Raad
vanState 201104509/1/V3. Datum uitspraak: 23 mei 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, van 11 april 2 0 1 1 in zaak nr. 1 1 / 9 6 7 3 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201104509/1 /V3
1.
2
23 mei 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2 0 1 1 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 11 april 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 april 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201104509/1 A/3
3.
3
23 mei 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . W . M . Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W . M . P . van Gemert, ambtenaar van staat.
w . g . Bijloos lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Gemert ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2 0 1 1 243-708. Verzonden: 23 mei 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
42 VAN-
T-006 P005/011 F-394
^SCHRIFT
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer Zaaknummer Awb 11/9673 Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
geboren op van fraakse nationaliteit, V-nummer: eiser, gemachtigde: mr. B. de Haan, advocaat te Lemmer. 1.
Ontstaan en loop van het geschil
l. I. De Minister voor Immigratie en Asiel, hierna verweerder, heeft op 21 maart 201 ! aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. 1.2. Eiser heeft hiertegen op 21 maart 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank. Ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Bij faxbericht van 30 maart 2011 heeft eiser stukken ingezonden. 1.3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Bij faxbericht van 1 april 2011 heeft verweerder nadere stukken toegezonden. 1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 4 april 2011. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen mr. H.R, Nobel. Het onderzoek is ter zitting gesloten. 2.
Rechtsoverwegingen
2.1. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de maatregel van bewaring niet in strijd is met de wet en of de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. 2.2. Eiser heeft aangevoerd dat een aantal gronden niet aan de maatregel ten grondslag gelegd hadden mogen worden. Het niet beschikken over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vreemde! in gen besluit 2000 (Vb 2000) en het niet hebben van middelen van bestaan geldt voor elke asielzoeker. Het veroordeeld zijn voor een misdrijf mag op grond van het -arrest niet aan een maatregel van bewaring ten grondslag liggen. Het verdacht worden van het plegen van een misdrijf en het gebruik maken van een vals/vervalst
18T04.-'1L
12:43 VAN-
Zaaknummer: Awb 11/9673
T 00
" 6
P0B6/011 F-394
blad 2
document is eigenlijk één en dezelfde grond. Dan resteert alleen het niet meewerken aan vertrek. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet dat eiser niet meewerkt aan zijn vertrek. Dat eiser tijdens de vertrekgesprekken een wisselende houding heeft, komt door het feit dat er eerder een plan tot vertrek was. Dat wordt nu doorkruist, met boosheid en frustratie als gevolg. Eiser is juist actief bezig vrijwillig te vertrekken, met behulp van de [ntemationale Organisatie voor Migratie (IOM). Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt dat de IOM bezig Is een laissez passer te verkrijgen. Eiser is niet ongewenst verklaard en werkt daarnaast aan zijn vrijwillige vertrek. De geplande presentatie zou kunnen worden afgewacht in een vrijheidsbeperkende locatie. Er bestaat geen zicht op uitzetting naar Irak, Daarnaast duurt het nog maanden alvorens eiser gepresenteerd zal worden. 2.3. Verweerder steh zich op het standpunt dat de gronden het niet hebben van een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000 en het niet hebben van middelen van bestaan terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelégd. Nu uit het dossier niet blijkt dat eiser voor een misdrijf veroordeeld is, wordt deze grond niet gehandhaafd. Ondanks het feit dat het verdacht worden van een misdrijf en het gebruik maken van een vals/vervalst document in dit geval met elkaar ('n verband staan, zijn deze gronden terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd, omdat ze er beide op duiden dat eiser zijn terugkeer belemmert en ontwijkt. Uit de verslagen van de met eiser gehouden vertrekgesprekken blijkt dat eiser niet wil meewerken aan zijn gedwongen terugkeer. Gelet op de gronden van de maatregel en het feit dat eiser niet mee wil werken aan zijn terugkeer, is terecht overwogen dat niet had kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel. Er bestaat voldoende zicht op uitzetting. Er vinden uitzettingen naar Irak plaats. Voorts hebben de Iraakse autoriteiten desgevraagd toegezegd dat de datum van de presentatie van eiser, indien mogelijk, naar voren wordt gehaald. Verweerder is hiervoor afhankelijk van de iraakse autoriteiten. Indien eiser vrijwillig kan vertrekken, hoeft hij de presentatie niet af te wachten 2.4. In de maatregel heeft verweerder het vermoeden van onttrekking gebaseerd op de omstandigheden dat eiser niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000, veroordeeld is terzake een misdrijf, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf, gebruik maakt/maakte van een vals/vervalst document, geen middelen van bestaan heeft en niet meewerkt aan zijn vertrek. 2.5. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft meegedeeld dat verweerder de grond dat eiser voor een misdrijf veroordeeld is niet handhaaft. 2.6.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder ten onrechte "het niet beschikken over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000" en "het niet hebben van middelen van bestaan" aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft overwogen in de uitspraak van 22 januari 2008 (UN: BC2998, JV 2008,115), maakt de omstandigheid dat bepaalde gronden V3n toepassing zijn op (vrijwel) iedere asielzoeker, niet dat die gronden niet kunnen dienen ter onderbouwing van het vermoeden dat de vreemdeling zich aan de uitzetting zal ontrekken. Door eiser is niet bestreden dat hij op het moment van de inbewaringstelling niet beschikte over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4,21 Vb 2000, en geen middelen van bestaan had. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook
