Raad
vanState 200902804/1/V3. Datum uitspraak: 15 juni 2 0 0 9
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 23 maart 2 0 0 9 in zaak nr. 0 7 / 3 9 8 1 3 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200902804/1/V3
1.
2
1 5 juni 2 0 0 9
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2 0 0 6 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) o m hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit van 16 oktober 2 0 0 7 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 23 maart 2 0 0 9 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 april 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen o p w e r p t die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200902804/1 /V3
3.
3
15 juni 2 0 0 9
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J . van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w . g . Sevenster lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van de Kolk ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juni 2 0 0 9 551. Verzonden: 15 juni 2 0 0 9 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze,
mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak
4
17/04 2009 17:04 FAX
030 2735311
LOUWERSK VELDE BOOM
©006/010
uitspraak •&***£! uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake geboren op van Turkse nationaliteit, IND dossiernummer 9609.03.6137, eiser, gemachtigde: mr. I. özkara, advocaat te Utrecht; tegen DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE voorheen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.P. Gaal-de Groot, ambtenaar ten departcmente. 1. Procesverloop Op 12 december 2005 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ingediend. Bij besluit van 8 februari 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 10 februari 2006 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 18 juli 2006 ongegrond verklaard. Bij brief van 19 juli 2006 is daartegen beroep ingesteld. Het besluit van 18 juli 2006 is bij brief van 24 juli 2007 door verweerder ingetrokken. Bij brief van 25 juli 2007 is het beroep van 19 juli 2006 ingetrokken. Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft verweerder opnieuw het bezwaar van 10 februari 2006 ongegrond verklaard. Door eiser is tegen dit besluit bij brief van 19 oktober 2007, aangevuld bij brieven van 30 oktober 2007 en 19 maart 2008, beroep ingesteld. Verweerder heeft op 6 december 2007 een verweerschrift ingediend. Het beroep van 19 oktober 2007 is ter zitting van 13 juni 2008 behandeld. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. S. Sewnath, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
04,2009
17:05
FAX
0,10 2735.31 1
I.OHWKRSR VKI.DE BOOM
Zaaknummer: Awb 07/39813 BEPTDN/BE
blad 2
2. Standpunten Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard, omdat eiser niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: m w ) en hij daarvan naar opvatting van verweerder niet hoeft te worden vrijgesteld op grond van de zogenoemde: standstillbcpaling. Daarnaast voldoet eiser niet aan de eis dat met zijn (voorgenomen) bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en ook van deze eis hoeft eiser op grond van de standstiU-bepaling niet te worden vrijgesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag dient te worden ingewilligd, omdat zijn beroep op de standsti U-bepaling dient te worden gehonoreerd. Hij wijst er op dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRS) prejudiciële vragen heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de EG (hierna: HvJ EG) over de verenigbaarheid van het stellen van het mw-vereiste met de standstill-bepaling. In dit verband verwijst hij tevens naar de jurisprudentie van het HvJ EG. Ook stelt hij zich op het standpunt dat de invulling van het begrip 'wezenlijk Nederlands economisch belang1 sinds 1973 wel degelijk een aanscherping behelst van het beleid. Eerst sinds 1992 waren de door verweerder gehanteerde criteria bekend, hoc het beleid daarvoor was geregeld is onduidelijk, maar zoals Groenendijk in zijn noot bij HvJ EG 11 mei 2000 gemotiveerd aangeeft, is er wel degelijk sprake van een aanscherping en derhalve van een door de standstill-bepaling verboden nieuwe beperking. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat het feit dat eiser niet beschikt over een geldige m w hem niet langer wordt tegengeworpen. Wel handhaaft hij het standpunt dat met eisers (voorgenomen) bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands belang moet worden gediend en dat eiser aan deze eis niet voldoet. Tevens handhaaft verweerder het standpunt dat deze eis ook al voor de inwerkingtreding van de hiervoor vermelde standstill-bepaling gold en in dit kader verwijst hij naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hieromtrent. 