Raad vanState 201111 571/1/V1. Datum uitspraak: 19 januari 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Middelburg, van 6 oktober 2 0 1 1 in zaak nr. 11 /475 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201111571/1/V1
1.
2
19 januari 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2 0 1 0 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 6 oktober 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 november 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister, thans de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201111571/I/V1
3.
3
19 januari 2 0 1 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w . g . Steendijk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Beerse ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2 0 1 2
382-666. Verzonden: 1 9 januari 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
3. Nov, 2011,18:54
Jankie Advocatuur
Nr. 0211
P. 6
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenztttingsplaats Middelburg AWB nummer: 11/475 BEPTDN M BZ V-nummer: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht inzake
eiseres, gemachtigde mr. A. Jankte, advocaat te Den Haag, tegen de Minister voor Immigratie en Asiel, verweerder, gemachtigde mr. C.W.M. van Breda, medewerkster bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I.
Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 december 2010 (het bestreden besluit), waarbij haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen. Het beroep is op 30 augustus 2011 behandeld ter zitting. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is verschenen E.M. Spruit, tolk in de Franse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
II.
Overwegingen
1. Eiseres stelt te zijn geboren op en afkomstig te zijn uit Kameroen. Zij heeft op 23 februari 2010 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft op 29 oktober 2010 eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiseres heeft vervolgens haar zienswijze op dit voornemen schriftelijk naar voren gebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. 2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) - voor zover hier van belang • kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling:
3. Nov.. 2011 . 1 8 : 5 4
Jank i e A d v o c a t u u r
AWB nummer: 11/475
Nr.0211
P. 1
blad 2
a, die verdragsvluchteling is; b: die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: 1°(...) 2° folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of 3°(..0 De hiervoor aangehaalde asielgronden zijn een neerslag van het bepaalde in artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag en van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). 3. Ter onderbouwing van haar asielaanvraag heeft eiseres het volgende aangevoerd. Zij werkte als masseuse in een massagesalon. Bij het geven van massages verwachtten klanten die Hd waren van de Presidenttöle garde, seksuele diensten van haar. Eiseres wilde die niet verlenen, maar haar baas verlangde dat wel van haar. Verder heeft zij zich bij de commandant van de Presidentiële garde over het gedrag van de leden van de garde beklaagd, waarop die commandant van haar ook seksuele diensten verlangde. Zij heeft dat geweigerd, 4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is gebleken dat eiseres is onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat weliswaar wordt geloofd dat eiseres in een massagesalon heeft gewerkt en dat van haar seksuele diensten werden verlangd, maar dat zij zich aan die situatie had kunnen ontrekken door te stoppen met het werk bij de massagesalon. Ondanks het feit dat eiseres wist wat er van haar werd verlangd, is zij nog een halfjaar vrijwillig bij de massagesalon blijven werken. Ook is zij vrijwillig naar het huis van de commandant gegaan en heeft zij de commandant een massage gegeven. Zij had er ook voor kunnen kiezen om niet naar het huis van de commandant kunnen gaan. 5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij zich niet eenvoudig aan de situatie waarin van haar seksuele diensten werden verlangd» kon onttrekken omdat de mannen intimiderend waren. Ook is het onterecht dat verweerder aan eiseres tegenwerpt dat zij uit eigen beweging naar het huis van de commandant is gegaan. Zij deed dat immers om de misstanden aan de orde te stellen, in de hoop dat de commandant dan zou ingrijpen. Dat zij vervolgens seksueel geïntimideerd werd, mag niet aan eiseres worden tegengeworpen. Aanvullend heeft eiseres nog aangevoerd dat zij na het gebeurde door de autoriteiten van Kameroen vervolgd wordt en dat haar zus vermoord is. Daartoe zijn overgelegd enkele oproepingen om te verschijnen voor de rechtbanken een verklaring van overlijden van de zus van eiseres. Naar de mening van eiseres is dit allemaal het gevolg van het feit dat zij de misstanden bij de commandant aan de orde heeft gesteld. Zij vreest bij terugkeer naar Kameroen voor vervolging door de autoriteiten en zij is ook bang zelf vermoord te worden. De rechtbank overweegt als volgt, 6. Blijkens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2009 (LJN BJ3621) toetst de rechter zonder terughoudendheid het standpunt van verweerder omtrent het realiteitsgehalte van de door de vreemdeling aan de niet ongeloofwaardig geachte feiten en omstandigheden ontleende vermoedens over wat hem bij terugkeer naar het land van herkomst te wachten staat. Die vermoedens maken immers deel uit van de door die vreemdeling op die feiten en omstandigheden gebaseerde vervolging in
3. Nov. 2011 18:55
Jankie Advocatuu
Nr. 021
AWB nummer: 11/475
blad 3
de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag, of voor schending jegens hem van. artikel 3 van het EVRM. 7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in hel bestreden besluit afdoende heeft gemotiveerd waarom het vermoeden van eiseres dat zij te vrezen heeft Voor vervolging dan wel vrees voor haar leven, niet wordt gevolgd. Van belang hierbij is dat eiseres het standpunt van verweerder dat zij zich aan de situatie waarin van haar seksuele diensten werden verlangd die zij niet wilde verlenen, had kunnen onttrekken, niet heeft weerlegd of weersproken. Ook ter terechtzitting heeft eiseres geen antwoord gegeven op de vraag waarom zij geen ontslag nam, terwijl zij wist wat er van haar verlangd werd. Niet is gebleken dat eiseres bij weigering of ontslag zou worden onderworpen aan daden van vervolging dan wel folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen 8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat uit de omstandigheid dat eiseres is opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen en dat haar zus is vermoord, niet blijkt dat dit het gevolg is van het beklag dat eiseres heeft gedaan bij de commandant van de Presidentiele garde. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit zou blijken van een causaal verband tussen de gestelde feiten. 9. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de aanvraag terecht afgewezen. 10. Het beroep is ongegrond. 11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III.
