Raad
vanState 201100312/1/V2. Datum uitspraak: 23 maart 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 10 december 2 0 1 0 in zaak nr. 1 0 / 2 3 9 7 1 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201100312/1 A/2
1.
2
2 3 maart 201 1
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 10 december 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2 0 1 1 in zaak nr. 2 0 1 0 1 0 1 5 5 / 1 / V 2 (www.raadvanstate.nl), geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201100312/1/V2
3.
3
23 maart 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.
w . g . Lubberdink lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Zegveld ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2 0 1 1 43-663. Verzonden: 23 maart 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
07-01-2011
16:06
VAN-AÜV KANT OUDEGRACHT
+31725125866
T-302
P-005/008
F-47Û
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenziltingsplaats Haarlem zaaknummer AWB 10/23971 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 10 december 2010 in de zaak van: geboren op van lraakse nationaliteit, 'eiser," gemachtigde: mr. J J. Wedemeirer. advocaat tr Alkmaar.
.__.
-
•——_
tegen: de minister voor Immigratie en Asiel, voorheen de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. S.J. Tromp, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1.
Procesverloop
1.1
Bij besluit van 29 juni 2007 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) verleend. Bij besluit van 28 juni 2010 heeft verweerder de san eiser verleende verblijfsvergunning ingetrokken. Eiser heeft tegen het besluit beroep ingesteld.
1.2
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 november 2010, Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zrjn gemachtigde.
2.
Overwegingen
2.1
Eiser heeft het volgende aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit '. provincie Nineveh, te Irak. De broer van eiser heeft een aantal onbekende mannen, die hij voor potentiële terroristen aanzag, aan de politie uitgeleverd nadat zij hem de weg hadden gevraagd. Eisers broer is vervolgens door deze onbekende mannen vermoord. Daarna heeft eiser van deze mannen een dreigbrief ontvangen. Eiser heeft hierop besloten Irak te verlaten. In onderhavige procedure heeft eiser aan het voormelde toegevoegd dat hij voor zyn vertrek uit Irak negatief werd benaderd door personen vanwege zijn in hun ogen onvoldoende conformeren aan de Islamitische godsdienst.
• 07-01-2011
16:06
VAN-ADV KANT OUDECRACHT
+31725125866
T-302
P.006/008
F-470
zaaknummer AWB 10 / 23971 2
__
2.2
Bij besluit van 29 juni 2007 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, op grond van het toen gevoerde categoriaal bcschermingsbeleid voor vreemdelingen afkomstig uit Centraal-tak.
2.3
Verweerder heeft bij besluit van 28 juni 2010 voornoemde verblijfsvergunning ingetrokken, omdat het categoriaal bescherrningsbeleid voor vreemdelingen afkomstig uit Centraal Irak per 22 november 2008 is afgeschaft en daarmee de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, is komen te vervallen. Eiser kwam, aldus verweerder, ten tijde van de vergunningverlening ook niet voor een vergunning op een van de andere gronden genoemd in artikel 29 Vw in aanmerking. Het relaas van eiser, bezien in het licht van de huidige situatie in Irak, vormt voor verweerder evenmin reden om aan te nemen dat eiser op dit moment wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op een van de gronden van artikel 29-Vwr ——- —
jTt
Vööf~zover eiser in zijn beroepschrift in algemene zin heeft verwezen naar dë~ zienswijze, is de rechtbank van oordeel dat die enkele verwijzing niet kan gelden als een betwisting van het bestreden besluit, nu verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.
2.5
De rechtbank stelt aldus vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of eiser thans voor vergunningverlening in aanmerking komt op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2004/83/EG (hierna: de Detinitierichtlijn).
2.6
In beroep heeft eiser in de eerste plaats verwezen naar hetgeen in de zienswijze hicrormrent naar voren is gebracht. Voorts heeft eiser in dit kader verwezen naar een rapport van CSIS, the uncertain securaLy situation in Iraq, van 17 februari 2010, naar en rapport van Amnesry International van 7 juni 2010 en een nippon van de UNHCR van 8 juni 2010. In de nadere gronden van beroep heeft eiser, met een beroep op artikel 83 Vw, verwezen naar de antwoorden van de ministervan Buitenlandse Zaken op kamervragen naar aanleiding van bomaanslagen in (TK 2009-2010, 2635), een rapport van de Deense fact finding mission van 10 sepicmber 2010, een verklaring van de UNHCR van 3 september 2010, een notitie van de UNHCR ;Note in the Continued Applicability of the April 2009 UNHCR Eligibility Guidelines', een arrest van het Europese i lof van de rechten van de mens (hierna: EHRM) in dc zaalc Dilan Sadik Ali tegen Noorwegen (22669/10), een uitspraak van deze rechtbank, nevcrailtingsplaats Utrecht (AWB 09/30572) en een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle van 29 januari 2010 (AWB 09/36544).
