Raad
vanStatc 201113074/1 /V1. Datum uitspraak: 9 maart 2 0 1 2
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 22 november 2011 in zaak nr. 1 1 / 2 0 3 2 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
2 0 1 1 1 3 0 7 4 / 1 /V1
1.
2
9 maart 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2 0 1 1 heeft de minister voor Immigratie en Asiel (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 november 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 0 december 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te w o r d e n bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2 0 1 1 1 3 0 7 4 / 1 /V1
3.
3
9 maart 2 0 1 2
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A . M . den Duik, ambtenaar van staat.
w . g . Steendijk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Den Duik ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 maart 201 2 565-740. Verzonden: 9 maart 2 0 1 2 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaknummer: Awb 11/20323 Uitspraak in het geschil russen:
geboren op van Armeense nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. B. de Haan, advocaat te Lemmer, en DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.A. Croonen, ambtenaar ten departemente.
1.
Ontstaan en loop van het geschil
1.1. Op 11 december 2010 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Verweerder heeft bij besluit van 25 mei 2011 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2. Op 20 juni 2011 heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Bij brief van 9 augustus 2011 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiser heeft bij brief van 16 augustus 2011 nog een nader stuk ingediend. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld om nadere gegevens te verstrekken. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 18 oktober 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving, bij brief van 13 oktober 2011, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
Zaaknummer: Awb 11/20323
2.
blad 2
Rechtsoverwegingen
Feiten en zaaksverloop 2.1. Bij besluit van 20 december 2001 isdedoor mede namens eiser, ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel afgewezen. De verklaringen van zijn ongeloofwaardig geacht omdat zij heeft verzwegen op 3 november 1997 in Duitsland en op 2 december 1997 in België, telkens onder een andere naam, asiel te hebben aangevraagd en nadien, over gebeurtenissen in 2000, tegenstrijdig heeft verklaard. Bij uitspraak van 21 februari 2003 is het beroep door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, ongegrond verklaard (Awb 02/6312). 2.2. Op 11 december 2010 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend. Tijdens het nader gehoor op 13 december 2010 heeft eiser aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij psychische problemen heeft en vanwege zijn Koerdische afkomst niet kan terugkeren naar Armenië. Eiser stelt Koerd en (niet praktiserend) moslim te zijn. Desgevraagd heeft eiser laten weten bereid te zijn in Nederland zijn militaire dienstplicht te vervullen. 2.3. Op 8 april 2011 heeft verweerder het voornemen om de aanvraag af te wijzen bekend gemaakt. Verweerder heeft aan dit voornemen tot afwijzing ten grondslag gelegd dat de gestelde problemen in het land van herkomst reeds ongeloofwaardig zijn geacht in het besluit van 20 december 2001. Daarom zijn de verklaringen hieromtrent, waarbij eiser zich volledig beroept op de door zijn ouders gestelde problemen, ongeloofwaardig. 2.4. Op 12 mei 2011 heeft de gemachtigde van eiser een zienswijze ingebracht. Hierbij is een verklaring van een Armeens gezin overgelegd waarin is vermeld dat het gezin van eiser afkomstig is uit Delagul. Voorts wordt gewezen op discriminatie van Koerden in Armenië en wordt gesteld dat eiser risico's loopt als dienstweigeraar en gedwongen terugkeer in strijd is met artikel 3 EVRM. Eiser verwijst naar de pagina's 48 en 49 van het algemeen ambtsbericht inzake Armenië van augustus 2010 van de Minister van Buitenlandse Zaken (hiema: het ambtsbericht). 2.5. Op 24 mei 2011 heeft de gemachtigde van eiser een door Concorde gemaakte vertaling met de titel 'Jezidisch gezin op wrede wijze gedood door Armeniërs', overgelegd. 2.6. Bij besluit van 25 mei 2011 is de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat aan de herkomst van eiser in onderhavige procedure niet is getwijfeld. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat hij bij terugkeer vanwege zijn etniciteit of religie een risico loopt als bedoeld in artikel 3 het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en verwijst daartoe onder meer naar de pagina's 42 en 43 van het ambtsbericht. Verweerder gaat voorbij aan de door eiser opgeworpen gewetensbezwaren. 2.7.
Tegen dit besluit is op 20 juni 2011 beroep ingesteld.
