Raad
vanState 201110114/1/V2. Datum uitspraak: 9 januari 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: en appellanten,
, mede voor hun minderjarige kinderen,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 9 september 2 0 1 1 in zaken nrs. 1 1 / 2 7 0 7 8 , 1 1 / 2 7 0 7 7 , 1 1 / 2 7 0 8 0 1 1 / 2 7 0 7 9 in de gedingen tussen: de vreemdelingen en de minister voor Immigratie en Asiel.
201110114/1/V2
1.
2
9 januari 2 0 1 2
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 19 augustus 2 0 1 1 heeft de minister aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 9 september 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, gerectificeerd op 12 september 2 0 1 1 , heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 september 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201110114/1 A/2
3.
3
9 januari 201 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, ambtenaar van staat.
w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Yildiz ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2012
594. Verzonden: 9 januari 201 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Nr 2940
.18. Sep, 2011 19:58 «
-
P 6
'
^
i
AFSCHRIFT
tractie ËHTBANK 'a-GRAVENHAGE f'
Neven zittingspiaats Assen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaknummers: AWB 11/27078 BEPTONS7 en AWB 11/27077 BEPTDNS7 AWB U/27080 BEPTDNS7 en AWB i J/27079 BEPTDNS7 Uitspraak van de voorzleningenrechter van 9 september 2011 inzake:
geboren op geboren op , mede namens hun minderjarige kinderen , geboren op ; ___, geboren op en ^ geboren op allen van Chinese nationaliteit, IND-dossiemummer; 1107.06.1103, V-nummers; , , , verzoekers, gemachtigde; mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, tegen: de minister voor Immigratie en Asiel (Immigratie- en Naturalisatiedienst (ÏNP)), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde; mr. M. Dalhuisen, procesvertegenwoordiger bij de IND.
Procesverloop Op 11 augustus.2011 hebben verzoekers een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij beschikkingen van 19 augustus 2011 heeft verweerder deze aanvragen afgewezea Bij beroepschriften van 19 augustus 2011 hebben verzoekers beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikkingen. Deze beroepen zijn geregistreerd onder Awb 11/27077 en Awb 11/27079. Verzoekers is meegedeeld dat zij de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mogen afwachten. Bij verzoekschriften van 19 augustus 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat op
;• :
.18. Sep, 2011 19:58 •
Nr. 2940
P. 7
f t
i
Zaaknummer: AWB 11/27078, AWB 11/27077, AWB I J/27080 en AWB 1 J/27079
2
de beroepen is beslist. Verweerder heeft de op ds zaken betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechiér en verzoekers gezonden. Openbare behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 2 september 2011, Verzoekers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Motivering Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen het besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, beïwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist, Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoekers zijn tijdig op deze bevoegdheid gewezen. Verzoekers hebben aan hun aanvragen - kort samengevat • ten grondslag gelegd dat zij de Chinese nationaliteit hebben en tot de bevolkingsgroep van Oeigoeren behoren. Verzoeker verblijft sinds 1994 in Japan, Htf heeft in Osaka gestudeerd en vervolgens in diezelfde plaats gewerkt als architect. Verzoekster verblijft sinds 1995 in Japan. Bi mei 2011 is de werkgever.van verzoeker overleden en diens bedrijf failliet gegaan. Verzoekers zijn vervolgens teruggekeerd naar China met de bedoeling zich daar weer te vestigen. Verzoeker werd echter verschillende keren opgepakt en ondervraagd door de staatsveiligheidsdienst. HjJ werd mishandeld en met de dood bedreigd. Verzoeker werd vrijgelaten nadat hij een som geld had aangeboden aan een politiefunctionaris. Verzoekers hebben China vervolgens verlaten en zijn teruggekeerd naar Japan van waar zij op. 30 juni 2011 naar Nederland zijn gereisd. Verweerder heeft de aanvragen mede op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 afgewezen in het kader van de zogenoemde algemene asielprocedure. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat verzoekers hebben verbleven in een derde land. te weten Japan, dat partij is bij het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (hierna: liet Vluchtelingenverdrag) en een van de in artikel 30, onder d, bedoelde verdragen. Nu verzoekers hebben verklaard dat zij na vertrek uit het (and van herkomst gedurende zeventien jaren hebben verbleven in Japan en in bezit zijn van een verblijfsvergunning voor d it land, bestaat volgens verweerder een algemeen rechtsvermoeden dat er geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel in Nederland is. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Japan zijn verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt. Gebleken is verder dat de wedertoelating van verzoekers tot Japan is gewaarborgd. Verzoekers hebben het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 kan worden verleend in de in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 genoemde gevallen.
