Raad vanState 201100562/1/V1. Datum uitspraak: 1 2 augustus 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister), appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 december 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 4 0 3 6 7 in het geding tussen:
en de minister.
201100562/1/V1
1.
2
12 augustus 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit, verzonden op 14 april 2 0 0 9 , heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Bij besluit, verzonden op 9 oktober 2 0 0 9 , heeft de staatssecretaris van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 17 december 2 0 1 0 , verzonden op 21 december 2 0 1 0 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister binnen zes weken na verzending van de uitspraak een besluit neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 3 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. In de overwegingen worden onder de minister tevens verstaan diens rechtsvoorgangers. 2.2. In de eerste grief klaagt de minister dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de voorzieningenrechter van de rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het op 14 april 2 0 0 9 verzonden besluit bij uitspraak van 5 oktober 2 0 0 9 , nr. 0 9 / 1 3 5 4 6 , reeds ongegrond heeft verklaard, waardoor er ten tijde van het nemen van het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit geen grondslag w a s voor het nogmaals nemen van een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar. 2.2.1. Ingevolge artikel 7 8 van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 (hierna: de V w 2 0 0 0 ) , voor zover thans van belang, beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank, indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan, teneinde uitzetting te voorkomen, voordat is beslist op het bezwaar, dat is gericht tegen de beschikking t o t afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning, zoveel mogelijk tevens over dat bezwaar. 2.2.2. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 2.24 van de uitspraak van 5 oktober 2 0 0 9 overwogen dat het bezwaar ongegrond zal worden verklaard. Het dictum van die uitspraak vermeldt echter alleen de afwijzing van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Nu de voorzieningenrechter voorts niet heeft overwogen dat artikel 78 van de V w 2 0 0 0 is toegepast, heeft hij niet op het bezwaar beslist en moest de
201100562/1/V1
3
12 augustus 2 0 1 1
minister daarop beslissen. De grief faalt. 2.3. In de tweede grief klaagt de minister dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit niet zorgvuldig t o t stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd, nu bij de totstandkoming van het daaraan ten grondslag liggende advies van het Bureau Medische Advisering van 27 februari 2 0 0 9 (hierna: het BMA-advies) niet alle relevante medische informatie ten aanzien van de vreemdeling is betrokken. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is volgens de minister de medische informatie aangaande suïcidale gedachten en suïcidepogingen van de vreemdeling tijdens haar detentie bij de totstandkoming van het BMA-advies betrokken, nu dat advies mede is gebaseerd op informatie die haar behandelend psychiater op 24 februari 2 0 0 9 aan het BMA heeft verstrekt. Uit de aan de behandelend psychiater bij brief van 14 mei 2 0 0 7 door de Dienst Justitiële Inrichtingen overgedragen informatie en uit zijn verklaringen volgt dat de behandelend psychiater op de hoogte was van de medische situatie van de vreemdeling, aldus de minister. 2.3.1. Uit het BMA-advies blijkt niet welke informatie door de behandelend psychiater op 24 februari 2 0 0 9 aan het BMA is verstrekt. Echter, het BMA-advies vermeldt dat de door de minister bij brief van 9 december 2 0 0 8 aan het BMA meegezonden stukken, waaronder de verklaringen van de behandelend psychiater van 3 april 2 0 0 7 en 1 1 februari 2 0 0 8 en het verslag van het onderzoek van de vreemdeling van 23 februari 2 0 0 7 , bij de totstandkoming van het BMA-advies zijn betrokken. Nu uit de verklaring van de behandelend psychiater van 11 februari 2 0 0 8 en uit het onderzoek van 23 februari 2 0 0 7 volgt dat de vreemdeling suïcidaal is en suïcidale gedachten heeft, bestaat geen grond voor het oordeel dat niet alle relevante medische informatie ten aanzien van de vreemdeling bij de totstandkoming van het BMA-advies is betrokken. Gelet hierop is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. De grief slaagt. 2.4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. 2.5. De vreemdeling klaagt in haar beroepschrift dat het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu de minister niet van de juistheid van het BMA-advies heeft kunnen uitgaan. Zij voert daartoe aan dat de verklaring van haar behandelend psychiater van 18 september 2 0 0 9 niet door een deskundige is beoordeeld. Volgens de vreemdeling volgt uit deze verklaring dat haar medische situatie is verslechterd.