Uitspraak
De rechtbank 's-Gravenhage, verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. JJ. Jaspers, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2011.
je griffier
Deœchjex VOOR COPIE CONFORM De griffier van de rachtbank Sector Bestuursrecht
Afschrift verzonden op: (06 0KT ?0J1
Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep Instellen bij de A/de ing btatuuiarecjuapraak'van Si Kaid van SUWT De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzanding van de- uitspraak door de griffier. Hei beroepschrift moei geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113.2500 BC 's-Gravenhage.
3. Nov,. 2011 ,18:53
r. 0211
Jankie Advocatuur
P. 1
•^'lii.im,-LJT»l,UI.J»,iiu J »JU -.T
Jankie Advocatuur
If Any &m INGEKOMEN
z 3 NOV 2011
M r?h
ZAAKMR. Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak AiH: _£T Hoger beroep VreemdelingenzakeifsJHANDaD: DP! Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage
PAR*
Anna Paulownastraat 107 2518 BD Den Haag
t: 070 4020939 f; 070 4451994 w: www.jankie-advocatuur.nl e:
[email protected]
Per fax: 0 7 0 - 3 6 5 13 80.
Den Haag, 3 november 2011 Inzake: , _ 'IND Betreft; hoger beroep
Hoogedelgestrenge heer, vrouwe, Hierbij d o e Ik u toekomen een hoger beroepschrift in opgemelde zaak m e t het verzoek deze in behandeling t e nemen.
Stg beheer derdengelden rekeningnr, 1092.9S.9ÎQ Rabobank. Dit Kantoor hanteert algemene voorwaarden waerfn onder andere iedere beroopsaansprekelijkheld Is beperkt tot de bedragen zoals genoemd in de Werordening op de BeroepsaanspraftelIJkheid' van de Nederlandse Orde van Advocaten en dat in het desbetreffende geval onder beroepsaansprakelijkheidsverzekering wordt uitbetaald.
3. Nov. 2011,18:53
Jank i e Advocat uu r
Nr.0211
P. 2
Jankie Advocatuur RAAD VAM STATE INGEKOMEN Toevoeging is aangevraagd Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage
c3 IÂÂKNR. AAN:__ BEHANDELD: PD:
NOV 2C11 " PAR:
HOGER BEROEPSCHRIFT Geeft eerbiedig te kennen: Allereerst wordt nadrukkelijk verwezen naar de bij dit hoger beroep ingesloten formulier "Machtiging Hoger Beroep Vreemdelingenzaken". Het hoger beroepschrift richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, sector bestuursrecht, zittinghoudende te Rotterdam, enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken d.d. 6 oktober 2011 (AWB 11/475), waarbij het beroep ongegrond is verklaard. (Prod.1) Appellante is het niet eens met voornoemde uitspraak en komt daarvan deswege in hoger beroep bij uw Afdeling Bestuursrechtspraak en wel op grond van het volgende Grief 1 Ten onrechte gaat de rechtbank in de marginale toetsing mee in de stelling van de IND dat appelante zich (eerder) kan ontrekken. Het relaas van appellante dat zij stopte met haar werk e zij melding had gemaakt van de misstanden hebben haar in gevaar gebracht De rechtbank gaat ten onrechte en in het geheel voorbij aan het feit dat appellante in het relaas heeft uitgelegd dat in het begin toen zij als schoonheidsspecialiste werkte er nog geen sprake van het misbruik. Pas toen zij alleen begon te werken begon het misbruik. Ze heeft wel een half jaar gewerkt maar het misbruik van oktober tot februari (vertrek). Appellante heeft juist getracht gehoor te krijgen aangaande deze misstanden. Appellante ging op een gegeven moment ook alleen naar mensen hun huis om met name vrouwen te verzorgen. De mannen die thuis waren deden niets want hun gezinnen waren dan ook thuis. Appellante heeft wel degelijk alles aan gedaan om niet misbruikt te worden. Appellante kreeg geen gehoor bij de andere collega's ook heeft zij de kwestie aan de orde gesteld bij haar baas die aangaf dat er vraag was naar de seksuele diensten en dat hij ermee zou stoppen dat de schoonheidssalon ook zou stoppen. Appellante heeft ook verteld hoe gewelddadig de mannen waren. Appellante was te zeer geïntimideerd om in eens te stoppen ook heeft 2ij geprobeerd juist deze misstanden te stoppen dor deze te bespreken bij de commandant van de presidentiële garde. De rechtbank gaat er te gemakkelijk vanuit dat appelante zich kon ontrekken. Appellante geeft aan hoe gewelddadig de mannen waren het betrof wel de leden van de presidentiële garde
