Raad
vanState 201009888/1/V1. Datum uitspraak: 13 januari 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 16 september 2010 in zaak nr. 10/1245 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201009888/1 A/1
1.
2
13 januari 2011
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 16 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201009888/1 A/1
3.
3
13 januari 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van staat.
w.g. Borman lid van de enkelvoudige kamer
w . g . De Groot ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2011 210. Verzonden: 13 januari 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
13-OCT-3010 £0:0"? From:Suödersee Advocaten
Pe»ee:6'9
To : 0703651380
03S0236805
;QIT
_• J: H I I I
—'•
• ',l'
-
*
• H -t
—^^^--
• • • • • • • •
i
-
.
—
K /
REGHTBANK 's-GRAVENHAGE nevenzittmgsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer; Awb 10/1245 Uitspraak in het geding tussen:
geboren op van Azerbcidzjaanse nationaliteit, JND dossiernummer 99] 0.28.2113, eiser, gemachtigde mr. J.G. Wicbes, advocaat te Lelystad; en De Minister van Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris van Justitie, f immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, vertegenwoordigd door mr. N. Dalhuizen, ambtenaar ten dcpartemenie, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 18 fcbnian 2008 heeft verweerder beslist dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de 'Regeling afwikkeling nalatenschap van de oude Vreemdelingenwet' (hierna: de Regeling). Bij brief van 11 december 2008 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 14 december 2009 ongegrond verklaard. Bij brief van 11 januari 2010 is daartegen beroep ingesteld, Het beroep is voorzien van gronden bij brief van 11 maart 2010. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het bernep is ter zitting van 8 juli 2010 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
13-OCT-S010 20:07 From:Suader$ee Aduocaten
AWB 10/1245
0320236605
Pa9e:7'9
To: 0703651380
blad 2/4
2. Overwegingen 2.1 In geschil is de vraag of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dal eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling. 2.2 Verweerder heeft de verblijfsvergunning geweigerd, omdat eiser volgens verweerder een gevaar voor de openbare orde vormt. 2.3 Volgens de Regeling wordt een vergunning gegeven aan de vreemdeling a. wiens eerste asielaanvraag voor I april 2001 is ingediend; b. die sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven; en c. die, voor zover toepasselijk, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verhlijfsaanvaarding op grond van de Regeling. Volgens $ 5.3.1 van de Regeling wordt geen verblijfsvergunning op grond van de Regeling verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de Openbare orde. Dit is • onder meer - hei geval indien wegens drugs-, zeden- of geweldsmisdrijf'één of meerdere taakstraften zijn opgelegd en de vervangende hechtenis van het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte daarvan in totaal ten minste één maand bedraagt. Bij de berekening of er sprake is van cen straf of maatregel van ten minste één maand, worden meerdere veroordelingen bij elkaar opgeteld. Het is niet vereist dat de uitspraak waarbij de vreemdeling is veroordeeld wegens een misdrijf onherroepelijk is geworden. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wegens drugs-, zeden- dan wel geweldsmisdrijven wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de beoordeling. Voor het overige worden taakstrafTen niet tegengeworpen. 2.4 Niet in geschil is dat eiser op 20 november 2003 is veroordeeld door de Meervoudige Strafkamer van derechtbankte Amsterdam voor poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd, het opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel often dele aan een ander toebehoort beschadigen en een poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd. Eiser is veroordeeld tot 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en 240 uren werkstraf'subsidiair 120 dagen hechtenis. 2.5 Eiser betoogt dat hij is veroordeeld voor drie strafbare feiten en dal het op de weg van verweerder had gelegen om vast te stellen in welke mate de opgelegde hechtenis betrekking heeft op welk afzonderlijk feit. Dit betoog faalt. Niet valt in te zien waarom en op welke wijze verweerder in hel kader van de Regeling zou moeten differentiëren in de opgelegde strafmaat, nu de strafrechter dit ook niet heeft gedaan. 2.6 Voorts is de vraag aan de orde of de veroordeling wegens een poging lot ^ware mishandeling als een geweldsmisdrijf kan worden aangemerkt. Ingevolge artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is een poging tot misdrijf slechts strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Gelet hierop volgt de rechtbank eiser niet in de stelling dat bij een poging lot zware mishandeling geen sprake is van lichamelijk geweld. Deze stelling VÜH eiser leidt daarom niet tot de conclusie dat
