Raad
vanState 201110302/1 /V1. Datum uitspraak: 2 maart 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 2 6 augustus 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 3 9 9 8 8 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201110302/1/VI
1.
2
2 maart 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2 0 1 0 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen alsmede geweigerd om ambtshalve ten aanzien van hem artikel 6 4 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de Vw 2 0 0 0 ) toe te passen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 6 augustus 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaalde dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 september 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Bij brief van 13 december 2 0 1 1 heeft de vreemdeling een op zijn verzoek door de National Officer van de United Nations High Commissioner for Refugees in Nederland (hierna: de UNHCR) opgestelde reactie op de aangevallen uitspraak ingediend en deze reactie tot de zijne gemaakt. Het in deze reactie verwoorde standpunt betreffende de betekenis van de erkenning door de UNHCR als vluchteling kan niet worden aangemerkt als een nadere toelichting op het ingediende hoger beroepschrift, nu in laatstgenoemd geschrift, voor zover hier van belang, slechts is aangevoerd dat de rechtbank door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten zich heeft begeven buiten de grenzen van het geschil en haar standpunt in de plaats heeft gesteld van het standpunt van de minister. De vreemdeling heeft aldus het gestelde in het hogerberoepschrift wezenlijk uitgebreid buiten de voor het instellen van hoger beroep gestelde termijn. De brief van 13 december 2 0 1 1 dient derhalve buiten beschouwing te blijven. 2.2. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan.
201110302/1/V1
3
2 maart 2012
2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201110302/1/V1
3.
4
2 maart 2 0 1 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. N, Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w . g . Verheij lid van de enkelvoudige kamer
w . g . De Groot ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2 0 1 2 210. Verzonden: 2 maart 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer Nevenzitt in gs plaats Arnhem Registratienummer: AWB 10/39988 Datum uitspraak: 26 augustus 2011 Uitspraak Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) inzake geboren op v-nummer van Kongolese nationaliteit, eiser, gemachtigde mr. M.J. Verwers, tegen de Minister voor Immigratie en Asiel, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder. Het procesverloop Op 13 oktober 2010 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij bestuit van 21 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen en ambtshalve besloten dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000. Op 17 november 2010 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 juni 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.P.G. van Bel.
Registratienummer: AWB 10/39988
2
De beoordeling 1. Uit de jurisprudentie vàn de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand uitgesloten is dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. 2. Bij besluit van 6 januari 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 1 september 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van 29 december 2009 (Awb 09/3077) is het beroep van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard. Deze uitspraak is bij uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2010 bevestigd. Het besluit van 21 oktober 2010 is van gelijke strekking als dat van 6 januari 2009, zodat op het tegen dat besluit ingestelde beroep het onder rechtsoverweging l. weergegeven beoordelingskader van toepassing is. 3. Ter staving van zijn huidige asielaanvraag heeft eiser naar voren gebracht dat hij niet terug kan keren naar Zuid-Afrika, het land waarvan in de eerste procedure met toepassing van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 is geoordeeld dat het voor hem een veilig derde land is waarheen hij kan terugkeren, zodat zijn asielaanvraag alhier is afgewezen. Sinds deze procedure is zijn verblijfsvergunning voor Zuid-Afrika verlopen en heeft hij niet langer toegang tot dat land. 4. Artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 bepaalt dat bij het onderzoek naar de aanvraag mede de omstandigheid wordt betrokken dat de vreemdeling heeft verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt. 5. Uit het beleid zoals neergelegd in C4/3..8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt, voor zover hier van belang, dat deze bepaling slechts kan worden toegepast als vaststaat dat de vreemdeling ook daadwerkelijk zal worden toegelaten tot het veilige derde land. 6. Eiser heeft als nieuw feit gesteld dat hij geen toegang heeft tot Zuid-Afrika omdat de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor dat land op 20 januari 2009 is verlopen. Hij heeft ter onderbouwing van deze stelling gewezen op een stuk van de Dienst terugkeer en vertrek (DT&V) van 23 maart 2010, dat is opgemaakt in het kader van de uitzetting van eiser naar Zuid-Afrika en waarin het volgende is vermeld: "Er ts telefonisch contact geweest met de Zuid-Afrikaanse ambassade om algemene informatie op te vragen over vreemdelingen die'mZuid-Afrika een vluchtelingen paspoort
