Raad
vanState 201105735/1/V4. Datum uitspraak: 4 oktober 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 10 mei 2 0 1 1 in zaak nr. 1 1 / 1 2 0 5 2 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201105735/1/V4
1.
2
4 Oktober 201 1
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2 0 1 1 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 10 mei 2 0 1 1 , verzonden op 13 mei 2 0 1 1 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 9 mei 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift in de eerste grief is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 vofdoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. De vreemdeling heeft op 29 maart 2011 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit onderzoek in het Eurodac-systeem is gebleken dat hij eerder een asielaanvraag in onder meer Italië heeft ingediend. Op grond van de Verordening (EG) 3 4 3 / 2 0 0 3 van de Raad van 18 februari 2 0 0 3 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening) is Italië verantwoordelijk voor de behandeling van de in Nederland ingediende asielaanvraag. 2.3. De vreemdeling heeft zich in de tweede grief, onder verwijzing naar diverse stukken, samengevat en voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten aanzien van Italië niet kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel omdat de asielprocedure in Italië niet voldoet aan het Unierecht en overdracht aan dat land strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). De minister had volgens de vreemdeling de behandeling van het asielverzoek dan ook op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening aan zich moeten trekken. 2.4. Bij uitspraak van 14- juli 2 0 1 1 in zaak nr. 2 0 1 0 0 9 2 7 8 / 1 / V 3 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling, samengevat weergegeven,
201105735/1/V4
3
4 oktober 2 0 1 1
overwogen dat uit het arrest van 21 januari 2 0 1 1 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland, zaak nr. 3 0 6 9 6 / 0 9 , J V 2 0 1 1 / 6 8 (hierna: het arrest in de zaak M.S.S.) voortvloeit dat ook in een situatie waarin een vreemdeling zijn stelling dat overdracht strijdig is met artikel 3 van het EVRM, louter onderbouwt met een beroep op algemene documentatie die informatie bevat over één of meer van de blijkens het arrest relevante aspecten, een zorgvuldige beoordeling daarvan geboden is. 2.4.1. In de onderhavige zaak heeft de vreemdeling zich, evenals in de zaak die heeft geleid t o t voormelde uitspraak van 14 juli 2 0 1 1 , reeds in de besluitvormingsfase en in beroep bij de rechtbank op documenten beroepen waarvan niet op voorhand kan worden gezegd dat ze niet relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of de in het arrest in de zaak M.S.S. genoemde aspecten aan overdracht in de w e g staan. Nu in het besluit een op deze documenten toegespitste standpuntbepaling ten aanzien van de volgens het arrest in de zaak M.S.S. relevante aspecten ontbreekt, zijn deze niet beoordeeld op de in het arrest in de zaak M.S.S. omschreven wijze. De rechtbank kon de minister dan ook niet zonder meer volgen in zijn standpunt dat in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De tweede grief slaagt. 2.4.2. Het hoger beroep is reeds daarom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren t e doen, zal de Afdeling, gezien het vooroverwogene, het beroep tegen het besluit van 6 april 2 0 1 1 alsnog gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene w e t bestuursrecht (hierna: de A w b ) vernietigen. 2.5. De Afdeling ziet echter aanleiding met toepassing van artikel 8 : 7 2 , derde lid, van de A w b te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. 2.5.1. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat. de Afdeling, zoals reeds is overwogen in voormelde uitspraak van 14 juli 2011 en om de in die uitspraak genoemde redenen, geen grond ziet voor het oordeel dat de vreemdeling in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de door het Court of Appeal van Engeland en Wales op 18 augustus 2 0 1 0 gestelde prejudiciële vragen over de reikwijdte van artikel 3, tweede lid, van de Verordening (geregistreerd onder zaak nr. C - 4 1 1 / 1 0 , PB 2 0 1 0 , C 2 7 4 / 2 1 ) , niet zou kunnen worden overgedragen aan Italië. 2.5.2. Voorts heeft de Afdeling in voormelde uitspraak van 14 juli 201 1 overwogen dat ook indien de voorhanden documenten over de situatie in Italië worden beoordeeld op de wijze waarop dat in het arrest in de zaak M.S.S. is gepreciseerd, geen grond bestaat voor het oordeel dat de documenten waar de vreemdeling zich in die zaak op heeft beroepen, tot het oordeel moeten leiden dat hij niet aan Italië mag worden overgedragen. De documenten waar de vreemdeling zich in deze zaak op heeft beroepen geven geen aanleiding voor een ander oordeel.