Nf
18. Sep, 2011 19:58 i
- 2940
P. 8
t
Zaaknummer; AWB 1 J/27078, AWB 11/27077, AWB 1 1/27080 en AWB 11/27079
3
ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling heeft verbleven in een derde fand dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en één van de In artikel 30, onder d, bedoelde verdragen en de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het die verdragsverplichtingen ten aanzien van hém niet nakomt. Gelet op de verplichtingen die voortvloeien uit het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient by de behandeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, eerst (e worden beoordeeld of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt verdragsvluchteling te zijn, dan wel gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting het in artikel 29, eerste lid onder b van de Vw 2000, omschreven risico loopt. Is dat niet het geval dan moet vervolgens worden beoordeeld of het asielrelaas grond geeft tot verlening van een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29. eerste lid, onder achtereenvolgens c en d, van de Vw 2000. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder meerde uitspraak van 13 maart 2003 (UN: AF76Q6), lijdt deze wijïe van toetsing uitzondering indien het bestreden besluit er toe strekt dat de vreemdeling op grond van artikel 30, aanhef en onder a of d van de Vw 2000 aan een ander land zal worden overgedragen of dat de vreemdeling op één van ds gronden genoemd in artikel 31, tweede Nd, aanhef en onder h, i, of j , van de Vw 2000 geacht wordt in een ander land bescherming te kunnen vinden. Dan dient de rechterlijke toetsing van het besluit hierop aan te sluiten en kan in het midtjen blijven of een vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt verdragsvluchteling te zijn, dan wei gegronde redenen te hebben om aan te nemen dat hij bij uitzetting het in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000 omschreven risico loopt. Krachtens artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbes/uit 2000 (Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet slechts afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder d, of met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder h, van de Wet indien-, naar het oordeel van Onze minister, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, de vreemdeling in het betrokken derde land overeenkomstig de volgende beginselen zal worden behandeld: a) het leven en de vrijheid worden niet bedreigd omredenenvan ras, religie, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde sociale groep of politieke overtuiging, ' en
b) het beginsel van non-refoulement overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag wordt nageleefd, en c) het verbod op verwijdering in strijd met het recht op vrijwaring tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, zoals neergelegd in het internationaal recht, wordt nageleefd, en d) de mogelijkheid bestaat om de vluchtelingenstatus te verzoeken en, indien hij als vluchteling wordt erkend, bescherming te ontvangen overeenkomstig het Vluchtelingenverdrag. Op grond van artikel 3. !06a, tweede lid, van het Vb 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Wet slechts afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder d, of met toepassing van artikel
.18. Sep, 2011 19:59
Nr. 2W
Zaaknummer: AWB 11/27078, AWB 11/27077, AWB 11/27080 en AWB 11/27079
r\ V
4
31, tweede lid, onder h, van de Wet indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het betrokken derde land dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Bij dB beoordeling of sprake is van een band als bedoeld in het tweede lid, worden op grond van artikel 3.106a, derde lid, van het Vb 2000 alle relevante feiten en omstandigheden betrokken, waaronder begrepen de aard, duur en omstandigheden van het eerder verblijf. In paragraaf C4/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc 2000) is vermeld dat indien de vreemdeling heeft verbleven in een veilig derde land een algemeen rechtsvennaeden bestaat dat ten aanzien van hem geen vervolging dreigt of andere risico's ais genoemd in artikel 29, eerste lid, onder b en c, van de Vw 2000 bestaan. Artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 