Raad
vanState 2 0 1 1 0 6 4 2 6 / 1 /V2. Datum uitspraak: 15 juli 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: en
mede voor haar minderjarige kinderen,
appellanten, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 3 0 mei 2 0 1 1 in zaken nrs. 1 1 / 1 6 0 9 5 , 1 1 / 1 6 0 9 7 , 1 1 / 1 6 0 9 9 , 1 1 / 1 6 1 0 0 , 1 1 / 1 6 1 0 1 en 1 1 / 1 6 1 0 2 in de gedingen tussen: de vreemdelingen en de minister voor Immigratie en Asiel.
201106426/1/V2
1.
2
1 5 juli 2011
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 10 mei 2 0 1 1 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 3 0 mei 2 0 1 1 , verzonden op 31 mei 2 0 1 1 , heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 juni 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201106426/1/V2
3.
3
15 juli 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van staat.
w . g . Offers lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loon ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 5 juli 2 0 1 1 284-638. Verzonden: 15 juli 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
+ 31 263549959
f
louwerse van der Velde
22:46:05
'JI.MtUUll 10:^4
06-07-2011 "K- VJV
1.
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch Sector bestuursrecht Zaaknummers: AWB U/16101, AWB 11/16095 en AWB U/l 6 W (beroepen) AWB M/16102, AWB U/16097 enAWB U/16100 (voorlopige voorzieningen) Uitspraak van de voorzteningenrechter van 30 mei 2011 inzake (zaaknummers AWB U/16101 enAWB 11/16102) geboren op mede namens haar minderjarige kinderen geboren op geboren op verzoekster subi, [zaaknummers AWB 11/16095 en AWB 11/16097), geboren op verzoeker sub 2, (zaaknummers AWB U/16099 en AWB U/16100), geboren op allen van Macedonische nationaliteit, allen verblijvende te tezamen te noemen verzoekers, gemachtigde mr. R.W.E.J. Luijten,
en
tegen de minister voor Immigratie en Asiel, -t&Den-Haag, verweerder, gemachtigde mr. D.B. Deckers.
~~
^ ^ '
———
Procesverloop Bij afzonderlijke besluiten van 10 mei 2011 heeft verweerder de aanvragen van verzoekers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene asielprocedure afgewezen. Verzoekers hebben telkens op 11 mei 2011 tegen deze besluiten beroep ingesteld. Tevens hebben verzoekers op die datum de voorzien ingenrechter van deze rechtbank en nevenzittingspïaats verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het verweerder wordt verboden hen uit te zetten totdat op hun beroepen is beslist.
5/17 „
u
+ 31 26 354 99S9
Louwerse van der Velde
Jl M t l . / U l i IU:^4
22:46:38
06-07-2011 ni\. o:y
f-
AWB 11/16101, AWB 11/16095 en AWB 11716099 (beroepen) AWB U/16102, AWB 11/16097enAWB 11/16100(voorlopige vooraeningea) De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn geiyktrjdig behandeld op de zitting van 25 mei 2011, waar verzoekers allen zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen by gemachtigde.
