hoorde verzoeker dat hij op een lijst stond van gezochte personen. Verzoeker is vervolgens diezelfde dag nog, tezamen met vier anderen, uit huis vertrokken en heeft zich tot zijn vertrek op 23 september 2001 naar Senegal, in schuilgehouden. Na aankomst in Senegal kon verzoeker zich niet legaliseren. Tot 2005 heeft verzoeker in Senegal vervolgens in een compound verbleven om vervolgens illegaal bij een kennis te verblijven. Toen verzoeker vervolgens eind 2009 hoorde dat er een overeenkomst afgevaardigd zou worden dat Gambianen, die in Senegal verbleven, terug zouden worden gestuurd naar Gambia en vice versa, is hij op 20 november 2009 naar Nederland vertrokken.
05/02/2010 18:46
Tegenbosch Advocaten
(FAX)+31402053215
Zaaknummer Awb 10/1117 BEPTDN/AM en Awb 10/1116 BEPTDN/AM
P. 009/U1V
blad 4
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, waarin het voornemen is ingelast, op het standpunt gesteld dat het relaas een positieve overtuigingskracht ontbeert en derhalve niet geloofwaardig is, gelet waarop verzoeker niet in aanmerking komt voor verblijf op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden. Verweerder heeft bij daarbij een standpunt ingenomen over verzoekers reisverhaal, zijn verblijf in Senegal en de problemen die verzoeker voorafgaande aan zijn verblijf in Senegal in Gambia heeft ondervonden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd laten weten dat de overwegingen aangaande verzoekers reis abusievelijk onder het kopje "De geloofwaardigheid van de verklaringen1* zijn opgenomen en niet m dat kader kunnen worden betrokken, nu deze zien op de beoordeling van het reisverhaal, zoals dat hiervoor reeds is geschied. De voorzieningenrechter kan verweerder hierin volgen. Thans gaat het immers om de beoordeling van het relaas van verzoeker op grond waarvan hij naar Nederland is gekomen en aldus in het onderhavige geval verzoekers verblijf in Senegal en de problemen die hij voorafgaande aan zijn verblijf in Senegal in Gambia heeft ondervonden, waardoor hij in beginsel naar Senegal en vervolgens naar Nederland is vertrokken. Het vorenstaande leidt echter niet tot vernietiging van het besluit, nu de overige overwegingen verweerders standpunt aangaande het ontbreken van positieve overtuigingskracht kunnen dragen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt Verweerder heeft verzoeker tegengeworpen dat hij zijn verblijf in Senegal niet aannemelijk heeft gemaakt met documenten of verklaringen, terwijl uit informatie van Human Rights Watch van Senegal van 25 februari 2009 bujkt dat aan vluchtelingen documenten worden verstrekt. Verzoeker stelt daarentegen dat hij in Senegal wel geregistreerd stond, maar geen pasje heeft verkregen en dat ook uit het rapport van Human Rights Watch niet blijkt dat pasjes voor 2005, toen verzoeker niet illegaal in Senegal, maar in de compound verbleef, werden afgegeven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aan verzoeker heeft kunnen tegenwerpen dat hij zijn verblijf in Senegal niet aannemelijk heeft gemaakt. Uit het door verweerder ingeroepen rapport van Human Rights Watch en het ter zitting overgelegde artikel "Senegal, From Worid Refugee Survey'*, te vinden op www.worldrefugeesurvey.org/ index.php?titlestSenegal, hetgeen verweerder heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat er in Senegal documenten aan vluchtelingen werden verstrekt, blijkt niet dat Senegal helemaal geen documenten aan vluchtelingen (heeft) verstrekt. Gelet op het vorenstaande en gelet op de stelling van verzoeker dat hij in Senegal wel geregistreerd is, is het aan verzoeker aannemelijk te maken waarom hij geen pasje heeft verkregen. Dit heeft verzoeker niet gedaan. De enkele stelling dat hij geen pasje heeft verkregen is niet voldoende. De stelling dat uit het rapport van Human Rights Watch en het ter zitting overgelegde artikel niet blijkt dat er voor 200S ook pasjes werden verstrekt is dat evenmin. Gelet op bestendige jurisprudentie van de AbRS is het immers aan verzoeker om zijn relaas aannemelijk te maken en bovendien mógen zich, gezien het toetsingskader dat hier voorligt, in het relaas geen hiaten, vaagheden, tegenstrijdigheden en ongerijmde wendingen op het niveau van de relevante bijzonderheden voordoen. Voorts heeft verweerder verzoeker tegengeworpen dat er sprake is van sterk wisselende verklaringen met betrekking tot cruciale aspecten van het asielrelaas. Verweerder heeft dienaangaande overwogen dat verzoeker geen exacte informatie kan geven over de verkiezingen en dat verzoeker omtrent de data van de verkiezingen onjuiste verklaringen heeft afgelegd, te weten dat deze in september 2001 plaatsvonden, terwijl uit openbare