18-04.-'11.12:43 VAN-
Zaaknummer: Awb 11/9673
T-006
P007/011 F-394
blad 3
2000, en geen middelen van bestaan had. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dan ook terecht de voornoemde omstandigheden aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. 2.8. Utt het proces-verbaal van staandehouding van 21 maart 2011 blijkt dat eiser weigert mee te werken aan zijn terugkeer. De grond dat eiser niet wil meewerken aan zijn vertrek is dan ook terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Daar komt bij dat uit het door verweerder overgelegde verslag van het op 28 maart 2011 gehouden vertrekgesprek met eiser eenduidig blijkt dat eiser niet wil meewerken aan zijn gedwongen terugkeer. 2.9. Daargelaten de vraag of verweerder terecht de gronden dat eiser van een misdrijf verdacht wordt en gebruik maakt(e) van een vals/vervalst document als afzonderlijke gronden aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen, stelt de rechtbank vast dat, zelfs als deze gronden als één grond bezien zouden moeten worden, deze in combinatie met de overige, nog resterende gronden de maatregel kunnen dragen. Gelet op deze gronden heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de openbare orde de inbewaringstelling vordert. 2.10. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder vanwege het vermoeden van onttrekking aan de uitzetting heeft kunnen afzien van het opleggen van een lichter middel. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser gebruik heeft gemaakt van een vals/vervalst document. Daarnaast blijkt uit het eerder genoemde verslag van het vertrekgesprek dat eiser niet wil meewerken aan zijn gedwongen terugkeer. Verweerder heeft niet het risico hoeven nemen dat eiser zich, in het licht van de voorgenomen uitzetting, aan het toezicht zou onttrekken. 2.11. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn. De rechtbank ziet geen aanleiding de mededeling van verweerder ter zitting dat uitzettingen naar Irak plaatsvinden, in twijfel te trekken. De enkele stelling van eiser dat geen zicht op uitzetting naar Irak bestaat, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Voorts kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Öp 17 februari 2011 is voor betrokkene een aanvraag voor een laissez passer bij de Jraakse autoriteiten ingediend en op 23 juni 2011 zal betrokkene in persoon gepresenteerd worden. De rechtbank merkt hierbij op dat verweerder, in samenwerking met de Iraakse autoriteiten, tracht de presentatiedatum naar voren te halen. 2.12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen.
18T04-'11.
12:44
VAN-
T-006 P008/011 F-394
Zaaknummer Awb 11/9673
3.
blad 4
Beslissing
De rechtbank; - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, in aanwezigheid van J. Slagter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2011.
de griffier
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113,2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 Vw 2000. Afschrift verzonden:
1 ! APR. 2011
18T04-'11.12:41
P001/011 F-394
T-
VAN-
AARTSEN
HEKMAN advocaten
LODDER •
RAAD VAN STATE INGEKCViÊN
.1 8 APR 2011 MrJ.W.Aartseii* Mr A-R Hekman Mr P.GJV1 Lodder** Mw Mr B. Mor-Vazir Mw Mr PXJ.M. Bartels Mr V. Dolderman*** Advocaten Secfetariaai: Mw. B.S. Pardjo
zum*. îùiiQHmLK BEHANDELD:DO:
Raad van State T.a.v. Afdeling bestuursrechtspraak Postbus 16113 2500 BC Pen Haag per fax: (070) 3651380
Van Asch van WijcksVade 31 3512 VR Utrecht Tel: 030-2302060 Fax.: 030-2300576 HdanantSJahl-sdVöcateiLiiI
Utrecht, 18 april 2011 /bewiring Inzake Uw kenmerk ; Ou kenmcrlc ; AH/2011042
Geeft eerbiedig te kennen: geboren op wonende te
vreemdeling van Iraakse nationaliteit,
ter zake dezer domicilie kiezende te Utrecht, Van Asch van
Wijckskade 311 (3512 VR), ten kantore van de advocaat mr. A.H. Hekman, die verklaart door hem bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn tot het instellen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank s'-Gravenhage, nevemdttingsplaats Groningen d.d. 11 april 2011, met het kenmerk 11/9673 en als zodanig dit hoger beroepschrift ondertekent; dat appellant zich niet kan verenigen met de uitspraak van rechtbank 's-Gravenhage nevenattingsplaats Groningen d.d. 11 april 2011, waarvan een afschrift hierbij wordt overgelegd. appellant komt tijdig in hoger beroep van de uitspraak d.d. 11 april 2011 en formuleert daartegen de navolgende grieven;
• Lid van de Vereniging Arbeidsrecht Advocaten Nederland •• Lid van de Nederlandse Vereniging van StrafitcMadvocattn * " Lid van de Vereniging * " Lettetehade Advocaten SEICHlUEMCÛuuiMit *DVO£ATUu*
PAR:
18-04-'11.12:41 VAN-
T-006 P002/011 F-394
ét* AARTSEN
HEKMAN advocaten
LODDER
Grief 1 De Rechtbank Groningen overweegt ten onrechte onder 2.8: "Uit het proces-verbaal aan zijn gedwongen terugkeer"
De inhoud van het proces-verbaal van 21 maart 2011 wordt door verweerder en de rechtbank onjuist geciteerd. Er staat (ondermeer): "hij wil volgens eigen zeggen wel terug naar Irak, maar dan met IOM\ Dat dit geen loze woorden zijn blijkt uit het door appellant ingevulde en ondertekende "Bewijs van aanvraag" van het IOM. (BIJLAGE) Dat appellant weigert mee te werken aan 2ijn terugkeer is derhalve feitelijk onjuist. Hij heeft al stappen gezet zelfs.