13-OCT-2010 20:0B From:Suadersee Advocaten
0320236805
Pa9e:8'9
To : 0703651380
AWB 10/1245
blad 3/4
verweerder de poging tot zware mishandeling ten onrechte heeft gekwalificeerd als een geweldsmisdrijf. 2.7 Gelet op hel voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser is veroordeeld wegens geweldsmisdrijven tot 240 uren werkstraf, waarvan de vervangende hechtenis in totaal 120 dagen bedraagt. Ingevolge paragraaf 5.3.1 van de Regeling brengt dit met zich dat de verblijfsvergunning niet wordt verleend. 2.8 Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 4:84 van de Algemene wel bestuursrecht (Awb). Dit beroep faalt. Artikel 4:84 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat vooreen of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van bijzondere omstandigheden kan slechts sproke zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in het beleid zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van de beleidsregel zou leiden tot een uitkomst die niet geacht wordt te kunnen zijn beoogd door de wetgever. In het licht van dit uitgangspunt heeft verweerder kunnen stellen dat het lange verblijf van eiser en de hiermee samenhangende mate van inburgering hier te lande geen bijzondere omstandigheid is, nu lang verblijf een van de elementen is die aan WBV 2007/11 ten grondslag liggen. Voorts heeft eiser gesteld dat hij kampt met ernstige psychiatrische klachten die ook al aan de orde waren ten tijde van het plegen van hel delict. De klachten waren destijds niet bekend en eiser stond op dat moment ook niet onder psychiatrische behandeling. Indien de problematiek eerder bekend was en de behandeling was aangevangen, had het incident wellicht niet plaatsgevonden ot' was de strafmaat lager geweest, aldus eiser. Ter onderbouwing heeft eiser verwezen naar een brief van zijn behandelend arts van 16 december 2O08De rechtbank constateert dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 24 uktober 2005 niet blijkt dat de strafrechter bij het opleggen van de straf uanl ei ding heeft gezienrekeningte houden met de psychische gesteldheid van eiser. De stelling van eiser dat indien de psychische problematiek eerder bekend was geworden, hel delict niet zou zijn begaan dan wel dat de strafrechter een lagere straf zou hebben opgelegd, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft ook hiervan in redelijkheid kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid, 2.9 Tot slot heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en verwegen naar diverse uitspraken die betrekking hebben op zogenoemde 14/1 brieven, 'fer zitting heeft eiser gesteld dat hij hiermee heeft bedoeld te stellen dat verweerder dient te motiveren waarom geen sprake is van schrijnende omstandigheden. Deze stelling slaagt niet. Niet valt in te zien in welke zin sprake zou zijn van gelijkenis met het onderhavige geval. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat verweerder in zijn geval onvoldoende gemotiveerd heeft dat geen sprake is van schrijnende omstandigheden, volgt de rechtbank dit standpunt niet. nu verweerder in het licht van eisers beroep op artikel 4:84 Awb wel degelijk heeft gemotiveerd waarom de gestelde ornstandighcden geen aanleiding vormen om van hel beleid af te wijken.
OCT-2010 20=00 F r o m ^ u a d e r s e e Advocaten
o«ocnfiR«S 0320236B05
To : 0703G51380
A WB 10/1245
2.10
P*9e : 9 ' 9
blad 4/4
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.11 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeien maken.
3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. I..J.C Mangx, als rechter, en door deze en K.M.C. Zijlstra-van Middelkoop uls griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op \ ß SEP. ZU10
Afschrift verzonden op;
I 8 SEP. ïï
Hectitsmiddgf Tegen deze ttitspruak kunnen partijen binnen vjçr wekvn na de datum van wrsemltng von deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak i W/J de Rautl \xiti State, odder vermelding iw« "Hoger beroep vreemdeliiigcnxiken '.postbus /dit 1, 2500BC 'x-Grinwihage Artikel 85 Vw 2000 bepaalt In dat verbünd dat het bemepsehrifl een vfateergrteiwt tegen de uitspraak bevat Artikel 6:6 A ti b {herstel ventiim) is niet van toepassing.