201100562/1/V1
4
12 augustus 2 0 1 1
2.5.1. Anders dan de vreemdeling stelt, volgt uit de verklaring van 18 september 2 0 0 9 niet dat haar medische situatie is verslechterd na de totstandkoming van het BMA-advies van 27 februari 2 0 0 9 . Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat de minister niet van de juistheid van het BMA-advies heeft kunnen uitgaan. De beroepsgrond faalt. 2.6. Voorts klaagt de vreemdeling dat het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen, nu niet duidelijk is hoe haar fysieke en medische overdracht dient te geschieden en hoe aan de door het BMA gestelde vereisten zal worden voldaan. In dat kader voert de vreemdeling aan dat - samengevat weergegeven - haar behandeling niet mag worden onderbroken omdat dan een medische noodsituatie zal ontstaan, onvoldoende rekening is gehouden met haar ernstige medische problemen ten gevolge waarvan zij niet kan reizen, zij volledig afhankelijk is van de zorg van haar directe omgeving en zij in haar land van herkomst geen sociaal netwerk heeft. 2.6.1. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c, van de V w 2 0 0 0 w o r d t een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging t o t voorlopig verblijf (hierna: mvv), indien het een vreemdeling betreft voor wie het, gelet op diens gezondheidstoestand, niet verantwoord is om te reizen. Ingevolge artikel 3 . 7 1 , eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2 0 0 0 w o r d t een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de V w 2 0 0 0 , afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet over een geldige mvv beschikt. Ingevolge het vierde lid kan de minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. 2.6.2. De minister heeft zich in het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit, onder verwijzing naar het BMA-advies, op het standpunt gesteld dat bij uitblijven van de behandeling van de vreemdeling een medische noodsituatie kan ontstaan, maar dat het voor de vreemdeling onder de in het BMA-advies gestelde vereisten (begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige, beschikking over de voorgeschreven medicatie en een schriftelijke medische overdracht ten behoeve van de toekomstige behandelaars op de plaats van bestemming} mogelijk is om te reizen. Voorts volgt uit het BMA-advies dat de voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandeling en benodigde medicatie in Jamaica aanwezig is, aldus de minister. In het besluit is voorts opgenomen dat de medische overdracht door de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V) wordt geregeld voordat de fysieke overdracht plaatsvindt. De medische overdracht w o r d t geregeld door de Afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V, in die zin dat voor de uitzetting contact zal worden gelegd met een psychiater in Jamaica. Met die psychiater worden afspraken gemaakt over de datum en de wijze waarop de medische behandeling w o r d t overgedragen. Indien de medische overdracht niet geregeld kan w o r d e n , zal de vreemdeling niet worden uitgezet.
201100562/1/V1
5
12 augustus 2 0 1 1
Gelet op het aan het besluit ten grondslag gelegde BMA-advies, in het bijzonder de daarin opgenomen antwoorden op de vragen 5a en 5b, kan het vorenstaande niet anders worden begrepen dan dat vóór uitzetting door de DT&V contact zal worden opgenomen met het in het BMA-advies genoemde University Hospital of the West Indies te Kingston, teneinde de overdracht te regelen en te voorkomen dat de behandeling door de uitzetting w o r d t onderbroken. 2.6.3. De minister heeft in het besluit voorts toegelicht dat uit het BMA-advies niet volgt dat de medische behandeling van de vreemdeling slechts kans van slagen heeft indien zij kan terugvallen op een mantelzorgnetwerk en de vreemdeling bovendien geen gegevens en bescheiden heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij in haar land van herkomst niet over een dergelijk netwerk beschikt. 2.6.4. Gelet op hetgeen in 2.6.2 en 2.6.3 is overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit niet zorgvuldig t o t stand is gekomen. De beroepsgrond faalt. 2.7. Tot slot betoogt de vreemdeling dat de minister heeft miskend dat onderbreken van het gezinsleven in strijd is met artikel 8 van het Verdrag t o t bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij afhankelijk is van de hulp, zorg en begeleiding van haar partner, zodat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die rechtvaardigen dat haar medische zorg en gezinsleven niet kunnen worden onderbroken. 2.7.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de w e t is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. 2.7.2. De minister heeft zich in het op 9 oktober 2 0 0 9 verzonden besluit, onder verwijzing naar het op 14 april 2 0 0 9 verzonden besluit, op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Nu de vreemdeling haar stelling dat zij afhankelijk is van de hulp, zorg en begeleiding van haar partner niet heeft onderbouwd en zij voorts niet heeft betoogd dat zich een objectieve belemmering voordoet voor de uitoefening van familie- of gezinsleven in Jamaica, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen positieve verplichting bestond om de vreemdeling vrij te stellen van het mvv-vereiste. Deze beroepsgrond faalt evenzeer.
