Raad
vanState 201006932/1/VI. Datum uitspraak: 4 april 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 22 juni 2 0 1 0 in zaak nr. 0 9 / 2 5 4 0 4 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie (hierna: de minister).
201006932/1/V1
1.
2
4 april 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2 0 0 9 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 juni 2 0 1 0 , verzonden op 2 4 juni 2 0 1 0 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 juli 2 0 1 0 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. De minister voor Immigratie en Asiel heeft desgevraagd een nader stuk ingediend en de vreemdeling heeft hierop desgevraagd gereageerd. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 2 0 1 0 0 8 2 1 9 / 1 / V 1 (www.raadvanstate.nl), geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201006932/1/V1
3.
3
4 april 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van staat.
w . g . Mondt-Schouten lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Prins ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2 0 1 1 363-660. Verzonden: 4 april 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
19 JUL. 2010 15:57 OÇ-O7-Z010
M:39
ISÎR. 1 1 8 5 — P .
BRETON C S . ADVOCATEN";
VAN-
QZG35I77B!
N-323
P.OD5/009
0263517781
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Vreemdelingenkamer Nevenzittmgsplaats Arnhem Registratienummer: AWB 09/25404 Datum uitspraak: 22 juni 2010 Uitspraak Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) inzake geboren op v-nummer van Chinese nationaliteit, verzoekster, gemachtigde mr. J.A.R Schoofs, tegen de Staatssecretaris van Justitie, thans de Minister van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verweerder.
C Het procesverloop Bij besluit van 7 juli 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 2 juli 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Op 14 juli 2009 heeft dser« beroep ingesteld tegen dit besluit. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 april 2010. Eiseres ia verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door F.R. Bacten,
11/14V-BZ5
19, JUL 2010 15:57 OG-07-2QIO
14:3S
U I 8 5 — P . 12/14.
BR£TON C. S. ADVOCATEN— VAN-
0263517781
N-3Z3
P0O6/0QB
0263517781
Registratienummer: AWB 09/25404 De beoordeling 1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8;69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit—de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroep s gronden, 2. Ter staving van baar asielaanvraag heeft eiseres, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Eiseres is afkomstig uit de plaats in Autonoom Tibet in China. Zij heeft voor een jongen, die niet kon schrijven, een pamflet geschreven waarin stond "Vrijheid voor Tibet! Tibet onafhankelijk en lang leve de Dalai Lama". De jongen heeft het pamflet opgeplakt en de politie is erachter gekomen dat eiseres het bad geschreven. Toen zij door de politie werd gezocht is zij gevlucht. 3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om haar identiteit, nationaliteit en reisroute te onderbouwen, en dat ongeloofwaardig is dat zij uit Autonoom Tibet in afkomstig is. 4. Hiermee kan eiseres 2ich niet verenigen. Op hetgeen zij beeft aangevoerd gaat de rechtbank ie het onderstaande in. 5. Ingevolge artikel 31, eerst« lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk beeft gemaakt dat zijn aanvraag Is gegrond op omstandigheden die, betzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. BjJ de beoordeling worden de in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde omstandigheden betrokken. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij de beoordeling van de aanvraag (mede) betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter Staving van zijn aanvraag geen reis- en of identiteitsdocumenten dan wel andere documenten ter staving van zijn asielrelaas kan overleggen, tenzij het ontbreken daarvan niet aan hem is toe te rekenen,
C
