Raad
vanState 2 0 0 9 1 0 2 0 2 / 1 /V2. Datum uitspraak: 17 maart 2 0 1 0
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 26 november 2 0 0 9 in zaak nr. 0 9 / 2 0 7 5 4 in het geding tussen:
en de staatssecretaris van Justitie.
200910202/1/V2
1.
2
17 maart 2 0 1 0
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het door (hierna: de vreemdeling) gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 6 november 2 0 0 9 , verzonden op 2 7 november 2 0 0 9 , heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 2 3 december 2 0 0 9 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 , kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200910202/1 A/2
3.
3
17 maart 2 0 1 0
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M, van Loo, ambtenaar van Staat.
w . g . Schuyt lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Van Loo ambtenaar v a n Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2 0 1 0
91-638. Verzonden: 17 maart 2 0 1 0 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
'23. DEC.200f 14:43
NR. 3 4 1 8 — P .
BRETON CS. ADVOCATEN
10/14'
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer AWB 09 / 20754 (beroep) AWB 09 / 20755 (voorlopige voorziening) uitspraak van de enkelvoudige kamer voorzieningenrechter van 26 november 2009
voor
vreemdelidgeozakea
en
de
in de zaak van;
geboren op , van Turkse nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser, gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. E. Lamfers, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhagc.
1.
Procesverloop
1.1
Eiser heeâ op 21 maart 2008 bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van verweerder om eiser een aanbod te doen op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Regeling) zoals neergelegd in het Wljzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (hierna: WBV) 2007/11.
1.2
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 3 juni 2009 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 3 juni 2009 beroep ingesteld.
1.3
Eiser heeft op 8 juni 2009 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.4
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2009.
1.6
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd dooi zijn gemachtigde.
DEC.2Ü0fl4:44
BRETON C S . ADVOCATEN
V 'zaaknummer: AWB 09 / 20754 (begtégF "•'. : .. > * ^' AW^ft^Z55-(voorfopige voorziening)
•—NR.84I8—P. H / 1 4 -
2
2.
Overwegingen
2.1
In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), is Onze Minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen
2.3
Ingevolge artikel 3.6, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), kunnen bij ministeriële regeling andere beperkingen dan genoemd in het eerste b'd van dit artikel worden aangewezen waaronder de verblijûverçurming ambtshalve kan worden verleend
2.4
In artikel 3.17a, aanhef en onder b, VoorschriÄ Vreemdelingen 2000 (Vy), voor zover hier van belang, is bepaald dat als beperking, bedoeld in artikel 3.6, tweede lid. Vb, wordt aangewezen de beperking verband houdende met de aiwikkeïing nalatenschap oude Vreemdelingenwet.
2.5
In WBV 2007/11, thans neergelegd in BI4/5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: "In het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV van 7 februari 2007 is besloten om de nalatenschap van de Vw (oud) af te wikkelen. Daartoe is een regeling getroffen waarbij onder voorwaarden een verblijfsvergunning wordt verleend aan vreemdelingen die onder de Vw (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en die nog immer in Nederland zijn* (...). Opgrond van deze regeling wordt een vergunning gegeven aan de vreemdeling: a. wiens eerste asielaanvraag vóór I april 2001 is ingediend, dan wel die zich reeds vóór Î april 2001 bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of vreemdelingenpolitie heeft gemeld voor het indienen van een asielaanvraag; b, die sinds J april 200! ononderbroken in Nederland heeft verbleven: en c die, voor zover toepasselijk, vooraf schriftelijk heeft aangegeven dat hij zijn lopende procedures onvoorwaardelijk intrekt bij verblljfsaanvaarding op grond van de regeling. De /ND beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor verblijf Met deze handelswijze wordt beoogd een efficiënte en ordelijke procedure op te zetten en te voorkomen dat vreemdelingen massaal een aanvraag indienen bij de IND, waardoor de afwikkeling van de regeling vertraging oploopt of stokt Indien de vreemdeling toch een aanvraag Indient, worden conform het staande beleid leges geheven en zijn het paspoortvereiste en het mw-vereiste van toepassing. Indien de ambtshalve toets door de IND uitwijst dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de regeling draagt de IND Het dossier van die persoon over aan de Dienst Terugkeer à Vertrek (DT&.V), waarop de DT&Vhel vertrek ter hand neemt