wordt niet tegengeworpen aan een vreemdeling die heeft verbleven in een land dat weliswaar partij is bij het Verdrag en één van de verdragen genoemd in artikel 30» eerste lid, onder d, van de Vw 2000, maar waarvan uit feiten van algemene bekendheid is gebleken dat dit land de verdragsverplichtingen niet naleeft. Ten aanzien van deze vreemdelingen kan de presumptie van veiligheid, die volgt uit de ondertekening van de genoemde verdragen, niet onverkort worden gehandhaafd. De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft verbleven in zo'n land zal ai snel aannemelijk kunnen maken dat dat land de verdragsverplichtingen ten aanzien van hem niet nakomt. Bij de vraag of het betreffende land ten aanzien van de individuele asielzoeker zijn verdragsverplichtingen niet nakomt, vormt het relaas van de asielzoeker het uitgangspunt, Pe asielzoeker moet duidelijk maken wat er aan de hand is en hoe dat past in de context van net land waar hij heeft verbleven. De bcwijslastverdêling ligt hier echter niet eenzijdig bij de asielzoeker. Bij de behandeling van de aanvraag wordt ook door de IND bekeken en meegewogen of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Deze bepaling kan dus slechts worden toegepast als vaststaat dat de vreemdeling ook daadwerkelijk zal worden toegelaten tot het veilige derde land en daar zal zijn gevrijwaard van refoulement, De voorzieningenrcehter stelt vast dat niet in geschil is dat Japan partij bij het Vluchtelingenverdrag en één van de in artikel 30, onder d, van de Vw 2000 genoemde verdragen is en dat verzoekers voorafgaand aan hun komst naar Nederland in Japan hebben verbleven, verzoeker vanaf 1994 en verzoekster vanaf 1995. Evenmin is in geschil dat verzoeker en de kinderen in Japan in het beïit zijn gesteld van een 'permission for permanent residence' en dat verzoekster in het bezit is gesteld van een 'permit as spouse of a permanent resident', geldig tot 30 december 2012. Voorts beschikken verzoekers en hun kinderen over een 're-entry permit', geldig totrespectievelijk12 juni 2012 en 30 december 2012, zodat hun wedertoelating tot Japan is gewaarborgd. Naar het oordeel van de voorzieningenrcehter heeft verweerder gezien het langdurige verblijf van verzoekers in Japan kunnen concluderen dat een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat er geen rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 van de Vw 2000 is, nu verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij - in afwijking van de algehele situatie in het derde land - in Nederland bescherming behoeven. Zo blijkt uit de door verweerder overgelegde stukken dat verzoeker van 1994 tot 2011 in Japan heeft kunnen studeren, wonen en werken. Voorts blijkt daaruit dat zijn echtgenote en zijn kinderen toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen, dat de kinderen in Japan naar school gingen en dat verzoekster vrijwilligerswerk heeft gedaan in Osaka. Verder is gebleken dat verzoekers Japan na een bezoek aan China probleemloos opnieuw op legale wijze hebben kunnen inreizen en is niet gebleken dat verzoekers niet meer zullen worden toegelaten tot Japan. Er is dan ook geen
•18. Sep.. 2011 19:59
Nr, 2940
Zaaknummer AWB 11/27078, AWB 11/27077, AWB 11/27080 en AWB 11/27079
P. 10
5
aanleiding om aan te nemen dat er voor verzoekers problemen bestaan bij terugkeer naar Japan om daar hun verblijf voort te zetten. Verzoekers hebben aangevoerd dal de verblijfsvergunning waarover zij thans beschikken in de toekomst mogelijk zal worden ingetrokken, waarna zij asiel zullen moeren aanvragen in . Japan. Zij hebben een aanta! rapporten overgelegd waaruit volgens hen kan worden afgeleid dat Japan zijn verdragsverplichtingen jegens (Chinese) asielzoekers niet naleeft. Japan kan dan ook niet worden beschouwd als veilig derde land, aldus verzoekers. Verzoekers vrezen dat zij door de Japanse autoriteiten zullen worden teruggestuurd naar China, waar zij risico lopen op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Dl dit verband hebben zij gewezen op een persbericht van 28 Januari 2010 over een in wording zijnd uitleveringsverdrag tussen Japan en China. Volgens verzoekers is gelet daarop vooralsnog niet uitgesloten dat Japan gevolg zal geven