Raad
vanState 201100925/1/V3. Datum uitspraak: 14 maart 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van: en appellanten,
mede voor hun minderjarig kind,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 22 december 2 0 1 0 in zaken nrs. 1 0 / 2 4 0 0 1 en 1 0 / 2 3 8 8 7 in de gedingen tussen: de vreemdelingen en de minister voor Vreemdelingenzaken en Asiel (lees: de minister voor Immigratie en Asiel.
201100925/1/V3
1.
2
1 4 maart 2 0 1 1
Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 2 juli 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie de aan de vreemdelingen verleende verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Deze besluiten zijn aangehecht. Bij uitspraak van 2 2 december 2 0 1 0 , verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 januari 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en t w e e d e lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201100925/1/V3
3.
3
14 maart 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . B . M . Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, ambtenaar van staat.
w . g . Hent lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Vonk ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2 0 1 1
345-665. Verzonden: 14 maart 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
•Front.-Maatschap Pieters Advocaten
ro:0703651380
19/01/2011 17:18
#205 P.005/011
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht
ƒ-•••#*
Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummers: AWB 10/24000 (voorlopige voorziening eiser) AWB 10/24001 (beroep eiser) AWB 10 / 23887 en AWB 10 / 23958 (beroep en voorl. voorziening eiseres)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voorzieningenrechter van 22 december 2010
voor
vreemdelingenzaken
en
de
in de zaak van:
geboren op eiser, en
van Iraakse nationaliteit,
geboren op eiseres, alsmede ten behoeve van haar minderjarigc.'?öon;' . geboren op?"" beiden van Iraakse nationaliteit gemachtigde: mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, tegen: de minister voor VreemdeÜngeazaken en Asiel, voorheen de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.F. Huising, MSc, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisât iedienstte 's-Gravenhagc.
1.
Procesverloop
1.1
Bij besluit van 2 juü 2010 heeft verweerder de aan eiser verlecnda verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Eiser heeft tegen dit besluit op 5 juli 2010 beroep ingesteld,
1.2
Bij besluit van 2 juli 2010 heeft verweerder de aan eiseres en haar minderjarige zoon verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Eiseres heeft tegen dit besluit op 5 juli 2010 beroep ingesteld.
1.3
Eisers hebben op 5 juli 2010 gevraajjoT een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoeken verweerder te verbieden hen uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
• i-t- X'cvAi
fro-:Jlaatschap F i l t e r s Advocaten
70:070365.380
W0U20U
17:19
« 8 5 P.006/OM
zaaknummers: A WB 10 / 24000 (voorlopige voorziening eiser ) AWB 10/24001 (beroep eiser) AWB 10 / 23S87 en AWB 10 / 23958 (beroep en voorl. voorziening eiseres) : — — — "21.4
De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2010. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.
Overwegingen
'r
. , .,.,,,.
Ten aanzien van het beroep van eiser'-r 2.1
B(j besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenwet 2000 (Vw), op grond van het toen gevoerde categoriaal bescherrningsbeleid voor asielzoekers uit Centraal-Irak.