201100562/1/V1
6
1 2 augustus 2 0 1 1
2.8. De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren. 2.9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201100562/1/V1
3.
7
12 augustus 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 17 december 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 4 0 3 6 7 ; verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w . g . Van der Spoei voorzitter
w . g . Beerse ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2011 382-695. Verzonden: 12 augustus 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
2011 16:55
Nr. 4307
uitspraak RECHTBANK 'e-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummers: AWB 09/40367 (bodem) en AWB 09/37008 (voorlopige voorziening) V-nr:
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de VOO rzienf n gen rechter in het geding tussen: geboren op van Jamaicaansc nationaliteit, wonende te eiser« en verzoekster, hierna te noemen: eisere«, gemachtigde: mr. dr, G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, en; de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr, M.A, Pruss, werkzaam bij de Immigratie- én Naturalisatiedienst. Procesverloop B ij besluit van 14 aprit 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 14 oktober 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking " medische behandeling" afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar, is bij besluit, .van S.oktober 2009 ongegrond verklaard. Op 3 november 2009 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen, Bij brief van 9 oktober 2009 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr, A.R. Sitaldin, kantoorgenoot van eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd dooi zijn voornoemde gemachtigde. De voorzien ingenrechter/ rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Ontvankelijkheid vnn het beroep I. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de rechtbank onbevoegd Is om vnn het beroep kennis te nemen nu de voorzieningenrechter te Haarlem blijkens zijn uitspraak van 5 oktober 2009 op liet bezwaar heeft beslist en het bezwaar ongegrond heeft
2011 16:55
Zaaknummers: AWB 09/40367 en AWB 09/37008 inzake
Nr. 4307
F.
Pagina 2 van 5
verklaard (AWB 09/13546). 2. De rechtbank overweegt dat de voorzieningenrechter te Haarlem in zijn uitspraak van 5 oktober 2009 heeft gemotiveerd dat het bezwaar van eiser ongegrond moet worden verklaard maar dat blijkens het dictum van de uitspraak alleen het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. Hel dictum van voornoemde uitspraak vermeldt niets omtrent het bezwaar. Voorts wordt in de rechtsmiddelenclausule onder de uitspraak aangegeven dat er geen beroep openstaat tegen de uitspraak, Die mededeling zou onjuist zijn als ook in de hoofdzaak zou zijn beslist omtrent het bezwaar omdat dan tegen die uitspraak een rechtsmiddel moet kunnen aangewend. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om kennis te nemen van en te beslissen op het bezwaar en dat de rechtbank derhalve bevoegd is om van het beroep tegen de beslissing op bezwaar kennis te nemen. Feiten 1. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 27 februari 2009 advies uitgebracht over de medische situatie van eiseres. In het advies staat vermeld dat oiseres bekend Is met verhoogde bloeddruk, suikerziekte en een depressieve stoornis met psychotische klachten. Soms zijn er dissociatieve symptomen, Br Is geen persoonlijkheidstoornis. De voornaamste stressfactor wordt gevormd door de onzekerheid over de verblijfsstatus, oordeelt de behandelend psychiater. Eiseres wordt behandeld door een psychiater met steunende gesprekstherapie, antidepressivum en een »ntipsychoticum, Door de huisarts wordt eiseres behandeld met btoeddrukverlagende medicijnen en een bloedsuikerverlogend middel, De behandeling is van blijvende aard. Er kan een medische noodsituatie optreden. Eiseres is in staat te reizen met gangbare vervoersmiddelen als boot, trein bus auCo en vliegtuig. Wel zijn er aanwijzingen dat enige medische voorziening voor tijdens of direct na de reis.noodzakelijk is, namelijk begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige, de beschikking over de voorgeschreven medicatie en een schriftelijke medische overdracht ten behoeve van de toekomstig behandelaars op de plaats van bestemming, De therapiemoge lijkheden in het land van herkomst zijn voldoende. Behandeling door een internist en een psychiater is mogelijk in het University Hospital of the West Indies te Kingston, Jamaica. De medicatie is verkrijgbaar. 