Raad
vanStatc 201105279/1/V1. Datum uitspraak: 5 september 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: (hierna: de vreemdeling), appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 12 april 2011 in zaak nr. 10/40505 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201105279/1/V1
1.
2
5 september 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2 0 1 0 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 12 april 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 9 mei 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201105279/1/V1
3.
3
5 september 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van staat.
w . g . Steendijk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Groeneweg ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2 0 1 1 32-620. Verzonden: 5 september 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
9. «ei 2011 20:33
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 10
I uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 10/40505 V-nr.: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen: 't
geboren op '
» van Iraanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M. Terpstra, advocaat te Amsterdam, en: de minister voor Iramigratie en Asiel, verweerder, gemachtigde: mr. JJ. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Bij besluit van 26 oktober 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 december 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 22 november 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig F. Abbaszadeh, tolk in de Farsi taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Asielrelaas Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit en behoort tot de Azeri bevolkingsgroep. Toen eiser twaalf jaar oud was is er een inval geweest bij hem thuis in verband met politieke activiteiten van zijn broers. Tijdens eisers dienstplicht heeft hij drie weken vastgezeten in de gevangenis " " , omdat de Sepah e Pasdaran (Revolutionaire Garde) erachter was gekomen dat eisers familie politiek actief was. Op 9 juli 1999 heeft eiser deelgenomen aan een demonstratie als gevolg waarvan hij drie tot vier weken heeft vastgezeten. Een week voor 12 juni 2009 is eiser aangehouden bij een controle door de (vrijwillige burgermilitie) omdat hij een bijbel in zijn auto had. Eiser is toen vier dagen in een moskee vastgezet en mishandeld. Daama heeft eiser nog aan verschillende demonstraties deelgenomen. Bij deze demonstraties heeft hij groene en
9. Mei 201] 20:34
ALT ADVOCATEN
Zaaknummer: AWB 10/40505 inzake
Nr. 4112
P- I I
Pagina 2 van 7
witte armbandjes verspreid die hij in zijn mallenmakerij had geproduceerd. Na een de mon s tat ie op 23 augustus 2009 bij de gevangenis is een vriend van eiser opgepakt. De laatste demonstratie waaraan eiser deelnam was op 18 september 2009 bij de | revolutionaire rechtbank. Enkele dagen daarna is er een inval in het appartementencomplex van eiser geweest. Eiser is zijn huis via het dak ontvlucht en heeft vervolgens bij vrienden verbleven. Op 22 oktober 2009 heeft eiser het land verlaten. Overwegingen 1.1. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 - zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit en voor zover hier van belang - kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: 1°. doodstraf of executie; 2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of 3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. 2. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde lijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de V w 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag - voor zover thans van belang - mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andern bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 3.1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid de omstandigheden van artikel 31, tweede lid, onder f, van de Vw 2000 aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. 3.2. Verweerder acht het niet overleggen van het paspoort, vliegticket en de instapkaart toerekenbaar. Eiser bevond zich op het moment dat hij deze documenten afgaf aan de reisagent al in Nederland, alwaar hij de bescherming van de Nederlandse autoriteiten had kunnen inroepen. Het betoog dat hij in de veronderstelling was dat de reisagent met zijn jpaspoort een vliegticket naar de Verenigde Staten zou boeken doet niet af aan eisers eigen (verantwoordelijkheid om zorgvuldig met zijn identiteits- en reisdocumenten om te gaan. 3.3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem in redelijkheid niet heeft kunnen tegenwerpen onvoldoende documenten te hebben overgelegd met betrekking tot zijn reisroute en dat aan de hand van zijn verklaringen de reisroute niet kan worden geverifieerd. Eiser heeft daar voldoende gedetailleerd over verklaard. Ter zitting heeft eiser nog ^aangevoerd dat de reisagent in Nederland zijn paspoort feitelijk heeft gestolen.