Overwegingen 1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit by de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan eea mogehjk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzien in genrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist 2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek wordt gedaan indien bij de rechtbank beroep is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dit na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak (het beroep). 3. f > vc^rzieningenrechter is van oordeel dat bedoelde situatie zich hier voordoet en zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de beroepszaken. Daartoe wordt als volgt overwogen. 4. Verzoekers menen dat zij voor toelating in aanmerking komen op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b» van de Vw 2000. Ter onderbouwing Mervan hebben zij het volgende aangevoerd. Verzoekster sub l en verzoeker sub 2 rijn gehuwd. Verzoekster sub 3 is de dochter van verzoekster sub 1 en verzoeker sub 2. Verzoekers behoren tot de Roma bevolkingsgroep en zijn afkomstig uh Macedonië. Zij hebben htm land van herkomst verlaten omdat zij evenals alle andere Roma vanwege hun afkomst op allerlei terreinen worden gediscrimmeerd. Verzoekers steDen dat verzoeker sub 2 als gevolg van discriminatie geen werk kan krijgen en de uitkering die zij ontvangen van de overheid onvoldoende is om het gezin van verzoekers te onderhouden. Verzoekers worden vanwege hun afkomst voorts achtergesteld voor wat betreft de toegang tot onderwijs en medische voorzieningen. De zoon van verzoekers sob 1 en 2 is doofstom. Verzoekers - kunnen ondermeer geen eejioorapparaat voor deze zoon bekostigen, terwijl van overheidswege aan deze zoon niet (mede) in de bekostiging van een^gehoorappaiaat wordt— voorzien. Verzoekers stellen dat Macedonië niet veilig voor hen is en dat het zijn verdragsverplichtingen niet naleeft Ter onderbouwing van dit standpunt hebben verzoekers by hun zienswijze voorts verwezen naar een brief van Vruchtelingenwerk Nederland (VWN) van t april 2011, met als bijlagen gedeelten uit het Country Report van bet US State Department van maart 2010, laupottott van de Europese Commissie getiteld "The Former Yugoslav Republic of Macedonia Progress Report" van 14 oktober 2009 en van 9 november 2010» alsmede eenfectsheetvan het European Roma Rights Centre van december 2010. 5. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat hun aanvragen zijn gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder g, van artikel 31 van de Vw 2000.
6/17 0/ \i
+ 31 26354 9959
Louwerse van der Vetde
j l . M t l . /UM
\\):W
22:47:34
06-07-2011 lift. OJV
7/17
r.
y/ n
AWB 11/16101, AWB 11/16095 en AWB 11/16099 (beroepen) AWB 11/16102, AWB 11/16097 en AWB 11/16100 (voorlopige voorzieningen)
3
6. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek of de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel kan worden afgewezen mede betrokkenen de omstandigheid dat de vreemdeling afkomstig is uit een land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de andere in artikel 30, onder d, van de Vw 2000 bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het land van herkomst die verdragsbepalingen ten aanzien van hem niet nakomt. 7. Macedonië is partij bij het Vluchtelingenverdrag en heeft het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (het Anti-Folterverdrag, één van de in artikel 30, onder d, van de Vw 2000 genoemde verdragen) geratificeerd. Derhalve bestaat ten aanzien van Macedonië een algemeen rechtsvermoeden dat geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfevergunning asiel voor bepaalde tijd als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000. De stelling van verzoekers dat dit algemeen rechtsvennoeden niet, althans niet in dit geval, zou bestaan mist juridische grondslag. 8. De volgende vraag die ter beantwoording voorligt is of verzoekers voldoende hebben aangevoerd om tot het oordeel te komen dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat in dh geval van vorenbedoeld algemeen rechtsvermoeden kan worden uitgegaan. 9. Uit de geschiedenis van totstandkoming van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 (Eerste Kamer 2000-2001,26 735 en 26 975, nummer 5b, pagina's 27 en 28, alsmede nummer 5d, pagina's 12 en 13) blijkt dat ondertekening van de in dat artikellid genoemde verdragen op zich niet de vaststelling rechtvaardigt dat een bepaald land als veilig land van herkomst geldt De bepaling biedt ruimte om rekening te houden met de feitelijke situatie in een bepaald land van herkomst. 10 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten gemotiveerd op het standpunt gestelddat uit ambtsberichten of andere objectieve bronnen niet blijkt dat de elementaire mensenrechten in Macedonia worden geschonden. Daarentegen blijkt juist uit het door de Europese Commissie uitgebrachte rapport "The Former Yugoslav Republic of Macedonia Progress Report" van 14 oktober 2009 dat Macedonië een aantal flinke stappen heeft gezet om hervormingen door te voeren. De verkiezingen die in dat jaar plaatsvonden zijn yolgcns internationale standaarden en de OVSE-observatie goed verloparHel d*iu«çjati£*tl proces functioneert goed en de regering is stabiel. Ook op het gebied van politie en justitie zyn goede resultaten bereikt met belangrijke prioriteiten. Uit het daaropvolgende voortgangsrapport van de Europese Commissie van 9 november 2010 blijto van verdere vooruitgang. Ook het Europees Parlement heeft verklaard dat, hoewel in Macedonië het openbai bestuur en de rechterlijke macht, vrouwenrechten, corruptie en non-disermunaoe van etnische minderheden nog aandacht verdienen, er positieve veranderingen plaatsvinden. Verweerder heeft voorts verwezen naar de rapporten van het US State Department over Macedonië van maart 2010 en van april 2011, waaruit valt af te leiden dat voomitgang wordt geboekt op het terrein van non-discriminatie van minderheden en dat de positie van Roma is verbeterd. 11 Volgens verweerder hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat zij in verband met de door hen gestelde problemen geen bescherming kunnen verkrijgen van &
+31 2635499S9
Louwerse van der Velde
J t. « C l . i\J\ I
\\}-.f)
22:48:33
06-07-2011 nu- OJy
r.
