I
Raad
vanState 201105649/1/V1. Datum uitspraak: 2 september 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 3 mei 2011 in zaak nr. 10/21556 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel {hierna: de minister).
201105649/1/V1
1.
2
2 september 2011
Procesverloop
Bij besluit van 31 mei 2010 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 mei 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 mei 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201105649/1/V1
3.
3
2 september 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van der Vlis, ambtenaar van staat.
w.g. Van Wagtendonk lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Vlis ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 september 2011 412-701. Verzonden: 2 september 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 10/21556 V-nr: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen: geboren op
van Sri Lankaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. M. Berg, advocaat te Amsterdam, en: de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.M. Hollebrandse, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Procesverloop Bij besluit van 31 mei 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 23 januari 2010 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 16 juni 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van 1 juli 2010 heeft eiser de gronden van het beroep aangevuld en nadere stukken ingediend. Verweerder heefteen verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2010. De rechtbank heeft de zaak ter zitting aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen. Bij brief van 6 januari 2011 heeft verweerder de resultaten van het documentenonderzoek overgelegd en een standpunt terzake ingenomen. Bij brief van 7 januari 2011 heeft eiser hierop gereageerd. Het onderzoek ter zitting is hervat op 14 april 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Bhawany als tolk Tamil. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Zaaknummer: AWB 10/21556 inzake
Pagina 2 van 6
Asielrelaas Eiser, een Tamil afkomstig uit heeft naar voren gebracht dat de autoriteiten van Sri Lanka hem ervan verdenken banden te onderhouden met de Tamil Tijgers. Zijn oudere zus en vader zijn betrokken geweest bij de Tamil Tijgers en zijn beiden gedood. Sinds 2007 zijn de militairen op zoek naar eiser wegens zijn vermeende betrokkenheid bij de Tamil Tijgers. In 2009 is eiser opgepakt en heeft iemand hem aangewezen als Tamil Tijger. Eiser is gedurende zijn gevangenneming misbruikt en mishandeld. Hij is vrijgekocht door zijn moeder. Eiser heeft hierna het land verlaten. Overwegingen 1.1 Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 1.2 Eiser bestrijdt het standpunt van verweerder dat zijn asielrelaas niet geloofwaardig is. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat zijn verklaringen over zijn verblijfsplaatsen en werkzaamheden waren gerelateerd aan de formele situatie, terwijl verweerder bedoelde te vragen naar de feitelijke toestand. In Sri Lanka wordt een onderscheid gemaakt tussen de woonplaats waar men geregistreerd staat en een eventueel ander adres waar tijdelijk wordt verbleven. Hetzelfde geldt voor eisers verklaringen over zijn werkzaamheden. Eiser beschouwde het naar het ziekenhuis brengen van een zieke buurvrouw niet als werk, temeer daar hij daar geen vergoeding voor kreeg. Ook eisers verklaringen over zijn arrestatie en detentie zijn niet tegenstrijdig. Eiser beschouwt het leger en de People's Liberation Organisation of Tamil Eelam (PLOTE) als feitelijk dezelfde organisatie die de Tamil Tijgers bestrijdt. Eiser heeft in beroep enkele documenten overgelegd die zijn relaas onderbouwen. Eiser stelt dat nu Bureau Documenten in het rapport van 6 januari 2011 geen uitspraak kan doen over de echtheid en juistheid van de overgelegde documenten, er van de authenticiteit van de documenten moet worden uitgegaan. 1.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de door eiser naar voren gebrachte gebeurtenissen ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over zijn woon- en verblijfplaatsen, over zijn werkzaamheden en over zijn arrestatie en detentie. Voorts kunnen de door eiser in beroep overgelegde stukken volgens verweerder geen afbreuk doen aan het bestreden besluit, nu uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 6 januari 2011 is gebleken dat de authenticiteit van deze documenten niet kan worden vastgesteld. Verweerder heeft terzake ter zitting verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hiema: de Afdeling) van 9 september 2008 (zaaknummer 20080579/1, www.raadvanstate.nl). Ook heeft eiser geen contra-expertise overgelegd ten aanzien van de door Bureau Documenten geconstateerde onregelmatigheden in de opmaak en afgifte van het arrestatiebevel. 1.4 De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn woon- en verblijfplaatsen en over zijn werkzaamheden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in het eerste gehoor van 24 januari 2010 heeft verklaard van 1999 tot zijn vertrek uit Sri Lanka op 20 januari 2010 nermanent te hebben verbleven in in de wijk van de plaats In het nader gehoor van 26 januari 2010