- 9. Mei 2011 20:34
ALT ADVOCATEN
Zaaknummer; AWB 10/40505 inzake
Pagina 3 van 7
3.4. De rechtbank overweegt dat uit het beleid, neergelegd in paragraaf C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, en vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraak van 16 mei 2003 (UN: AL49Q8), volgt dat de vreemdeling zijn documenten zorgvuldig dient te bewaren. De verklaringen die eiser heeft gegeven voor het afgeven van zijn documenten, te weten dat de reisagent zijn doorreis naar de Verenigde Staten zouregelen,heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid ontoereikend kunnen achten. Daargelaten dat eiser de stelling dat ; zijn paspoort feitelijk is gestolen eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, kan dit evenmin afdoen aan zijn verantwoordelijkheid om het gebruikte vliegticket en de instapkaart te . overleggen. De omstandigheid dat eiser voldoende verifieerbare verklaringen zou hebben afgelegd over de reisroute kan daaraan ook niet afdoen. 4.1, Uit het voorgaande volgt dat van het asielrelaas positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Daarom mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. 4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is, nu eiser op essentiële punten be vreemd ing wekkende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De gestelde arrestatie door de Basiji acht verweerder ongeloofwaardig, nu het gelet op het strenge optreden van de Iraanse autoriteiten tegen het bekeren van moslims tot het christendom niet geloofwaardig is dat eiser met een bijbel in zijn auto zou gaan rijden. Daarbij komt dat verweerder het niet aannemelijk acht dat eiser, nadat hij zou zijn bedreigd en mishandeld omdat hij wordt gezien als bekeerling, zomaar weer zonder voorwaarden zou zijn vrijgelaten. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er een causaal verband is tussen de demonstratie van 23 augustus 2009 en de arrestatie van zijn vriend en voorts heeft eiser vage verklaringen afgelegd over de datum van de arrestatie van deze vriend. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt wie er achter de inval in zijn appartementencomplex zat, enkele dagen na 18 september 2009 en dat deze inval op hem gericht was. Nu voorts is vastgesteld dat eiser al op 16 september 2009 de aanvraag om een visum voor Nederland heeft ingediend is voorts niet aannemelijk dat het vertrek van eiser is ingegeven door de gestelde gebeurtenissen. Verder heeft eiser vaag verklaard over zijn gestelde verblijfplaats tot zijn vertrek en heeft hij tijdens het eerste gehoor verklaard tot zijn vertrek in zijn eigen woning te hebben verbleven, hetgeen daarmee in tegenspraak is. De omstandigheid dat eiser in het bezit is geweest van een instapkaart, betekent dat eiser is ingecheckt op de vlucht en dat de autoriteiten op de hoogte waren van zijn vertrek. De verklaring dat hij via een omweg het vliegtuig is binnengegaan doet daar niet aan af. Verweerder acht dan ook niet geloofwaardig dat eiser een uitreisverbod heeft gekregen en dat hij vanwege het produceren van de protestarmbanden en zijn deelname aan demonstraties in de negatieve belangstelling is komen te staan van de Iraanse autoriteiten. 4.3. Eiser heeft hiertegen - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de aanhouding door de Basiji merkt eiser op dat het weinig voorkomt dat zij auto's van binnen controleren. Eiser had het risico anders niet genomen. Waarschijnlijk hield de controle verband met de aankomende verkiezingen en de reeds actieve oppositie. Verder is niet inzichtelijk waarop verweerder zijn conclusie baseert dat de productie van protestarmbanden niet heeft bijgedragen aan eisers vertrek uit Iran. Dit en zijn deelnames aan de protesten, waarvan eiser ookfilmopnamesheeft, zijn voor eiser de redenen van vertrek geweest. Eiser denkt dat de inval in zijn huis hiermee verband hield. Eiser heeft verklaard dat hij van zijn zus heeft gehoord dat appartementbewoners de personen die eisers deur hebben geforceerd daarop hebben aangesproken. Verweerder heeft dan ook ten onrechte overwogen
9. Mei 2 0 1 ! 2 0 : 3 5
ALT ADVOCATEN
Zaaknummer AWB 10/40505 inzake
N r. 4 1 1 2
P. 13
Pagina 4 van 7
dat eiser zijn veronderstelling enkel heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de personen die de inval deden in een auto zonder sirene kwamen. Eiser heeft ook zelf gehoord dat men in zijn appartement is geweest toen hij de nacht bij de buurman heeft doorgebracht. Ten slotte wijst eiser erop dat verweerder de verklaringen van de vriend die eiser op het vl iegveld heeft geholpen kan natrekken middels het visitekaartje dat eiser heeft overgelegd. Bovendien heeft verweerder miskend dat inchecken iets anders is dan het passeren van een grenscontrole. Ten onrechte is daarom overwogen dat onderdelen van zijn relaas ongeloofwaardig zijn. Eiser merkt op dat de gestelde feiten geloofwaardig zijn geacht, maar niet de daaraan ontleende vermoedens. 4.5. Eiser heeft in beroep zijn relaas nader toegelicht als ook gesteld dat er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. De buurman bij wie eiser verbleef tijdens de inval in zijn woning heeft gezien en gehoord dat de deur van eisers woning werd geforceerd. Eiser heeft van een vriend gehoord dat de broer van die vriend, die voor eiser de groene en witte armbanden verspreidde, in december 2010 is gearresteerd. Op 2 januari 2011 is een inval gedaan door de veiligheidsdienst in het huis van de ouders van eiser. Daarbij is gevraagd naar eiser en de ontwerpen van de armbanden. Eisers vader kreeg hierbij van schrik een hartaanval. De veiligheidsdienst wilde niet geloven dat hij het benauwd had, schopten hem en zeiden hem geen theater te spelen. Eisers moeder mocht geen ambulance bellen en eisers vader is overleden. Eiser heeft een kopie van een overlijdensakte overgelegd waarop is vermeld dat eisers vader is overleden op 2 januari 2011 aan een hartinfarct Op 3 januari 2011 is een inval gedaan op de werkplek van de broer van eiser, waarbij alle software in beslag is genomen. Op 4 januari 2011 is eisers broer alsnog aangehouden en twee dagen verhoord, waarna hij weer is vrijgelaten. Voorts heeft eiser nog een oproep van Amnesty International (AI) overgelegd van 14 december 2010, getiteld "Iran: Need for restraint as anniversary of Ashoura demonstration approaches", waarin Al zorgen uit over de toename van arrestaties van opposanten en de tenuitvoerlegging van doodstraffen. 4.6. Verweerder heeft in reactie hierop opgemerkt dat hij geen waarde hecht aan de verklaring van eiser over de buurman, nu eiser dit eerder naar voren had kunnen en moeten brengen. Ten aanzien van de omstandigheden die zich na het bestreden besluit zouden hebben voorgedaan stelt verweerder zich op het standpunt dat de collega (de rechtbank begrijpt: de vriend) van eiser niet als objectieve bron kan worden aangemerkt. Uit de kopie van de overlijdensakte van eisers vader kan in elk geval niet worden afgeleid welke omstandigheden, naast het hartinfarct, tot zijn dood hebben geleid. Daarom is niet gebleken van het gestelde verband met de asielmotieven van eiser. 5.1. Derechtbankstelt allereerst vast dat eiser zich mede heeft beroepen op feiten en omstandigheden die dateren van na het bestreden besluit. Nu deze feiten en omstandigheden relevant zijn voor de aanvraag en de goede procesorde zich daar niet tegen verzet, zal de rechtbank daarmee met toepassing van artikel 83 van de Vw 2000 rekening houden bij de beoordeling. 5.2. De rechtbank stelt voorts vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit een politiek actieve familie en dat eiser in 2009 heeft deelgenomen aan meerdere demonstraties en daaraan eveneens een bijdrage heeft geleverd door het produceren en verspreiden van witte en groene armbanden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser door deze omstandigheden in de negatieve belangstelling van de Ira anse autoriteiten is komen te staan.