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eiseres heef) kunnen tegenwerpen dat zij bet door haar gebruikte paspoort niet heeft overgelegd, maar na aankomst in een onbekend gebleven Europees land heeft afgestaan aan de reisagent. Dat zij dit onder dwang heeft gedaan is niet gebleken. Pe rechtbank merkt daarbij op dal de omstandigheid dat zij afhankelijk was van de reisagent in dat verband onvoldoende is. Het al dan niet afleggen van gedetailleerde verklaringen over de reis doet onder deze omstandigheden niet ter zake. Volgens het beleid van verweerder, zoals dat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna; de Afdeling) is uitgelegd in onder meer de uitspraak van 29 dacember 2008 (JV 2009/96), is met bet afleggen van consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaringen over de reis op zichzelf nog niet aannemelijk gemaakt dat het afgeven van reisdocumenten aan de reisagent de vreemdeling nier kad worden toegerekend. Daarvan is eerst sprake indien de documenten onder dwang zijn afgegeven, DU beleid is door de Afdeling niet onredelijk of anderszins onjuist geacht, 7. Oeiet op het terzake gevoerde beleid, zoals dit gold ten tijde van het geding, brengt het toerekenbaar ontbreken van documenten mee dat op voorhand afbreuk is gedaan aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Waar verweerder in beginsel het relaas en de daarin gestelde feilen voorwaar pleegt aan Le nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledigraogeljjkheeft beantwoord en het relaas op
V-B25
19. JUL. 2010~15:58 0W7-Z0IO
14:40
BRETON C. S. ADVOCATEN—
NR. 1185—P. .j/14_
k
VAN-
m
m
w
H. m
^
? m / m
0263517 7S1 Registratienummer. AWB 09/25404
3
hoofdlijnen innerlijk consistent en niet onaannemelijk is en strookt met Wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is, geldt indien zich een van de omstandigheden als opgesomd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vw 2QO0 voordoet, een extra voorwaarde, In dat geval mogen in hat relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van hei asielrelaas moer dan een po si lieve overtuigingskracht uitgaan. 8. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat het asielrelaas geen positieve overtuigingskracht heeft. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat ciaeres onjuiste verklaringen heeft afgelegd over haar gestelde woonomgeving omdat zij niet wist dat daar eenrivierloopt. Verder heeft zij verklaard enkel Tibetaans te spreken, terwijl algemeen bekend is dal elke Tibetaan en zeker de jongere generatie Waartoe eueres behoort, in meer of mindere mate Chinees spreekt. Daarbij is van belang dat Tibetaans een taal is die ook in een aantal omliggende landen van China wordt gesproken. \
9. Eiseres heeft daartegen aangevoerd dat 4) de vraag over derivierverkeerd had begrepen. Er werd gevraagd of zij op haar route 'water' tegenkwam, waaruit zy afleidde dal werd gedoeld op een meer. of meertjes, niet op eenrivier.Kennelijk is door de tolk een fout gemaakt. Uit het ambtsbericht inzake China van de Ministerie van Buitenlandse Zaken van 24 maart 2009 volgt verder dat er in Tibet geen of zeer gebrekkig onderwijs is, waardoor er ook onvoldoende kennis is van de Chinese taal. Venter is zij afkomstig uit een afgelegen gebied en woonden er bij baar in de buurt geen Chinezen, Dat zij geen Chinees spreekt is dan ook te verklären. 10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zy op de vraag of zij op de reis van haar woonplaats Dnargyeling naar de hoofdplaats van het district Nyenamrivieren,beekjes of andere waters is tegengekomen, heeft geantwoord dat er geen rivier komt Dit heeft eiseres ook niet gecorrigeerd in de correcties en aanvullingen. Dat zowel haar onjuiste verklaring als het niei corrigeren daarvan een gevolg zouden zyn van fouten van de tolk, overtuigt niet
C