2. B ij faxbericht van 24 september 2009 heeft eiseres (medische) stukken overgelegd. Het betreft een brief van dr, B.J.H, van den Bom, internist bij het AMC, van 5 september 2008, een verklaring van psychiater dr. W.H. Lionarons van 18 september 2009, een overzicht van medische gegevens tijdens het verblijf In vreemdelingenbewaring, opgesteld door E. Roeleveld/Kuijper van 14 mei 2007. Standpunten partijen 1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres blijkens het BMA-advies onder voorwaarden in stnot moet worden geacht om te reizen. Verder zijn in Jamaica voldoende behandelmogelijkheden en is alle benodigde medientie aanwezig. Een medische noodsituatie hoeft zich dan ook niet voor te doen, Daarnaast acht verweerder niet aannemelijk dat een sociaal netwerk in Jamaica ontbreekt, nu Is gebleken dat er nog enkele familieleden van eiseres op Jamaica verblijven. Niet valt niet in te zien waarom de partner van eiseres niet (tijdelijk) mei eiseres mee zou kunnen gnnn om de (eerste) opvang te regelen. Van een schending van artikel 8 van het Verdrag lot bescherming van de rechten van de mens en de
2011 16:56
Zaaknummers: AWB 09/40367 en AWB 09/37008 inzake
•Nr. <307
P.
Pagina 3 van 5
fundamentele vrijheden (EVRM) is volgens verweerder geen sprake, nu het besluit er niet toe strekt eiseres een verblijfstitel te ontnemen die haar in staat stelde familieleven in Nederland uit te oefenen. 2, Elseres heeft-zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het advies van het BMA is niet juist, omdat elseres vanwege haar gezondheids toe s land niet in stent kan worden geacht te reizen. Verweerder heeft de gezondheidstoestand van elseres onvoldoende zorgvuldig onderzocht. Onduidelijk is immers hoe de medische overdracht moet plaatsvinden die het BMA-advies als voorwaarde stelt. Ook dreigt een noodsituatie te ontstaan, als een behandeling uitblijft. De gemachtigde van eiseres wijst in dit verband op de overgelegde verklaring van psychiaterLionarons van 11 februari 2008, waarin staat dat de medisch-somatische en psychiatrische behandeling zonder onderbreking dient te worden voortgezet. Ook is er na het BMA-advies een nieuwe verklaring van de psychiater overgelegd. Verweerder had in de overgelegde medische Informatie aanleiding moeten zien om een nieuw BMA-advies te vragen. Eiseres heeft, geen sociaal netwerk in Jamaica en professionele mantel- en thuiszorg ontbreekt. Het advies van het BMA Is hier vaag over, terwijl dit relevant is voor de medische overdracht en begeleiding van eiseres, Eiseres is voor de zorg immers aangewezen op haar partner en haar omgeving hier in Nederland, te meer omdat zij elf soorten medicijnen per dag slikt. Tot slot heeft verweerder ten onrechte artikel 8 van het EVRM niet in aanmerking genomen. De medische situatie van eiseres maakt dat het gezinsleven met haar partner niet zonder meer kan worden onderbroken. 