9. Mei 201,1 2 0 : 3 6
ALT ADVOCATEN
Zaaknummer: AWB 10/40505 inzake
Nr. 4112
P. 14
pagina 5 van 7
5.3. Mu de gestelde inval in zijn woning volgens eisers verklaringen de onmiddellijke aanleiding is geweest om zijn woning - en kort daarop het land - te ontvluchten en uit de inval zou blijken dat de veiligheidsdienst eiser zoekt, staat de vraag centraal of er positieve overtuigingskracht uitgaat van eisers verklaringen daarover. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over de gestelde directe aanleiding voor die inval. Nog afgezien van het feit dat het eisers eigen veronderstelling is dat de vriend die zou zijn gearresteerd eisers naam zou hebben genoemd, heeft eiser immers een ruim tijdsbestek genoemd ten aanzien van de datum waarop deze vriend zou zijn gearresteerd, namelijk tussen de 1 en de 29 dagen. De rechtbank merkt in dit verband voorts op dat eiser tijdens het vrije relaas heeft verklaard dat zijn vriend een paar weken na de demonstratie zou zijn gearresteerd, terwijl hij bij de nadere vraagstelling heeft verklaard dat hij een paar dagen na de demonstratie hoorde dat zijn vriend was opgepakt» Verweerder heeft het genoemde tijdsbestek dan ook in redelijkheid als dermate ruim kunnen aanmerken, dat daarvan geen overtuigingskracht uitgaat. Daarnaast heeft verweerder eiser in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij na deze inval niet thuis heeft verbleven terwijl hij tijdens het eerste gehoor heeft verklaard tot zijn vertrek thuis te hebben verbleven als ook dat eiser in het nader gehoor vaag heeft verklaard over de plaatsen waar hij in die periode zou hebben verbleven. Nu verweerder de onmiddellijke aanleiding voor de inval en ook hetgeen eiser na de inval stelt te hebben gedaan niet geloofwaardig heeft hoeven achten, heeft verweerder eveneens in redelijkheid de gestelde inval in eisers appartement ongeloofwaardig kunnen achten. 5.4. De omstandigheid dat verweerder in het besluit heeft nagelaten een oordeel te geven over hetgeen eiser heeft verklaard van zijn zuster te hebben gehoord over de gestelde inval in zijn woning levert, gelet op hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen, geen grond op voor vernietiging van het bestreden besluit. Overigens heeft verweerderer ter zitting nog op gewezen dat de zuster van eiser niet als objectieve bron kan worden aangemerkt. 5.5. Voor zover eiser tevens heeft getracht te betogen dat hij in de negatieve aandacht staat van de overweegt de rechtbank dat verweerder eisers verklaringen over de gestelde detentie en mishandeling op 12 juni 2009 in redelijkheid als vaag en bevreemd ing wekkend heeft kunnen aanmerken. Overigens merkt de rechtbank op dat gesteld noch gebleken is dat dit gestelde incident een directe aanleiding voor eisers vertrek uit Iran heeft gevormd. 5.6. Gelet op het voorgaande gaat van de verklaringen van eiser, voor zover deze zien op de gestelde problemen van de zijde van de Iraanse autoriteiten, geen positieve overtuigingskracht uit en behoeven de overige onderdelen van het relaas dat in het bestreden besluit is beoordeeld geen nadere bespreking. 5.7. Ten aanzien van het aanvullende asielrelaas dat eiser op 28 februari 2011 bij de aanvullende gronden van beroep naar voren heeft gebracht overweegt de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet kan leiden tot een ander oordeel. Wat betreft de verklaring dat de buurman tijdens de inval op de uitkijk zou hebben gestaan heeft verweerder er terecht op gewezen dat dit eerder naar voren had kunnen en dus ook had moeten worden gebracht. Met betrekking tot de gestelde arrestatie van een vriend van eiser die industrieel ontwerper is, de inval in het huis van eisers ouders, de omstandigheden waaronder eisers vader is overleden, de inval op de werkplek van eisers broer en de daarop volgende arrestatie en vrijlating, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze verklaringen niet afkomstig zijn uit objectieve bron en dat uit de kopie van de overlijdensakte van eisers vader niet kan worden afgeleid dat het
M e i , 2011 20:36
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
Zaaknummer: AWB 10/40505 inzake
P. 15
Pagina 6 van 7
hartinfarct waaraan hij is overleden het gevolg is van de omstandigheden die eiser heeft geschetst. Nu eiser geen objectieve bewijsstukken heeft overgelegd om deze gestelde nieuwe feiten en omstandigheden te onderbouwen heeft verweerder aan eisers verklaringen» in samenhang met de kopie van de overlijdensakte, in redelijkheid niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien. 6.1. Voorts is aan de orde de vraag of verweerder de geloofwaardig geachte feiten en omstandigheden op goede gronden onvoldoende zwaarwegend heeft geacht voor verlening van een verblijfsvergunning op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. 6.2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het landgebonden beleid ten aanzien van Iran, overwogen dat het enkele aannemen van een kritische houding geen reden is aan te nemen dat er gegronde vrees voor vervolging bestaat. 