201105735/1/V4
4
4 oktober 2 0 1 1
Ook het persoonlijk relaas van de vreemdeling biedt geen indicaties voor het oordeel dat de Italiaanse asielprocedure niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. De vreemdeling heeft in Italië immers een asielaanvraag kunnen indienen, naar aanleiding waarvan hij een zogenaamde "soggiorno" heeft gekregen die drie jaar geldig was. De vreemdeling werd in het verleden in Italië dan ook niet bedreigd met uitzetting naar zijn land van herkomst. Evenmin kan uit zijn verklaringen worden afgeleid dat hij eerder in dat land het slachtoffer is geworden van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling. 2.5.3. Onder deze omstandigheden ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat door de overdracht van de vreemdeling aan Italië een situatie zal ontstaan die strijdig is met artikel 3 dan w e l 13 van het EVRM en de minister zich om die reden niet met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt kan stellen, dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de refoulementverboden niet zal schenden. 2.6. De minister dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten.
•Q
201105735/1/V4
3.
5
4 oktober 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. II.
III. IV. VVI.
verklaart het hoger beroep gegrond; vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 10 mei 2 0 1 1 in zaak nr. 1 1 / 1 2 0 5 2 ; verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; vernietigt het besluit van de minister voor Immigratie en Asiel van 6 april 2 0 1 1 , kenmerk 1 1 0 3 . 0 8 . 1 0 2 5 ; bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven; veroordeelt de minister voor Immigratie en Asiel t o t vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.311,00 (zegge: dertienhonderdelf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van staat.
w . g . Van der Wiel lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Graat ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2 0 1 1 307-643. Verzonden: 4 oktober 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Mei-2011 13:06 Klein Hesselink advocaten 0115616400
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAG^ Nevenzittingsplaats Zutphen
j l
Sector Bestuursrecht Enkelvoudige Kamer
•
Reg.nr.:AWB JJ/12052
j i
• i i
Uitspraak in het geding tussen: geboren op j van Eritrese nationaliteit, , V-nummer eiser, gemachtigde: rar. H.A.C. Klein Hesselink, advocaat te Terncuzen, en ! i
de Minister voor Immigratie en Asiel verweerder, ; gemachtigde: C. Bijsterhosch, werkzaam bij dé IND.
1. Procesverloop Op 29 maart 2011 heeft eiser een aanfraag o n verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 5 april 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat Italie" verantwoordelijk ia voor de behandeling van de aanvraag. Bij brief van 7 april 2011 is daartegen beroep ingesteld. Het beroep is voorzien van gronden bij brief vim 13 april 2011. Op 19 april 2011 zijn nadere stukken ingediend. Het beroep is ter zitting van 3 mei 2011 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 25 van de; e wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederlandbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie ycrantw ^ordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (K< ï) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot
19-Mei-2011 13:06 K l e i n H e s s e l i n k advocaten
0115616400
Reg.nr.:AWB 11/12052
vaststelling van de criteria en iustrumenÉen om t; bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat d< ior een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hiemat Vo 34 J/2003). Verweerder heeft de autoriteiten van IlaJiö op [0 maart 2011 verzocht om eiser terug te nemen op de voet van artikel 16, eerste lid, on 1er c, van Vo 343/2003. Italië heeft niet tijdig gereageerd op het terugnameverzoek. < )p gron i van artikel 20, eerste 1 id, aanhef en onder c, van Vo 343/2003 staat dit gelijk met aanvaarding van het terugnameverzoek. 2.2 Eiser heeft aangevoerd dat eerdei Noorw igen dan Italic" verantwoordelijk is voor (de asielaanvraag van) eiser. Eiser heeft verfjlijf aar gevraagd in Noonvcgen, omdat zijn kinderen in dat land wonen Eisers documenten zijn ingeno; ncn en hij is door Noorwegen teruggestuurd naar Italië. Niet duidelijk is of eiser in rfoorwegjen in bewaring is gesteld en of hij op grond van de Dublinverordening is teruggestuurd naar Ital Ö. Het kost eisers gemachtigde de nodige tijd om de documenten op te vragen ia Noo "wegen Verweerder had eiser dan ook naar de verlengde asielprocedure moeten verwijzen. De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn star dpunt. De rechtbank stelt daartoe vast dat eiser niet heeft bestreden dat hij in Italië alsjeerste iclstaat een asielaanvraag heeft ingediend en daar een verblijfsvergunning toegekend heeft tekregen. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat hij de bedoeling had naar Noorwegen te gaan, heeft dat naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder geen aanleiding hoeven Noorwegen te verzoeken eiser terug dan wel over te nemen, nu de intentie van piser getn rol speelt bij de vraag welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. 2.3 Gelet op het bovenstaande is Italië in beginsel verantwoordelijk voorde behandeling van de asielaanvraag van eiser. Naar het oord ïel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht onvoldoende aanleiding geziert om eisers asielaanvraag in oen verlengde asielprocedure te behandelen. 1 2.4 Ingevolge artikel 3, tweede lid. van Vo 343/2003, voor zover thans van belang, kan verweerder, in afwijking van het eerst lid, cdn bij hem ingediend asielverzoek van een onderdaan van een derde land behand sien, uc k al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet yerplicl t. Volgens het door verweerder ter zake gevoer Ie beleid in paragraaf C3/2.3.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2C 00) wordt van de mogelijkheid het asielverzoek zelf te behandelen terughoudend gebruik gen aakr. Volgens paragraaf C3/2.3-6.2 van de Vc 2000 gaat verweerder er op grond van het int ïrstatelijk vertrouwensbeginsel ten principale vanuit dat de lidstaten de verplichtingen uit h Dofde van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rech en van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) naleven, tenzij er concrete a in wijzingen zijn dat het land waaraan de vreemdel ing wordt overgedragen zijn) interna tionale vcrpl ichtingen niet oakomt. !
Het is in dat geval volgens va3te jurisprudentie Yan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) aan eiser orr aannemelijk te maken dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarva i de presumptie van eerbiediging door Italia van het "Vluchtelingenverdrag en artikel 3 ian liet ÈVRM wordt weerlegd (zie onder meer een uitspraak van de Afdeling van 3 november 20 '9 (JJN: BK2255). Herst indien hij daarin is geslaagd, kan verweerder niet langer yolstaaii met een algemeen beroep op het interstatelijk
9/11
Mei-2011 13:07 Klein Hesselink advocaten 0115616400
Reg.nr.:AWB 11/12052
vertrouwensbeginsel en is het aan hem om con ireet te weerleggen dat eiser bedoelde risico's loopt. 2.5 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder in ïijn geval niet mocht uitgaan van het interstateiijlc vertrouwensbeginsel, zodat verweerder toepassing had dienen te geven aan het bepaalde iüfartikei 3, tweede lid, van Vo 343/2003, waartoe eiser verwijst naar een artikel van NRC Handelsblad van 21 april 2011 ('Srianning om immigratie'). I-Iet artikel geeft de indruk dat de overige lidstaten inmiddels ten aanzien vanfialic" niet meer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aldus kan gezegd worden dat verweerder goed weet wat er in Italië aan de hand is, in welk verband is verwezen naar een a rest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van, 21 januari 2011 (zaak nr.30696/09, M.S.S. tegen België en Griekenland). j 2.6 De rechtbank overweegt dat eiser Jüct aa inemelijk heeft gemaakt dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis v aarvan de presumptie van eerbiediging door Italië van het Vluchtelingenverdrag en artikel 3 ran het EVKM wordt weerlegd. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat Italie handelt in strijd met onder meer de Opvangrichtlijn, is de rechtbank van ocjrdeel c at dit in Italië aan de orde moet worden gesteld en beoordeeld, waarbij de rechtbank vojorzien; ngenrechter wijst op de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2009 (LIN: BK2240]. Het artikel van NRC Handelsblad betreft de situatie van asielzoekers die zich over :ee toegang tot Italië willen verschaffen en ziet niet op vreemdelingen die in het kader van Vo 343/2003 aan Italië worden overgedragen. Een mogelijk verschil tussen de opvang van (gewezen) asielzoekers in Nederland en de opvang in Italië behoeft voor verweerder geen aaijleidin, i te zijn de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken. Nu niet is gebleken dat Italië het EVRN4 niet al eerbiedigen, lam het beroep van eiser op het arrest van het EHRM van 21 januari 2011 inzake de vergcwisplicht van Nederland niet slagen. De rechtbank is gelet hierop van oordeîl dat erweerder heeft mogen aannemen dat er op grond van het interstatelijk vertrouwen sbegin iel van mag worden uitgegaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen jegens eiser 2a nakorhen. Verweerder heeft dan ook kunnen besluiten geen toepassing te geven aanjartikc 3, tweede lid, van Vo 343/2003. 2.7
Gelet op het vorenstaande is het beroep mgegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor yeroord ;ling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het b ;roep redelijkerwijs heeft moeten maken.