8 /17
\\j/
AWB 11/16101, AWB 11/1609S en AWB U/16099 (beroepen) AWB 11/16102, AWB 11/16097 enAWB U/16100 (voorlopige voorzieningen) Gesteld noch gebleken is dat dit voor hen onmogelijk was (of is). Ten aanzien van de stelling van verzoekers -dat hun 20on medische verzorging nodig heeft, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de situatie inzake de gezondheidssituatie en persoonlijke levenssituatie niet verschilt van de rest van de Macedonische (Roma) bevolking. Verweerder heeft verder opgemerkt dat verzoekers hun stelling, dat zij als Roma ernstig gediscrimineerd en vervolgd woTden op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Een enkele verwijzing naar de inhoud van rapporten of stukken, zonder deze specifiek op de situatie van verzoekers te betrekken, is onvoldoende. Ia dat verband heeft verweerder tevens opgemerkt dat de omstandigheid dat verzoekers in Macedonië niet hun leven kunnen leiden, niet betekent dat sprake is van een situatie van vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Immers, niet iedere beperking van de mensenrechten wordt per definitie als een daad van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag gezien. Volgens verweerder zal sprake moeten zijn van een bepaalde intensiteit van de schending van de desbetreffende mensenrechten. In de situatie van verzoekers is niet gebleken dat zij met een dermate ernstige repressie te maken hebben gekregen, dan wel te maken dreigen te krijgen. 12. De voorzieningenrechter overweegt dat discriminatie eerst vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan opleveren, indien die van zodanige aard en omvang is, dat het leven van betrokkenen) onhoudbaar is. Op grond van de door partijen ingebrachte objectieve informatie kan niet worden geoordeeld dat (alle) Roma in Macedonië vanwege discriminatie zodanig ernstig in hun bestaansmogelijkheden worden beperkt, dat zij zich daar niet staande kunnen houden. Verzoekers dienen daarom met individuele feiten en omstandigheden aannemelijk te maken dat zij vanwege de door hen ondervonden discriminatie als vluchteling zijn aan te merken, dan wel dat zij bij terugkeer naar hun land van herkomst het reëlerisicolopen van een behandeling of bestraffing die door artikel 3 van het EVRM wordt verboden. 13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de relazen van verzoekers onvoldoende zwaarwegend zijn om hen als vluchteling in de zin van bet Vluchtelingenverdrag aan te merken. In de eerste plaats is niet onderbouwd dat zij op grond van hun afkomst zodanig ernstig worden gediscrimineerd in ïum land van herkomst dat hun leven daar onhoudbaar is geworden. Dat klemt temeer nu verzoekers afkomstig zijn uit een land waarbij het algemeen rechtsvermoeden bestaat dat geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning asïervnorhepaaldfrtij4ftla bedoeld-in-nrfiknl ?9. eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, van de Vw 2000, omdat dit land zijn verdragsverplichtmgen nakomt Met de enkele verwijzing naar bovengenoemde rapporten hebben verzoekers niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk zodanig ernstig zijn gediscrimineerd dat het leven voor hen in Macedonië' onhoudbaar is geworden. Daar komt nog bij dat uit die rapporten weliswaar blijkt dat de situatie van Roma in Macedonië