3. Volgens vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juli 2006 (UN: AY5703) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (nader te noemen 'de Afdeling1), mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag afgaan op de inhoud van het advies van het BMA, mits dat advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. Indien aan deze eisen is voldaan, mng verweerder bij de beoordeling van een aanvraag in beginsel van dit advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het advies. Gelet op de j urisprudentle - zie de uitspraak van 3 augustus 2009 (LJN: BJ4753) van de Afdeling - is van belang of de overgelegde verklaringen gegevens bevatten waarmee het BMA op grond van de door hem bij de behandelend artsen van de vreemdeling ingewonnen Informatie, niet-bekend-was _ 4. De rechtbank stelt vast dat het BMA W.H. Lionarons, psychiater te Amsterdam en S.F. G a ff ar, huisarts te Amsterdam, heeft geraadpleegd. De verklaringen van hen zijn betrokken bij het BMA-advies. Echter, uit het BMA-advies blijkt niet dal de medische stukken die eiseres heeft overgelegd ten aanzien van haar detentie in 2007, opgesteld door E, RoeleveldKuijper van 14 mei 2007 zijn betrokken. Uit deze Informatie blijkt dat eiseres suïcidale gedachten heeft gehad en suïcidepog'mgen heefl gedaan. De rechtbank is van oordeel dat, nu bij de totstandkoming vnn het BMA-advies niet alle Informatie is betrokken, verweerder dit cdvles niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag had mogen leggen, zodat het bestreden besluit, dat is gebaseerd op dit BMA-advies, on zorg vu ld Ie is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, hetgeen in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb, Verweerder dient opnieuw aon het BMA-advies te vragen en het BMA te verzoeken opnieuw met de behandelend artsen te overleggen, met name omtrent hetgeen de inhoud vormt van de voornoemde rapportage van E. Roeleveld-Kuiper van 14 mei 2007. 5. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dal verweerder binnen de in artikel 7:10 van de Awb voorgeschreven termijn een nieuw besluit neemt op het bezwaar van
13. Jàn,
2011 16:56
Zaaknummers: AWB 09/40367 en AWB 09/37008 inzake
Nr. 4307
P.
Pagina 4 van 5
eiseres, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De andere gronden behoeven in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen geen bespreking meer. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 6. Nu het verzoek ertoe strekt de uitzetting te verbieden zolang niet op het beroep is beslist en bij deze uitspraak op het beroep wordt beslist, zal de rechtbank het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. Ten aanzien van het beroep en het yerzoek om eèn voorlopige voorziening 7. Gelet op het voorgaande veroordeelt de rechtbank verweerder als de in het ongelh'k gestelde partij in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 puni voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt €437,--; wegingsfactor I). 8. Op grond van artikel 8:74 van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
3. Jan,
Nr. 43Ö7
2011 1 6 : 5 6
Zaaknummers: AWB 09/40367 en AWB 09/37008 inzake
Pagina 5 van 5
Beslissing De rechtbank, in de 2aak geregistreerd onder nummer: AWB 09/40367 - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. De voorzien ingenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 09/37008 - wijst het verzoek af. De rechtbank/ voorzienlngenrechter, in alle zaken, • veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op £ 874,— als kosten van verleende rechtsbijstand (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank; - bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht ad € 300,- (zegge: driehonderd euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J.P. van Os van den Abteien, rechter, in tegenwoordigheid van mr, M, van der Aar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2010, De griffier
Afschrift verzonden op:
De rechter
n » -~_ A|*A >•—Voor koplo conform;
Cone,:
de griffierivsn_d9 ArrondlssémeritsrechtbanWSfecW Bestuursracht te Amsterdam
Coll.: DC VK Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak ven de Raad van State (adres: Rand van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC VGravenhage), De termijn voor hel instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan hel beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staal geen rechtsmiddel open.