Dat hij uitfrustratie(voortkomend uit wel meewerken maar toch in bewaring worden gesteld) dan na de inbewaringstelling roept dat hij niet mee wil werken aan gedwongen terugkeer, is niet relevant Wat wel relevant is, is de houding van appellant voorafgaande aan de inbewaringstelling. In die houding kan geen argument gevonden worden om een inbewaringstelling te rechtvaardigen, immers op dat moment werkte hij mee aan zijn vertrek uit Nederland!
Ter onderbouwing van dat standpunt bevindt zich in het dossier een verklaring van de Irakese ambassade van 28 februari 2011 waaruit blijkt dat hij zich, in het kader van terugkeer, bij zijn ambassade heeft gemeld. (BIJLAGE)
Het gesprek van 28 maart waarnaar de rechtbank verwijst is ook van na de inbewaringstelling. Het moment van toetsing moet echter zijn het moment van inbewaringstelling zelf. Het gaat niet om de voortduring van de maatregel, maar in
B GETCmilENCOMMISÏIt APVQCATUVR
1STQ4-'11.12:41 VAN-
T-006 P003/011 F-394
AARTSEN HEKMAN LODDER advocaten
deze eerste toetsing gaat het om de rechtmatigheid van de inbewaringstelling op het moment dat het plaatsvindt. Op dat moment, 21 maart 20 II, was er geen grond in de houding van appellant te vinden dat hij niet mee wilde werken aan zijn vertrek. In tegendeel, zoals hiervoor uiteengezet!
Grief2 De Rechtbank Groningen overweegt ten onrechte onder 2.9: "Daargelaten de vraag de inbewaringstelling vordert" Indien grief 1 slaagt, kan deze rechtsoverweging evenmin standhouden. Grief3 De Rechtbank Groningen overweegt ten onrechte onder 2.10: "Voorts is de rechtbank
aan het toezicht zou onttrekken."
De rechtbank miskent hier dat verweerder zelf een situatie doet Ontstaan waarbij appellant (mogelijk) gaat tegenwerken. Op het moment voordat appellant in bewaring werd gesteld, werd een lichter middel toegepast. Tijdens dat regime heeft appellant zich ook tot het IOM gewend en zelfs tot de Irakese ambassade (zie de bijlagen). Pas op het moment dat verweerder overging tot het uiterste middel, escaleerde het, en werd het traject van uitzetting bruusk geforceerd en kan gesteld worden dat dit zelfs averechts werkt Het zich op uitzetting was tijdens het lichtere regime waarschijnlijk groter dan nu.
Verweerder heeft de kans het lichter middel wederom toe te passen, om op die manier het zicht op uitzetting weer te vergroten gezien de bereidwillige houding die appellant heeft bij vrijwillige terugkeer.
H
üESCHIUCWCauUUSIE ADVOCATUUR
18-.04-'ll.12:42 VAN-
T-006 P004/011 F-394
AARTSEN HEKMAN LODDER advocaten
Grief 4 De Rechtbank Groningen overweegt ten onrechte onder 2.12: " Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond en bestaat geen aanleiding om schadevergoeding toe te kennen".
Indien één van voorgaande grieven slaagt, kan deze rechtsoverweging evenmin stand houden.
MITSDIEN het de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State moge behagen: de uitspraak waarvan beroep te vernietigen en het hoger beroep gegrond te verklaren, althans een zodanige beslissing te nemen als de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in goede justitie vermene te behoren; met veroordeling van verweerder (ex artikel 8:75 Awb) in de kosten die appellant in verband met de behandeling van de onderhavige procedure redelijkerwijs heeft moeten maken;
B
OESCHIUCNCÇMUI5tlC nDVACAruan