10/11
•ia-Mei-2011 13 = 07 Klein Hesselink advocaten 0115616400
11/11
Rea.nr.: AWB 11/12052
3. Beslissing De rechtbank: - ~ verklaart het beroep ongegrond. 'Deze uitspraak is gedaan door mr. Tj. Gerbrand .i De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 n ei 2011.
Rechtsmiddel j , Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnerç één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij W Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus'16113/2500 BC Den Haag.
L/
Afschrift verzonden op:
j « **-.
Voorfbiocopio o« form het oorspronkelijke ieZUTPHEN
19-Mei-2011 13:04 Klein Hesselink advocaten 0115616400
3/11
Advocatenkantoor Klein Hesselink mr H. Klein Hesselink advocaat en procureur Toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtbijstand te Den Haag Hoger beroepschrift vreemdelingenzaken Dublin, Italië Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 20019 2500 EA DEN HAAG
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
, - •:.
.1 9 MEI 2011 ZAAKNR.
Dit hoger beroepschrift is ingediend namens;
AAM: BEHANDELD: Qg:_
PAR:
wonende te _ I van Eritrcsc nationaliteit, hierna te noemen appellant, in deze zaak woonplaats kiezend te 4537 AA Temiuzen, aan de Axelsestraat 13, bij de advocaat mr H. Klein Hesselink die door appellant bepaaldelijk is gevolmachtigd om dit beroepschrift in te dienen en die als gemachtigde in deze procedure zal optreden. Geïnümeerdc is de minister voor Immigratie en A;iel te 's-Gravenhage. Dit beroepschrift richt zich tegen de beschikking \ an de rechtbank 's-Gravenhage, zittingplaats Zutphen van 13 mei 201.1, awb 11/12)52, in welke uitspraak het beroep van appellant tegen de beslissing van de Minister voor Immigratie en asiel van 6 april 2011 is ongegrond verklaard. Appellant kan zich met de beschikking en de gronden waarop die berust niet verenigen. i
Appellant heeft op 29 maart 2011 asiel gevraagd. Mij is terzake gehoord en heeft verklaard dat hij eerder in Italië asiel heelt gevraagd alsmede da : hij ook in Noorwegen een aanvraag heeft gedaan. Appellant heeft in het Dublingehoor verkl ïarci waarom hij in Italie" niet kon blijven wegens het ontbreken van enige opvang. Op 4 april 2011 ia hzt voornemen uitgeoracht de a invraag at' te wij/.en. Appellant heeft daarop gereageerd in de zienswijze van 5 april 2011. Op 6 april heeft geïntimeerde de aanvraag afgewezen tegen welk besluit appellant c p 6 april 2011 beroep heeft ingesteld. Bij uitspraak van 13 mei 2011 is het beroep ongegrond verklaard. Appellant brengt tegen de uitspraak twee grieven ïja Grief 1
I | i
Ten onrechte overweegt de rechtbank in ro. 2.2. j "De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft bestreden dat hij in Italië als eerste lidstaat een asielaanvraag heell ingediend en daar een verblijf* vergunning heeft verkregen. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat hij de bedoeling had naar Noorwegen te gaan heeft dat naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder geei ï aanleiding (hoeven te zijn?, gemachtigde) Noorwegen te verzoeken eiser terug danwei over t; nemen nu de intentie geen rol speelt bij tie vraag welk land verantwoordelijk is voor de behar deling van de asiel aanvraag"
hoger beroepschrift niesgbinauidkftWÖ&ßTMaE 13, 4537 AA Terneuzen Tel. 0115-6I&400, Fax 0115-616010, K-mail: infoWarlvoCAlenltAnioorltlcïubcssclink.nl O p .illr opdl'fti'ht'ïrt zijn van twfWMmg de J g p m r r - r v i w w . w d c r t gfr«[i!.Li'iiïrtl
ul,Je|.