3. Overwegingen De rechtbank stelt voorop dat, nu verweerder ter zitting standpunt dat eiser dient te beschikken over een geldige m w heeft laten vervallen, het geschil zich beperkt tot de vraag of het huidige toelatingsbeleid voor arbeid als zelfstandige ten aanzien van het criterium van het wezenlijk Nederlands belang in strijd is met de door partijen genoemde standstillbepaling. Op 12 september 1963 is een overeenkomst, waarbij een Associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap (hierna: de Gemeenschap) en de Republiek Turkije, gesloten. Op 23 november 1970 hebben de overeenkomstsluitende partijen het Aanvullend Protocol ondertekend, dat vervolgens voor het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden op 1 januari 1973 in werking is getreden. Op grond van het bepaalde in artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol voeren de overeenkomstsluitende partijen onderling geen nieuwe beperkingen in met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten. Dit is de door partijen bedoelde standstill-bepaling. Op grond van het bepaalde in artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (hiema:Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen, dan wel met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is
04 2009 1 7 : 0 6 FAX
030 2735311
LOUtfERSE VELDE BOOM
Zaaknummer: Awb 07/39813 BEPTDN/BE
©008/010
blad 3
gediend. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, die verband houdt met het doel waarvoor hij wil verblijven. Op grond van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemde! ingenbesl uit 2000 (hierna: Vb 2000) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid als zelfstandige worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van de minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend. In paragraaf B5/9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) is neergelegd in welke gevallen de vreemdeling voor verlening van een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf in economische zin in aanmerking komt. Een van de voorwaarden is dat de vreemdeling met zijn bedrijfsactiviteiten een wezenlijk Nederlands economisch belang dient. Om te beoordelen of daarvan sprake is wordt aan de Minister van Economische Zaken advies gevraagd, behalve als het gaat om de activiteiten als vermeld onder BS/9.1. Eiser heeft op 31 maart 2005 het bedrijf] opgericht. Deze onderneming is gericht op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van kledingreparatie en stomerij., waarbij de compagnon van eiser het stomerij werk verricht. Onder verwijzing naar de uitspraken van de ABRS van M maart 2004 (LJN: A08112) en 20 mei 2005 (UN: AT6747) overweegt de rechtbank dat geen grond bestaat voor het oordeel dat bij de beoordeling of met het verblijf hier te lande van de vreemdeling die om toelating verzoekt voor het verrichten van arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, thans strengere eisen worden gesteld dan op 1 januari 1973 gebeurde en evenmin voor het oordeel dat het thans ter zake gevoerde toelatingsbeleid op dit punt in strijd is met de stand-still bepaling. Eiser heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten aangedragen die tot een anders luidend oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat het begrip wezenlijk Nederlands economisch belang een dynamisch karakter heeft. Zo er derhalve op voorhand al verschillen in de uitvoering van het beleid zouden zijn aan te wijzen, dan moeten die bezien worden tegen de achtergrond van de sociaaleconomische ontwikkelingen in de loop der tijd en hoeven die verschillen niet direct te duiden op een aanscherping van het beleid. Met betrekking tot de vraag of het in B5/9 van de Vc 2000 neergelegde beleid, inhoudende de aanwijzing van categorieën bedrijven, waarvan wordt aangenomen dat daarmee geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend en ten aanzien van welke geen advies wordt ingewonnen bij de Minister van Economische Zaken, een nieuwe beperking inhoudt in de zin van de standstill-bepaling, overweegt de rechtbank dat dit beleid slechts een procedurele regel betreft en geen materiële regel. Bovendien valt het binnen het domein van de deskundigheid van de Minister van Economische Zaken om te oordelen dat bepaalde categorieën bedrijfsactiviteiten niet langer individueel behoeven te worden getoetst in het licht van het wezenlijk Nederlands economisch belang en op voorhand een voor een categorie geldend oordeel te geven. Achterliggende gedachte daarbij is dat een aparte toets in een individuele zaak aan de hand van dezelfde deskundigheid telkens hetzelfde resultaat zal