Zaaknummer: AWB 10/21556 inzake,
Pagina 3 van 6
heeft eiser verklaard dat hij niet altijd verbleef op dit adres. Eisers stelling dat hij in zijn eerste gehoor alleen het adres heeft genoemd waar hij geregistreerd stond, kan naar het oordeel van de rechtbank aan deze tegenstrijdigheid niet afdoen. Hiertoe is redengevend dat eiser tijdens zijn eerste gehoor expliciet heeft bevestigd in de periode van 1999 tot aan zijn vertrek uit Sri Lanka nooit op een ander adres te hebben verbleven, al was het maar voor een korte periode, en daadwerkelijk op dit adres te hebben gewoond, geleefd en geslapen. Eiser heeft voorts in het eerste gehoor van 24 januari 2010 expliciet verklaard dat hij van 2005 tot 2007 heeft gewerkt als bestuurder van een tuktuk en dat hij na 2007 nooit meer heeft gewerkt in Sri Lanka. In het nader gehoor van 26 januari 2010 heeft eiser echter verklaard na 2007 af en toe te hebben gewerkt als driewielchauffeur, tot 5 augustus 2009, waarbij hij ook diverse malen is gecontroleerd door militairen. Dat hij op de dag van zijn aanhouding niet werkte maar een zieke buurvrouw naar het ziekenhuis bracht, doet aan de tegenstrijdigheid van de verklaringen niet af. 1.5 De rechtbank volgt verweerder tevens in zijn standpunt dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn arrestatie en detentie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in het eerste gehoor van 24 januari 2010 heeft verklaard nooit tegen zijn wil te zijn opgepakt, vastgehouden, gearresteerd of gedetineerd door wie, wanneer, waar, hoe lang of om welke reden dan ook. Voorts heeft eiser in het nader gehoor van 26 januari 2010 in eerste instantie verklaard dat hij in augustus 2009 vijftien dagen is vastgehouden door de PLOTE. Later in het gehoor heeft eiser verklaard dat hij vijftien dagen is vastgehouden door Singalese militairen. De in beroep onder verwijzing naar de notitie van Vluchtelingenwerk Nederland van maart 2010 ingenomen stelling van eiser dat meestal niet bekend is door wie en om welke reden arrestaties precies plaatsvinden en dat eiser geen onderscheid maakt tussen tegenstanders van de Tamils en dat PLOTE en militairen samenwerken, doet aan de tegenstrijdigheid van de verklaringen niet af. 1.6 De rechtbank volgt verweerder eveneens in zijn standpunt dat de in beroep overgelegde documenten niet kunnen afdoen aan het bestreden besluit. Eiser heeft in beroep onder meer overgelegd een afschrift uit het overlijdensregister betreffende zijn zuster, een arrestatiebevel en een politiebericht. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 6 januari 2011 blijkt dat het afschrift van het overlijdensregister mogelijk echt is en blijkt voorts dat wegens het ontbreken van voldoende betrouwbaarreferentiemateriaalniet met zekerheid een uitspraak kan worden gedaan over de echtheid van het arrestatiebevel en het informatiebericht van de politie. De rechtbank is van oordeel dat het afschrift van het overlijdensregister, hoewel mogelijk authentiek, niet kan afdoen aan het ongeloofwaardig bevonden asielrelaas, nu het afschrift ziet op het overlijden van eisers zuster en uit het afschrift niet blijkt dat zij om het leven is gekomen vanwege haar activiteiten voor de Tamil Tijgers. Dat van de overige overgelegde documenten de authenticiteit niet kan worden vastgesteld, is geen omstandigheid waarvan de gevolgen zonder meer voor risico van eiser komen. Echter gelet op het in het bestreden besluit ongeloofwaardig geachte asielrelaas en op de omstandigheid dat de authenticiteit van het arrestatiebevel en van het politiebericht niet kan worden vastgesteld, kan aan deze documenten niet de waarde worden gehecht die eiser eraan gehecht wenst te zien. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2008 (zaaknummer 20080579/1, www.raadvanstate.nl). Daarbij komt dat uit de verklaring van onderzoek blijkt dat Bureau Documenten onregelmatigheden heeft aangetroffen in de opmaak en afgifte van het arrestatiebevel en daaruit heeft geconcludeerd dat het document zeer wel mogelijk niet is opgemaakt en afgegeven door daartoe bevoegde autoriteiten. Nu eiser ten aanzien van deze conclusie geen contra-expertise heeft overgelegd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen
Zaaknummer: AWB 10/21556 inzake.