over het algemeen niet rooskleurig is te noemen, maar dat uit die rapporten tevens valt op te maken dat de Macedonische autoriteiten serieus proberen om de positie van Roma te verbeteren. In het bijzonder is bij gebreke van enige onderbouwing niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker sub 2 bij bet zoeken naar werk vanwege zijn afkomst is gediscrimineerd. Dit geldt te meer nu verzoeker sub 2 in zijn nader gehoor heeft verklaard dat hij tot enkele maanden voor vertrek altijd in staat is geweest zijn gezin te onderhouden. Voorts is niet gesteld, Iaat staan onderbouwd, dat de aan verzoekers door de Macedonische overheid daadwerkelijk verstrekte uitkeringen lager zijn, dan wel de toegang tot onderwijs- en medische voorzieningen beperkter is, dan de uitkeringen verstrekt aan, dan wel de toegang tot voorzieningen voor, andere (Roma-) inwoners van Macedonia.
u
+ 31263549959
Louwerse van der Velde
ji.iiiti. itfii
m . t ;
22:49:36
06-07-2011 «p.. OJV
r.
9/17 | l/ | l
AWB 1J/16I01.AWB 11/16095 en AWß U/16099 (beroepen) AWB U/16102, AWB 11/16097 enAWB 11/16100(voorlopigevoorzieningen) 14. Voor wat betreft de medische situatie van de oudste zoon van verzoekers oordeelt de voorzien ingenrechter dat het standpunt van verweerder dat geen sprake is van een dusdanig ernstige situatie als bedoeld in het arrest van het EHRM van 2 mei 1997, NJ 1998,582, als onweersproken vaststaat Jn het licht hiervan en van het in rechtsoverweging 13 gegeven oordeel overweegt de voorzieningenrechter voorts dat de stelling dat verzoekers zelf voor deze zoon geen gehoorapparaat (of andere medische zorg) in verband met zijn doofstomheid kunnen bekostigen noch de stelling dat van overheidswege niet (mede) in de bekostiging van een gehoorapparaat (of in andere medische zorg) voor deze zoon wordt voorzien verweerder tot de conclusie heeft hoeven te brengen dat sprake is van een zodanige situatie dat aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. 15. Voor zover reeds zou moeten worden aangenomen dat verzoekers problemen hebben gehad vanwege hun Roma-afkomst, had van hen voorts mogen worden verwacht dat zij hiertegen de bescherming van de (hogere) autoriteiten in Macedonië hadden ingeroepen. Gesteld noch gebleken rs dat dit niet van hen had mogen worden verlangd. Doordat zij niet om bescherming hebben verzocht, is niet aannemelijk gemaakt dat het vragen om bescherming bij de (hogere) autoriteiten in Macedonië bij voorbaat zinloos of gevaarlijk is. 16. 0 e door verzoekers naar voren gebrachte asielmotieven kunnen dan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op vtochtelingschap, dan wel het bepaalde in artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft dan ook terecht en op goede gronden het standpunt ingenomen dat verzoekers niet an aanmerking komen voor toelating op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Hetgeen overigens is aangevoerd, leidt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. 17. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard. Gelet op het vorenoverwogene zullen voorts de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen. \ 8. Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding. 19. Beslist wordt als volgt
+ 31 26 354 9959
louwerse van der Velde
22:50:16
06-07-2011 »*• OJV
10/17 f.
