Raad
vanStatc 201105683/1/V1. Datum uitspraak: 1 2 september 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 2 april 2 0 1 1 in zaak nr. 1 0 / 3 4 4 7 8 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
201105683/1/V1
1.
2
12 september 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 6 september 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 22 april 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 mei 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201105683/1/V1
3.
3
12 september 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van staat.
w . g . Steendijk lid van de enkelvoudige kamer
w . g . De Vink ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2 0 1 1 154-707. Verzonden: 1 2 september 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
9:52
BRETON CS. ADVOCATEN'
WR. 5569—P. 6/11
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummer: AWB 10/34478 V-nr: uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in het geding tussen;
geboren op
, van onbekende nationaliteit, eiser,
gemachtigde: M J. Baaij, gemachtigde, en; de minister voor Immigratie en Asiel, rechtsopvolger van de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr, H.D. Streef, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst Procesverloop Bij besluit van 6 september 2010 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 6 november 2009 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen. Op 4 oktober 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift yan eiser ontvangen, Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2011. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig G. Tsenings, tolk Tibetaans. Derechtbankheeft het onderzoek ter zitting gesloten. Asielrelaas Eiser heeft het volgende relaas aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd Eiser is in India naar school gegaan en heeft daar verbleven zonder een verblijfsvergunning. Etsers ouders zijn overleden en hij heeft een broer. Eiser heeft geen woonplaats in India. Hij heeft in India wel wat religieuze problemen gehad Tegenstanders van eisers geloof, . zijn bij hem thuis gekomen en hebben ruzie gemaakt met zijn ouders. In eisers "settlement" heeft hij een formulier gekregen van de gemeenschap om afstand te doen van zijn geloof. Dat heeft hij niet gedaan, Eiser is toen gevlucht naar het zuiden van India, waar hij in een Boeddhistisch klooster heeft verbleven. Op een gegeven moment is de Indiase politie eiser komen opzoeken in dat klooster. Iemand zou hebben doorgegeven dat hij geen verblijfsvergunning had. Toen is eiser gevlucht uit het klooster en hij heeft iich een paar
-19. M E I - 2 - 0 1 1 - 9:52
BRETON C S . ADVOCATEN
Zaaknummer. AWB 10/34478 inzake
"
NR. 5569
P. 7 / 1 1
Pagina 2 van 6
dagen in een stal verstopt. Eisers broer heeft daarop een treinkaart gekocht en is in mei naar gegaan in Zuid-India. Eisers broer heeft hem daarop naar gebracht en van daaruit is eiser naar gegaan, waar hij anderhalve maand heeft verbleven. Daarna is eiser naar Nederland gekomen. Vanwege zijn godsdienst heeft eiser ook eerder veel problemen gehad. Door het geloof van eisers gezin heeft het gezin veel problemen gehad. Zij worden aangemerkt als Chinese spionnen. De Dalai Lama heeft geadviseerd deze godsdienst niet te eren, omdat het beter was voor de Tibetaanse regering in ballingschap. Er zijn ook winkels waarop staat aangegeven dat volgelingen van eisers geloof niet worden toegelaten, Overwegingen Regelgevend leader 1. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan - voor zover hier van belang - een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan: 1°, doodstraf of executie; 2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of 3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict. 2.1. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. 2.2. Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wet andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen. 3. Volgens paragraaf C4/3.6.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 zijn voor de beoordeling van een asielaanvraag de volgende elementen, en dus documenten die dit onderbouwen, van belang: - de identiteit van de asielzoeker; - de nationaliteit van de asielzoeker; • de reisroute van de asielzoeker; - het asielrelaas van de asielzoeker, 4. Volgens paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 wordt, wanneer is vastgesteld dat op een of meer elementen op grond waarvan de beoordeling van de asielaanvraag plaatsvindt documenten ontbreken, onderzocht of het aannemelijk is dat het ontbreken van documenten niet aan de desbetreffende asielzoeker is toe te rekenen. Indien wordt vastgesteld dat ten
—
19. ME ï- 2.011— 9:53
BRETON C S . ADVOCATEN
Zaaknummer; AWB 10/34478 inzake
MR. 5569
P. 8 / 1 1
Pagina 3 van 6
aanzien van één van de elemenEen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat dit is toe te rekenen aan de asielzoeker, is dit reeds voldoende voor de algemene conclusie dat sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten'. Verder vermeldt deze paragraaf dat het uitgangspunt is dat de situatie waarin een vreemdeling zijn documenten san de reisagent heeft afgestaan aan de desbetreffende vreemdeling is toe te rekenen. Wanneer de asielzoeker aannemelijk maakt dat de papieren onder dwang aan de reisagent zijn afgegeven en hij ook op alle andere elementen van de beoordeling van de asielaanvraag volledig meewerkt en geloofwaardig is, is het ontbreken van documenten niet aan hem toe te rekenen. Verder vermeldt paragraaf C4/3.6.3 van de Vc 2000 als bijzonder aandachtspunt bij het ontbreken van documenten inzake de reis dat het in beginsel niet geloofwaardig is dat een asielzoeker geen enkel (indicatief) bewijs van de reis kan overleggen en dat in het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk geeft van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten inzake de reisroute niet aan de asielzoeker is toe te rekenen, 5. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is onze minister bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. Ingevolge het tweede lid van voonneld artikel wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan, Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften, 6. Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 houden de in artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. 7. Volgens paragraaf B 14/3.2 van de Vc 2000 dient het begrip "buiten hun schuld" hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoorde I ij khe id. Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verbl ijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en
9:54
BRETON C S . ADVOCATEN'
Zaaknummer AWB 10/34478 inzake
NR. 5569
P. 9 / 1 1
Pagina 4 van 6
b.