Registratienummer: AWB 10/39988
3
hebben gehad. De medewerker op de ambassade heeft aangegeven dat vreemdelingen die in het bezit zijn van een verlopen vluchtelingenpaspoort geen rechtmatig verblijf hebben in Zuid-Afrika en derhalve niet tot het land toegelaten zullen worden^,..) De ip-aanvraag Zuid-Afrika zal dan ook afgesloten worden, " 7. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet langer toegang heeft tot Zuid-Afrika. Er is derhalve sprake van een relevant nieuw feit dat een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigt, omdat ten tijde van de vorige procedure er vanuit is gegaan dat eiser in Zuid-Afrika kan verblijven en aldus is zijn asielaanvraag afgewezen. Thans dient te worden beoordeeld het oordeel van verweerder dat eiser kan terugkeren naar de Democratische Republiek Congo (DRC). asiel 8. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag heeft eiser het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit , DRC, en behoort tot de Kasai. Eiser is lid geweest van de Union pour la Démocratie et le Progrès Social (UDPS). In de tweede week van november 2003 heeft hij in de stad Lumbumbashi deelgenomen aan een demonstratie tegen de toenmalige president Joseph Kabila. Hij heeft daarbij informatie verstrekt aan andere studenten en hij heeft de demonstratie aangekondigd. In de week na de demonstratie werden mensen op straat door politie en militairen ondervraagd en aangehouden. Eiser heeft van bekenden gehoord dat de autoriteiten zijn naam op een zwarte lijst hadden gezet en dus naar hem op zoek waren. Eiser heeft vervolgens zijn land verlaten en is naar ZuidAfrika gegaan. Eiser heeft voorts verklaard dat hij in Nederland actief is voor de website www.kabiladoitparti.com. 9. Verweerder heeft in het bestreden besluit de aanvraag van eiser, afgewezen omdat, kort samengevat, eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de problemen die hij in de DRC heeft ervaren, bij terugkeer naar dat land nu nog te vrezen heeft voor vervolging. Eiser was immers weliswaar lid van de UDPS maar hij was niet bekend of actief zodat niet aannemelijk is dat hij binnen de huidige, gewijzigde, politieke verhoudingen nog wordt gezocht. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat zijn activiteiten in Nederland bekend zijn geworden in de DRC dan wel dat hij op grond daarvan in de negatieve belangstelling van de Congolese autoriteiten staat Voorts heeft verweerder geoordeeld dat artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiser van toepassing is. 10. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen eiser hieromtrent heeft aangevoerd zal, voor zover van belang, hierna worden ingegaan, 11.
De rechtbank overweegt als volgt.
12. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 13. In de zienswijze heeft eiser aangevoerd dat hij door de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (hierna: de UNHCR) in Zuid-Afrika als vluchteling is erkend en dat verweerder zich aan dat oordeel gebonden had dienen te achten. Zoals ter zitting is erkend, is hierop in het bestreden besluit niet gemotiveerd gereageerd. Het besluit kent derhalve een motiveringsgebrek en komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten en overweegt daartoe als
Registratienummer: AWB 10/39988
4
volgt. 14. Volgens paragraaf C2/2.13 van de Vc 2000 werkt Nederland op basis van artikel 35 van het van het Verdrag betreffende de status van Vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: het Vluchtelingenverdrag) samen met de UNHCR op het terrein van het vluchtelingenbeleid. Zoals ook uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt (zie onder meerde uitspraak van 23 februari 2011, JV 2011, 160) behelst de verplichting van artikel 35 van het Vluchtelingenverdrag geen plicht om de UNHCR-standpunten te volgen. Nederland heeft een eigen bevoegdheid inzake de statusbepaling en de beslissing of een verblijfsvergunning wordt verleend. Verweerder heeft in het bestreden besluit derhalve een eigen beoordeling mogen maken. 15. De rechtbank stelt vast dat verweerder de door eiser verklaarde feiten en veronderstellingen geloofwaardig heeft geacht maar zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser de vermoedens over wat hem bij terugkeer te wachten staat niet aannemelijk heeft gemaakt. 16. De rechtbank overweegt dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar de DRC te vrezen heeft voor vervolging. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het algemeen ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake de DRC van januari 2010 (kenmerk: DCM/AT-424/09/50957), waaruit blijkt dat de UDPS sinds de boycot van de presidentsverkiezingen in 2006 buitenspel staat en in de verslagperiode geen rol van betekenis speelde in de Congolese politiek. Weliswaar vermeldt het ambtsbericht dat volgens verschillende bronnen ook aanhangers van de UDPS belemmeringen zouden ondervinden bij het uitvoeren van hun activiteiten, maar de rechtbank acht met verweerder, gelet op de rol die eiser bij de demonstratie in november 2003 heeft gespeeld, niet aannemelijk dat er thans nog negatieve aandacht voor eiser bestaat. Uit eisers verklaringen blijkt immers dat hij geen leidende functie had maar dat zijn rol zich beperkte tot een aantal activiteiten rondom de demonstratie zoals het aankondigen ervan en het informeren van med e-studenten. Eiser beroept zich op een zinsnede in het landgebonden asielbeleid voor de DRC in hoofdstuk C24/8 van de Vc 2000. Daarin wordt vermeld dat politieke activisten kwetsbaar blijven. Deze vermelding is echter algemeen van aard en leidt, gelet op de voorgaande specifieke informatie over de UDPS, niet tot een ander oordeel. Ook in de activiteiten die eiser op de website kabiladoitpartir.com zou hebben verricht heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om eiser een verblijfsvergunning te verlenen. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt welke activiteiten hij precies heeft ontplooid, of en hoe deze bekend zijn geraakt bij de autoriteiten van de DRC en in hoeverre hij op grond daarvan bij terugkeer te vrezen heeft voor negatieve aandacht. artikel 64 van de Vw 2000 17. Zoals ter zitting is erkend is in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd gereageerd op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd ten aanzien van de weigering om artikel 64 van de Vw 2000 toe te passen. Ook op dit punt kent het besluit derhalve een motiveringsgebrek. Ook hier ziet de rechtbank aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. 18. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen. 19. Volgens paragraaf B 8/11 en A4/7.1. van de Vc 2000 blijft uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege indien de medisch adviseur aangeeft dat:
Registratienummer: AWB 10/39988
5
- het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen; of - dat de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan en de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. 20. Verweerder heeft zijn standpunt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 8 juni 2010. In dat advies concludeert het BMA dat bij het uitblijven van medische behandeling voor eiser geen medische noodsituatie zal optreden. Voorts acht het BMA eiser in staat om te reizen. 21. Eiser heeft in zijn zienswijze en in beroep aangevoerd dat de benodigde behandeling 'm de DRC feitelijk niet toegankelijk is, dat de benodigde medicijnen niet beschikbaar zijn en dat het behandelingsniveau ver onder het West-Europese niveau is. 22. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser heeft aangevoerd omtrent de medische behandeling in de DRC niet tot een ander oordeel kan leiden. In het beleid, zoals opgenomen in paragraaf A4/7.1 en B8/3.4 van de Vc 2000, is immers bepaald dat omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg betreffen, waaronder begrepen de omstandigheid dat de kwaliteit van de gezondheidszorg hier te lande gunstig afsteekt bij die van het land waarheen betrokkene kan reizen, niet bij de beoordeling worden betrokken. De eventuele afwezigheid van de door eiser gebruikte medicatie is evenmin relevant voor de beoordeling omdat uit het BMA-advies blijkt dat het uitblijven van een medische behandeling niet tot een medische noodsituatie op korte termijn zal leiden. Reeds daarom is niet voldaan aan de vereisten voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. slotsom 23. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de volgende conclusie. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking op de gronden als vermeld in rechtsoverwegingen 13. en 17. Het beroep zal om die reden gegrond worden verklaard. Gelet op hetgeen overigens is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat op de voet van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. 24. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb en verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 874 aan kosten van verleende rechtsbijstand. Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Registratienummer: AWB 10/39988
6
De beslissing De rechtbank I II III IV
verklaart het beroep gegrond; vernietigt het besluit van 21 oktober 2010; laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheidyan-. P v.in Hout, Hmif oriffiw s . \ C. van griffier. •Do griffior.