2.6
In paragraaf B14/5.3.I Vc is, voor zover hier van belang, bepaald dat de verblijfsvergunning op grond van de regeling, in afwijking van het beleid in Bl/4.4 Vc, niet wordt verleend indien de vreemdeling sen gevaar vormt voor de openbare orde. Dit is het geval indien - onder meer - wegens dmgs-, zeden- of geweldsmisdrijf
23. DEC. 2Ö09~14:44
BRETON C. S. ADVOCATEN
zaaknummer; AWB 09120754 (beroep) AWB 09 / 20755 (voorlopige voorziening)
NR. 8418
P- 12/14"
3
één of meerdere taakstraffen zijn opgelegd en de vervangende hechtenis van het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte daarvan in totaal ten minste één maand bedraagt Bij de berekening of sprake is van een straf of maatregel van ten minste één maand, worden meerdere veroordelingen bij elkaar opgeteld. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wegens drugs-, zeden* dan wel geweldsmisdrijven wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de beoordeling. Voor het overige worden taakstraffen niet tegengeworpen. 2.7
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser een aanbod op grond van de Regeling \s onthouden omdat sprake is van de contra-indicatie openbare orde. De stelling van eiser dat de opgelegde straf binnen de in de Regeling gestelde grenzen valt, vormt geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de beleidsvoorwaaiden af te wijken. Van horen is afgezien op grond van artikel 7:3, onder b, Awb.
2.8
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat de opgelegde straf binnen de grenzen ligt van de Regeling en er derhalve geen sprake kan zijn van een contra-indicatie. Hij voert aan dat hem geen (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd. Hij heeft de taakstraf uitgevoerd. Nu de proeftijd is verstreken, kan de voorwaardelijke straf niet meewegen voor het openbare orde criterium. Voorts doet eiser een beroep op artikel 4:34 Awb. Van belang daarbij is het langdurige verblijf van eiser in Nederland en de omstandigheid dat hij volledig is ingeburgerd Ten slotte beroept eiser zich op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna; EVRM), Eiser heeft een zeer sterke band met zijn moeder, die kan worden gekwalificeerd als 'more than normal emotional ties'. Ter onderbouwing hiervan verwijst eiser naar de Boultifcriteria. De rechtbank overweegt als volgt
2.9
Eiser heeft ter zitting betoogd dat het door verweerder gevoerde beleid onredelijk is omdat voor de contra-indicatie openbare orde de onder b genoemde grond niet te vergelijken is met de onder a, c en d genoemde gronden, aangezien deze gronden zien op ernstige misdrijven, recidivisten en oorlogsmisdadigers.
2.10 Daargelaten dat eiser dit standpunt eerst ter zitting naar voren heeft gebracht, is de rechtbank van oordeel dat het beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk is. Verweerder heeft een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van beleid. Dat impliceert dat verweerder de vrijheid toekomt om in het hier aan de orde zijnde beleid er voor te kiezen om rekening te houden met de aard van het delict, zoals drugs-, zeden- dan wel geweldsmisdrijven. 2.11 Niet in geschil is dat eiser bij vonnis van de politierechter te Zwolle van 20 maart 2006, onder meer, is veroordeeld tot honderd uren werkstraf subsidiair vijftig dagen hechtenis wegens het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. 2.12 In het beleid is uitdrukkelijk bepaald dat bij de beoordeling of sprake is van gevaar voor de openbare orde de door de rechter bij de taakstraf opgelegde vervangende hechtenis als uitgangspunt wordt genomen. Verweerder heeft dan ook terecht, en
23. DEC. 2009~14:45
BRETON C. S. ADVOCATEN
NR, 8 4 1 8 — P -
13/14'