12
,13, Jan, 2011 16:53
Nr. 4307
P. 3
R A A D VAN STATE INGEKOMEN 1 3 JAN 2011 ZAAKNR. AAN: BEHANDELD DD:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA VGRAVENHAGB
Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Van: de Minister voor Immigratie en Asiel, te 's-Gravenhage, appellant, gemachtigde; mr. B.M. Kristel, ambtenaar ten départements Tegen: de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittlnghoudende te Amsterdam van 17 december 2010 (verzonden op 21 december 2010) metkenmerkAwb 09/40367 Inzake; met nommer 0410.25.0314 aan te dulden als verweerster, gemachtigde: mr. A.G.P. Dayaia. advocaat te Amsterdam (Reigersbos 100,1107 ES Amsterdam Zuidoost)
Proces Procesvertegenwoordiging Bordewljklaan 62 2591XR Den Haag Postbus 30120 2500 GC Den Haag mr. M.A. PrusS 0707797104
PAR:
3. Jan. 2011 16:54
Nr. 4307
F. 4
Inleiding De Minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de Minister} komt in hoger beroep van de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, zittlnghoudende te Amsterdam, van 17 december 2010 (verzonden op 21 december 2010) met het procedurenummer Awb 09/40367 [productie J). De'rechtbank heeft bij haar uitspraak het bestreden besluit van 8 oktober 2009 vernietigd en bepaald dat de Minister binnen 2ÊS weken na verzending van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit moet nemen met Inachtneming van die uitspraak. Voorts heeft de rechtbank ten laste van de Staat der Nederlanden een proceskostenveroordeling uitgesproken. 2.
Achtergronden Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de Minister het bezwaar gericht tegen afwijzing van verweerders aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "medische behandeling" ongegrond verklaard. Het hiertegen gerichte beroep heeft geleid tot de thans aangevallen uitspraak.
3.
Grieven Griefl
3.1
Ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 2 van de aangevallen uitspraak: "2. De rechtbank overweegt dat de voorzlenlngeniechter te Haarlem In zijn uitspraak van 5 oktober 2009 heeft gemotiveerd dat het bezwaar van eiser [thans: verweerdei\ ongegrond moet worden verklaard maar dat blijkens het dictum van de uitspraak alleen bet verzoek om een voorlopige voorziening is afgeweten. Het dictum van voornoemde uitspraak vermeldt niets omtrent het bezwaar. Voorts wordt in de rechtsmiddelenclausule onder de uitspraak aangegeven dar er geen beroep openstaat tegen de uitspraak. Die mededeling zou onjuist zijn als ook in het hoofdzaak zou zijn beslist oraient het bezwaar omdat dan tegen die uitspraak een rechtsmiddel moet kunnen (worden) aangewend. Gelet op deze omstandigheden Is de rechtbauk van oordeel dat verweerder [thansrfeMinisteA bevoegd was om kennis te nemen van en te beslissen op het bezwaar en dat de rechtbank derhalve bevoegd Is om van het beroep tegen de beslissing op bezwaar kennis te nemen." Grief2
3.2
Eveneens ten onrechte overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 4 van de uitspraak: '4. De rechtbank stelt vast dat het BMA W.H. lionarons, psychiater te Amsterdam en S.F, Gaffer, tuilsarts te Amsterdam, heeft geraadpleegd. De verklaringen van het zijn betrokken bij her BMA-advies. Echter, uit het BMA-advl« blijkt niet dat de medische stukken die eiseres heeft overgelegd ten aanzien van haar détenue In 2ÛÛ7, opgesteld door E. Roeleveld-Kuijper van 14 mei 2007 zijn betrokken. Uit deze informatie blijkt dat eiseres suïcidale gedachten heeft gehad en suïcidepogingen beeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat, nu bij de totstandkoming van het BMA-advies niet alle infommüe is betrokken, verweerder dit advies niet 2onder meer aan
2
Nr. 430/