De griffier is buiten staat te ondertekenen "UUgeyprolen In hot openbaar op 2b augustus 201 ï. Rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
VERZONDEN OP 2 6 AUG 2011
, From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 6 of 19
advocatenkantoor
Van Engelei
HOGER BEROEPSCHRIFT I N HET KADER VAN EEN ASIELPROCEDURE
VAN: M.J. Verwers
INGEKOMEN
Postbus 2 8 2 ,
2 3 SEP 2011
6700 AG Wageningen
-jTfTT/rmm.
ZAAKNR AAN:.. BEHANDELD: PD:.
tel: 0317-421133 fax: 0317-422669
PAR:
TEN BEHOEVE VAN DE VREEMDELING: cliënt geboren op Congolese nationaliteit 7814 VG EMMEN, AZC Emmen Wilhelmsweg 85 wonende te justitienummer V nummer procedurenummer rechtbank: 10/39988
Aan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Afdeling Vreemdelingenzaken Postbus 2 0 0 1 9 2 5 0 0 EA DEN HAAG
Geeft eerbiedig te kennen: , wonende te 7814 VG EMMEN, AZC Emmen Wilheimsweg 85, ten deze domicilie kiezende te Wageningen aan de Generaal Foulkesweg 55, 6703 BM, Wageningen, ten kantore van de advocaat M J . Verwers, welke ter dezer zake door appellant tot gemachtigde wordt gesteld en welke hierbij uitdrukkelijk verklaart dat de
1
, From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 7 of 19
bepaaldelijk verleende volmacht strekt tot het indienen van het onderhavige hoger beroep.
Appellant komt in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, dd 26 augustus 2011 van welke uitspraak u hierbij een afschrift aantreft (productie). Appellant doet u dit beroepschrift tijdig toekomen.
De grieven van dit hoger beroepschrift zijn de navolgende.
Grief I Ten onrechte en onvoldoende deugdelijk en draagkrachtig gemotiveerd in het licht van het aangevoerde in het beroep overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 13 dat weliswaar verweerder, zoals ter zitting erkend, in het besluit niet is ingegaan op het standpunt van eiser in de zienswijze aangevoerd, te weten dat hij door de UNHCR in Zuid Afrika als vluchteling is erkend en dat verweerder daaraan waarde had dienen te hechten, echter dat er aanleiding zou bestaan om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daartoe overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 14 met verwijzing naar de Afdeling jurisprudentie dat de verplichting van artikel 35 van het Vluchtelingenverdrag geen plicht zou inhouden om de UNHCR standpunten te volgen. Nederland zou een eigen bevoegdheid hebben inzake de statusbepaling en de beslissing of een verblijfsvergunning wordt verleend. Verweerder had in het bestreden besluit derhalve een eigen beoordeling mogen maken. Toelichting:
1. Door aldus te overwegen miskent de rechtbank dat verweerder had dienen te motiveren waarom het standpunt van de UNHCR dat betrokkene bij terugkeer gevaar loopt voor vluchtelingrechtelijke vervolging in Congo kan worden gepasseerd. Nu verweerder daar op geen enkele wijze op in is gegaan, had de rechtbank het beroep gegrond moeten verklaren en verweerder moeten opdragen in het nieuwe besluit aldaar een gemotiveerde overweging aan te wijden.. De rechtbank heeft door aldus te overwegen zich begeven buiten de grenzen van het geschil en haar standpunt in de plaats gesteld van het standpunt van verweerder. Verweerder is in het bestreden besluit op geen enkele wijze ingegaan op het UNCHR standpunt en waar zij gelet op de overweging van de rechtbank dit wel had moeten doen had de rechtbank de rechtsgevolgen niet in stand kunnen laten.
2
From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 8 o f 19
Grief I I Ten onrechte overweegt de rechtbank en onvoldoende krachtig gemotiveerd in het licht van het gestelde in beroep onder rechtsoverweging 16 dat, verwijzend naar het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van januari 2010 waaruit zou blijken dat de UDPS sinds de boycot van de presidentsverkiezingen in 2006 buitenspel staat en de verslagperiode geen rol van betekenis meer speelde/ en waarin weliswaar wordt vermeld dat volgens verschillende bronnen ook aanhangers van de UDPS belemmeringen zouden ondervinden bij het uitvoeren van activiteiten, het gelet op de rol die eiser bij de demonstratie in november 2003 heeft gespeeld thans niet aannemelijk is dat thans nog negatieve aandacht voor hem bestaat. Uit de verklaringen van eiser zou blijken dat hij geen leidende functie had, maar zijn rol zich zou beperken tot een aantal activiteiten rondom de demonstratie zoals het aankondigen ervan en het informeren van medestudenten.