aan een verzoek van China om de uitlevering van verzoeker, als dat zou worden gedaan. De voorzien ingenrechter is allereerst van oordeel dat verzoekers hun stelling dat een werkloosheid van langer dan drie maanden zal leiden tot herroeping van zijn verblijfsvergunning onvoldoende hebben onderbouwd. Dat de (permanente) verblijfsvergunning verband houdt met verzoekers baan als 'engineer' is niet onderbouwd, zodat de verwijzing naar artikel 22, vierde lid, van de Japanse Immigration Control and Refugee Recognition Act 2009 geen doel treft. De eventuele intrekking van de permanente • verblijfsvergunning van verzoekers betreft naar het oordeel van de rechtbank een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet kan worden vooruitgelopen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen concluderen dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Japan ten aanzien van hen de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen niet naleeft. De stelling van verzoekers dat de Japanse asielprocedure hen te weinig bescherming zal bieden kan geen doel treffen, reeds omdat verzoekers immers een reguliere verblijfsvergunning hebben en een asielaanvraag in Japan dus niet aan de orde is. Evenmin Is gebleken van dreigend refoulement. De enkele stelling van verzoekers dat er een uitleveringsverdrag tussen Japan en China in Wording is, zodat bet niet uitgesloten is dat Japan gevolg zal geven aan een verzoek van China om de uitlevering van verzoeker, als dat verzoek zou worden gedaan, is daartoe onvoldoende. Gezien het voorgaande heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoekers hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Verdrag en één Yan de in artikel 30, onder d, van de Vw 2000 bedoelde verdragen, namelijk Japan, en dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat Japan die verdragsbepalingen ten aanzien van hen niet nakomt, zodat zij om die reden niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, c of d, van de Vw 2000. Gelet op wat hierboven is overwogen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder ter beoordeling van de asielaanvragen nader onderzoek had moeten doen in het kader van de zogenaamde verlengde asielprocedure. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening dienen als ongegrond te worden afgewezen. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaken en dat deze slechts in ongegrondverklaring van de beroepen kan eindigen. De voorzieningenrechter ziet daarom
i
Nr. 2940
P.
Zaaknummer: AWB 11/27078, AWB I J/27077. AWB U/27080 en AWB 11/27079
6
.18. Sep, 2011 2 0 : 0 0
aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk nn de beroepen ïs beslissen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing
De voorzieningcnrechter: - wijst de verzoeken om een voorlopige voofisiening, bekend onder nummer Awb 11/27078 en Awb 11/27080, af; - verklaart de beroepen, bekend onder nummer Awb 11/27077 en Awb 11/27079, ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.W. Venema, rechter, bijgestaan door mr, M.B.A. Mensink, griffier.
mr. M.B.W. Venema
mr. M.B.A. Mensink In het openbaar uitgesproken op 9 september 2011.
Tegen deze uitspraak ten aanzien van het gedeelte waarin ten aanzien van de beroepen is. beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken"jjostbiis 16113, 2500BÇ te 'sGravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel $5 van de Vreemdelingenwet 2000, Afschrift verzonden op:
w
(y ggp
JQH
VC tfÊÖMT
CONFORM DE
?a"-*0U20:
00
"'• 2
-«SSSsiS-ss^ inzake:
êèboren op
al,a
Ve
> vui Ch^T' g e b o r en op
*oete ra ,
,
en '
(
• • «nivoc SWteSödsfainaa) _
^
—
—
-
.
.
.
f
* .18. Sep, 2011 20:00
Nr. 2940
Zaaknummers: AWB i i/27078, AWB 11/27077, AWB 11/27080 en AWB 11/27079
plaatsgevonden op 2 september 2011, Bij uitspraak van 9 september 2011 heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening afgewezen en de beroepen ongegrond verklaard, Rectificatie Abusievelijk heeft de voorzieningenrechter in de kop van de uitspraak vermeld INSTRUCTIE. Dit moet zijn UITSPRAAK Er is sprake van een kennelijke misslag. Deze rectificatie is gedaan op 12 september 2011 door mr. M.B.W. Venema.
VERZONDEN ) * • • & .
m
P, 13
2
6. Sep. 2011 16:20
.111. Z 7 J Î . . . . . I .