11. Dat verweerder in de besluiivormingsfase ter onderbouwing van h« feit dat zich ter plaatse een rivier bevindt, heeft volstaan met het verwijzen naar de vindplaatsen op internet van het door hem geraadpleegde kaartmateriaal acht de rechtbank voldoende zorgvuldig. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat door eiseres niet wordt betwist dal zich ter plaatse inderdaad eenrivierbevindt, zodat deze feitelijke vaststelling van verweerder niet in geschil is, slechts de vraag of eiseres kan worden tegengeworpen dat zij hierover onjuist heeft verklaard. 12. Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eiseres heeft verklaard geen Mandarijn te spreken. De rechtbank overweegt daartoe dat ingevolge paragraaf C24/6.3.4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, verhoogde aandacht wordt besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk een Tibetaan uit China is. Indien betrokkene Tibetaans spreekt is dat een vrij sterke aanwijzing dal hij daadwerkelijk Tibeiaan is, Indien betrokkene geen documenten heeft, wordt extra aandacht besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk afkomstig is uit . Aanknopingspunt hiervoor is dat Tibetanen uit China chinees (Mandarijn) moeten kunnen spreken en schrijven. Deze taal is de officiële taal in China en wordt op alle openbare scholen in China gedoceerd. Overal in China zijn er Chinezen die steeds ün het Mandarijn spreken. Hoewel het mogelijk is dat betrokkene in het dagelijks leven Tibetaans spreekt, moet hij iets in het Mandarijn
m
19. JUL 2010 15:58 1)6-07-2010
14:40
IR. 1 1 8 5 — P . 1 4 / 1 4
'BRETON C. S. ADVOCATEN'
VAN-
0263517781
0263517781
-3Z3 P.008/006 V-BZ5
Registratienummer AWB 09/25404 kunnen vertellen. Documentloze Tibetanen die niets over de Chinese laai (Mandarijn) kunnen vertellen komen in beginsel niet uit China. 13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook aan eiseres kunnen tegenwerpen dat zij geen Mandarijn spreekt. Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij uit een afgelegen gebied komt, overweegt de rechtbank met verweerder dat uit het kaartmateriaal waarnaar door verweerder is verwezen, kon worden afgeleid dat Dhargycling niet als een afgelegen gebied kan worden beschouwd. 14. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres haar herkomst niet-aannemelijk heeft gemaakt. Om die reden heeft verweerder de verklaringen van eiseres dan ook in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten. 15. Derhalve is het beroep ongegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. mr, O.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van D.CJ. van Djjk-Visser, griffier. Üe-griffier,
De voorzicningeraïchter,
C Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2010.
VERZONDEN
Voor fotokopie confc De griffier van d e # Rechtbank Ce 's-Gmvcnflage NevenziiüngsplaatS Arnhem
Rechtsmiddel: s~> Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vieWeken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van^Saie, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreamdelingenzaken, Postbus^6113,2500 BC VGravenhage. Hei beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten, Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).
19. JUL. 2010-15:54
BRETON CS. ADVOCATEN
""
Breton
NR. 1185
P. 2/14
RAAD VAN STATE
ADVOCATEN
INGEKOMEN
1 9 JUL 2010 ZAAKNR. AAN:
AAN DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
BEHANDELD DD:
PAR:
VAN DE RAAD VAN STATE TE 'S-GRAVENHAGE
HOGERBEROEPSCHRIFT
Geeft eerbiedig te kennen;
te dezer zake domicilie kiezende te Lisse aan de Vuursteeglaan 14 (Postbus 100, 2160 AC, Lisse), ten kantore van E.J.C, van de Laak die in deze ais gemachtigde optreedt en bepaaldelijk gevolmachtigd is om het onderhavig hoger beroep in te stellen. Appellant is geboren op
te
en is in het bezit van de Chinese nationaliteit.
Appellant heeft een verblijfsvergunning aangevraagd op 2 juli 2008. De Staatssecretaris voor Vreemdelingenzaken heeft afwijzend beschikt op de aanvraag op 7 juli 2009.
Appellant heeft daarop op 14 juli 2009 beroep ingesteld. Het beroep is ongegrond verklaard bij uitspraak van 24 juni 2010. Appellant kan zich met deze beslissing niet verenigen, weshalve hij in hoger beroep komt bij Uw Afdeling. De aangevallen uitspraak wordt als bijlage aan dit hoger beroepschrift gehecht.
Appellant wenst de volgende grieven tegen de aangevallen uitspraak aan te voeren.
19. JUL. 2 0 1 0 ~ 1 5 : 5 5
BRETON C. S. ADVOCATEN
NR. 1185
P. 3 / 1 4
Breton ADVOCATEN
Grief 1. rechtsoverweging 12; "Verder heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat appellante heeft verklaard neen Mandarijn te spreken. De rechtbank overweegt daartoe dat
Documentloze Tibetanen die niets over de Chinese taal
(Mandarijn) kunnen vertellen komen in beginsel niet uit China.