05/02/2010 18:47
Tegenbosch Advocaten
(FAXIMH020532I5
Zaaknummer: Awb 10/1117 BEPTDN/AM en Awb 10/1 ! 16 BEPTDN/AM
P. 010/017
blad 5
bonnen blijkt dat de presidentsverkiezingen m oktober 2001 plaatsvonden en de parlementaire verkiezingen in januari 2002 en verzoeker stelt dat hij stelt twee dagen nadien, volgens zijn eigen verklaring op 23 september 2001, het land heeft verlaten. Verzoeker is van mening dat hij een gedetailleerd verhaal heeft verteld. Volgens hem kloppen de door hem opgegeven data en dagen en komt de inhoud van zijn relaas overeen met de feiten zoals die uit openbare bronnen bekend zijn. Gelet hierop en gelet op de omstandigheid dat het gebeurde zich meer dan negen jaar geleden heeft voorgedaan mag hem niet worden tegengeworpen dat hij de exacte datum van de verkiezingen niet meer wist, te meer nu uit openbare bronnen blijkt dat in 1996 de verkiezingen plaatsvonden op de datum zoals door verzoeker verklaard. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder verzoeker mogen tegenwerpen dat hij onjuist heeft verklaard over de datum dat de verkiezingen in het jaar 2001 plaatsvonden. Verzoeker stelt immers naar aanleiding van die verkiezingen en ook gelijk na die verkiezingen Gambia te hebben verlaten en naar Senegal te zijn vertrokken om aldaar een (nieuw) bestaan op te bouwen. De verkiezingen hebben aldus een grote impact op het leven van verzoeker gehad, zodat naar het oordeel van de voorzieningenrechter van verzoeker mag worden verwacht dat hij hier coherent over verklaard. Verweerder heeft daarbij ook kunnen stellen het vreemd is dat verzoeker stelt de uitkomst van de verkiezingen na aankomst in Senegal op of rondom 23 september 2001 te hebben vernomen, terwijl de verkiezingen later plaatsvonden. Ook hier treft de stelling dat de data zoals door verzoeker opgegeven wel overeenkomen met de verkiezingen uit 1996 geen doel, nu dit verkiezingen van een paar jaar eerder betreffen en de uitkomst aldus niet eerst in 2001 bekend werd. Gezien het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen stellen dat het relaas van verzoeker een positieve overtuigingskracht ontbeert en ongeloofwaardig is. Derhalve heeft verweerder terecht geweigerd verzoeker een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000. Het hiervoor overwogene brengt met zich dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen. Gelet op hetgeen partijen, laatstelijk ter zitting, hebben aangevoerd en gezien de overgelegde stukken, is de voorzieningenrechter van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Het beroep wordt op voet van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard. Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij m verband met de behandeling van de voorlopige voorziening en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
05/02/2010 18:48
Tegenbosch Advocaten
(FAX)+31402053215
Zaaknummer: Awb 10/1117 BEPTDN/AM en Awb 10/1116 BEPTDN/AM
P.011/017
blad 6
3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. E.C.R. Schut, voorzieningenrechter, en door deze en K.M. van der Zalm, griffier, ondertekend. De voorzieningenrechter,
De griffier,
Uitgesproken m het openbaar op
2 â JAN 2010
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113,2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Afschrift verzonden:
? 9 JAN 70Ï0
VÖORAFSCHi DE GRIFFIER NKTEVGRAVENHA9E
€ 5 / 0 2 / 2 0 1 0 18:39
Tegenbosch Advocaten
(FAX)+31402053215
P.001/017
Tegenbosch & den Boer Advocaten mr J.A. Tegenbosch mr S.E.B, den Boer Julianastraat 50 5616 AK Eindhoven Tel.: 040-2960001 Fax: 040-2950039 Mob: 06-21868868 e-mail:
[email protected]
FAX:070-3651380 Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Kamer 4 V2 Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
0 5 FEB 2010 ZAAKNR. 'Zö IQ O AAN: \/X
L3g2
5 februari 2010
BEHANDELD: PD: / v H JAR;
betreft:
HOGER BEROEPSCHRIFT
Edelachtbare Heer/Vrouwe Hierbii stelt eiser de heer . hoger beroep in. Eiser kiest in deze zaak ï ^ f ^ t a l o . t a aan de Julianastraat 50, 5616 AK te » - « * kende, mr J.A. Tegenbosch, verklaart tot het indienen van dit beroepschrift bepaaldelijk te zijn gemachtigd. Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Almelo (procedurenummer AWB 10/1116 van 29 januari 2010 verzonden op 29 januari 2010 Van deze uitspraak wordt hierbij een afschrift overgelegd. Ter onderbouwing van het hoger beroep stelt eiser het navolgende. Grief Ten onrechte overweegt de rechtbank dat op verweerder niet de samenwerkingsverplichting rust ex art 4 van de Definitierichtlijn.