Zaaknummer: Awb 11/20323
blad 3
2.8. Op 9 augustus 2011 zijn de gronden van beroep ingediend. Eiser gaat in de gronden niet in op het bij besluit van 20 december 2001 ongeloofwaardig geachte asielrelaas. Eiser stelt in de gronden dat Koerden in Armenië ernstig worden gediscrimineerd en verweerder ten onrechte geen vragen heeft gesteld over zijn gewetensbezwaren ten behoeve van de dienstplicht. Op 16 augustus 2011 is een vertaling overgelegd van een artikel dat eerder, op 24 mei 2011, ook al door Concorde werd vertaald. Beoordeling van het beroep 2.9. Ingevolge artikel 29 Vw 2000, voor zover hier van belang, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: 1°. doodstraf of executie; 2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of 3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict; c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst; of d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar. 2.9. Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Het is derhalve aan de desbetreffende vreemdeling om hetgeen door hem aan zijn aanvraag ten grondslag is gelegd tegenover verweerder aannemelijk te maken. 2.10. Eiser heeft het door hem gestelde risico als Koerd in Armenië enkel onderbouwd door een vertaling van Concorde te overleggen, inhoudende dat een Jezidisch gezin zou zijn vermoord en twee verdachten zijn aangehouden. 2.11. Door verweerder is verwezen naar de pagina's 42 en 43 van het ambtsbericht van 27 augustus 2010. Hierin is het volgende opgenomen: 'Het overgrote deel van de Armeense bevolking is van etnisch-Armeense origine (97,9 procent). De resterende 2, 1 procent bestaat voornamelijk uit de volgende etnische groepen (tussen haak/es zijn de aantallen weergegeven die bekend werden na de volkstelling van 2001): Jeziden (40.620), Russen (14.660), Assyriers (3409), Oekraïners (1633), Koerden (1519), Grieken (1176) en andere groepen, waaronder joden, Polen, Georgiers, fVit-Russen en Duitsers (in totaal 4640). (...)
Zaaknummer: Awb 11/20323
blad 4
De grondwet geeft nationale minderheden het recht him culturele tradities, godsdienst en eigen taal in ere te houden. De taalwet van 1993 geeft hen het recht om in hun eigen taal te publiceren. Daarnaast mogen nationale minderheden ook in hun eigen taal onderwijs volgen, maar onderwijs in de Armeense taal is wettelijk verplicht. Het aantal scholen waarop les wordt gegeven in minderheidstalen, is beperkt. Op 15 januari 2004 is het Department of Ethnic Minorities and Religious Affairs opgericht. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de premier. Dit departement is gecreëerd om culturele en educatieve activiteiten te ontwikkelen. Minderheden in Armenië zijn vertegenwoordigd in de Coordination Council of Ethnic Minorities. Vertegenwoordigers van minderheden hebben aangegeven in het algemeen geen discriminatie te ondervinden van de zijde van de Armeense bevolking. Het komt voor dat Jeziden betrokken zijn bij geschillen om landeigendom. In sommige opzichten zijn de problemen met de Jeziden in Armenië te vergelijken met de problemen die in andere landen spelen met de Roma. ' Gelet op voornoemde passages heeft eiser met het door hem overgelegde artikel over Jeziden niet aangetoond dat Koerden in zijn algemeenheid in Armenië een risico lopen als bedoeld in artikel 3 EVRM. In dit kader verwijst de rechtbank tevens naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 maart 2011 (20100941 l/l/VI). 2.12. Door eiser is in het twaalf pagina's tellende nader gehoor van 13 december 2010 niet gesteld dat hij vanwege gewetensbezwaren een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel doet. In de op 15 december 2010 ingediende correcties en aanvullingen is dit evenmin vermeld. Eerst op 12 mei 2011, in de zienswijze, stelt eiser dienstweigeraar te zijn en gewetensbezwaren te hebben. Hiertoe wordt verwezen naar de pagina's 48 en 49 van het ambtsbericht van 27 augustus 2010, zonder de gewetensbezwaren nader te onderbouwen. Eiser heeft ook nadien de gewetensbezwaren niet onderbouwd en is evenmin ter zitting verschenen om (alsnog) zijn gewetensbezwaren nader toe te lichten. Op de door eiser genoemde pagina's uit het ambtsbericht is onder meer het volgende opgenomen: 'Op dienstplichtontduiking staat een geldboete of een gevangenisstraf tot twee jaar. In het geval van ontduiking van de militaire dienst door middel van zelfverminking, geveinsde ziekte of documentenfraude, wordt de ontduiking bestraft met één tot vijfjaar gevangenisstraf ( • • • )
Een dienstplichtige die uit het buitenland naar Armenië terugkeert, en nog niet in het leger heeft gediend, kan arrestatie aan de grens voorkomen door de autoriteiten voor aankomst te laten weten dat hij alsnog bereid is zijn dienstplicht te vervullen. Het succesvol bewandelen van deze weg is in de praktijk echter afhankelijk van de welwillendheid van de autoriteiten. (...) Er zijn berichten dat Jeziden, homoseksuelen en vooral Jehova 's Getuigen bij ontgroeningen in het leger bijzonder hard worden aangepakt. Volgens verschillende (mensenrechtenorganisaties in Armenië is er wel een dalende trend waarneembaar ten aanzien van geweld in het leger. '
Zaaknummer: Awb 11/20323
blad 5
Verweerder heeft in het door eiser (eerst) in de zienswijze gestelde geen aanleiding behoeven te zien eiser een verblijfsvergunning asiel te verlenen, reeds omdat, zoals verweerder ook stelt, eiser dit niet eerder heeft vermeld en voorts op geen enkele wijze is onderbouwd waar de gewetensbezwaren van eiser uit bestaan. Dit klemt, zoals verweerder ook opmerkt, temeer nu eiser in het nader gehoor geen blijk heeft gegeven van gewetensbezwaren om in Nederland een eventuele militaire dienstplicht te vervullen. 2.8.
Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
2.9. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3.
Beslissing
De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. W. Wassink, in aanwezigheid van mr. G.G. Doornbos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2011.
de griffier
<ï—~ - -
" * " " dë'rècHter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb), één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000. Afschrift verzonden op:
f\ «s à i / \ t / on«M
jjsmyafÄTW BRUINSItg^VofAJüN HQGER BERQEP
b Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenkamer Postbus 16113 2500 BC 'S-GRAVENHAGE
Betreft mijn cliënt: Just, nr: V-nr: Procedurenr:
geboren op van Armeense nationaliteit 0010-16-2130 10/38163
Geeft eerbiedig te kennen:
geboren op _ , van Armeense nationaliteit, thans verblijvende te Dirkshorn, te dezer zake domicilie kiezende te Lemmer, aan de Nieuwburen no. 32, ten kantore van de advocaat en procureur Mr B. de Haan, die in deze door appellant bepaaldelijk gevolmachtigd is tot het instellen van het hoger beroep en als zodanig voor appellant zal optreden en dit hoger beroep zal ondertekenen.
1. Appellant heeft op 20 juni 2011 beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage tegen de afwijzende beschikking van de Minister voor Immigratie en Asiel d.d. 25 mei 2011. Bij zijn uitspraak van 22 november 2011 heeft de Rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard (productie 1).
2. Appellant kan zich niet verenigen met de uitspraak van de Rechtbank te 'sGravenhage d.d. 22 november 2011. Naar aanleiding van deze uitspraak dient appellant thans hoger beroep in bij uw Afdeling. Appellant meent dat hij procesbelang heeft bij zijn appel. Hij dreigt immers uit Nederland te worden gezet, nu de uitspraak van de Rechtbank negatief is.
BRUINSMlWtVOrAïEN
GRIEVEN NAAR AANLEIDING VAN DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK TE 'SGRAVENHAGE, NEVENZITTINGSPLAATS GRONINGEN D.D. 22 NOVEMBER 2011
In voornoemde uitspraak heeft de Rechtbank ten onrechte het beroep van appellant ongegrond verklaard. Ter onderbouwing van bovengenoemde uitspraak is de Rechtbank ten onrechte van oordeel dat appellant niet heeft aangetoond dat Koerden in zijn algemeenheid in Armenië een risico lopen als bedoeld in artikel 3 EVRM. Als eerste grief merkt appellant het navolgende op. Appellant heeft als productie bij zijn zienswijze van 12 mei 2011 overgelegd een stuk van internet van 18 juni 2009. Appellant legt dit stuk hierbij eveneens over (productie 2). Uit voornoemd stuk blijkt eenduidig dat de toenemende druk op Koerden "politiek gemotiveerd" is. De in het stuk beschreven misdaad is een product van "diepgeworteld beleid van etnische zuivering". Uit het stuk blijkt tevens dat leden van een Koerdisch gezin zijn onthoofd en dat twee Koerden zijn gedetineerd en doodgemarteld door veiligheidsdiensten in Armenië. De grief van appellant is dat de Rechtbank in de uitspraak ten onrechte bovengenoemd stuk niet heeft betrokken bij de beoordeling van het beroep van appellant. Appellant heeft immers met bovengenoemd stuk van 18 juni 2009 wel degelijk aannemelijk gemaakt dat Koerden in zijn algemeenheid in Armenië een risico lopen als bedoeld in artikel 3 EVRM. De Rechtbank heeft het voorgaande in de uitspraak miskend. Voorts is de Rechtbank in voornoemde uitspraak ten onrechte van oordeel dat verweerder in het door appellant eerst in de zienswijze naar voren gebracht beroep gewetensbezwaren geen aanleiding heeft behoeven te zien appellant een verblijfsvergunning asiel te verlenen, reeds omdat appellant dit niet eerder heeft vermeld en voorts op geen enkele wijze is onderbouwd waar de gewetensbezwaren van appellant uit bestaan. Als tweede grief merkt appellant op dat hij in de procedure naar voren heeft gebracht dat verweerder hem op het punt van gewetensbezwaren ten onrechte niet heeft gehoord en dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door aan hem geen vragen te stellen omtrent gewetensbezwaren. De Rechtbank gaat in de uitspraak ten onrechte niet in op deze stelling van appellant dat verweerder hem nader had moeten horen. Voorts merkt appellant op dat verweerder hem nader had moeten horen omtrent zijn gewetensbezwaren. Dat appellant zijn gewetensbezwaren pas in de zienswijze naar voren heeft gebracht, doet er niet toe, nu zij in de besluitvormingsfase naar voren zijn gebracht. De Rechtbank heeft het voorgaande eveneens miskend.
2
h
BRUINSttëWVnCAHH \
REDENEN WAAROM appellant zich wendt tot uw Afdeling Bestuursrechtspraak met het eerbiedige verzoek de bestreden uitspraak van de Rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 22 november 2011 te vernietigen, met veroordeling van de Staat der Nederlanden in de proceskosten in beide instanties.
Lemmer, 19 december 2011
bepaaldelijk gevolmachtigde Mr B. <je Haan
3