Toelichting:
De Rechtbank heeft het standpunt van verweerder dat eiser heeft aangegeven vrijwel geen Chinees te spreken overgenomen. In de WBV 2005/57 staat vermeld: "Verhoogde aandacht dient te worden besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk Tibetaan uit China is. Indien betrokkene Tibetaans spreekt, is dit een vrij sterke aanwijzing dat hij daadwerkelijk Tibetaan is. Indien betrokkene geen documenten heeft, dient extra aandacht te worden besteed aan de vraag of betrokkene daadwerkelijk afkomstig is uit
. Aanknopingspunt is hiervoor dat Tibetanen
uit China Chinees (Mandarijn) moeten kunnen spreken en schrijven. Hoewel het mogelijk is dat betrokkene in het dagelijks leven Tibetaans spreekt, moet hij iets in het Mandarijn kunnen vertellen..
In het voornemen alsmede in het bestreden besluit wordt gesteld dat algemeen bekend is dat elke Tibetaan en zeker de jongere generatie waartoe appellante behoort in principe in meer of mindere mate Chinees spreekt Appellante heeft aangegeven dat zij in het geheel geen Mandarijn spreekt en verweerder gaat er dan ook vanuit dat appellante op grond hiervan niet uit
afkomstig kan zijn.
Verweerder verwijst in deze naar het algemene ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake China. Volgens verweerder is het ambtsbericht een deskundigenverklaring en er is door of namens appellante geen cîteerbare bron overgelegd waaruit blijkt dat hetgeen daaromtrent staat vermeld in het algemeen ambtsbericht niet kan worden gevolgd.
9.JÜL.2010~15:55
BRETON C. S. A D V O C A T E N —
NR. 1 1 8 5 — P - 4 / 1 4
Breton ADVOCATEN
Appellante merkt op dat in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake China niets staat vermeid over de Chinese taal die de Tibetanen in min of meerder maten zouden moeten beheersen. Derhalve gaat deze stelling van verweerder niet op. Het enige wat betreft de Chinese taal wat in het voornoemde ambtsbericht staat beschreven betreft de herplaatsing van de herders. Zij kunnen zich met moeite herplaatsen daar ze geen werkervaring hebben en de Chinese taal niet goed machtig zijn. Verweerder doet voorkomen alsof alleen deze herders de Chinese taal niet (goed) machtig zijn. De vraag is waarop verweerder zich hierop baseert. Duidelijk is wel dat verweerder zichzelf tegen spreekt nu er in Tibet mensen wonen die de Chinese taal niet goed machtig zijn. In het voornemen alsmede in WBV2008/22 stelt verweerder dat iedereen de Chinese taal machtig is terwijl in het ambtsbericht wordt gesteld dat in er in ieder geval herders zijn die de Chinese taal niet goed machtig zijn. De volgende vraag betreft het woordje goed. Wanneer is in de ogen van verweerder en van de Minister van Buitenlandse Zaken een Tibetaanse herder de Chinese taal goed machtig en hoe is dit onderzocht. Appellante meent dat verweerder hier het antwoord niet op kan geven aangezien zij zonder nadere onderbouwing van het ambtsbericht uitgaat. Aangezien het ambtsbericht, wat dan in de ogen van verweerder kennelijk dient te worden beschouwd als een deskundige rapport geen informatie verstrekt over de Chinese taal en de scholing dan kan verweerder niet langer volhouden dat iedere Tibetaan iets moet kunnen vertellen over de Chinese taal.
Wat betreft WBV 2006 /22 het volgende. Daar wordt in gesteld dat betreffende da geloofwaardigheid van het relaas van de asielzoeker uit Tibet. Extra aandacht moet worden besteed aan de vraag of de vreemdeling inderdaad afkomstig is uit
(China)
Aanknopingspunt zou hiervoor zijn dat de Tibetanen uit China Chinees (mandarijn) moeten spreken en schrijven. Deze taal is de officiële taal in China en wordt op alle scholen gedoceerd. Documentloze Tibetanen die niets over de Chinese taal kunnen vertellen komen in het beginsel niet uit China. Appelantes vraagt de Staatssecretaris van Justitie waarop zij zich hier baseert. Naar de mening van appellante dient de Staatssecretaris van Justitie de bron te vermelden waarop zij deze stelling baseert.