042009
17:08
FAX
030 2735311
LOUWERSE VELDE BOOH
Zaaknummer: Awb 07/39813 BEPTDN/BE
©009/010
blad 4
opleveren. Van een nieuwe beperking inhoudt in de zin van de standstill-bepaling acht de rechtbank dan ook geen sprake. Voorts is er geen grond te vinden voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bedrijfsmatige activiteiten van eiser op één lijn zijn te stellen met de in paragraaf B5/9.1 van de Vc 2000 vermelde activiteit "con fectieate liens en handel in textiel" Eiser heeft nog aangevoerd dat uit de door hem overgelegde krantenartikelen blijkt dat met de aanwezigheid van zijn onderneming in Lochern een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend. Nu uit het voorgaande echter volgt dat verweerders beleid, waarin de bedrijfsmatige activiteiten van eiser worden geschaard onder de categorie bedrijfsactiviteiten waarbij geen wezenlijk Nederlands belang wordt gediend, niet in strijd is met de standstillbepaling, heeft hetgeen in deze krantenartikelen staat vermeld verweerder niet hoeven bewegen tot een andere beoordeling van eisers aanvraag. Het beroep is, gelet op het vorenstaande, ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
17/04 2009 17:09 FAX
030 27353)1
LOUWERSE VELDE BOOM
Zaaknummer: Awb 07/39813 BEPTDN/BE
äoio/oio
blad S
4. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.CR. Schut en in tegenwoordigheid van mr J-T-M. Nijboer als griffier in het openbaar uitgesproken op 2 3 MRT 2009
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken**, postbus 16113,2500 BC 's-Gravenhage [geen hoger beroep in visum zaken]. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Afschrift verzonden: 2 3 MRT 2009
VOORAFSC. OP GRIFFIE^ HpaMKTF's-nftAvTNHAGE
17/04^2009 16:59 p AX
030 2735311
_LOÏWERSE VELDE BOOM
To, jquwerse
IMG-:.v.J>/'-N
-*—'
>•
van
derY^ldl
1 7 APR 2009
PER TELEFAX 070 - 365 13 80 Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's Gravenhage
Advocaten en Procureurs Mr L. Louwerse Mr RA. van der Velde Mr H.J. Veen Mevr. Mr P.C, Smit Mevr. Mr S. Sevvnath Mr S F.J. Smeets Mr. RJ.J. Flanlua Mr, O.C. Vlielander Mr W. HendricKx Mr E. Osinga MrR.P. van der Graaf Mr. I. özkara Mr. M. Mos Mr. R.P. Adema Mevr. Mr. B. Anik Chef de Bureau: Mevr. N.P. Bol
Utrecht, 17 april 2009 Onze ref. Inzake
©001/0J0
20512038 BA/MW ./Hoger beroep
Vestiging Arnhem: MrB.P.J. vanRielLLM. Mr J A Schadd
Hoogedelgestreng College, Namens de heer , geboren op van Turkse nationaliteit, wonende te , hierna te noemen appellant, te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht aan de Biltstraat 110-112 (Postbus 13273, 3507 LG) ten kantore van advocaat en procureur Mr I. Özkara, wordt verklaard onderhavig hoger beroep namens appellant In te dienen tegen bijgevoegde uitspraak van de rechtbank te 's-G ra ven h age, zittinghoudende te Almelo van 23 maart 2009, verzonden op 24 maart 2009 onder nummer AWB 07/39813. Ik ben door appellant daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd een en ander omschreven in artikel 70 VW 2000. Appellant is van mening, dat bij afweging van alle betrokken belangen de rechtbank te 'sG ra ven h age, zittinghoudend te rechtbank te Almelo, niet tot de thans bestreden uitspraak heeft kunnen komen. Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank te VGravenhage, zittinghoudende te rechtbank te Almelo van 23 maart 2009 onder AWB nummer 07/39813, van welke uitspraak bijgaand een kopie wordt overgelegd. Het hoger beroepschrift berust op de navolgende grief. Appellant is van oordeel dat namens hem het onderhavige hoger beroep kan worden ingediend op de navolgende grief en deze vragen opwerpen die in het belang zijn van de rechtseenheid rechtsontwikkeling of rechtsbescherming. En in algemene zin beantwoording behoeven althans in ieder geval dat de uitspraak waarvan thans het hoger beroep berust is gedaan op gronden welke deze niet kunnen dragen.
Duoconi wwdt geen «wprakclijkhcïd aanvaard, behoudens voor » v e r d e door on» verplicht tfgeslotcnberoepMAnspnikel ij khcids verzekering, in voorkomend (eval, aanspraak op een uil tering geeft.
17/04,2009 17:00 FAX 030 2735311
LOUWERSE VELDE BOOM
Tquwerse. T n i
J
-'
>
z.