Pagina 4 van 6
uitgaan van de conclusie van Bureau Documenten. 1.7 Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid de verklaringen van eiser niet geloofwaardig kunnen achten. Eisers beroepsgrond slaagt niet. 2.1 Eiser stelt verder dat hij bij terugkeer een risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In eisers geval is sprake vanrisicofactorenals bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 17 juli 2008 (NA tegen Verenigd Koninkrijk, UN: BF0248). Eiser heeft voorts gewezen op het door de UNHCR in de Guidelines van juli 2009 ingenomen standpunt dat niet mag worden overgegaan tot uitzetting van Tamils naar Sri Lanka en dat Tamil mannen zonder banden met Tamil groeperingen die pro overheid zijn, een verhoogd risico lopen. Dit standpunt wordt volgens eiser bevestigd in het algemeen ambtsbericht Sri Lanka van september 2009 en in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2009/25. Eiser heeft voorts in beroep ter onderbouwing van zijn standpunt een notitie van Vluchtelingenwerk Nederland van maart 2010 overgelegd. 2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM. 2.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op voormeld standpunt heeft kunnen stellen. In voormeld arrest van 17 juli 2008 en in vijf arresten van 20 januari 2011 (waaronder het arrest T\N. en S.N. tegen Denemarken (zaak nr. 36517/08), heeft het EHRM geoordeeld dat de gedwongen terugkeer van Tamils naar Sri Lanka niet automatisch een schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Afzonderlijke individuele risicofactoren leveren ook niet een dergelijke schending op. Het is echter mogelijk dat alle relevante individuele risicofactoren tezamen, in samenhang bezien in het licht van de algemene situatie, wel een schending van artikel 3 van het EVRM opleveren. Eiser heeft in beroep de volgende risicofactoren aangevoerd: eiser is een jonge mannelijke Tamil uit het noordoosten van Sri Lanka, tegen hem is een arrestatiebevel uitgevaardigd, eiser is eerder gedetineerd op verdenking van betrokkenheid bij de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LITE), eisers zuster is als LTTE strijder gesneuveld en dit is bekend bij de autoriteiten, eiser is middels omkoping illegaal uitgereisd en eiser heeft in het buitenland een asielaanvraag ingediend. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder eisers asielrelaas in redelijkheid niet geloofwaardig heeft kunnen achten, aan de door eiser aangevoerde risicofactoren betreffende het arrestatiebevel, de detentie en het sneuvelen van zijn zuster geen waarde kan worden gehecht. Voorts is uit het paspoort van eiser gebleken dat hij vanaf november 2007 verschillende malen Sri Lanka is in- en uitgereisd. In het nader gehoor van 26 januari 2010 heeft eiser verklaard dat hij daarbij geen problemen heeft ondervonden omdat hij steekpenningen betaalde. Nu eiser ook op 21 januari 2010 Sri Lanka met gebruikmaking van zijn eigen authentieke paspoort en zonder problemen heeft verlaten, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een illegale uitreis. Het enkele feit dat eiser als Tamil in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend levert blijkens het algemeen ambtsbericht Sri Lanka van juni 2010 evenmin een risico op schending van artikel 3 van het EVRM op. Eisers beroepsgrond slaagt mitsdien niet. 3.1 Eiser beroept zich voorts op artikel 15, aanhef en onder c, van Richtl ijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale
Zaaknummer: AWB 10/21556 inzake
Pagina 5 van 6
bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). Ter onderbouwing verwijst eiser naar eerder in de procedure overgelegde documentatie, specifiek naar de documenten van Human Rights Watch van 11 september 2009, de International Crisis Group van januari 2010 en de UNHCR van april en juli 2009. 3.2 Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 5 november 2010, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2010 (UN: BN2513) op het standpunt gesteld dat in Sri Lanka geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Ter zitting heeft verweerder voorts verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2011 (zaaknummer 201007683/1, www.raadvanstate.nl). 3.3 De rechtbank is van oordeel dat uit de door eiser overlegde documenten niet volgt dat in Sri Lanka sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op voormelde Afdelingsjurisprudentie, geen sprake is van de hiervoor bedoelde uitzonderlijke situatie. De beroeps grond slaagt niet. 4. Eiser stelt tot slot dat de detentie en de mishandelingen tijdens de detentie moeten worden aangemerkt als traumatiserende ervaringen, op grond waarvan hem een vergunning moet worden verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vc 2000. Nu gelet op het vorenstaande eisers asielrelaas ongeloofwaardig is geacht en eiser zijn beroep op het traumata ook overigens niet heeft onderbouwd, kan deze beroepsgrond niet slagen. 5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Zaaknummer: AWB 10/21556 inzake
Pagina 6 van 6
Beslissing De rechtbank, verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J.W. Verhaagh, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2011
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Q J jVJ C" I 9 0 1 1
Cone.: MB Col!.: £\£_ D:C VK / - •
\A
VOOR KOPIE C'ONFORM DE GRIFFIER DER S S N O I S S E M E N T S R E C H T B A N K TE AMSTERDAM
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC'sGravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
wo rm h o u dt
berg
advocaten
Mr. M. Berg Mr. A.J.A.M. Brom BSc Mr. S. Brouwer Mr. P. Goettsch
Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van De Raad van State Postbus 16113 2500 BC DEN HAAG
Mr. B.C.F. Kramer Mr. R.H. Wormhoudt
RAAD VAN STATE tevens per telefax 070-3651380
INGEKOMEN
2 0 MEI 2011 ZAAKNR.