I.......
Advokatenkantoor Visser e s . mr J.3. Visser« adVocaaf mr J.G.H, van der Kalk advocaat mw, S.M. van den Bosch office maimgerfsecrelaresse mw. P.H. van der Burg secreterasse Postbus 253 HoordkadelOB Telefoon: Telefax: E-molt: Website:
9500 AG Stadskanaal 9503 HE Stadskanaal 0599 - 650999 0599-616239
[email protected] www.advovlssar.nl
Insamenwatklngmei: K. Rüther, Rechtsanwalt in Osnabrück A. Cornellseen, advocaat in Evergem, België
AfiJelïngBestötft^ejéh^ G+„+» ••V'X-Xvx-.-xvx-x-x-x-x-XwX^X':^ State
2500 BC DEN HAAG'^xggxji^ Fax 070-3651380 Stadskanaal, 15 september 2011
Ons kenmerk Betreft e-mail
en VIND 2011303 HOGER. BEROEPSCHRIFT j.s.visserój).advovisser.nl
Geven eerbiedig te kennen: De heer ., geboren , zijn echtgenoto mevrouw geboren , en hun minderjarige kinderen , geboren , , geboren en! , geboren , asielzoekers van Chinese nationaliteit, wonende in het AZC Echt, Pepinusbrug 2 te 6102 RJ Echt, eisers, voor deze zaak woonplaats kiezende aan de Hoofdkade 108 te 9503 HE Stadskanaal, op het kantoor van de advocaat mr J.S. Visser, die door hen bepaaldelijk wordt gemachtigd dit hoger beroepschrift in te dienen en verder als hun gemachtigde op te treden. Eisers stellen hoger beroep in tegen de uitspraak d.d. 9 september 2011 van de Rechtbank 'sGravenhage, novenzittingsplaats Assen, gerectificeerd bijrectificatied.d. 12 september 2011. Als bijlagen treft u kopieën aan van do uitspraak en de rectificatie. Voor dit hoger beroep voeren eisers de volgende gronden aan. GriefI: Ten onrechte heeft de Rechtbank Assen geconcludeerd dat cliënten tullen worden toegelaten tot Japan en daar zijn gevrijwaard van refoulement naar China. In de uitspraak waarvan hoger beroep overweegt de Rechtbank Assen: De bewijslastverdeling ligt hier niet eenzijdig bij de asielzoeker. Bij de behandeling van de aanvraag wordt ook door de INX> bekeken en meegewogen of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen vit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Deze bepaling kan dus slechts worden toegepast als vaststaat dat de vreemdeling ook daadwerkelijk zal worden toegelaten tot het veilige derde landen daar zijn gevrijwaard van refoulement
* Ud van da SpMlailMiteverenlgtng Sociaal ZeVerheldsiechtadvocaien, SSZ
H.Sep. 2011 16:21
IÏI.
Z7J;
Advokatenkantoor Visser es.
De Rechtbank leidt uit hetfeitdat cliënten beschikken over een Japanse "permission for permanent residence", een "permit as spouse of a permanent resident" en een "re-entry permit" dat hun wedertoelating tot Japan is gewaarborgd. Evenwel, de Japanse ambassade in Nederland Het mij weten dat verweerder hierover vragen heeft gesteld aan deze ambassade. Enige informatie omtrent de door de ambassade gegeven antwoorden ontbreekt echter in het dossier" van verweerder. Ook de heer heeft op 15 september 2011 de Japanse ambassade bezocht met alle genoemde documenten, en daar te horen gekregen dat de wedertoelating van hem en zijn gezin allerminst is gewaarborgd aangezien de Japanse documenten worden ingetrokken als de heer niet kan aantonen dat hij in Japan een dienstverband als engineer heeft. De heer kan dat niet aantonen omdat zijn Japanse dienstverband als engineer is geëindigd. Verweerder is dus, anders dan de Rechtbank Assen aanneemt, allerminst zorgvuldig omgegaan met zijn onderzoeksplicht ter zake van de wedertoelating van eisers in Japan. Verweerder is daarnaast helemaal niet van plan mee te werken aan een terugkeer van eisers naai- Japan. Verweerders Dienst Terugkeer & Vertrek liet mij vandaag weten het veel te ingewikkeld te vmden de terugkeer van eisers naar Japan te regelen, en houdt eraan vast dat eisers moeten