zaaknummer: AWB 09 / 20754 (beroep) AWB 09 / 20755 (voorlopige voorziening)
4
anders dan door eiser is betoogd, de subsidiaire veroordeling tot vervangende hechtenis bij de beoordeling betrokken. 2.13 Het vorenstaande leidt tot de vaststelling dat aan eiser terzake van een geweldsmisdrijf een taakstraf is opgelegd met een daaraan gekoppelde vervangende hechtenis van ten minste één maand en daarmee sprake is van een contra-indicatie in de zin van het hier aan de orde zijnde beleid. Verweerder heeft op grond daarvan mogen aannemen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. 2.14 Het betoog van eiser dat verweerder in zijn geval, gelet op de bijzondere omstandigheden, had moeten afwijken van het beleid treft geen doel. Dat eiser langdurig in Nederland verblijft en hier is ingeburgerd, zijn nu juist omstandigheden die mede hebben geleid tot de vaststelling van het hier aan de orde zijnde beleid en heeft verweerder niet als bijzonder hoeven aan te merken. 2.15 Tenslotte heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, terecht op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling niet wordt getoetst aan artikel 8 EVRM. Volgens vaste jurisprudentie vindt de beoordeling of gezin»- of familiebanden op grond van artikel 8 EVRM tot verlening van een verblijft vergunning kunnen leiden, plaats naar aanleiding van een aanvraag tot verblijf met dat doel. In dat kader kan dan ook beoordeeld worden of, indien aan de vereisten voor verlening van een vergunning voor dat doel niet wordt voldaan, artikel 8 van het EVRM niettemin tot vergunningverlening noopt. Aldus is de bescherming van deze verdragsbepaling beoogt te bieden gewaarborgd, 2.16 Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling. 2.17 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. Verzoeken om een voorlopige voorziening 2.19 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:31, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, geld op de betrokken belangen, dat vereist. 2.20 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
'BRETON C. S. ADVOCATEN'
"23. DEC. 2009 14:45"
"NR. 8 4 1 3 — P .
14/14"
zaaknummer: AWB 09 / 20754 (beroep) AWB 09 / 20755 (voorlopige voorziening)
3.
Beslissing
De rechtbank: 3.1
verklaart het beroep ongegrond; De voorzieniiigenrechter
3.2
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Dtzt uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, voorzieningenrechter, en op 26 november 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.J.E, de Jong, griffier.
Degnti.t. .3 •,;-... ; / d te tekenen.
Afschrift verzonden op;
CCLU-X
27.-11-2009
Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak^ voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, (2500 BC» 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staal, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.
wocr eensluidend a»chrtft i i 0 6 > i c r van ^rechtbank la S-O«,*mv^ :*&*>&.
tóatefê
'23.DEC. 2 0 0 9 " I 4 : 3 9 "
'BRETON C. S. ADVOCATEN"
"WR. 3413
P. 1/14
Breton ADVOCATEN
Posrtiuitoo 21»ACliJK{NU VuuntesgJjan H
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA *s-Gravenhage
2161 GELHW (NL)
T+31 (0)252410653 F+3H0I25241ÔM2 conwctebretttwsurxiwi.nl wwwbretomdMXitenjil
alsmede oer telefax:070-365 13 B0
RAAD VAN STATE 23 december 2009 /1ND Awb:09/20754 en 09/20755
IN G £ KOMEN
2 3 DEC 2009
%Qóc$lia&ZGeachte heer, mevrouw, Bijgaand treft u in bovengenoemde zaak in tweevoud aan een hoger beroepschrift met het verzoek dit in behandeling te nemen. Als bijlage bij dit hoger beroepschrift is de uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenvestigingsplaats 'sHaarlem, waarop het hoger beroep betrekking heeft, bijgevoegd. Volledigheidshalve deel ik u mede dat cliënt op basis van gefinancierde rechtsbijstand procedeert. Ik vertrouw erop u hiermede voldoende geïnformeerd te hebben. Hoogachtend, H.H.R. Bruggeman
Postbinkrefcnr.esJ9.030 (AV. Stichting Beheer Oerdengelden fo eton ej. Advocaten
ledere un^tiketi^bdd b beperkt lat het bedrag dit In het desbetreffende geval ander de bmepiutupnkrHIf kheiJivet^urlng wordt urtbetuJd.
23. DEC. 2009^14:40
BRETON C, S. ADVOCATEN
"
"NR. 8 4 1 8 — P . 2/14
Breton ADVOCATEN
AAN DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VAN DE RAAD VAN STATE TE 'S-GRAVENHAGE
RAAD VAN STATE .