19. JUL. 2010"15:55
BRETON C. S. ADVOCATEN-
NR, 1135—_P- 5/14
Breton ADVOCATEN
Nu de Staatssecretaris van Justitie nalaat de bron te melden is het gestelde dan ook niet toetsbaar en kan er niet van worden uitgegaan dat alle Tibetanen uit China Chinees kunnen lezen en schrijven. Bovendien gaat de Staatssecretaris van Justitie er in de genoemde WBV vanuit dat op alle openbare scholen Chinees wordt onderwezen. Kennelijk zijn er ook andere scholen dan openbare scholen. Veel Tibetanen leren hun kinderen thuis lezen en schrijven in het Tibetaans en zeker op de hoogvlakten zijn er geen scholen. Met andere woorden, als een Tibetaan geen lessen volgt op de openbare school dan leert hij/zij geen Chinees. Bovendien staat er in de WBV niet dat er in het Chinees wordt gedoceerd. Er wordt Chinees gedoceerd. Dat zou impliceren dat er in het Tibetaans wordt lesgegeven en dat Chinees een bij- danwei een keuzevak kan zijn. Appellante stelt zich dan ook op het standpunt dat er niet van kan worden uitgegaan dat elke Tibetaan Chinees kan spreken en schrijven.
Voorts heeft de Staatssecretaris van Justitie middels het voornoemde WBV niet in afdoende mate aannemelijk gemaakt, doormiddel van bronvermelding, dat Tibetanen uit Tibet Chinees spreken en schrijven. Derhalve kan dit punt appellante niet worden tegengeworpen en dient te beschikking te falen. Appellante heeft bovendien geen scholing genoten dus, is zij niet bekend met de Chinese taal. Deze taal heeft zij niet behoeven te gebruiken omdat zij alleen met Tibetanen om is gegaan. Voor appellante was het dan ook niet noodzakelijk om Chinees te leren. Appellante meent dat zij in bewijsnood is gekomen. De enige manier om derhalve te bewijzen dat zij uit
afkomstig is, is het afnemen van een taalanalyse. Echter in
tegenstelling tot WBV 2005/57 wordt er niets meer over de mogelijkheid tot het afnemen van een taalanalyse gesteld in WBV 2008/22. Appellante meent dat het bevreemdend is dat in de WBV 2005/57 aangegeven wordt dat het mogelijk is om voor Tibetanen een taalanalyse mogelijk is. Deze WBV is inmiddels vervangen door WBV 2008/22 waarin niet valt te lezen dat er taalanalyses worden uitgevoerd. Opgemerkt dient te worden dat uit informatie van het Bureau Land en Taal van de IND zou blijken dat voor China in principe taalanalyse niet mogelijk is. In casu gaat het hier niet om een persoon uit China (die Chinees spreekt) maar iemand uit Tibet.
| 9 J Ü L 2 0 1 0
15:56
BRETON C S . ADVOCATEN
HR. 1 1 8 5 — P -
6/1
Breton ADVOCATEN
Gelet op de verslechterde situatie in Tibet voor en na de olympische spelen kan het niet zo zijn dat Tibetanen geen risico meer lopen als zij terugkeren naar Tibet. Verweerder dient dan ook uitleg te verschaffen waarom de Tibetanen nu "veilig" zouden kunnen terugkeren naar Tibet. Ook dient zij de bronnen mee te delen welke ten grondslag liggen aan het verdwijnen van deze passage.