hij heeft zich gewend tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en c. hij heeft verzocht om bemiddeling van de Dienst Terugkeer & Vertrek bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en d. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en e. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning, Beoordeling van het beroep Ten aanzien van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel 8. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de V w 2000. 9.1. De rechtbank stelt vast dat verweerder eiser heeft tegengeworpen dat hij geen documenten ter onderbouwing van zijn reisroute heeft overgelegd. Eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij zijn reisdocumenten onder dwang aan de reisagent heeft moeten afgeven. 9.2. Niet is in geschil dat eiser in het bezit is geweest van een vliegticket en een (vals) paspoort, Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij geen andere keuze had dan de reisdocumenten aan de reisagent af te geven en dat hij op dat moment niet op de hoogte was van het feit dat hij dezereisdocumentenaan verweerder diende over te leggen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten of ander indicatief bewijs ter vaststelling van zijn reisroute hem niet is toe te rekenen. Hiertoe is redengevend dat niet is gebleken dat sprake was van dwang van de reisagent en het aan eiser is om de gestelde dwang aannemelijk te maken. Verweerder heeft reeds hierom in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 aan eiser heeft kunnen tegenwerpen. De beroepsgrond faalt. 10. Volgens vaste jurisprudentie mogen, indien zich één van de gevallen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Vw 2000 voordoet in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. II.!. Verweerder heeft zich in dit kader op het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert, aangezien eiser niet heeft aangegeven waarom niet op grond van de Citizenship Act van 1955 kan worden geconcludeerd dat eiser de Indiase nationaliteit bezit. Volgens verweerder voldoet eiser immers aan de kenmerken die in bedoelde wetgeving zijn opgenomen, zodat van de [ndiase nationaliteitswetgeving dient te worden uitgegaan. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdel ing
1 9 . M E I . 2 0 1 F 9:54
BRETON C. S. ADVOCATEN
Zaaknummer: AWB 10/34478 inzake
NR. 5569
P. 10/11
Pagina 5 van 6
bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 17 november 2010 (zaaknummer 201005743/ 1/V1 ; aangehecht). Verweerder heeft verder gesteld dat het door eiser overgelegde document van Refworld niet ziet op de periode 1955 tot 1987, nu het document dateert van 1 juli 1992, 11.2. Eiser heeft aangevoerd dat verweerders conclusie dat hij in het bezit is van de Indiase nationaliteit onjuist is. Eiser heeft nimmer een verblijfsstatus gehad in India. Als eiser niet geregistreerd staat in India en alleen bekend is bij de Tibetaanse regering in ballingschap, kan hij de Indiase nationaliteit niet krijgen. Eiser heeft hiertoe verwezen naar een document van Refworld van l juli 1992 (voor het laatst geüpdate op 4 november 2010) en heeft gesteld dat niet is gebleken dat de situatie in 1992 anders was dan daarvoor. 11.3. De rechtbank overweegt dat eiser blijkens de Citizenship Act van 1955 van de Republiek India in het bezit is van de Indiase nationaliteit, nu hij in India is geboren tussen 26 januari 1950 en 1 juli 1987 en uit deze wet volgt dat eiser het Indiaas staatsburgerschap heeft verkregen (vgl. rechtsoverweging 2,7,1 van de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2010). Verder overweegt de rechtbank dat uit het document van Refworld van 1 juli 1992 niet blijkt dat de situatie ten tijde van het van kracht zijn van de Citizenship Act van 1955 (van 1955 tot 1987) hetzelfde was als de situatie die in het document van Refworld van 1 juli 1992 is beschreven. Redengevend hiervoor ia dat het document van Refworld is opgesteld in 1992 en dat niet is gebleken dat de door eiser aangehaalde passage ook ziet op het verleden. Gelet op het voorgaande en de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2010 heeft verweerder het niet ten onrechte aannemelijk geacht dat eiser de Indiase nationaliteit heeft. Verder kan de enkele stelling van eiser, dat hij zich tot de Indiase autoriteiten heeft gewend, hem zonder (schriftelijke) onderbouwing niet baten, Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert, zodat de beroepsgrond faalt. Ten aanzien van de verblijfsvergunning regulier "buiten schuld Nederland niet kunnen verlaten " 12.1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiser geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond dat hij buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. 12.2. Eiser heeft aangevoerd dat, nu sproke is van een ambtshalve toets, hij niet aan alle voorwaarden die zijn vermeld in paragraaf B 14/3.2 van de Vc 2000 hoeft te voldoen om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "buiten schuld Nederland niet kunnen verlaten". 12.3. De rechtbank is van oordeel dat ook wanneer sprake is van een ambtshalve toets door verweerder, eiser aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning moet voldoen. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "buiten schuld Nederland niet kunnen verlaten". Immers, eiser heeft niet aangetoond dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot andere landen waar hij eerder heeft verbleven teneinde zelf zijn terugkeer te realiseren en hij heeft zich niet gewend tot de 10M. De beroepsgrond faalt.