HOGER BEROEPSCHRIFT
INGEKOMEN
Z 3 DEC 2009 ZAAKNR. AAN:
Geeft eerbiedig te kennen;
BEHATOI&: DCt
3
te dezer zake domicilie kiezende te Lisse aan de Vuursteeglaan nr 14 (Postbus 100, 2201 AC Lisse), ten kantore van mr. H.H.R. Bruggernan die in deze als gemachtigde optreedt en bepaaldelijk gevolmachtigd is om het onderhavig hoger beroep in te stellen.
1. Appellant is geboren op
met de Turkse nationaliteit.
2. Op 21 maart 2008 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de ambtshalve weigering van verweerder om hen een aanbod te doen op grond van WBV 2007/11.
3. Bij besluit van 3 juni 2009 is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Op 8 juni 2009 heeft appellant zowel beroep als een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de rechtbank. 4. Bij uitspraak d.d. 26 november 2009 (Awb 09/20754 en Awb 09/20755) heeft de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Haarlem, het beroep van appellant ongegrond verklaard (productie 1).
5. Appellant kan zich met deze beslissing niet verenigen, weshalve hij in hoger beroep komt bij Uw Afdeling. De aangevallen uitspraak wordt als bijlage aan drt
23. DEC. 2009^14:40
BRETON C. S. ADVOCATEN
~ 1 U 4 1 8 ~ P . 3/14
Breton ADVOCATEN
hoger beroepschrift gehecht. 6. Appellant wenst de volgende grieven, ingevolge artikel 85 lid 1 en 2 Vw, tegen de bestreden uitspraak aan te voeren. Hij meent dat zijn grieven vragen opwerpen, die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven.
Grief I: Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld: "Daargelaten dat eiser dit standpunt eerst ter zitting naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat het beleid van verweerder niet kennelijk onredelijk is. Verweerder heeft een grote mate van vrijheid bil het vaststellen van het beleid. Dat impliceert dat verweerder de vrijheidtoekomtom in het hier aan de orde zünde beleid er voor te kiezen om rekening te houden met de aard van het delict zoals drugs-, zeden dan wel geweldsmisdrijven." Toelichting:
Appellant heeft bij de rechtbank betoogd dat categorie b van paragraaf 5.3.1. van WBV 2007/11 niet vergelijkbaar is met de categorieën a. c en d qua ernst en aard van de schending van de openbare orde. In categorie b gaat het om drugs-, zeden - of geweldsmisdrijven waarvoor taakstraffen zijn opgelegd. Ingevolge artikel 9 Sr. kan de strafrechter bij het opleggen van een straf wegens een misdrijf kiezen uit de hoofdstraffen gevangenisstraf, boete dan wel een taakstraf. Op elk misdrijf in het Wetboek van Strafrecht is een maximum gevangenisstraf bepaald. Zoals algemeen bekend mag worden verondersteld gaat de strafrechter enkel tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf over als het feit zeer ernstig is of sprake is van recidive. Dit betekent dat het opleggen van een taakstraf als een eerste en mildere vorm van straffen wordt gezien.
23.DEC.200ri4:40
BRETON C. S. ADVOCATEN
NR. 8 4 1 3 — P . 4 / 1 4
Breton ADVOCATEN
Verweerder heeft in haar beleid onder paragraaf 5.3.1. van WBV 2007/11 onder b het opleggen van een taakstraf echter gelijk gesteld met categorie a: het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, c: een oorlogsmisdadiger en d: een gezinslid van een oorlogsmisdadiger. Schendingen van de openbare orde onder categorie a, c of d zijn derhalve vele malen ernstiger van aard dan de schending onder categorie b. Immers, de categorieën onder a, c en d kunnen niet bogen op een milde taakstraf, maar kunnen allen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tegemoet zien.