6.3. Eiser heeft in dit verband aangevoerd dat in het voornoemde beleid tevens is vermeld dat intellectuelen/kunstenaars worden aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep. Van personen die behoren tot deze groep mag worden verlangd dat zij hun activiteiten aannemelijk maken. Eiser heeft zijn activiteiten aannemelijk gemaakt. Daarom wordt in beginsel aangenomen dat de betrokkene bij terugkeer heeft te vrezen voor vervolging. Deze conclusie volgt logischerwijs uit de landeninformatie, aldus eiser. 6.4. De rechtbank overweegt dat, daargelaten of eiser kan worden aangemerkt als behorend tot de bedoelde intellectuele beroepsgroepen en daargelaten de vraag of hij daar tijdig een beroep op heeft gedaan, het enkele behoren tot deze groep volgens het beleid neergelegd in paragraaf C24/12.3.1 van de Vc 2000, onvoldoende is om tot vergunningverlening over te gaan. Uit deze paragraaf volgt weliswaar, gelijk eiser heeft gesteld, dat personen die stellen te behoren tot deze groep hun activiteiten aannemelijk dienen te maken, maar dit is blijkens de overige bewoordingen van dit beleid - anders dan eiser kennelijk stelt -juist een aanvullend vereiste. Zelfs indien zij aannemelijk hebben gemaakt tot één van deze beroepsgroepen te behoren moeten zij daarnaast aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun hervormingsgezinde opstelling problemen te ondervinden. Zoals de rechtbank eerder onder rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.5 heeft geconcludeerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn activiteiten in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. 6.5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden heeft besloten eiser niet in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning op één van de gronden van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000. 7. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Mei, 2.01,1 20:37
Nr. 4112
ALT ADVOCATEN
Zaaknummer: AWB 10/40505 inzake
P. 16
Pagina 7 van 7
Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond,
Deze uitspraak is gedaan door mr, R.H.G. Odink, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C, van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2011.
De griffier
Afschrift verzonden op:
| 2 APR
2011
Cone: ZV Co».: éft> D:C VK
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van Stute, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113, 2500 BC 'x-Gravenhage). Oe termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven ie bevatten. Artikel 6.6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
/
Hn*
'• .• • ;n Kürir CC-NI-OHM DE GRIFFIER Df.-fl At' iHCMWSSEMfcN I srfECH f SANK TE AMSTERDAM
9-M.ei 2011 20:29
ALT ADVOCATEN
Nr.4112
altadvocaten
P. 1
RAAD VAN STATE
MR E- A R 5 U N ! MR B.D. LIT i MR M. TERPSTRA
INGEKOMEN
Mm
Z 9 MEI 2011
-,
AAN: \J\ DD: BEHANDELD:
5 X7Q ~
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger beroep Vreemdelingenzaken Per fax. 070-36513 80
Amsterdam, 9 mei 2011 Appellant Geboortedatum Nationaliteit
: : : Iraans
Geeft eerbiedig te kennen, Appellant kiest te dezer zake woonplaats te 1013 NJ, Amsterdam, Barentszplein 2F, ten kantore van zijn bepaaldelijk gevolmachtigde. Mr. M. Terpstra verklaart hierbij, met recht van vervanging, bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn door appellant tot het indienen van het onderhavige hoger beroepschrift. Appellant stelt hoger beroep in tegen de uitspraak van de Arrondissementsrechtbank 'sGravenhage, zitting houdende te Amsterdam van 12 april 2011, verzonden op 12 april 2011, met het kenmerk Awb 10/40505. Een afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan als productie 1 .
Grief 1 In rechtsoverweging 3.4 is overwogen; 'De verklaringen die eiser heeft gegeven voor het afgeven van zijn documenten, te weten dat de reisagent zijn doorreis naar de Verenigde Staten zou regelen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid ontoereikend kunnen achten. Daargelaten dat eiser de stelling dat zijn paspoort feitelijk Is gestolen eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, kan dit evenmin afdoen aan zijn verantwoordelijkheid om het gebruikte vliegticket en de instopkaart te overleggen. De omstandigheid dat eiser voldoende verifieerbare verklaringen zou hebben afgelegd over de reisroute kan daaraan ook niet afdoen.' De heer kan zich met deze rechtsoverweging niet verenigen. Op pagina 5 van het eerste gehoor heeft hij over zijn paspoort gezegd 'Het origineel is door de reisagent meegenomen. Hij zou mij naar de Verenigde Staten begeleiden. In feite heeft hij dat van mij gestolen.' De heer
heeft de stelling dat zijn paspoort feitelijk is gestolen dus niet eerst ter zitting naar
voren gebracht. De rechtbank stelt voorts ten onrechte dat dit niet kan afdoen aan zijn verantwoordelijkheid om het gebruikte vliegticket en de instapkaart te overleggen. Uit het rapport van eerste gehoor blijkt
BARENTSZPLEIN 2F 1013 NJ AMSTFROAM r (020) 616 14 87 h (020) 616 46 29
[email protected]
•»VWW.AlTADVGCATEN.NL STICHTING DCRDCNGCLDEN KvK 34210003 REKENING NUMMER A B N A M R Q 59.3I.70.SO4 liUt!".AAWK.'WUj]/.ii»)r,i l . i n^ K i ;,1; |.f-; ig-;w*f. [>Ar ih WO»«0-tfNElf,r/*J WCkOT ItT.-.EKÎEHC SOM. OME «HOÉPîAWîniAf.ïUJKHiiUiViRÏÎKyAV..