1
nummer - t U M ^ l i . ) hij
'19-Mei-2011 13:04 Klein Heaselink advocaten 0115616400
4/11
Advocatenkantoor Klein Hesselink en "Gelet op het bovenstaande is Italië in beginsel vciantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook terecht onvoldoende aanleiding gezien om eisers asielaanvraag in de verlengde procedure te behandelen" Toelichting Appellant heeft verklaard dat hij, nadat hij in Italië'.had verbleven is doorgereisd naar Noorwegen omdat in dat land kinderen van hem wsneii. Uit het dossier blijkt ook dat appellant in Noorwegen cen aanvraag heeft ingediend, al is niet duidelijk wat daarmee precies is gebeurd en waarom hij weer aan Italië is overgedragen.. Wel is duidelijk dat appellant op enig moment door Noorwegen is overgedragen aan Italië. Op grond van de rangorde van de criteria om vast ie stellen welk land verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek zoals gehoemd" in hoofdstuk lil van de Dubünverordening is volgens appellant Noorwegepï het " land dat verantwoordelijk is aangezien in dat land kinderen van hem wonen. Hoewel op zich onduidelijk is wat er precies in Nolorwegen is gebeurd had geïntimeerde moeten onderzoeken of met inderdaad Noorwegen het verantwoordelijke land is, althans had geïntimeerde appellant meer tijd moeten geven om zelf meer informatie te verkrijgen. Aldus heeft appellant in ieder geval betwist dat Italië verantwoordelijk zou zijn als land waar hij als eerste asiel heeft gevraagd. Appellant heeft /erder niet betoogd dat Noorwegen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag omdat hij de bedoeling had naar dat land te gaan maar omdat in dat land zijn kinderen wonen, een criterium genoemd in artikel 7 van de Dublin verordening, welk criterium in range rde hoger is dan het criterium in welk land de eerste aanvraag is ingediend danwei in welk land een verblijft vergunning is verleend. Appellant is van mening dat geïntimeerde in het kï der van een zorgvuldige besluitvorming deze kwestie ten minste had moeten uitzoeken, altpans aan hem de mogelijkheid had moeten bieden meer informatie te verkrijgen.. Door dat niet te doen is sprake van onzorgvuldige sesluitvonning en besluitvorming in strijd met de bepalingen van hoofdstuk III van 3e Dubliiivcro »ordening. Aldus heelt appellant ook uiteen gezet in, met name in paragraaf 4 en 5 van de motivering van zijn beroepschrift. De rechtbank is daaraan ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd voorbij gegaan. Grief 2 Ten onrechte overweegt de rechtbank in ro 2.5 en 16 "de rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijl : heeft gemaakt dat zich in zijn zaak feiten en omstandigheden voordoen op basis waarvan de presumptie van eerbiediging door Italië van het vluchtelingenverdrag en artikel 3 HVRM \rcirdt weerlegd." en "Voor zover eiser heeft betoogd dat Italië handelt :n strijd met onder meer de opvangrichtlijn is de rechtbank van oordeel dat dit in Italië aan de yrde moet worden gesteld." en (t Nu niet is gebleken dat Italië het EVRM niet zal eerbiedigen kan het beroep van eiser op het arrc3t van het EHRM van 21 januari 2011 inzake 4e vergewisplicht van Nederland niet slagen".
hoger beroepschrift mesghina ind khl 1/Ü5-074
:
2
19-Mei-20il 13:05 Klein Hesselink advocaten 0115616400
Advocatenkantoor
ein
ok
Toelichting Appellant heeft in de onderhavige procedure steeds aangegeven dat overdracht aan Italië in strijd is met artikel 3 HVRM gezien de om standi glijeden waaronder hij ia dat land moet leven. Appellant heelt dat argument onderbouwd door te wijzen op de door hem zelf feitelijk ervaren proplemen in Italië, en door te verwij zen naar rapport Pro Asyl bij A&C I e gehoor rapport VVN Nederland met bijlagen bij A&C Dublin gehoor. In zienswijze en beroep heeft eiser hiernaar opnieuw verwezen. In dat verband heeft appellant een beroep gedaan op de uitspraak van het EHRM inzake MSS tegen België en Griekenland (30696/09) Appellant heeft in beroep al aangevoerd, onder verjwijzing_ naar MSS/Griekcnland en België dat hij voldoende heeft aannemelijk gemaakt dat " ie verdragsverplichtingen niet nakomt, ook jegens hem, dat hij zijn deel van de bewijslast (heeft ;eft gedragen en dat de bewijslast daardoor is verschoven naar de minister, die zich nu dient te vergewissen dat Italië zich jegens appellant wel aan zijn