Nu de categorieën a, c en d qua ernst en aard verre boven categorie b uitsteken, is het onredelijk om vreemdelingen die voldoen aan categorie b een vergelijkbare schending van de openbare orde aan te meten als de categorieën onder a, c en d. Appellant persisteert dan ook bij zijn stelling dat het beleid van verweerder in WBV 2007/11 op dit punt onredelijk is. Voorts heeft appellant gesteld dat veel jonge, ook Nederlandse, adolescenten, zoals appellant ten tijde van het plegen van het delict, in aanraking komen met politie en justitie. Vechtpartijen tussen jongeren komen ieder weekend op verschillende plaatsen in Nederland voor, waardoor een geweldsmisdrijf snel is gepleegd, In die zin is het onredelijk om binnen categorie b van paragraaf 5.3.1. van WBV 2007/11 geweldsmisdrijven gelijk te stellen met drugsmisdrijven en zedenmisdrijven, die naar hun aard niet alleen ernstiger zijn doch ook een grotere mate van voorbedachte rade in zich dragen dan een geweldsmisdrijf.
Grief 2: Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen: In het beleid is uitdrukkelijk bepaald dat bii de beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde de door de rechter bil de taakstraf opgelegde vervangende hechtenis als uitgangspunt wordt genomen. Verweerder heeft dan ook terecht anders dan door eiser betoogd, de subsidiaire veroordeling tot vervangende hechtenis bij de beoordeling betrokken. Het vorenstaande leidt tot de
23. DEC. 2009 14:41
BRETON C. S. ADVOCATEN
"
NR. 3 4 1 8 — P . 5 / 1 4
Breton ADVOCATEN
vaststelling dat aan eiser terzake ean geweldsmisdrijf een taakstraf is opgelegd met een daaraan gekoppelde vervangende hechtenis van ten minste één maand en daarmee sprake is van een contra-indicatie in de zin van het hier aan de orde zijnd beleid. Verweerder heeft op grond daarvan mogen aannemen dat eisers een gevaar vormen voor de openbare orde. "
Toelichting: Appellant is bij vonnis d.d. 20 maart 2006 veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (bovenvermelde aftrek bedraagt twee uren). Het is dan ook correct dat ter zake een geweldsmisdrijf aan appellant een taakstraf is opgelegd met een daaraan gekoppelde vervangende hechtenis van ten minste één maand. Appellant heeft echter betoogd dat het beleid onredelijk is in die zin dat het onredelijk is dat de vervangende hechtenis als uitgangspunt wordt genomen voor de beoordeling of er sprake is van gevaar voor de openbare orde.
Appellant heeft hiertoe het volgende aangevoerd: a. verweerder neemt in haar beleid onvoorwaardelijke straffen als uitgangspunt om gevaar voor de openbare orde te beoordelen. Vervangende hechtenis is echter geen onvoorwaardelijke straf. Deze straf kan pas opgelegd worden, indien de voorwaarde dat de primaire straf niet adequaat is vervuld, is ingetreden. Doch zelfs indien de primaire straf niet of niet geheel adequaat vervuld zou zijn, betekent dit niet onmiddellijk dat de gehele vervangende hechtenis ten uitvoer wordt gelegd. Het is ook dan nog mogelijk, via tussenkomst van de Officier van Justitie en de rechtbank, de duur van de vervangende hechtenis te matigen of de vervangende hechtenis niet ten uitvoer te leggen. De vervangende hechtenis heeft hiermee het karakter van een voorwaardelijke straf en kan niet als
23. DEC. 2 0 0 9 " 1 4 : 4 2 — — B R E T O N C. S. ADVOCATEN
-
NR. 3 4 1 S — P . 6 / 1 4
Breton ADVOCATEN
uitgangspunt voor de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde worden genomen. b. De vervangende hechtenis wordt opgelegd in de plaats van de primaire straf, die derhalve noodzakelijkerwijs geen gevangenisstraf is. Deze primaire straf behelst in principe dan een boete of taakstraf Hoewel deze straffen eveneens hoofdstraffen zijn naast de gevangenisstraf, worden zij in hun algemeenheid als minder ingrijpend beoordeeld. Het is dan ook niet passend om deze straffen te vergelijken met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan wel de zwaarte van deze straffen af te meten aan de (voorwaardelijke) vervangende hechtenis. Immers, indien de rechtbank in de strafzaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf had willen opleggen, had zij dit ook uitgesproken. Het enkele feit dat zij heeft gekozen voor een andere hoofdstraf, geeft daarmee aan dat zij de onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend acht. Het is dan ook niet aan verweerder om deze alsnog van toepassing te verklaren. c. Voorts heeft appellant aangegeven dat de keuze van verweerder voor geweldmisdrijven, zedendelicten en drugsdelicten merkwaardig te noemen is. Het ene geweldsmisdrijf is het andere niet: de reikwijdte bestaat hier immers uit een eenvoudige vechtpartij tot het vermoorden van een medemens. Dit geldt overigens ook voor beide andere categorieën. Doch ook kan een fraudezaak veel ernstiger van aard zijn en meer ingrijpend op het leven van medemensen zijn, dan voornoemde categorieën delicten. De categorisering is daarmee willekeurig te noemen. d. Ten slotte heeft appellant nog naar voren gebracht, in het kader van afwijking van het beleid (artikel 4:84 Awb) dat hij de taakstraf binnen één maand heeft afgerond. Ook in dat opzicht is het niet rechtvaardig dat verweerder hem vervangende hechtenis van meer dan één maand tegenwerpt. Daarnaast is het zijn eerste en enige vergrijp, zodat ook de tegenwerping van dit vergrijp in dat opzicht onredelijk kan worden genoemd.