/
/ PAR:
9. Mei 2 0 1 ! 20:29
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 2
immers op pagina 6 dat hij zowel zijn paspoort als zijn vliegticket als zijn reisverzekering aan de reisagent heeft gegeven omdat die zijn doorreis naar de Verenigde Staten zou regelen. Alle documenten zijn aldus in feite gestolen door de reisagent die de reis vanuit Nederland naar Amerika zou regelen. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten te motiveren waarom de verklaringen van de heer voor het afgeven van zijn documenten aan de reisagent niet toereikend zouden lijn. De heer ' heeft aangegeven dat zijn reisdocumenten in feite door de reisagent zijn gestolen. In redelijkheid kan dit niet worden aangemerkt als een omstandigheid die aan hem valt toe te rekenen. Aldus is wel degelijk van belang de vraag of appellant verifieerbare verklaringen heeft afgelegd over zijn reisroute. In dat verband heeft appellant gewezen op paragraaf C4/3.6.3 Vc waarin onder het kopje reisroute staat dat in het geval een asielzoeker geen documenten Inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk van wil tot medewerking geeft aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen. De reis die de heer heeft gemaakt is verifieerbaar voor verweerder, aangezien hij een kopie van zijn papsoort heeft afgegeven waarmee hij Nederland is ingereisd. Voorts heeft hij aangegeven met welke vliegtuigmaatschappij op welke dag en welk tijdstip hij is vertrokken vanuit , Via ., eveneens kantoor houdende te Nederland, Is met deze gegevens eenvoudig voor verweerder te verifiëren of de heer op 22 oktober om 4.30 is vertrokken met de vlucht van naar Amsterdam. De heer heeft aangegeven dat hij op de passagierslijst van • vermeld stond. Het is verifieerbaar dat op 22 oktober 2009 om 4.30 een vlucht van is vertrokken vanuit naar , . Verweerder had zelf kunnen verifiëren of de heer op de passagierslijst van dit vliegtuig staat. Ten onrechte is dan ook aan de heer tegengeworpen dat van zijn asielrelaas positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Pas na toetsing aan de vraag of appellant consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over zijn reisroute heeft afgelegd, kon volgens C 4/ 3-6.3 geconcludeerd worden of het ontbreken van reisdocumenten ook aan appellant wordt tegengeworpen, en dat dus artikel 31, lid 2, aanhef en onder f, Vw van toepassing is. Nu verweerder heeft nagelaten te toetsen aan de vraag of de verklaringen van appellant verifieerbaar zijn, is op onjuiste en in strijd met artikel 3:2 Awb door verweerder geconcludeerd dat van het asielrelaas van appellant positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. In dit verband wordt erop gewezen dat de doelstelling van het beleid met betrekking tot het afgeven van reisdocumenten is dat verweerder kan vaststellen hoe en via welk land de betrokkene Nederland Is ingereisd. Nu aan de hand van de verklaringen van de heer via , tevens kantoorhoudende te Nederland, kan worden vastgesteld hoe en via welke landen
9- Mei 201] 2 0 : 3 0
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 3
hij Nederland is ingereisd, had verweerder eerst dienen te toetsen of de verifieerbare elementen blijken te kloppen alvorens over te gaan tot de conclusie dat van het asielrelaas van betrokkene positieve overtuigingskracht dient uit te gaan. Grief 2 In rechtsoverweging 5.2 en 5.3 is overwogen; 'De rechtbank stelt voorts vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit een politiek actieve familie en dat eiser in 2009 heeft deelgenomen aan meerdere demonstraties en daaraan eveneens een bijdrage heeft geleverd door het produceren en verspreiden van witte en groene armbanden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser door deze omstandigheden in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. Nu de gestelde inval in zijn woning volgens eisers verklaringen de onmiddellijke aanleiding Is geweest om zijn woning - en kort daarop het land - te ontvluchten en uit de inval zou blijken dat de veiligheidsdienst eiser zoekt staat de vraag centraal of er positieve overtuigingskracht uitgaat van eisers verklaringen daarover. De rechtbank overweegt in dit verband dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat eiser vage verklaringen heeft afgelegd over de gestelde directe aanleiding voor die inval.' Appellant kan zich met deze rechtsoverweging niet verenigen. De rechtbank hanteert hier een onjuist toetsingskader. Blijkens het gestelde in rechtsoverweging 5.2 zijn de belangrijkste feiten waarop de heer Ojaghi zijn vrees voor vervolging berust geloofwaardig bevonden. Zowel verweerder als de rechtbank achten geloofwaardig dat appellant afkomstig is uit een politiek actieve familie en dat appellant heeft deelgenomen aan meerdere demonstraties in 2009 en daaraan een bijdrage heeft geleverd door het produceren en verspreiden van makkelijk afneembare witte en groene armbanden ten behoeve van de demonstranten. De vraag die aldus voorligt is of de daaraan ontleende vermoedens van appellant met betrekking tot zijn vrees voor vervolging aannemelijk zijn. De rechtbank heeft dan ook een onjuist toetsingskader toegepast door te overwegen dat de vraag centraal staat of er positieve overtuigingskracht uitgaat van eisers verklaringen over de Inval in zijn woning. Het gaat immers niet om de vraag of van de inval in zijn woning positieve overtuigingskracht uitgaat maar of de aan de geloofwaardig bevonden feiten ontleende vermoedens van appellant met betrekking tot zijn vrees voor vervolging aannemelijk en voldoende zwaarwegend zijn. In het voornemen is hiertoe op pagina 3 overwogen dat weliswaar geloofwaardig wordt bevonden dat beneden in het appartementencomplex van appellant een inval gaande was, maar dat het vermoeden van appellant dat deze inval op hém gericht was, niet aannemelijk wordt geacht. In de bestreden beschikking wordt op pagina 2 nog eens herhaald dat onvoldoende door appellant zou zijn onderbouwd dat de inval in het appartementencomplex daadwerkelijk op hem gericht was.