13-OÇT-2010 20:04 FromiSuüdersee Advocaten
0320236805
Page:1^9
To:0703651380
SUYDERSEE ADVOCATEN RAAD VAN STATE INGEKOMEN
13
OKT 2010
=Z3g
ZAAKNR. AAW: V > BEHANDELD: DP:
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 16113 2500 BC 'S-GRAVENHAGE
PA8; Per Fax: 070-36 51 380 en per gewone post
Inzake: Betreft: Uw kenmerk; Ons kenmerk; Datum;
Ministerie van Justitie, IND Hoger Beroep vreemdelingenzaken (regulier) 20100384 13 oktober 2010
Toevoeging Civiel is aangevraagd tii de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem.
Hoogedelgestrenge Heer/Vrouwe, Appellant, 1. De heer
wonende, althans verblijvende te
, geboren op van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
te
aan de
te dezer zake woonplaats kiezende te 8232 VM Lelystad aan het Stadhuisplein 67, ten kantore van Suydersee Advocaten van wie mr, J.G. Wiebes, daartoe als advocaat/gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigdtothet indienen van onderhavig hoger beroepschrift, doet u het volgende meedelen. Bij uitspraak d.d. 16 september 2010, verzonden op 16 september 2010 van de fungerend voorzitter van de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, Zittingsplaats Zwolle, Vreemdelingenkamer onder nummer Awb 10 /1245 (productie 1). is het namens Appellant ingediende beroepschrift d.d. 11 januari 2010 gericht tegen de afwijzende beschikking d.d. 14 ütRilhiii;p!i;iii 67
PircttiusÜlEli fC!l!3AÜ Lctyffld ÏPJ.;U3ZO-ZZZ807
hx:WÏ[]-ï3RRRS iîtleâjsuy JniïPf: -arf votRio ii.nl w iv w.ïiiyil u nu ii •iiilvi LK l H n .n!
13rOCT-3010 20:05 From:Suydersee Aduocaten
032023GB05
To:0703651380
Pa*e:2'9
2
december 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, thans opgevolgd door de Minister van Justitie, onder IND-nummer 9910.28.2113 ongegrond verklaard. Appellant kan zich met de inhoud van genoemde uitspraak niet verenigen en is van oordeel dat zijn beroep gegrond verklaard had dienen te worden. Reden waarom ondergetekende thans namens Appellant hoger beroep instelt bij uw Afdeling. Appellant verwijst allereerst naar hetgeen namens en door hem in de eerste aanlegfase en de beroepsprocedure is aangevoerd. Appellant is primair van mening dat hij in aanmerking dient te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van WBV 2007/11. Allereerst is niet in geschil dat appellant op 20 november 2003 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en 240 uren werkstraf, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het hoger beroep berust op onderstaande grieven: GRIEF I: Appellant heeft betoogt dat hij is veroordeeld voor een drietal feiten. Niet elk feit leidt tot uitsluiting van de speciale regeling. De rechtbank overweegt ten onrechte; 'Niet valt in te zien waarin en op welk& wijze verweerder in het kader van de Regeling zou moeten differentiëren in de opgelegde strafmaat, nu de strafrechter dit ook niet heeft gedaan.' De rechtbank miskent dat de strafrechter destijds geen rekening heeft kunnen houden met de toetsingscriteria op grond van WBV 2007/11. Appellant ziet niet in dat verweerder - mede gelet op de belangenafweging in de zin van artikel 4:84 Awb - niet op enige wijze rekening kan houden met de omstandigheid dat de strafmaat tevens geldt voor feiten die niet worden betrokken bij de beoordeling van de aanspraak op toelating op grond van de speciale regeling. GRIEF II: Ten aanzien van rechtsoverweging 2.6 is Appellant van oordeel dat wel degelijk verschil bestaat tussen het veroordeeld zijn wegens het plegen van een geweldsmisdrijf, dan wel een poging daartoe. Appellant is het met de rechtbank eens dat poging tot het plegen van een misdrijf strafbaar is, wanneer het voornemen zich door een begin van uitvoering moet hebben openbaard. Vastgesteld dient te worden dat de speciale regeling van WBV 2007/11 op dit onderdeel niet uitblinkt in duidelijkheid. Derhalve mag en kan van verweerder worden verlangd, dat wordt onderzocht of het 'begin van uitvoering' reeds het element van geweld besloten iigt. De daadwerkelijke zware mishandeling heeft immers niet plaatsgevonden.