Toelichting:
1. Door aldus te overwegen miskent de rechtbank dat uit de verklaringen van appellant niet kan worden afgeleid dat bij het organiseren van de mars in november 2003 slechts sprake was van aankondigen en informeren en gaat de rechtbank ongemotiveerd voorbij aan de kern van de beroepsgronden van appellant. Appellant heeft immers ten aanzien van de organisatie en achtergrond van de demonstratie en op welke wijze de organisatie opgezet is geweest nadrukkelijk aangegeven dat sprake was van een Studentencouncil op de universiteit waar betrokkene studeerde, een universiteit bestaande uit 20.000 tot 25.000 studenten. Het ging om de Lumbubashi universiteit van Lumbubashi. De studentengemeenschap koos de leiders. Er was sprake van een zgn Mayor General die hoofd van de council was. Daarnaast was er sprake van ongeveer 15 faculteiten die een aparte leider hadden die ook in de council zaten. Daarbij bestonden de faculteiten weer uit zgn classes, waarbij een studie die 6 jaar duurde, zoals die van betrokkene, vetenary medicin, bestond uit 6 klassen, zijnde 6 jaren.Betrokkene was de leider van de 6 e klas. De Mayor General, samen met de 15 faculteitsleiders en de leiders van de verschillende klassen vergaderde over belangrijke zaken van de studenten en ook hebben zij vergaderd over het organiseren van een demonstratie. Door die student counsel werd besloten de demonstratie te organiseren waarbij betrokkene zijn rol verder was het geven van informatie over de demonstraties aan zijn
3
From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 9 of 19
klas en faculteit en de studenten informeren over het doel van de demonstratie, datum van demonstratie en plaats van de demonstratie en studenten oproepen en stimuleren om daaraan deel te nemen. Appellant heeft aangevoerd gemotiveerd en voldoende concreet en overtuigend dat er sprake was van een zwarte lijst, waarbij de organisatoren van de demonstratie stonden waarvan een aantal al waren opgepakt. Gelet op bovengenoemde organisatiestructuur van de studentenraad werden betrokkene samen met de andere klassenleiders en leiders van de faculteiten en de Mayor General gezocht. Gelet op hetgeen appellant heeft over de wijze waarop de demonstratie was georganiseerd, zijn positie binnen de studentencounsel, de rol bij de organisatie van de demonstratie is aannemelijk dat appellant als relevante politieke opposant werd beschouwd in november 2003 hetgeen ook blijkt uit het feit dat appellant werd gezocht en op een zwarte lijst is gezet, hetgeen ten onrechte niet door de rechtbank wordt onderkend. Nu de rechtbank op het door appellant in dit verband aangevoerde niet ingaat althans onvoldoende gemotiveerd ingaat heeft de rechtbank niet, althans onvoldoende gemotiveerd beslist op de door appellant aangevoerde gronden en heeft aldus uitspraak gedaan in strijd met art. 8:69 Awb althans art. 8.77 Awb.
2. Ook gaat de rechtbank er geheel ongemotiveerd aan voorbij dat uit de door appellant ingebrachte landeninformatie kan worden afgeleid dat politiek opposanten die op een zwarte lijst zijn gezet en die zijn gezocht voor arrestatie gevaar blijven lopen op vervolging danwei behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. De rechtbank gaat geheel voorbij aan de beroepsgrond van appellant dat uit de door hem ingebrachte actuelere landeninformatie dan het door de rechtbank genoemde ambtsbericht blijkt dat de situatie voor diegene die zich uitspreken of opposeren tegen het Kabilaregime bijzonder slecht is te noemen en slechter dan verweerder in het besluit naar voren brengt. Gewezen is op het rapport van de Refugee Documentation Centre Ireland Legal Aid Board 4 maart 2010, waarin met verwijzing naar diverse bronnen de situatie van hen die zich uitspreken tegen het Kabilaregime of tegen het regime opposeren naar voren komt.