terugkeren naar China omdat zij immers Chinese paspoorten hebben. Het verboden refoulement naar China dreigt dus al vanuit Nederland to ' gaan plaatsvinden ! Verweerder heeft zich ten aanzien van de eigen onderzoeksplicht beperkt tot de hierboven besproken mogelijkheden van het Japanse reguliere verblijfsrecht. Ten aanzien van het Japanse asielrecht, dus de vraag of Japan het Vluchtelingenverdrag en de andere genoemde verdragen naleeft, heeft verweerder een passieve houding aangenomen, dus gereageerd alsof hij zich zou mogen beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ofschoon dat in deze context juist niet gehanteerd mocht worden. Zodoende is er niet gereageerd op de stelling namens eisers dat Japan de laatste jaren slechts aan twee Chinese asielzoekers verblijfsrecht heeft verleend. Dit wijst er juist op dat Japan ten aanzien van Chinese asielzoekers uit overwegingen van buitenlandse politiek veel restrictiever is dan ten aanzien van asielzoekers uit andere landen zoals Myanmar, waaruit Japan enige honderden asielzoekers een verblijfsrecht verleende. Duidelijk is dat Japan het asielrecht geheel anders toepast dan wij dat doen, en dat zelfs de vraag op zijn plaats is of Japan het Vluchtelingenverdrag en het EVRM wel naleeft. Verweerder heeft hier ten onrechte op het interstatelijk vertrouwensbeginsel gevaren in plaats van een nader onderzoek door een vraagstelling aan de Japanse ambassade aan het dossier toe to voegen. Grief2: Ten onrechte heeft de Rechtbank Assen de intrekking van de Japanse verblijfsvergunningen aangemerkt als een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet kan worden'voorrritgehpen. Nu de Rechtbank Assen zelf vaststelt dat niet alleen onderzocht moet worden of de wedertoelating van eisers tot Japan is gewaarborgd, maar ook of eisers in Japan gevrijwaard zullen zijn van een refoulement naai' China, is het onlogisch de argumenten inzake het dreigende refoulement naai- China af te doen als een toekomstige onzekere gebeurtenis waarop niet kart worden vooruitgelopen. Onderzocht had immers moeten worden of gewaarborgd is dat het refoulement niet vanuit Japan zal plaatsvinden. De Japanse ambassade heeft medegedeeld dat in 2012 nieuwe wetgeving van kracht wordt die ertoe zal leiden dat eisers al hun verblijfsrechten in Japan kwijt zullen raken en dus zullen worden gerefouleerd naar China. Verweerder heeft deze informatie, zo hij die ook al heeft ontvangen op zijn vragen aan de Japanse ambassade, niet willen inbrengen in de zaak. Door in deze onvoldoende
*
x
16. Sep. 2011 16:21
111. Z 7 J 7 .
Advokatenkantoor Visser es.
te voldoen aan zijn onderzoeksplicht heeft verweerder met succes de Rechtbank Assen op het verkeerde been gezet. Grief3: Ten onrechte heeft de Rechtbank Assen overwogen dat de asielaanvragen van eisers terecht in de AA-procedure zijn behandeld. De Rechtbank Assen en verweerder hebben met de betrekkelijk geringe kennis van het Japans© vreemdelingenrecht, die in deze zaak in eerste instantie voorhanden was, onzorgvuldig gehandeld door niettemin de afdoening in de AA-procedure te accorderen. Een individueel ambtsbericht inzake de vele vragen inzake het Japanse vreemdelingenrecht en vreemdelingenbeleid was in deze zaak onmisbaar. Dat is niet gevraagd en de Rechtbank Assen heeft ondanks alle twijfels genoegen genomen met het dossier dat ei* was. Ten onrechte, verweerder had de zaak moeten verwijzen naar de verlengde procedure. REDENEN WAAROM: Bisers u verzoeken de uitspraak waarvan hoger beroep en de bestreden besluiten te vernietigen, alsmede een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Bijlagen
J.S, Visser gemachtigde