o
vanderyelcl< -l
•
Gelet op het vorenstaande wordt verzocht aan uw Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State het hoger beroepschrift gegrond te verklaren en de uitspraak van de GRIEF 1 Op pagina 3 van de thans bestreden uitspraak overweegt de rechtbank samengevat het volgende. De rechtbank overweegt dat geen grond bestaat voor het oordeel dat bij de beoordeling of met het verblijf hier te landen van de vreemdeling die om toelating verzoekt voor het verrichten van arbeid als zelfstandige en wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. Thans strengere eisen worden gesteld dan op 1 januari 1973 gebeurde en evenmin voor het oordeel dat thans terzake gevoerde toelatingsbeleid op dit punt in strijd is standstill bepaling. De rechtbank is voorts van oordeel dat appellant onvoldoende concrete aanknopingspunten heeft aangedragen die tot een anders luidend oordeel zouden moeten leiden. Voorts is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een nieuwe beperking ingevolgde hoofdstuk B5/9 van de VC in de zin van de standstill bepaling. De rechtbank overweegt dat het beleid slechts een procedurele regel betreft en geen materiële regel. Ten onrechte. Toelichting: Ten onrechte gaat de rechtbank met verweerder mee in zijn oordeel dat er geen sprake is van aanscherping van het beleid ten aanzien voor vreemdelingen die arbeid als zelfstandige willen verrichten. De rechtbank heeft zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Appellant heeft in zijn beroepsprocedure aangevoerd dat verweerder in strijd met artikel 41 lid 1 van het aanvullend protocol behorende bij de associatieovereenkomst heeft gehandeld en in die zin het beleid heeft aangescherpt. De genoemd artikel heeft tot doel gunstige voorwaarden te scheppen voor een geleidelijke verwezenlijking van de vrijheid van vestiging door een nationale autoriteiten volledig te verbieden nieuwe belemmeringen voor de uitoefening van deze vrijheid in te voeren door op een bepaalde datum geldende voorwaarden strenger te maken, om de vrijheid tussen de lidstaten en de Republiek Turkije niet te bemoeilijken. Het Hof van Justitie heeft in de zaak Turn en Dan geoordeeld dat artikel 41 lid 1 van het aanvullend protocol ter invoering verbiedt van nieuwe beperkingen van de uitoefening voor de vrijheid van vestiging waaronder die betreffende materiele en of procedurele voorwaarden inzake de eerste toelating op het grondgebied van deze staat van Turkse Staatsburgers die voornemens zijn er een beroepsactiviteit als zelfstandige uit te oefenen. De Raad van State heeft onder verwijzing naar overweging 53 van het arrest Turn en Dari in haar uitspraak van 6 maart 2008 overwogen dat alle nieuwe maatregelen dienen te worden verstaan die tot doel of tot gevolg zouden hebben dat vestiging van Turkse Staatsburgers in lidstaten worden onderworpen aan restrictievere voorwaarden dan die welke voortvloeien uit regels die op de datum van inwerkingtreding van het aanvullend protocol voor betrokken lidstaten golden.
Door om wonll geen unsprakefijkhcid aanvaard, behoudens voor zover de dooi ons verplichl tfgaloieo bcroepsuuuprakelijkheiiJsverzekering, in voorkomend Beval, aanspruk op een uitkering geeft.
2)002/010
17/04 2009 17:01 FAX AX '
m n ^-irn,, ° 27353U
03
LOUWERSE VELDE BOOM
Tquwcrse, ^ ri i •*-'
>
van der V / c l d e
Voorts heeft de Raad van State in dezelfde uitspraak aangegeven dat er inhoudelijk beoordeelt dient te worden op grond van de regels die golden op 1 januari 1973 en zoals deze werden uitgelegd door de toenmalige afdeling rechtspraak van de Raad van State. Het is algemeen bekend dat het beleid pas eind 1973 bekend is gemaakt. In dat kader wordt verwezen naar Staatscourant 5 december 1973 nummer 236 en een artikel van CA. Groenendijk "Wordt de vreemdelingencirculaire gepubliceerd?" NJB 1973, E.919-923. Nu het beleid dat gold op 1 januari 1973 alleen bij verweerder bekend is, is het ook aan verweerder om aan te tonen dat er geen aanscherping heeft plaatsgevonden in het beleid met betrekking tot het criterium wezenlijk Nederlands economisch belang. Voor wat betreft de rechtspraak van de toenmalige Raad van State valt op dat er twee belangrijke uitspraken zijn voor wat betreft het begrip economisch belang. Niet in geschil is dat het criterium wezenlijk Nederlands belang op 1 januari 1973 aanwezig was maar de vraag is hoe is het criterium ingevuld en hoe werden regels in de praktijk uitgevoerd en hoe werd het door toenmalige Raad van State uitgelegd? Appellant merkt op dat het errteruim wezenlijk Nederlandse belang in de loop der jaren is aangescherpt. De eerste uitspraak met betrekking tot het criterium Nederlands belang is de uitspraak van 28 februari 1974, RV 1974/5. Uit deze uitspraak