\l/
\i
AWB 11/16101, AWB 11/16095 en AWB 11/16099 (beroepen) AWB 11/16102, AWB 11/16097 en AWB 11/16100 (voorlopige voorzieningen) Beslissing De voorzien ingenrechter verklaart de beioepen ongegrond; wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. T. van de Woestijne als voorzieflingeorechter in tegenwoordigheid van mr. E.C.J- Kohl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011.
pan^tn to/nnen tegen den uitspraak^xoor zover daarbij in de hoofdzaken is beslist, hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA Den Haag De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (A»b) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moei worden overgelegd van de uitspraak Artikel 6:6 van de Awb b niet van toepassing. Afschriften verzonden:
3 f H£l 20H
+ 31 263S49959
Louwerse van der Velde
22:43:46
f^lantua van
06-07-2011
Rel
PER TELEFAX 070 3651380 Aan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Postbus 20019 2500 EA Den Haag
Advocaten MrB.PJ. vanRiel Mr R.J.J. Flantua Mr H. Babai Azar
INGEKOMEN Arnhem, 7 juni 2011 Onze ref. inzake
0 7 JUN 2011
: 1106002 RF/RF /IND
Geeft te kennen, De heei geboren op de heer
geboren op mevrouw de heer , geboren op geboren op en de heer , geboren op , allen van Macedonische nationaliteit, verder te noemen appellanten, te dezer zake woonplaats kiezende te Arnhem, Bouriciusstraat 6, ten kantore van Flantua en van Riel advocaten, waarvan advocaat mr R. J. J. Flantua verklaart tot het indienen van het onderhavige hoger beroep bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd; Dat appellanten hierbij hoger beroep instellen tegen de in kopie bijgevoegde uitspraak van de rechtbank te Den Haag, zittingsplaats Den Bosch (verder: de rechtbank), uitgesproken op 30 mei 2011 en verzonden op 31 mei 2011 (AWB 11 /16101,11 /16095 en 11 /16099) (productiel). Het hoger beroepschrift berust op de navolgende grieven. Grief 1In de bestreden uitspraak overweegt de rechtbank onder rechtsoverwegingen 13 tot en met 16 samengevat het volgende: De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de relazen van appellanten onvoldoende zwaarwegend zijn om hen als vluchteling aan te merken. Niet is onderbouwd dat appellanten vanwege hun afkomst zodanig ernstig worden gediscrimineerd dat hun leven in Macedonië onhoudbaar is geworden.
Door on! wordl peen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens mor lover de door ons verplicht tfgeslcuen beroepsaansprakelijkheids verzekering, in voorkomend Beval, aanspraak op een uitkering geeft.
+ 31 26 354 9959
Louwerse van der Velde
22:44:23
X^lantua
van
06-07-2011
2/17
n |\iel
Dit klemt temeer nu appellanten uit een land afkomstig zijn waarbij een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat geen rechtsgrond bestaat voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, omdat Macedonië haar verdragsverplichtingen nakomt. Uit de overgelegde rapporten blijkt dat de situatie van Roma in Macedonië niet rooskleurig is, maar dat ook blijkt dat de autoriteiten serieus proberen om de positie van de Roma te verbeteren. Niet is onderbouwd dat appellant bij het zoeken naar werk vanwege zijn afkomst is gediscrimineerd en dit geldt temeer nu hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij tot enkele maanden voor zijn vertrek in staat was om zijn gezin te onderhouden. Ook is niet gesteld en onderbouwd dat de aan appellanten verstrekte uitkeringen lager zij, dan wel de toegang tot onderwijs en medische voorzieningen beperkter zijn, dan voor andere (Roma) inwoners van Macedonië. Met betrekking tot de medische situatie van appellant Sevdije wordt geoordeeld dat er geen sprake is van een dusdanig ernstige situatie als bedoeld in het arrest van het EHRM van 2 mei 1997 om te concluderen dat aanspraak bestaat op een verblijfvergunning op grond van artikel 29, eerste lid onder a of b Vw. .Voorts had