3. Nov.. 2011.18:53
Jank i e Advocatuur
Nr.0211
P. 3
Jankie Advocatuur Het feit dat zij werd vervolgd en haar zusje werd vermoord is al een indicatie over de vervolging en de dreigende schending van artikel 3 EVRM. De rechtbank heeft ten onrechte onverkort de IND gevolgd in de kennelijk eenvoudige stelling dat appellante als zij niet verder misbruikt wilde worden zich aan deze praktijken kon onttrekken. De rechtbank heeft appellante gevraagd waarom zij niet is vertrokken toen ze achter de praktijken kwam. Appelfante heeft aangegeven dat zij dit wilde en geen prostituee is. Zij was totaal overstuur en heft de hele zitting gehuild. De strekking en achterliggende gedachte bij deze vraag is bij appellante in haar toestand niet door gedrongen. Ze bleef huilen en zeggen dat zij geen prostituee was en dat ze haar opleiding niet had gedaan om vervolgens in de prostitutie terecht te komen. Ter zitting heeft gemachtigde ook aan gegeven dat zij de foto van het zusje wil laten zien, waarvan eerder een uitgebreide beschrijving werd gegeven door gemachtigde, maar dat deze te gruwelijk waren ten bewijze van het gevaar dat appellente loopt. De rechtbank heeft ervoor gekozen deze foto niet te bekijken en kan in rechte niet met verweerder beweren dat appellante niet heeft uitgelegd waar het gevaar in is gelegen. Deze grief dient te slagen omdat de afwijzingsgrond puur is ingegeven op basis van de stelling van verweerder dat appellante zelf schuldig is aan de situatie van seksueel misbruik. Een slachtoffer in een kwetsbare positie mag nooit en te nimmer vooral als er sprake is van druk het verwijt krijgen dat de ontstane situatie aan appellante zelf te danken is.
Grief 2 Volgens verweerder zou er geen causaal verband zijn tussen de problemen die appellante heeft ondervonden en de ingezette vervolging en de moord op haar zusje. De rechtbank gaat niet zorgvuldig en goed gemotiveerd in op de stelling van verweerder als zij daarin toch mee gaan. Juist uit de oproepingen blijkt dat appellante wordt gezocht en het aard van de beschuldigingen blijkt juist dat zij de overheid onwelgevallig is. Overigens zuilen de autoriteiten niet openlijk aangeven wat de aanleiding is oor de vervolging immers het misbruik vond ook in het geheim en gedekt plaats zodat de leden van de Presidentiële Garde rustig hun gang konden gaan. Uit het relaas blijkt dat dit in de doofpot moest en de authentieke documenten geven ook aan dat het de bedoeling is om appellante uit te schakelen zonder dat er teveel aandachtvoor de rol van de autoriteiten moest komen.
Grief 3 Geen woord is gewijd aan de authentieke documenten. Hierdoor kan de rechtbank in alle zorgvuldigheid niet overwegen dat niet zou blijken dat de vervolging het resultaat is van de vervolging. Ook had de rechtbank en verweerder zich moeten uitlaten over de moord(foto) op het zusje van appelante alvorens zich uit te laten over de ernst van de feiten.
3. Nov. 2011,18:54
Janki e Advocatuur
Nr. 0211
P. 4
Jankie Advocatuur Gelet op het vorengaan de kan de uitspraak de toets van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet doorstaan, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, motiveringsbeginsel, onbevooroordeeldheid etc. Tevens is hier sprake van een schending van fair trial omdat appellante niet alleen werd gestigmatiseerd maar zij ook op voorhand niet werd geloofd aangaande de problemen die zij ondervond terwijl zij door de autoriteiten werd misbruikt. REDENEN WAAROM Uw Raad wordt verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en de besteden uitspraak te vernietigen en terug te verwijzen. ,.. ƒ \
\\ i
Den Haag, 3 november 2011
\
Gemachtigde