1
05/02/2010 18:39
Tegenbosch Advocaten
(FAX)+31402053215
P.002/017
Toelichting. Uit de verklaringen van betrokkene is overduidelijk dat de door hem gegeven informatie, dat de afstand tussen de haven van aankomst, waarvan hij vernomen heeft dat het Antwerpen zou zijn, naar Eindhoven per auto 24 uur rijden zou bedragen onjuist is. Deze door betrokkene gegeven informatie is ongerijmd (Van Dale: In strijd met het gezond verstand). Dit moet betekenen dat hem foutieve informatie is verstrekt door de reisagent. In de asielprocedure heeft verweerder in het Lloyds scheepsregister nazoekingen gedaan naar de schepen welke op 20 noveber2009 uit Dakar zijn vertrokken. Uitsluitend is gezocht naar falsificatie van de door betrokkene gegeven informatie. Er is geen schip gevonden dat in Antwerpen is geweest op of omstreeks 6 december 2009. Bij deze nazoekingen in het Lloyds register moeten ook de routes van de overige schepen zijn gevonden. Verweerder heeft derhalve kennis van de havenplaatsen waar deze schepen zijn geweest en daarmee mogelijk ook of deze schepen op of omstreeks 6 december 2009 in een haven op een dag autorijden van Eindhoven zijn aangemeerd of niet. Door deze kennis niet in deze procedure te melden wordt betrokkene gehinderd in zijn asielprocedure en is er strijd met de samenwerkingsbepaling van art 4 Definitierichtlijn. Grief Ten onrechte stelt de rechtbank dat betrokken zijn verblijf in Senegal niet heeft aannemelijk gemaakt. Toelichting. De rechtbank oordeelt dat uit het door verweerder ingeroepen rapport van Hunman Rights Watch en het artikel From World Refugee Servey zou blijken dat betrokkene wel een vluchtelingenpasje in zijn bezit gehad meot heben. Uit het rapport van Huiman Rights blijkt slechts dat vanaf 2009 pasjes aan vluchtelingen worden verstrekt ne uit het ter zitting overgelegderapport/artikelblijkt dat vanaf 2000 door het CNE helemaal geen pasjes zijn verstrekt, behalve aan erkende vluchtelingen welke status door de minister president per decreet is bevestigd. UU eht relaas van betrokken blijkt dat hij zich in 2001 heeft laten registreren en dat hem nimmer een pasje is verstrekt. Deze informatie van berokken strookt met de informatie van de twee bronnen van verweerder, welke daarmee ongeschikt is om te betogen en vast te stellen dat de informatie van betrokkene onjuist is. Dat er mogelijk in enige vorm incidenteel wel schriftelijke stukken aan vluchtelingen zijn afgegeven betekent niet dat betrokkene een van die gelukkigen zou moeten zijn geweest die een bewijsstuk van zijn status in heeft gekregen. De mededelingen van betrokken zijn niet onmogelijk en daarmee niet ongerijmd. Verder zijn de verklaringen niet inconsistent, incoherent dan wel vaag. Het dient voor geloofwaardig te worden gehouden dat berokken in heeft verbleven. De redenering van de rechtbank daarentegen is wel ongerijmd, want in strijd met de wetten van de logica.
2
O5/02/2010 18:41
Tegenbosch Advocaten
(FAX)+ 31402053215
P.003/017
Grief. Ten onrechte accepteert de rechtbank niet dat betrokkene zich heeft vergist in de datum van de verkiezingen welke 9 jaar geleden hebben plaats gevonden op 19 oktober 2001 in plaats van op de door betrokkene genoemde datum 21 september 2001. Daarmee wordt ten onrechte positieve overtuigingskracht aan het relaas onthouden Toelichting Het menselijk brein is maar beperktgeschikt om alle binnen komende gegevens 100% op te slaan en voor eeuwig te onthouden. Betrokkene heeft de verkiezingen van september 1996 verwisseld met de verkiezingen van oktober 2001 in die zin dat hij september aan 2001 koppelt in plaats van oktober. Voor het overige kloppen alle data in zijn relaas. Waar de rechtbank stelt dat het vreemd is dat betrokken stelt de uitslag op 23 september te hebben vernomen is betrokkene van mening dat deze datum wel logisch is in zijn relaas waar de verkiezingen op 19 september plaats vinden. Indien betrokkene de juiste datum van de verkiezingen zou hebben genoemd zou hij ook hebben verteld dat hij deze uitslag pas op 21oktber 2001 in Senegal had vernomen. Een vergissing van exact weken kan en mag na een periode van 9 jaar niet worden tegen geworpen, daar waar de overige informatie die betrokkene geeft over deze periode qua gebeurtenissen exact overeenstemt met de werkelijke gebeurtenissen, zij het dat hij deze data 4 weken te vroeg plaatst in zijn relaas. Aan het relaas dient wel degelijk positieve overtuigingskracht te worden toegekend. Betrokkene is va mening dat het hoger beroep gegrond verklaard moet worden, koste rechtens. Hoogachtend,
3