9.Mei 201.1 20:30
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 4
Aldus heeft de rechtbank ten onrechte de vraag centraal gesteld of er positieve overtuigingskracht uitgaat van de verklaringen over de inval. Centraal had immers moeten staan de vraag of het aan de geloofwaardig bevonden feiten ontleende vermoeden van appellant dat de inval op hem gericht was, in het licht van de landeninformatie, aannemelijk is. In dit verband is in beroep gewezen op het ambtsbericht waarin op pagina 65 staat dat het simpelweg deelnemen aan demonstraties in de praktijk voor de Iraanse autoriteiten reeds voldoende grond is om (lange) gevangenisstraffen op te leggen. Voorts staat in het ambtsbericht dat de autoriteiten diverse methodes hanteerde die tot opsporing van (verdachte) deelnemers van demonstraties moesten leiden. Via internet, sms- en emaih/erkeer, het afluisteren van telefoongesprekken en foto's van demonstranten probeerden de autoriteiten achter de identiteit van de demonstranten te komen. Appellant heeft een cd-rom overgelegd met een filmpje van een demonstratie waaraan hij zichtbaar deelneemt. Deze demonstratie omvat niet meer dan 150 personen en vond plaats bij de revolutionaire rechtbank. In het N-G, onder het kopje 'demonstraties' maakt de heer melding van deze demonstratie en vraag hij verweerder of die de opname wil zien. De inval in zijn appartementencomplex vond plaats 2 a 3 dagen na de demonstratie van 18 september ( zie N-G onder kopje 'inval woning*), in het licht van bovenvermelde landeninformatie is aannemelijk dat de iraanse autoriteiten op de hoogte zijn gekomen van de deelname van appellant aan de demonstraties en dat de inval op hem gericht was. Hierbij is eveneens van belang dat appellant reeds eerder in aanraking is geweest met de Iraanse autoriteiten vanwege de politieke activiteiten van zijn broer, dat appellant deelnam aan demonstraties met een gering aantal deelnemers, dat volgens landeninformatie deelname aan een demonstratie reeds voldoende is voor een (langdurige) gevangenisstraf en dat demonstranten worden opgespoord aan de hand van sociale media en foto's van demonstranten. Zowel verweerder als de rechtbank hebben miskend dat nu veel feiten waarop appellant zijn vrees voor vervolging baseert geloofwaardig zijn bevonden, de vraag aan de orde is of de daaraan ontleende vermoedens met betrekking tot zijn vrees voor vervolging aannemelijk en voldoende zwaarwegend zijn. Deze beoordeling dient in het licht van de landeninformatie plaats te vinden. Zowel verweerder als de rechtbank hebben ten onrechte nagelaten deze toetst te verrichten, waarbij de rechtbank bovendien een andere vraag centraal heeft gesteld dan verweerder. Verweerder heeft immers in de bestreden beschikking geoordeeld dat niet is aangetoond dat de inval in het appartementencomplex op betrokkene was gericht, terwijl de rechtbank centraal heeft gesteld de vraag of van de inval positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtsoverweging van de rechtbank onder 5.2 en 5.3 kan dan ook geen stand houden. Appellant wijst in dit verband ten overvloede erop dat verweerder geheel ten onrechte in het voornemen het standpunt heeft ingenomen dat zijn deelname aan de demonstraties en de productie van armbanden ten behoeve van demonstranten geen aanleiding voor vertrek zou zijn
9. Hei 2011 20:31
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 5
geweest. Dit standpunt is strijdig met het nader gehoor waarin appellant onder het kopje 'reden asielaanvraag' uitgebreid heeft verklaard over zijn deelname aan de demonstraties en productie het verspreiding van de armbanden in de periode juni tot en met september 2009.