Voor zover verweerder stelt dat zij terecht hebben getoetst aan het ambtsbericht van China merkt appellante het volgende op. Appellante meent dat in het Ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van april 2009 uitvoerig de situatie van China wordt beschreven. Echter de situatie in de specifieke gebieden waar appellante woonachtig is geweest wordt in 6 pagina's beschreven en betreft met name de economische ontwikkelingen, Godsdienst en mensenrechten in zijn algemeenheid waaronder de onlusten vallen en de arrestaties en detenties. Niet bekend is dan ook of er in Tibet het Hokou-syeteem wordt gehanteerd en of er ondergrondse kerken zijn welke wel in het overige deel van China voorkomt onder punt 3.3.3.1 en 3.3.5. Ook hier wordt niet gesteld in het ambtsbericht dat het tevens voor Tibet geldt danwef een uitzondering is voor Tibet. Is het zo, zoals verweerder stelt dat alle informatie van China ook geldt voor de specifieke gebieden tenzij er een afwijking wordt gemeld. Dat komt appellante vreemd voor omdat dit niet gemeld is in het ambtsbericht. Tibet is weliswaar thans een provincie van China maar er kan niet gesteld worden dat er op dezelfde wijze wordt geleefd en gehandeld zoals in de rest van China het geval is. Tibetanen hebben hun eigen cultuur en eigen gebruiken. Daarbij geldt het één kind beleid niet in Tibet en is de voertaal Tibetaans. In het ambtsbericht van China 2004, 2005, 2006 wordt nog gesteld dat het Chinees meer en meer de gangbare taal is op scholen in het ambtsbericht van 2008 is dit punt niet meer aan de orde. Zou dat naar de mening van verweerder betekenen dat er het thans niet meer gangbaar is om Chinees de gangbare taal te leren op school of wordt er thans in het Tibetaans onderwezen.
Naar de mening van appellante heeft de rechtbank miskent dat niet alle Tibetanen uit Tibet Chinees spreken. Appellante heeft geen scholing gevolgd derhalve heeft zij geen kennis kunnen nemen van de Chinese taal. Derhalve dient reeds hierop het hoger beroep gegrond te worden verklaard.
'19. JUL. 2 0 1 0 - 1 5 : 5 6
BRETON C S , ADVOCATEN'
Breton ADVOCATEN
Onduidelijk is dan ook of er voor personen uit Tibet een taalanalyse mogelijk is. Er staat immers niet in het WBV 2008/22 dat taalanalyses voor Tibetanen niet meer mogelijk is. Appellante meent op grond van het voorgaande aannemelijk te hebben gemaakt dat zij wel degelijk afkomstig is uit
. Aldaar is zij in de negatieve aandacht van de Chinese
autoriteiten komen te staan. Het mag als bekend worden verondersteld dat Tibetaanse vluchtelingen niet kunnen terug keren, in verband met de negatieve aandacht die de Chinese autoriteiten hebben voor deze groep. In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2004 tot en met 2007 wordt gesteld dat Tibetanen waarvan de autoriteiten het vermoeden hebben dat zij politiek as/e/ hebben aangevraagd in het buitenland of zij die langere tijd in het buitenland hebben verbleven of zij die op illegale wijze het land hebben verlaten door de Chinese autoriteiten worden ondervraagd bij terugkeer. Soms leidt een ondervraging tot arrestatie van de terugkerende Tibetaan. In welke gevallen dat is, is niet aan te geven, In geval van arrestatie loopt appellante het risico te worden mishandeld en gefolterd in detentie. "
Dat appellante gearresteerd zal worden, ligt in het geval van appellante voor de hand:
appellante heeft op illegale wijze het land verlaten, appellante heeft politiek asiel aangevraagd in het buitenland, appellante heeft langdurig buiten Tibet verbleven, appellante heeft in het openbaar haar aanhankelijkheid aan de Dalai Lama getoond.
Gelet op het feit dat folteringen en martelingen in de gevangenissen te Tibet veelvuldig voorkomen, zie het ambtsbericht van april 2004, 2005 en 2006 en 2007 zou terugzenden van appellante in strijd zijn met artikel 3 EVRM en het Antifolterverdrag. Gedwongen terugkeer is bovendien strijdig met het thans geldende beleid voor Tibetanen. In het thans geldende ambtsbericht is deze pasage zonder opgaven van redenen verdwenen.
9. J U L 2010 15:57"
"BRETON C S . ADVOCATEN-
85
P. 8 / 1 4
Breton ADVOCATEN
REDEN WAAROM: appellant uw Afdeling verzoekt de bestreden uitspraak van de Rechtbank te vernietigen met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure eerste en tweede aanleg, en zelf oordelende alsnog aan appellant een verblijfsvergunning toe te kennen.
in