van appellanten mogen worden verwacht dat zij vanwege hun problemen hiertegen bescherming hadden ingeroepen van de autoriteiten in Macedonië. Niet gebleken dan wel aannemelijk gemaakt is dat dit bij voorbaat zinloos of gevaarlijk zou zijn. Op grond van hun asielmotieven kunnen appellanten dan ook niet een geslaagd beroep doen op vluchtelingschap dan wel bescherming op grond van artikel 3 EVRM. In het annual report van Amnesty International van 2011 (productie 2) wordt gesproken over excessief geweld tegen Roma en over discriminatie tegen Roma waaronder gehandicapte kinderen. Dit wordt vermeld door het UN Committee on the Rights of the Child. Verder wordt vermeld dat "Macedonia's failure to fund and implement National Action Plans for the Decade of Roma inclusion, including a strategy to improve the status of Romani women, was critized in June by the European Commission against Racism and intolerance". Ook wordt vermeld dat de behuizing van Roma zeer slecht is. Dit wordt ook benadrukt in de factsheet van het European Roma rights center van 13 december 2010 (producie 3). Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat het algemeen rechtsvermoeden dat zou voortvloeien uit artikel 31, eerste lid onder g Vw niet opgaat voor Roma uit Macedonië. In dit verband wordt nog gewezen op rechtsoverweging 9 van de uitspraak, waaruit blijkt dat het ratificeren van verdragen niet betekent dat er sprake is van een veilig land van herkomst. De stelling van de rechtbank dat de Macedonische autoriteiten serieus proberen de positie van de Roma te verbeteren wordt gelogenstraft door de kritiek van de Europese Commissie dat men niets doet om de situatie van de Roma te verbeteren. Appellanten hadden slechte huisvesting met inadequate voorzieningen. Appellant had geen werk en kon, in tegenstelling tot de rechtbank stelt, niet rondkomen van zijn uitkering. In dit verband wordt verwezen naar de laatste twee alinea's van pagina 5 van het rapport van nader gehoor van appellant van 28 april 2011.
2
Door uns wordi geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor zover de Uuor ons verplicht afgesloten be roqisaansprakcl ij kheidi verzekering,in voorkomend geval, aanspraak op een uilkering 6 « ^
+ 31 263549959
Louwerse van der Velde
22:45:19
p i an tu a van
06-07-2011
Rid
Appellant die gehandicapt was, kreeg niet de zorg die hij nodig heeft. Dit wordt ook bevestigd in het rapport van Amnesty International waaruit blijkt dat speciaal gehandicapte Roma kinderen worden gediscrimineerd. Gelet op de discriminatie van Roma en de inactieve houding van de Macedonische autoriteiten ten aanzien vande positie Roma is het voor appellanten zinloos om bescherming te vragen bij deze Macedonische autoriteiten. Vanwege het voorgaande hebben appellanten bij terugkeer naar Macedonië wel degelijk te vrezen voor vervolging vanwege hun Roma afkomst dan wel staan zij vanwege hun Roma afkomst, in het bijzonder gehandicapte Roma kinderen, bloot aan een onmenselijke dan wel vernederende behandeling in de zin van artikel 3 EVRM De rechtbank heeft dit in haar uitspraak miskend. Conclusie: Gezien bovenstaande grief verzoekt appellant U het hoger beroep gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak te vernietigen. Voorts wordt verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten. Een afschrift van dit hoger beroepschrift wordt aan procesvertegenwoordiging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag gezonden. Hoogachtend, R.J.J. Flantua
* Correspondentie uitsluitend naar Postbu» 227, 6800 AE Arnhem * * Bouriciusstraat 6 * 6814 CW Arnhem * Telefoon 026-3549949 * Telefax 026-3549959 * St. Derdengelden 58.17.51.639 *
Dnor ons wordl geen aansprakelijkheid aanvaard, behoudens voor «ver de door ons verplicht afgesloten twroepssansprakelijkhcidsverMcrins. in voorkomend geval, aanspraak np een uitkering geeft.
3/17