blijkt dat het criterium Nederlands wezenlijk belang aanwezig was en dat uit ingekomen ambstberichten, in casu met betrekking tot de door de vreemdeling gevestigde handel in tapijten en kunstnijverheidsartikelen niet genoegzaam van wezenlijk Nederlands belang is gebleken en gelet op het vorenstaande een vergunning tot verblijf dient te worden geweigerd om aan het algemeen belang om vermeende gronden. Uit de voornoemde uitspraak van RV 1974/5 blijkt dat met vorenbedoelde ambtsberichten kennelijke wordt bedoeld en door de economische controle dienst van het Ministerie van Economische Zaken opgemaakt rapport op economische gronden geen bezwaar bestaat tegen het verstrekken van een vergunning lot verblijf aan een vreemdeling. Uit de voornoemde uitspraak blijkt dan ook dat het criterium wezenlijk Nederlands belang enkel afhankelijk was of op economische gronden een bezwaar bestond tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Enkele Jaren later ging het Ministerie van Economische Zaken bij deze advisering een ander criterium hanteren, namelijk of met de zakelijke activiteiten van een vreemdeling een wezenlijk economisch belang wordt gediend. In dat kader wordt verwezen naar de uitspraak van 10 maart 1976, RV 1976/7. In de RV 1976/7 geeft het Ministerie van Economische Zaken nu ook antwoorden met duidelijk vergaande strekking, namelijk dat met de zakelijke activiteiten van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands economisch belang moet worden gediend. Dit is een andere en strenge criterium dan het criterium dat in de zaak van RV 1974/5 naar voren komt. In de zaak RV1974/5 beperkt dit antwoord op die vraag zich tot het oordeel dat op grond van een door een economische controle dienst opgemaakte rapport geen bezwaar bestond tegen het verstrekken van een verblijfsvergunning. De uitspraak van 1976/7 wordt een ander criterium gebruikt bij de associëren, namelijk dat met de zakelijke activiteiten van een vreemdeling geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend.
Door om wordt gten aansprakelijkheid nuwavd, behouden* voor zovrr de door oiis vciplicht afjjcsloien bcrocpiumpiak e Itjkhciils verzekering. in voorkomend geval, aanspraak op een uitkeiing fee 11-
'003/010
17/04,2009 17 = 03 FAX
030 2 7 . 5 3 1 ,
M)IIWERsE
VR1J)R
BQ0H
@004/Ó10
Tquwerse, T ri 1
-M^
van der V e l d e
>
O
•
Zie ook de nood van Mr CA. Groenendijk behorende bij de uitspraak RV 1976/7. Uit de voornoemde uitspraken blijkt dat het Nederlands toelatingsbeleid begin 1973 inhield dat de vreemdeling die zich daadwerkelijk als zelfstandige wilden vestigen en hierin zijn bedrijf had geïnvesteerd, terwijl een onderzoek van de economische controledienst geen economische bezwaar aan het ligt bracht en er geen openbare bezwaar waren en vervolgens een verblijfsvergunning kreeg is de vraag of een Turkse burger aan artikel 41 lid 1 van het aanvullend protocol nu het recht heeft om op dezelfde manier door de Nederlandse overheid te worden behandeld. Appellant is dan ook van oordeel dat bij uitspraak van 1976/7 blijkt dat er een nieuwe beperking in het leven is geroepen die in strijd is met het doel van de associatieovereenkomst, namelijk die in die invoering verbiedt van nieuwe beperkingen van een uitvoering van de vrijheid van vestiging en een nieuwe belemmering vormt voor de uitoefening van deze vrijheid. Immers door het criterium zakelijke activiteiten zal een Turkse onderdaan niet snel aan deze voorwaarden kunnen voldoen. De rechtbank heeft ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het beleid dat gold op 1 januari 1973 terwijl appellant voldoende concrete aanknopingpunten heeft aangedragen. De rechtbank heeft dit miskend. Gelet op vorenstaande wordt verzocht aan uw de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State het hoger beroepschrift gegrond te verklaren en een uitspraak van de rechtbank te 'sGravenhage zitting houden de te Almelo gewezen onder zaaknummer AWB 07/39813 d.d. 23 maart 2009 te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen als uw Afdeling bestuursrechtspraak in goede justitie vermenen te behoren. Bepaaldelijk gevolmachtigde
Gelieve We vfegr d i t beroepschrift verschuldigde griffierechten ten laste van onze rekenino\àou>anTte brengen: PFZ/201171.
* Correspondentie uitsluitend naar Postbus 13273, 3507 LG Utrecht * * Blltstraat 110M 12 * 3572 BJ Utrecht ' Telefoon: 030-2733122 * Telefax: 030-2736311 * * Vestiging Arnhem bereikbaar onder Telefoonnummer 026-3549949 * Telefaxnummer 026-3549959 * * St Dordengelden 41.36.72.794 *
Dooi oni woidt geen unsprakclijkheid u u v n u d , behoudens voor zover de door oni verplichl nfgesloien bcroeputytiipfilelijkhcidsverzckerûig, in voorkomend {evaI. un^praifc op een uitkering geeft.