9 . M E J . 2 0 U " 9:55
•NR. 5569-
BRETON C S . AOVOCATEN-
Zaaknummer: AWB 10/34478 inzake
1/1
Pagina 6 van 6
13. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. 14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer; AWB 10/34478, verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J, Jonkers, rechter, in aanwezigheid van mr. J. van der Wielen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2011.
Afschrift verzonden aan partyen op: 9 9 A P R 2011 Cone.: JW Coll.:MMK D:C VK VOOR KOPIE CONFORM DE GRIFFIER DEH Al iriONDlSSEMENTSRÊCHTBANK TE AMSTERDAM
9-\ Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113,2500 BC 'sGravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge anikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten, Artikel 6:6 van de Awb (hersiel verzuim) is niet van toepassing.
"19- MEI. 2.011— 9:50"
n. 5569
BRETON C. S. ADVOCATEN
P 2/1
Breton RAAD VAN STATE
ADVOCATEN
INGEKOMEN
.1 9 HEI 2011 A A N DE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK V A N DE RAAD VAN STATE TE 'S-GRAVENHAGE
ZAAKNR. AAN: BEHANDELD: DD:
PAR:
HOGER BEROEPSCHRIFT
Geeft eerbiedig te kennen;
, t e dezer zake domicilie kiezende t e Lisse aan d e Vuursteeglaan 1 4 (Postbus 100, 2160 A C , Lisse), ten kantore van E.J.C, van de Laak die in deze als gemachtigde optreedt en bepaaldelijk gevolmachtigd is om het onderhavig hoger beroep in te stellen.
1. Appellant is geboren op
te India, van onbekende nationaliteit.
2. Appellant heeft e e n verblijfsvergunning asiel aangevraagd
op 6 november 2009. D e
Minister heeft afwijzend beschikt bij besluit van 6 september 2010.
3. Appellant heeft daarop op 4 oktober 2010 beroep ingesteld. Het beroep is ongegrond verklaar bij uitspraak van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats te Amsterdam, A w b 10/34478 van 22 april 2010. Appellant kan zich met deze beslissing niet verenigen, weshalve hij in hoger beroep komt bij Uw Afdeling. De aangevallen uitspraak wordt als bijlage aan dit hoger beroepschrift gehecht.
4. Appellant wenst de volgende grieven tegen de aangevallen uitspraak aan te voeren:
T-19.MEI.20ir 9:50
BRETON CS. ADVOCATEN'
Breton ADVOCATEN
Grief l; Ten onrechte heeft de Rechtbank in rechtsoverweging 11.1 tot en met 11.13 geoordeeld: "Verweerder heeft zich in dit kader OP het standpunt gesteld dat eisers asielrelaas positieve overtuigingskracht ontbeert, aangezien appellant niet heeft aangegeven waarom, niet op grond van Citizenship Act van 195S kan worden geconcludeerd dat appellant de Indiase nationaliteit niet bezit M.