zijn besluit ten grondslag had mogen leggen, zodat het bestreden besluit, dat gebaseerd is op dit BMA-advles, onzorgvuldle [bedoeld wordt: onzorgi'iildigl is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd, hetgeen In strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Verweerder dient opnieuw aan BMA-advles te wagen on het BMA le verzoeken opnieuw met de behandelend artsen te overleggen, met name omtrent hetgeen de Inhoud vormt van de voornoemde rapportage van B. Roeleveld-Kuiper van U mei 2007." De gegrondverklaring van deze grieven tast tevens de rcchisgeldigheid van rechtsoverweging 5 tot en met 8 aan. Toelichting op de grieven Ten aanzien van grief 1 De rechtbank oordeelt dat - zakelijk weergegeven - ondanks de uitspraak van de voorzieningen rechter van de rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Haarlem, van 5 oktober 2009, Awb 09/13546, In rechtsoverweging 2.24, de Minister wel bevoegd was om kennis te nemen van het bezwaar van verweerster gericht tegen het besluit in primo in het onderhavige geval. Dit oordeel is onjuist, Uit de motivering in die uitspraak blijkt immers ondubbelzinnig dat de voorzieningenrechter niet alleen het verzoek ûm een voorlopige voorziening heeft afgewezen, maar oak het bezwaar gericht tegen het besluit in primo ongegrond heeft verklaard. Dat de voorzieningenrechter dit niet uitdrukkelijk In het dictum heeft vermeld maakt dit niet anders. Reeds hierom dient het hoger beroep naar het oordeel van de Minister gegrond te worden verklaard. Mocht uw Afdeling een andere mening zijn toegedaan, dan stelt de Minister als volgt. Tm aamten van grief 2 Ook overigens is het oordeel van de rechtbank onjuist. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat bij de totstandkoming van het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 27 februari 2009 niet alle relevante infonnatie, althans informatie ten aanzien van verweersters medische situatie in detentie in 2007, is betrokken, Uit het BMA-advies blijkt dat deze mede is gebaseerd op informatie verstrekt door de (toentertijd) behandelend psychiater verweerster, W. Uonarons, psychiater te Amsterdam, van 24 februari 2009. Met haar oordeel gaat de rechtbank kennelijk voorbij aan het feit dat de bedoelde medische informatie over verweersters verblijf In de tentle in 2007 opgesteld door E. Roeleveld-Kuijper reeds bij schrijven van de Dienst Justitiële Inrichtingen (en in het bijzonder E. Roeleveld-Kutjpers zelf) van 14 mei 2007 aan de heerW, Uonarons Is overgedragen. Uit de vele verklaringen verstrekt door W. Lionarons in het kader van de huidige procedure blijkt bovendien dat hij In de hoedanigheid van behandelend psychiater op de hoogte was van de medische situatie van verweerster, waaronder in het bijzonder haar suïcidale gedachten en suïcidepogingen. De Minister verwijst hierbij naar, onder andere, de verklaring van W. Uonarons van 3 april 2007,11 februari 2008,13 oktober 2008, en-weliswaar na de totstandkoming van het BM A-ad vie s - van IB september 2009. Aangezien W. Uonarons bij de totstandkoming van het BMA-advies is geraadpleegd en gesteld noch gebleken is dat hij de bewuste informatie aan het BMA niet of slechts gedeeltelijk zou hebben verstrekt, dient te worden aangenomen dat
3
h, 4307
.13. Jan. 2011 16:54
P. 6
de door de rechtbank genoemde informatie wei degelijk is betrokken bl] de totstandkoming van het BMA-advies. Zelfc indien W, Lionarons de bewuste informatie uit 2Û07 aan het BMA niet zou hebben verstrekt, dan vermag de Minister niet in te zien op welke gronden de rechtbank het oordeel van de behandelend arts passeert. De rechtbank heeft een en ander miskend. 5.
Conclusie De Minister concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de bestreden uitspraak en ongegrondverklaring van het door verweerster ingestelde beroep.
Den
B. senior piocesvertegenwoordiger Ministerie van Binnenlandse Zaken en Konlnkrljksrelaties Immigratie- en Naturalisatiedienst Proces Procesvertegenwoordiging VeatlglngDenHaag Postbus 30120 2500 GC 's-Gravenhage
4