Grief 3 In rechtsoverweging 5.3 heeft de rechtbank vervolgens overwogen; ' Nog afgezien van het feit dat het eisers eigen veronderstelling is dat de vriend die zou zijn gearresteerd eisers naam zou hebben genoemd, heeft eiser immers een ruim tijdsbestek genoemd ten aanzien van de datum waarop deze vriend zou zijn gearresteerd, namelijk tussen de 1 en 29 dagen. De rechtbank merkt in in dit verband voorts op dat eiser tijdens het vrije relaas heeft verklaard dat zijn vriend een paar weken na de demonstratie zou zijn gearresteerd, terwijl hij bij de nadere vraagstelling heeft verklaard dat hij een paar dagen na de demonstratie hoorde dat zijn vriend was opgepakt. Verweerder heeft het genoemde tijdsbestek dan ook in redelijkheid als dermate ruim kunnen aanmerken, dat daarvan geen overtuigingskracht uitgaat Daarnaast heeft verweerder eiser in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat hij na deze inval niet thuis heeft verbleven als ook dat eiser in het nader gehoor vaag heeft verklaard over de plaatsen waar hij in die periode zou hebben verbleven. Nu verweerder de onmiddeiijke aanleiding voor de inval en ook hetgeen eiser na de inval stelt te hebben gedaan niet geloofwaardig heeft hoeven achten, heeft verweerder eveneens in redelijkheid de gestelde inval in eisers appartement ongeloofwaardig kunnen achten.' Appellant kan zich met deze rechtsoverweging niet verenigen. De rechtbank miskent allereerst dat verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat de inval in het appartementencomplex ongeloofwaardig Is, maar dat geen geloof wordt gehecht.aan de verklaring van appellant dat de inval in het appartementencomplex op hem gericht zou zijn. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat geen geloofwaardig bevonden feiten vooraf zijn gegaan die tot de gestelde inval hebben kunnen leiden. ( zie p. 2 onderaan en p.3 bovenaan van de bestreden beschikking) Dit standpunt van verweerder kan geen stand houden nu de deelname aan de demonstraties en de productie van armbanden voor demonstranten door verweerder geloofwaardig zijn bevonden. Blijkens het ambtsbericht is deelname aan een demonstratie reeds voldoende grond voor een (langdurige) gevangenisstraf. Aldus zijn, ongeacht de geloofwaardigheid van het causaal verband tussen de arrestatie van de vriend van appellant en de inval, geloofwaardig bevonden feiten voorafgegaan die tot de gestelde inval hebben kunnen leiden. Deelname aan één van de demonstraties in de zomer van 2009 is blijkens het ambtsbericht immers reeds een omstandigheid die tot de gestelde inval heeft kunnen leiden. Zowel de rechtbank als verweerder hebben dit miskend. Appellant heeft nimmer verklaard dat de aanleiding voor de inval de arrestatie van zijn vriend is geweest. Hij heeft onder het kopje Verdere vragen' alleen verklaard dat zijn deelname aan de . demonstratie bij revolutionaire rechtbank en later de arrestatie van zijn vriend de directe aanleiding zijn geweest voor 2ijn vertrek.
9. Mei 2011 20:31
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 6
Voorts heeft verweerder zich nimmer op het standpunt gesteld dat de arrestatie van de vriend ongeloofwaardig is en daarmee de inval in het appartment. Verweerder heeft zich blijkens het voornemen op pagina 3 alleen op het standpunt gesteld dat een causaal verband tussen de arrestatie van de vriend en de vrees voor vervolging van appellant ontbreekt. De rechtbank is dan ook buiten het geschil getreden door de arrestatie van de vriend als onvoldoende overtuigend aan te merken en dit in verband te brengen met de ongeloofwaardigheid van de inval in het appartmentencomplex. Bovendien heeft appellant niet tegenstrijdig verklaard over het verblijf in zijn woning na de inval, In het Nader Gehoor heeft appellant uitdrukkelijk verklaard dat hij de vraag in het eerste gehoor zo begreep dat de vraag was hoe lang hij in het bezit was van de woning en dat hij daarom de datum heeft genoemd dat hij fysiek in Iran was. Verweerder en de rechtbank hebben dit ten onrechte miskend. Tot slot is de enkele omstandigheid dat appellant vaag zou hebben verklaard over de plaatsen waar hij na de inval heeft verbleven, voor verweerder geen grond geweest voor het oordeel dat de inval op het appartementencomplex niet op appellant gericht was. Bovendien kan dit ook niet als afdoende motivering worden aangemerkt voor het aan de geloofwaardig bevonden feiten ontleende vermoeden van appellant dat de inval op hem gericht was. Ten overvloede wordt nog erop gewezen dat de overweging van de rechtbank dat nu verweerder de aanleiding voor de inval niet geloofwaardig heeft hoeven achten (hetgeen appellant uitdrukkelijk betwist vanwege de geloofwaardigheid van zijn deelname aan vlak daaraan voorafgaande demonstraties met gering aantal deelnemers) en ook hetgeen eiser na de inval stelt te hebben gedaan niet geloofwaardig heeft hoeven achten, eveneens maakt dat verweerder in redelijkheid de gestelde inval in eisers appartement niet geloofwaardig heeft kunnen achten, geen stand kan houden. Het is immers geen wet van de logica dat als een geberrtenis ervoor en erna als ongeloofwaardig kan worden aangemerkt, de gebeurtenis daartussen ook automatisch ongeloofwaardig is. Grief 4 In rechtsoverweging 5.4 heeft de rechtbank overwogen; 'De omstandigheid dat verweerder in het besluit heeft nagelaten een oordeel te geven over hetgeen eiser heeft verklaard van zijn zuster te hebben gehoord over de gestelde inval in zijn woning levert, gelet op hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen, geen grond op voor vernietiging van het bestreden besluit Overigens heeft verweerder er ter zitting nog op gewezen dat de zuster van eiser niet als objectieve bron kan worden aangemerkt.' Gelet op het gestelde onder grief 3 kan deze rechtsoverweging geen stand houden. De verklaring van betrokkene over het bezoek van zijn zus aan het appartementencomplex bevestigt dat de inval op hem gericht was. Verweerder heeft ten onrechte deze verklaring in het N-G niet kenbaar betrokken in het voornemen of de bestreden beschikking bij de beoordeling of de inval op appellant gericht was. Dat verweerder ter zitting nog erop heeft gewezen dat de zuster van eiser niet ais objectieve bron kan worden aangemerkt, doet hieraan niets af.