2.7
Ter zitting heeft eiser verwezen naar de brieven van 22 oktober 2010 en 3 november 2010 van het EHRM, waarin de President van de derde sectie van dat Hof overwogen heeft dat het gepast is om ten aanzien van iedere Irakees die opkomt tegen zijn terugkeer van Nederland naar Bagdad een interim-measure toe to passen en dat in afwachting van de bestudering door het Hof van relevante informatie over Irak van Nederland en andere lidstaten alsmede van de UNHCR geen uitzettingen naar Bagdad zouden moeten plaatsvinden tot 24 november 2010
2.8
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 15. aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Verweerder heeft ter onderbouwing van srijn standpunt onder meer verwezen naar een
0M1-Z011
16:07
VAN-ADV KANT OUDËGRACHT
+3I7Z5IZ5866
T-302
P.007/008
F-470
zaaknummer: AWB 10 / 23971 3
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 30 augustus 2010 (201000497/ï), waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat uit het rapport van de UNHCR van april 2009 noch uit het algemeen ambtsbericht inzake Irak van mei 2009, blijkt dat de veiligheidssituatie in provincie Nineveh - waar eiser ook vandaan komt - zodanig is dat elke vreemdeling die terugkeert naar dat gebied louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel en voorzienbaar risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 E VRM en daarmee artikel 15, aanhef en onder c van de Defïiütierichtfijn. 2.9
Verweerder heeft ter zitting, in reactie op de stukken waarop eiser zich in de nadere gronden van beroep beroept, aangegeven geen behoefte ie hebben aan het geven van een nadere schriftelijke reactie. Verweerder verwijst naar de schriftelijke reactie, zoals die gegeven is ten behoeve van deze rechtbank, nevenzitlingsplaats Utrecht in de zaak waarnaar eiser verwijst. Die schriftelijke reactie luidt als volgt. Het standpunt van de Minister is dat d i ^ e w e j d ^ n ^ e j i s e n r e ^ t ^ is7TcpUjk"Iatën de bekende rapporten evenwel zien dat er sprake is van verbetering in de veilifihcidssituatift sinris TOOK twi npzi^ht" vnn ?00f> ni ?007 TTit hfT rapport waar de gemachtigde naar verwijst blijkt dat er sprake is van een'toename van geweld. De 3ard en intensiteit van het geweld in Irak is echter niet dusdanig dat elke uitzetting naar dit land een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren. Deze uitleg wordt gedeeld door het Europees Mof voor de Rechten van de Mens in het arrest van 20 januari 2009 in /aak nr. 32621/06, F.H. tegen Zweden.
2.10 Niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit
, provincie Nineveh, Irak-
2.11 De rechtbank zal de stukken waarnaar eiser in de nadere gronden van beroep verwijst met toepassing van artikel 83 Vw bij de beoordeling betrekken, nu verweerder daarop ter zitting hoeft gereageerd en verwegen heeft naar een bij de rechtbank bekende schriftelijk reactie daaromtrent. 2.12 Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 26 juni 20 J 0 (2010000166/1), 5 januari 2Û10 (LJN: BK9629) en 15 maart 2010 (20090S063/1), waarin wordt verwezen naar hel arrest van het ËHRM van 20 januari 2009 in de zaak FH tegen Zweden (TV 2009/74), is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit van 28 juni 2010 geen sprake was van een uitzonderlijke situatie in Bagdad. In de eerder vermelde brieven van 22 oktober 2010 en 3 november 2010 van het EHRM - waarin door de President van de derde sectie van dat Hof overwogen is dat het gepast is om ten aanzien van iedere Irakees die opkomt tegen ?jjn terugkeer van Nederland naar Bagdad een interim-measure toe te passen en dat in afwachting van de bestudering door het Hof van relevante informatie over Irak van Nederland en andere lidstaten alsmede van het UNHCR geen uitzettingen naar Bagdad zouden moeten plaatsvinden tot 24 november 2010 - ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank ziet, mede onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2010, in die brieven noch in de door eiser overig overgelegde stukken evenmin grond voor het oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit dan wel thans in c.q. de provincie Nineveh, anders dan in Bagdad, wel sprake was of is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eisers beroep op die bepaling slaagt derhalve niet
I
2.13 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
- 07-01-2011
16:07
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
+31725125B66
T-302
P008/008
F-470
zaaknummer AWB 10/23971
2.14 ÊT is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.
Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries 7 yan den_Heuyel,.rechter, in_ ^egcnwc«nligbeid"väff~mr7 SXXTvàlT^ën^AJckeT, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2010. , - - *..rrier is verhinderd te tekenen, j
Afschrift verzonden op : \ 0 "12" 2010
Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad"vin)State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus »611372500 BC, V Oravenhage. Het hoger beroep moei ingesteld wofdffT^por hiiinoicnen van een beroepschrift, dm een ol* meer grieven bevat, binrtenivier wjeken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
07-01-201
; 6:05
VAN-ADV KANT OU0EGRACHT
ADVOCATENKANTOOR mr mr mr mr mr mr mr
+31725125866
Telefoon 072-512 22 13 Fax 072-512 58 66 Etax 084-71315 97
F-470
Bezoekadres: Oudegrachi 90, Alkmaar Internetadres: www.ad vocale n Jcantooro udegracht. n I
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak Hoger Beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-Gravenhage RAAD Fax 070-365 13 80
S. van Zaal T. van der Zijpp I. Niemeijer N. Korn
Uw kenmerk Ons kenmerk Betreft
P 001
Correspondentieadres: Postbus 30S2 1801 GB A lx m aar
Oudef^^
F. Baars (gecenificeera NMl-mediator) L.J.P Mentink J J . Weaemeijer A. Koopsen ars. M.R. Bruins A. van Oeuzen D. Klein
Datum
T-302
VAN STATE
INGEKOMEN
Z 7 JAM 2011
7 januari 201.1
:2&KNR,
AË&~ is#hlffl?6U;frEflfc
29930 JW/sz / IND NW Asiel
bracht worden.
in ten laste van onze rekening-courant ge-
Hoogedelgestrenge vrouwe, heer, Namens de heer aeboren /an Iraakse nationaliteit, wonende te „ voor deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat mr J.J. Wedemeijer, Postbus 3092,1801 GB Alkmaar, stel ik hoger beroep in tegen de uitspraak van 10 december 2010, van de Rechtbank 's-Gravenhage, z'rttingsplaats Haarlem. Een afschrift van deze beslissing treft u hierbij aan. Ondergetekende verklaart hierbij bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door dient tot het indienen en behandelen van dit hoger beroep. Cliënt is het niet eens met de uitspraak van de Rechtbank d.d. 10 december 2010 en voert daartoe de volgende grieven aan. Ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld onder 2.12 van de bestreden uitspraak: "Onder verwijzing naarde uitspraken van de Afdeling van 26 juni2010 (....) Eisers beroep op de bepaling staagt derhaive niet " Grief 1. Ten onrechte heeft de rechtbank niet geoordeeld dat in de provincie Nineveh de veiligheidssituatie zodanig is dat de enkele aanwezigheid van cliënt reeds een ernstige en individuele bedreiging als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een binnenlands gewapend conflict als bedoeld in art. 15 C Ri. 2004/83/EG. Art. 15 C Ri. 2004/83/EG is dan ook onjuist toegepast door de rechtbank en de bestreden uitspraak is om deze reden onvoldoende gemotiveerd door de rechtbank. Grief 2 Ten onrechte heeft de rechtbank niet nader gemotiveerd waarom de overgelegde stukken niet nopen tot een ander oordeel, ondanks het feit dat de zlttingsplaats Utrecht tot een tegenovergesteld oordeel komt. De bestreden uitspraak is om deze reden onvoldoende gemotiveerd.
Derdenrekening: ING 3909500 t.n.v. Stichting Beheer Derden gcldun
.