M De rechtbank overweegt dat appellants blijkens de Citizenship Act van 1955 van de republiek India in het bezit Is van de Indiase nationaliteit nu hij geboren Is tussen 26 januari 1950 en 1 iuli 1987 en uit deze wet volgt dat appellant het Indiase Staatsburger-schap heeft verkregen. (-)
Toelichting:
Appellant stelt dat de conclusie dat hij in het bezit is van de Indiase nationaliteit onjuist is. Hij heeft immers nimmer een verblijfstatus (gehad) in India. Verweerder en de rechtbank hebben niet miskent dat appellant nimmer een verblijfsstatus heeft gehad in India. Indien appellant niet geregistreerd staat in India en alleen bekend is bij de Tibetaanse regering in ballingschap kan hij de nationaliteit van India niet verkrijgen. Ook heeft appellant verklaard dat hij in India naar school is geweest maar zonder officiële verblijfsvergunning. Ook dit is niet door verweerder en de rechtbank betwist
Appellant heeft echter gesteld dat er een andere behandeling voor Tibetanen is. Deze stelling heeft appellant onderbouwd met het stuk van de UNHC. Tibetanen kunnen volgens de brief van het UNHCR niet de Indiase nationaliteit verkrijgen. En aangezien zij de Indiase nationalisteit niet kunnen verkrijgen is er in de registratie voorzien door middel van het uitgeven van een Yellow book is gemaakt voor Tibetaanse vluchtelingen. Indien de Tibetanen de Indiase nationaliteit kunnen verkrijgen zou het Yellow book niet noodzakelijk zijn.
— 1 9 . MEI. 2.011- 9 : 5 1
BRETON C S . ADVOCATEN'
Breton ADVOCATEN
Zij zouden dan op het Indiase paspoort kunnen reizen. Het yellow book wordt alleen afgegeven als er een RC(registration card) is afgegeven. Appellant staat niet geregistreerd in India en derhalve komt hij ook niet in aanmerking voor een RC, Yellow book en nationaliteit.
Appellant kan niet in aanmerking komen voor het Indiase staatsburgerschap. Appellant heeft tevens verwezen naar een stuk van Wikepedia. Daaruit blijkt Tibetanen in India een RC en een Yellow book nodig hebben om te kunnen reizen. Als de Tibetanen de Indiase nationaliteit zouden kunnen verkrijgen zou het Yellow book niet noodzakelijk zijn om te kunnen en mogen reizen. Aannemelijk is dan ook gemaakt dat appellant niet de nationaliteit van India bezit. Als verweerder stelt dat appellant de Indiase nationaliteit heeft, dan mag verweerder uitleggen hoe hij daar aan komt. Een nader onderbouwing van het standpunt van verweerder is niet aanwezig anders dan verwijzing naar het de Citizenship Act van 1955. Appellant betwist het bestaan van deze Citizenship Act van 1955 niet Echter de vraag is of deze Citizenship Act van 1955 opgeld doet voor appellant. Appellant meent van niet en hij heeft reeds eerder een schrijven van de UNHCR overgelegd Uit het schrijven de UNCHR, last updated op 4 november 2010, wordt gesteld dat: According to de High Commission of India in
Tibetan regugees do not have
the might to acquire Indian nationality, even if they were bom in India. Blijkbaar geld de Citizenship Act van 1955 niet voor Tibetanen die in India woonachtig zijn. Naar de mening van appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met deze brief van de UNHCR van november 2010 alsmede de informatie van Wikipedia. In de brief van de UNHCR is geen uitzondering gemaakt voor de personen die in India zijn geboren tussen 26 januari 1950 en 1 juli 1987. Het betreft hier een doelgroep waarover gemeld wordt dat zij het recht niet hebben om het Indiase staatsburgerschap te verkrijgen.
19. MEI, 2.011- 9:51
BRETON C S . ADVOCATEN'
Breton ADVOCATEN
Daarbij wordt expliciet gesteld dat ook als zijn de Tibetanen geboren in India zij dit recht niet hebben. Derhalve KAN appellant het staatsburgerschap van India niet verkrijgen of hebben verkregen. Naar de mening van appellant heeft de rechtbank ten onrechte deze informatie niet betrokken bij de besluitvorming. Derhalve stelt appellant dat de rechtbank alsmede verweerder niet kunnen stellen dat hij in het bezit is van het Indiase staatsburgerschap Nu de rechtbank éénzijdige en onjuiste danwei niet volledige informatie heeft gebruikt bij de totstandkoming van onderhavige uitspraak dient de uitspraak te falen en het hoger beroep gegrond verklaard te worden. REDEN WAAROM: appellant uw Afdeling verzoekt de bestreden uitspraak van de Rechtbank te s-Gravenhaqe. nevenzittingsplaats te Amsterdam met AwBnr: 10/34478 te vernietigen met veroordeling van verweerder In de kosten van de procedure in eerste en tweede aanleg, en zelf oordelende alsnog aan appellant een verblijfsvergunning toe te kennen.
Lisse, 19 mei 2010