4
From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 10 of 19
Met verwijzing ondermeer naarrapporten van het US Department of State 25.02.2009, Human Rights watch Report 25.11.2008 , Freedom House Report 04.03.2010, Amnesty International Report 28.05.2009 wordt onderbouwd gesteld dat sprake is van intimidatie, vervolging, illegale detentie, vermoorden en marteling van oppositieleden. Daaruit komt ook naar voren dat het daarbij ook gaat om mensen die worden geacht opponent van de regering te zijn waarbij geldt dat een verdenking daarvoor al voldoende is. Voorts komt naar voren dat gearresteerden slachtoffer zijn van ernstige martelingen. Dit blijkt ondermeer uit Human Rights Watch Report 25.11.2008. Voorts blijkt uit het rapport van A.I. dat marteling en ernstige mishandeling routinematig worden uitgevoerd door de veiligheidstroepen tegen hen die verdacht worden van politieke activiteiten tegen de regering (political opponents). Willekeurige arrestaties door veiligheidstroepen zijn er aan de orde van de dag.
Uit deze landeninformatie valt geenszins af te leiden dat alleen activisten die alleen recentelijk nog actief zijn geweest en een belangrijke rol spelen bij terugkeer gevaar zouden lopen. De rechtbank gaat hieraan geheel ongemotiveerd voorbij.
Nu appellant op de zwarte lijst heeft gestaan en bekend is geworden, zal bij terugkeer door middel van uitzetting een antecedentenonderzoek plaatsvinden en zal naar voren komen dat betrokkene in 2003 op de zwarte lijst is komen te staan vanwege zijn activiteiten ten gevolge waarvan hij zal worden gedetineerd en tijdens welke detentie een reel risico op een artikel 3 EVRM verboden handeling bestaat, hetgeen de rechtbank in haar overwegingen niet heeft onderkend..
Nu de rechtbank op het door appellant in dit verband aangevoerde niet ingaat althans onvoldoende gemotiveerd ingaat heeft de rechtbank niet, althans onvoldoende gemotiveerd beslist op de door appellant aangevoerde gronden en heeft aldus uitspraak gedaan in strijd met art. 8:69 Awb althans art. 8.77 Awb.
5
From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 11 of 19
Grief H I Ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 17 dat zoals ter zitting erkend door verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is gemotiveerd gereageerd op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd ten aanzien van de weigering artikel 64 VW toe te passen, dat het besluit op dat punt een motiveringsgebrek kent echter dat de rechtbank aanleiding ziet de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Toelichting: Ook hier geldt dat de rechtbank een opdracht had dienen te geven aan verweerder tot een beoordeling te komen. Het is niet aan de rechtbank zelf een beoordeling toe te passen op het beroep op artikel 64 Vw waar verweerder op geen enkele wijze dit zelf heeft gedaan. Grief IV Ten onrechte overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 23
dat het bestreden
besluit voor vernietiging in aanmerking komt op de grond als vermeld in rechtsoverweging 13 en 17, dat het beroep om die reden gegrond wordt verklaard, echter dat gelet op hetgeen overigens is overwogen de rechtbank van oordeel is dat aanleiding bestaat om op de voet van artikel 8:72 , 3e lid AWB te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven. Toelichting:
1. Het betreft hier geen zelfstandige grief, gewezen wordt op de grieven die zijn ter rechtsoverweging 13 en 17. Indien een van die twee grieven slaagt en rechtsoverweging 13 of 17 niet overeind kan blijven, kan ook rechtsoverweging 23 niet overeind blijven.
REDENEN WAAROM:
appellant zich tot u wendt met het eerbiedige verzoek om de bestreden uitspraak d.d. 26 augustus 2 0 1 1 , te vernietigen , het beroep gegrond te verklaren maar dan zonder instandhouding van de rechtsgevolgen althans daarvoor een zodanige beslissing te
6
From 0317422669
Fri Sep 23 16:55:41 2011
Page 12 of 19
nemen als uw Raad in redelijkheid zou vermenen te behoren c. q, te bepalen dat aan appellant alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te worden verleend, met veroordeling van verweerder in de kosten van dit geding.
Wageningen, 23 september 2011
Advocaat-Gemachtigde
7