De rechtbank heeft naar de mening van appellant dan ook ten onrechte geoordeeld dat
23- DEC. 2009~14:42
BRETON C. S. ADVOCATEN
"
NR. 3 4 1 8 — P . 7 / 1 4
Breton ADVOCATEN
het beleid van verweerder redelijk is. Op basis van het voorgaande had de rechtbank tot het oordeel dienen te komen dat het beleid onredelijk is dan wel dat in het geval van appellant van het beleid afgeweken had dienen te worden Grief III: Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld: "Het betoog van eiser dat verweerder in zijn geval, gelet OP de bijzondere omstandigheden, had moeten afwijken van het beleid treft geen doel. Dat eiser langdurig in Nederland verblijft en hier is ingeburgerd, ziin nu juist omstandigheden die mede hebben geleid tot de vaststelling van het hier aan de orde zijnde beleid en heeft verweerder niet ale bijzonder hoeven aan te merken.
Toelichting Appellant meent dat de rechtbank een belangrijk aspect van zijn bijzondere omstandigheden over het hoofd heeft gezien. Appellant heeft immers aangevoerd dat hij met zijn hele familie, toen hij nog erg klein was, uit Turkije is vertrokken. Hij heeft met deze familie in Duitsland en in Nederland samengewoond. Appellant heeft enkel als zeer kleine kind in Turkije gewoond en heeft daar geen familiebanden meer. Ook thans is de familieband tussen de familieleden in Nederland nog zeer sterk en helpt de familie elkaar waar dit kan met de meest elementaire basisbehoeften. Er is dan ook sprake van een bijzonder gezinsleven, waarvan het belang door de handhaving van het beleid onevenredig geschaad wordt in verband met de met dit beleid te dienen doelen. Dit aspect heeft de rechtbank ten onrechte niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van het beroep van appellant
Grief IV: Ten onrechte heeft de Rechtbank geoordeeld: "Gelet OP het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de pardonregeling. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de
23. DEC. 2 0 0 f 1 4 : 4 3 '
" B R E T O N C, S. ADVOCATEN
NR. 8 4 1 8 — F . 8 / 1 4 '
Breton ADVOCATEN
andere partij gemaakte proceskosten." Toelichting: Gelet op hetgeen onder grief I, grief II en grief III is opgemerkt had de rechtbank niet tot deze uitspraak kunnen komen, had het beroep gegrond verklaard moeten worden en had aan appellant proceskosten dienen te worden toegekend. REDEN WAAROM: appellant uw Afdeling verzoekt: a. het hoger beroep gegrond te verklaren; b. de bestreden uitspraak van de Rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Haarlem, d.d. 26 november 2009 (Awb 09/20754 en 09/20755) te vernietigen; c. het beroep alsnog gegrond te verklaren; d. de bestreden beschikking d.d. 3 juni 2009 van verweerder te vernietigen; e. en verweerder op te dragen binnen zes weken op het bezwaar te beslissen; f. verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
Lisse» 23 december 2009
Gemachtigde