verplichtingen 2al houden, II dat opzicht ontgaat appellant wat de rechtbank met het laatste hierboven weergegeven overweging wil zeggen. Volgens appellant kan pas gesteld worden dat is gebleken dat Italië zdch jegens hem niet aan zijn verplichtingen zal onttrekken nadat Nederland zich vergewist beejft Appellant begrijpt die uitspraak inzake MSS verrdc aldus dat zijn overdracht aan Italic" een daadwerkelijke schending van artikel 3 RVRM opl svert gezien de omstandigheden waarin hij Italië zal terechtkomen en moeten leven. In dat verband zijn van belang een aantal overwegingen van het Hof In ro 253 overweegt het Hof dat, wanneer iemand 'ollcdig afhankelijk is van de overheid voor zijn leefomstandigheden, het nalaten door die overheid om aan de betrokkene de noodzakelijke zorg en opvang te bieden door welk nalaten de betrokkene effectief in extreme armoede dient te leven een schending van artikel 3 EVRM kan opleveren. In ro263 overweegt het Hof dat de Griekse autorit siten geen oog hadden voor de kwetsbaarheid van klager (MSS) als asielzoeker en dat y\] daarom verantwoordelijk moeten worden gehouden -vanwege hun nalaten- voor de omstandigheden waarin MSS zich heeft bevonden: op straat te moeten leven, zonder mogelijkheden, zonder toegang tot. gezondheidsfacilitciten en zonder middelen om in !ajn essentiële behoeften te voorzien. Volgens het Ho I' zijn dergelijke leefomstandigheden gecombineerd met de voortdurende onzekerheid en het ontbreken van enig uitzicht op verbetering zodanig ernstig dat artikel 3 EVRM is overtreden Volgens appellant was (en zal zijn) zijn situatie in (talie niet anders. Weliswaar had appellant legaal verblijf in Italië maar daar houdt het dan ook mee op. Ook een zojuist toegelaten asielzoeker is immers v :>lledig amankelijk van het optreden van de overheid om in staat te zijn zijn eigen leven in cen nieuw land op te bouwen. Ook al heeft appellant een verblijfsvergunning, zonder hulp var de Italiaanse authoriteiten is hij niet in staat om zelf een leven op te bouwen. Zonder die \ ulp blijll hij op straat leven, heeft hij geen woonplaats en kan hii evenmin een beroep doen op faciliteiten als gezondheidszorg, arbeidsbemiddeling, bijstand en blijft hij in een waarlijk vicieuze cirkel ronddraaien, zonder reëel vooruitzicht op verbetering van zijn situatie. Aldus is die situatie niet wezenlijk anders dan die • /an MSS als asielzoeker in Griekenland. Ook appellant móest op straat leven, ook appellani liep steeds het risico van geweld en diefstal, ook appellant beschikte niet over mogelijkheden en middelen om in de meest essentiële behoeften te voorzien. In ro 357 geeft het Hof aan dat in beginsel een klacht terzake inderdaad dient te worden ingediend in Griekenland. Het Hof geeft echter aam dat gezien de omstandigheden waarin asielzoekers in Griekenland moeten leven (die als rodanig a] in strijd zijn met 3 EVRM) en de obstakels die ze op hun weg vinden een dergelijk Hagen in Griekenland illusoir is. Onder die omstandigheden moet klagen vanuit Be gië derhalve toegelaten worden. hoger beroepschrift mesghina ind khl 1/05-07*1
5/
19-Mei-201i 13:06 Klein Hesselink advocaten 0115616400
Advocatenkantoor Klein Hesselinl In ro 366 geelt bet Hof aan dat nu de Belgische overheid wist onder welke omstandigheden MSS in Griekenland zou terecht komen, omstandigheden die het Hof als strijdig met artikel 3 RVRM heeft gekwalificeerd, overdracht van MSS aan Griekenland als zodanig ook in strijd is met artikel 3 EVRM. | Volgens is appellant is aldus zijn overdracht aan Italië" ook in strijd met artikel 3 EVRM omdat de omstandigheden waaronder hij daar dieirj te leven ook ui strijd zijn met artikel 3 EVRM. Zijn mogelijkheden om in dat land te klagen over de wijze van opvang zijn net zo illusoir als in Griekenland. Appellant heeft deze argumenten en argumentatie steeds aangevoerd en ter zitting ook als zodanig nader toegelicht. Ten onrechte is de rechtbank aan daaraan voorbij gegaan.
Daarom wendt appellant zich tot u met het eerbied g verzoek: -
dit hoger beroepschrift gegrond te verklaren; de beschikking van de rechtbank 's-Gravcnhag^ zittingplaats Zutphen van 13 mei 2011 te vernietigen; verweerder te veroordelen in de proceskosten /
Terneuzen, 19 mei 201.11, . Gemachtigde,--'/' s
//
hoger beroepschrift mesghina ind kh 11 /05-074
6/11