13;-OCT-S010 20:05 From:Suadersee Advocaten
0320236805
To:0703651380
Pa 9e:3^9
3
GRIEF III: Appellant heeft mede gelet op de toets aan artikel 4:84 Awb aangevoerd dat ten tijde van het plegen van het strafbare feit, alsmede het tijdstip van de veroordeling, niet bekend was dat hij kampte met een ernstig psychiatrische problematiek. indien dit eerder was onderkend, had het incident wellicht niet plaatsgevonden. In ieder geval had de strafrechter een en ander iaten meewegen bij het opleggen van de strafmaat. Ten onrechte overweegt de rechtbank onder rechtsoverweging 2.8: 'De stelling van eiser dat indien de psychische problematiek eerder bekend was geworden, het delict niet zou zijn begaand dan wel dat de strafrechter een lagere straf zou hebben opgelegd, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft ook hiervan in redelijkheid kunnen stellen dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid. ' In de aangehaalde brief d.d. 16 december 2008 van de behandelend psychiater (productie 2 bij de gronden bezwaar d.d. 11 april 2009) wordt echter duidelijk een link gelegd: 'Zoals hierboven reeds genoemd zijn er problemen geweest toen hij een kamer moest delen met anderen. Deze zijn uitgelopen op geweldsincidenten en dient heeft daar een hoge prijs voor moeten betalen omdat de schuld bij hem werd neergelegd. Cliënt kan door zijn posttraumatische stress-klachten siecht tegen lawaai en wordt er geprikkeld van. Het blijft daardoor voor cliënt moeilijk om een kamer met een ander te delen. De angst is groot dat door zijn snelle geprikkeldheid en zijn wat sociaal onbeholpen gedrag het toch tot problemen komt. (...) Het verzoek is daarom met cliënt naar een oplossing te zoeken waardoor de kans op ovenprikkeling en daardoor conflicten met medebewoners kunnen worden vermeden. ' immers eerder was niet bekend dat Appellant vanwege zijn posttraumatische stress-klachten niet in staat was om een kamer te delen. Eerder was eveneens niet bekend dat Appellant constant onder medicatie dient te blijven teneinde rustig te blijven. Deze afwegingen heeft de strafrechter destijds niet kunnen betrekken bij het opleggen van de strafmaat die thans wel leidt tot uitsluiting van de speciale regeling. Appellant is van oordeel dat de medische gegevens voldoende aanwijzingen geven om in het kader van de belangenafweging rekening te houden met diens ernstig psychiatrische klachten. Immers door dit na te laten, wordt op geen moment rekening gehouden met deze problematiek en wordt appellant opnieuw te zwaar een en ander aangerekend. De rechtbank heeft dit miskend. GRIEF IV: Ten onrechte overweegt de rechtbank op pagina 4 onder 2.10, en dictum: "Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. ' "De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. " Deze grief mist zelfstandige betekenis en dient in samenhang met voorgaande grieven te worden bezien.
13-OCT-2010 20=05 FromtSuadersee Aduocaten
0320235605
To:0703651380
Pa9e:4^9
4
Op grond van het bovenstaande verzoekt Appellant voornoemd u: I. de uitspraak van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, zp. Zwolle d.d-16 september 2010, Awb 10 /1245 te vernietigen en het beroepschrift d.d. 11 januari 2010 onder veroordeling van verweerder in de proceskosten, gegrond te verklaren. II. Verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Producties: één N.B. Afschrift van deze brief (met bijlagen) zond ik heden aan verweerder.