9. Wei 2011, 20:32
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 7
Grief 5 In rechtsoverweging 6.4 heeft de rechtbank overwogen; 'De rechtbank overweegt dat, daargelaten of eiser kan worden aangemerkt als behorend tot de bedoelde intellectuele beroepsgroepen en daargelaten de vraag of hij daar tijdig een beroep op heeft gedaan, het enkele behoren tot deze groep volgens het beleid neergelegd in paragraaf C24/Î2.3.1 van de Vc 2000, onvoldoende is om tot vergunningverlening over te gaan. Uit deze paragraaf volgt weliswaar, gelijk eiser heeft gesteld, dat personen die stellen te behoren tot deze groep hun activiteiten aannemelijk dienen te maken, maar dit is blijkens de overige bewoordingen van dit beleid, anders dan eiser kennelijk stelt, juist een aanvullend vereiste. Zelfs indien zij aannemelijk hebben gemaakt tot één van deze beroepsgroepen te behoren moeten zij daarnaast aannemelijk hebben gemaakt vanwege hun hervormingsgezinde opstelling problemen te ondervinden. Zoals de rechtbank eerder onder rechtsoverwegingen 5.1 tot en met 5.5. heeft geconcludeerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn activiteiten in de negatieve belangstelling van de Iraanse autoriteiten is komen te staan.' De rechtbank miskent hier dat sprake van van bijzonder beleid met betrekking tot intellectuele beroepsgroepen en kunstenaars die vanuit hun beroep politieke activiteiten verrichten jegens de autoriteiten. De heer heeft reeds in het nader gehoor aangegeven dat hij hiertoe behoort. In de zienswijze heeft verweerder op pagina 5 summier hierop gereageerd met de overweging dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn activiteiten in de negatieve aandacht is komen te staan van de autoriteiten. De heer heeft aangevoerd dat hij afkomstig is uit een politiek actieve familie die al in de negatieve aandacht stond, dat hij vroeger als gevolg hiervan enkele keren is gearresteerd, dat hij heeft deelgenomen aan de recente demonstraties in 2009 en dat hij vanuit zijn beroep als ontwerper armbanden heeft ontworpen voor de demonstranten die zij snel konden afdoen als de Basij eraan kwam. Hij heeft voorts aangevoerd dat in het licht van hetgeen blijkt uit de landeninformatie het aannemelijk Is dat hij als gevolg hiervan in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. De rechtbank en verweerder hebben miskend dat het bijzonder beleid over Iran met betrekking tot intellectuele beroepsgroepen en kunstenaars die politieke hervormingen nastreven erop is gericht dat wanneer zij hun politieke activiteiten aannemelijk kunnen maken, op grond van hetgeen blijkt uit de landeninformatie in beginsel ook kan worden aangenomen dat zij in de negatieve aandacht zijn komen te staan van de autoriteiten. Indien de uitleg van verweerder en de rechtbank van het specifieke beleid zou worden gevolgd, is geen sprake van bijzonder beleid. Immers, als appellant kan aantonen dat hij in de negatieve aandacht staat van de autoriteiten, komt hij reeds op grond van het algemeen beleid in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Het bijzonder beleid is nu juist erop gericht dat wanneer de politieke activiteiten van de personen behorend tot deze beroepsgroepen aannemelijk zijn gemaakt, het in het licht van de landeninformatie eveneens aannemelijk kan zijn dat de betrokkene vanwege deze activiteiten in de negatieve aandacht is komen te staan van de iraanse autoriteiten en als gevolg hiervan te vrezen heeft voor vervolging.
i 201.1 20:33
ALT ADVOCATEN
Nr. 4112
P. 8
De verwijling van de rechtbank naar hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 5,1 tot en met 5.5 kan dan ook geen stand houden. Die overwegingen betreffen immers slechts de beoordeling of geloofwaardig wordt geacht dat de inval in het appartementencomplex op betrokkene gericht was. Deze overwegingen zijn echter niet relevant voor de beoordeling of betrokkene valt onder het bijzonder beleid met betrekking tot intellectuelen en kunstenaars die vanuit hun beroep politieke activiteiten hebben verricht en of aannemelijk is dat hij als gevolg van deze activiteiten thans in de negatieve aandacht staat. Appellant heeft onder verwijzing naar landeninformatie aangetoond dat aannemelijks is dat hij als gevolg van zijn activiteiten in de negatieve aandacht is komen te staan. Ongeacht of de inval op hem gericht was, hadden verweerder en de rechtbank dienen te beoordelen of appellant in het licht van het specifieke beleid en de landeninformatie als gevolg van de geloofwaardig bevonden feiten te vrezen heeft voor vervolging bij gedwongen terugkeer.
Petitum Redenen waarom appellant u verzoekt: • • •
Het hoger beroep gegrond te verklaren; De bestreden uitspraak te vernietigen De bestreden beschikking te vernietigen
•
Verweerder te veroordelen in de proceskosten.
fooi
Mw. mr. M. terpstra (bepaaldelijk gevolmachtigde)