07-01-2011
16:05
VAN-ADV KANT OÜDEGRACHT
ADVOCATENKANTOOR
-
+31725125866
T-302
P.002/008
F-470
J J3tn#£&
Toelichting. In deze zaak is van deze zijde op 27 oktober 2010 precies dezelfde beroeosaronden ingediend als bij de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van VK Utrecht, AWB10/3350 en 10/33529) van 14 oktober 2010. Verweerder heeft hoger beroep aangetekend tegen de Utrechtse zaak en deze is bij u bekend onder nummer 201010155. De zitting bij de Afdeling is op 22 december jl. geweest. In de eerste plaats wordt verwezen naar het verweerschrift van 27 oktober jl. zoals dat in deze zaak door mij is ingediend, (bijlage). In de tweede plaats wordt verwezen naar de stukken zoals die door mij in deze zaak -zijnJngeo1er^-Op20o^cernber2Q10-(btjiage-), _ _ —— In de derde plaats wordt verwezen naar de pleitnota, zoals dezn~doormt| Is voorgedragen op 22 december jl. (bijlage ). Het is opmerkelijk dat de ene ztttingsplaats op grond van dezetfde stukken niet meer opschrijft dan de passage dat deze geen grond opleveren voor het oordeel dat in Nineveh nu wel een art. 15 C-situatie oplevert zonder enige nadere toelichting terwijl de andere ztttingsplaats precies tot het tegenovergestelde concludeert. Cliënt sluit zich aan bij de kern van deze uitspraak van VK Utrecht in r.o. 2.10 en dat is dat door de minister onweersproken is gesteld, dat sinds de verkiezingen de veiligheidssituatie in Nineveh is verslechterd en het aantal burgerslachtoffers van willekeurig geweld is toegenomen. Zonder een nadere motivering kan de minister dan ook niet maar blijven verwijzen naar F.H. vs Zweden. In deze zaak is dat niet anders. Maar deze kritiek kan ook worden toegespitst op de bestreden uitspraak. Als de minister de feitelijke verslechtering In Nineveh niet ontkent en de vreemdelingenkamer in een andere samenstelling van oordeel is dat een nadere motivering door de minister noodzakelijk is, kan de vreemdelingenkamer in deze samenstelling niet volstaan met een motivering zoals in de bestreden uitspraak In r.o. 2.12 dat de aangeleverde stukken geen reden zijn om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank dient te motiveren waarom zij, ondanks een positieve uitspraak van een andere zittingsplaats. toch tot een ongegrond beroep concludeert Inhoudelijk gezien over de provincie Nineveh heeft zich bij de zitting de discussie afgespeeld hoeveel geweld nu noodzakelijk is om te kunnen spreken van een 15 C-situatie. Verwezen wordt naar de bijlagen waarbij een beeld wordt geschetst van het geweld in de provincie Nineveh en het standpunt van de UNHCR dat het geweld zodanig is dat iedereen als vluchteling dient te worden beschouwd. Gebaseerd op de discussie tijdens de zitting in de Afdeling nam de vreemdeling daar de stelling in dat het gaat om gemiddeld één bomaanslag per dag, waarbij willekeurige slachtoffers vallen. Daarnaast Is er ook al het "gewone" geweld van criminelen, waarbij ontvoeringen, schietpartijen e.d. aan de orde van de dag zijn. Client stelt zich in deze zaak op het standpunt dat deze omvang van dit geweld voldoende is om te spreken van een 15 C-situatie. Het gaat om een risico. Niet iedereen hoeft ook daadwerkelijk slachtoffer te worden. Om deze reden heeft de rechtbank art. 15 C onjuist toegepast en de uitspraak onvoldoende gemotiveerd.
bladnummer 2 d.d. 7 januari 2011 - dossier: 29930
07-01-2011
16:05
VAN-ADV KANT OUDEGRACHT
ADVOCATENKANTOOR
-
_
+317Z5125666
T-302
P.003/008
F-470
OuW****—
Conclusie: Cliënt verzoekt de Afdeling het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden uitspraak te vernietigen, het initiële beroep gegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure In beide instanties. Het hoger beroepschrift en de uitspraak, waartegen beroep wordt ingesteld, zend ik u per fax. De bijlagen worden u per post toegezonden. Een en ander is telefonisch afgesproken met de heer J. Zeitzen van uw Afdeling. f
bladnummer 3 d.d. 7 januari 2011 - dossier: 29930