Betreft: 10/21556 / Staat
i/i
AAN: BEHANDELD: 0D:
PAR:/W
Amstelveenseweg 4 1075 XH Amsterdam T 020 - 618 53 30 F 020 - 618 90 85 secretariaat® wormhoudtbergadvocaten.nl www .wormhoudtbergadvocaten.nl
Amsterdam, 18 mei 2011
Hoger beroepschrift Geeft eerbiedig te kennen: geboren op van Srilankaanse nationaliteit, verblijvende te . woonplaats kiezende ten kantore van mr M. Berg , Amstelveenseweg 4 te Amsterdam, die door hem bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van dit hoger beroep en als zodanig zal optreden. Appellant stelt hiermede hoger beroep in van de uitspraak van de Rechtbank 'sGravenhage, nevenzittingplaats Amsterdam d.d. 3 mei 2011, (productie 1) De grieven welke appellante aanvoert zijn de navolgende. Grief 1. Appellant kan zich niet verenigen met de overwegingen 2.3 van de rechtbank waarin wordt overwogen:
Wormhoudt Berg Advocaten is een kosten maatschap. De o ansprakel ijkheid van elk der maten is beperkt lot het bedrag dot in voorkomend geval door de beroepsaansprokelijkheidsverzekeraDf wordi uitbetaald.
" De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op voormeld standpunt (dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Srilanka een risico loopt op schending van artikel 3 EVRM) heeft kunnen stellen. (...)
Nu eiser ook op 20 januari 2010 Srilanka met gebruikmaking van zijn eigen authentieke paspoort en zonder problemen heeft verlaten, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een illegale uitreis.
Toelichting: Naar het oordeel van appellant miskent de rechtbank met dat standpunt dat blijkens het gestelde in de uitspraken van het EHRM van 20 januari 2011 (36517/08 T.N. en S.N. / Denemarken) heeft geoordeeld dat de risicofactoren als geformuyleerd in het arrest N.A / Verenigd Koninkrijk (17 juli 2008, 25904/07) in beginsel van toepassing blijven. In dat verband is van belang dat appellant onder meer de navolgende (bewijs)stukken heeft overgelegd: - Een jegens hem uitgevaardigd arrestatiebevel - Een rapport van de politie aan de rechtbank - De overlijdensakte van de zuster, met foto's - Een kopie van de envelop waarmee de stukken zijn verzonden. Naar het oordeel van appellant blijkt uit de overgelegde stukken ondubbelzinnig dat hij wordt gezocht door de Srilankaanse autoriteiten in verband met activiteiten voor de LTTE. Dat verweerder van de stukken de authenticiteit bij gebreke aan referentiemateriaal niet heeft kunnen beoordelen behoort naar het oordeel van appellant voor rekening en risico van verweerder te komen. Immers, tekortkomingen bij het Bureau Documenten van verweerder in die zin dat niet wordt beschikt over referentiemateriaal kunnen appellant in redelijkheid niet worden tegengeworpen. Zoals appellant in de zienswijze heeft betoogd is voorts zijn geval sprake van de risicofactoren als geformuleerd in het arrest N.A../ VK: Appellant is een jonge mannelijke Tamil uit het Noordoosten van Srilanka Tegen hem is een arrestatiebel uitgevaardigd. Hij is eerder gedetineerd op verdenking van LTTE betrokkenheid Zijn zuster is als LTTE strijder gesneuveld en dat is bekend bij de autoriteiten Hij is middels omkoping illegaal uitgereisd Hij heeft in het buitenland een asielaanvraag ingediend.
2
Naar het oordeel van appellant miskent de rechtbank met name dat wel sprake was van een illegale uitreis. Appellant heeft immers nadrukkelijk en door verweerder onweersproken verklaard dat en hoe hij middels omkoping heeft kunnen reizen. Gelet op het voorgaande, bezien in samenhang met de overwegingen van het EHRM, heeft appellant wel aannemelijk gemaakt dat gedwongen terugkeer naar Srilanka leidt tot een situatie waarin sprake is van schending van het bepaalde in artikel 3 EVRM. De rechtbank heeft dat miskend. Gelet op het voorgaande kan de bestreden uitspraak niet in stand blijven. Redenen waarom: Appellant Uw College verzoekt de uitspraak d.d. 3 mei 2011 van de Rechtbank 'sGravenhage, zittinghoudende te Amsterdam, te vernietigen.
Gemachtigde.
3