2.2
Verweerder heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw is komen te vervallen, aangezien het categoriaal bescherrnings beleid voor vreemdelingen afkomstig uit per 22 november 2008 is afgeschaft. Eiser komt ook niet op een van de overige gronden van artikel 29 Vw voor verlening van een verblijfsvergunning in aanmerking. Het asielrelaas van eiser ontbeert positieve overtuigingskracht en is daarom ongeloofwaardig. Bij deze beoordeling zijn de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw betrokken, aangezien eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute en identiteit,
2.3
In beroep voert eiser in de eerste plaats aan dat verweerder ten onrechte het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Irak heeft afgeschaft. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 29 januari 2010 (hiena: het ambstbericht) blijkt dat niet of nauwelijks gesproken kan worden over een verbetering van de veiligheidssituatie. Daarbij komt datBelgië wel een speciaal beleid voert ten aanzien :v van Irak. ;ff
2.4
Bij brief van 12 september 2008 heeft verweerder aan de Tweede Kamer bericht dat is besloten het categoriale beschermingsbeleid te beëindigen. De Tweede Kamer heeft op 9 oktober 2008 ingestemd met de voorgestelde beleidswijziging. Bij WBV 2008/28 (publicatiedatum 20 november 2008) is de beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid voor Centraal-Irak van kracht geworden. Daarbij heeft de Staatssecretaris zich mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2008, alsmede op het feit dat de ons omringende landen geen bijzonder beleid voor Iraakse asielzoekers voerea Ter zake van de vraag of een asielzoeker op de voet van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw - welke rechtsgrond ziet op categoriale bescherming van asielzoekers voor toelating in aanmerking komt, komt aan verweerder een ruime beoordelingsmarge toe, waarvan de aanwending toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. De rechter dient bij die toetsing het oordeel over do algehele situatie in het land van herkomst, dat normaliter tot stand pleegt te komen in samenspraak met en met instemming van de Tweede Kamer der Staten-Ceneraal, in beginsel te respecteren. Gelet op de ruime beoordelingsvrijheid van verweerder, biedt hetgeen eiser heeft aangevoerd, te weten dat België een speciaal beleid voert .ten^nzien van vreemdelingen uit Irak de stukken, geen grond voor het oordeel dat verweerder in november 2008 niet in redelijkheid tot
'From:Maatschap Pi-eters Advocaten
To:0703651380
19/01/2011 17:19
#285 P.007/011
zaaknummers: AWB 10 / 24000 (voorlopige voorziening eiser ) AWB 10 / 24001 (beroep eiser) AWB 10 / 23837 en AWB 10 / 23958 (beroep en voorl. voorziening eiseres) beëindiging van het categoriaal beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Centraal-Irak heeft kunnen overgaan. Venvezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 25 november 2009, nr. 200904121/1^2. Dat verweerder het ambtsbericht van 29 januari 2010 bij zijn oordeel had dienen te betrekken, volgt de rechtbank niet, nu het categoriaal beschermingsbeleid reeds voor het verschijnen van genoemd ambtsbericht was afgeschaft. 2.5
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de grond voor verlening, bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, is komen te vervallen.
2.6
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling of, voor zover in geschil, aan eiser op goede gronden (ex tune dan wel ex nunc) een verblijfsvergunning op een van de andere gronden van artikel 29 Vw is onthouden.
2.7
Eiser beeft 1er onderbouwing van zijn aanvraag - kort samengevat - het volgende aangevoerd. Eiser heeft werk verricht voor de autoriteiten van Irak; hij heeft ramen en deuren geplaatst in het politiebureau ... Naar aanleiding van deze werkzaamheden is eiser door de terroristen bedreigd, ia zijn auto beschoten en is zijn huis verwoest. Eiser vreest bij terugkeer te worden vermoord door de terroristen.
2.8
In het kader van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw voert eiser aan dat hij heeft meegewerkt aan het verschaffen van relevante informatie voor zover hij daarover beschikt. Daarbij komt dat de herkomst en identiteit van eisers niet ongeloofwaardig zijn geacht. Het voorgaande laat onverlet dat verweerder eiser voorts heeft tegengeworpen toerekenbaar zijn reisroute onvoldoende te hebben onderbouwd, waartegen eiser in beroep niet is opgekomen. Gelet op het bepaalde in C4/3.6.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Yc),;fi fooi net kunnen tegenwerpen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw VpjSoJende dat wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid en onder f, van de Vw aan verzoeker kunnen tegenwerpen en behoeft hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van zijn herkomst en identiteit geen bespreking.
2.9
Voorts dient te worden beoordeeld of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van hef relaas van eiser geen positieve overtuigingskracht uitgaat. De rechtbank beantwoordt die vraag en bevestigd en overweegt daartoe het volgende.
2.10 Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard ten aanzien van de plaats waar eiser zich laatstelijk bevond voordat hij Irak verliet. Eiser heeft in het eerste gehoor aangegeven dat hij tot aan zijn vertrek heeft gewoond in zyn huis in de wijk . i tn en niet elders heeft verbleven. Tijdens het nader gehoor verklaart eiser dat hij, na te zijn beschoten, naar zijn schoonfamilie is gegaan en dat zijn schoonvader op 6 oktober 2005 bij zijn huis is langsgegaan en zag dat het huis verwoest was. Eisers betoog dat niet is doorgevraagd naar de duur van bewoning op eisers adres volgt de rechtbank niet, nu uit het rapport van eerste gehoor blijkt dat aan eiser gevraagd is of hij nog voor kortere of langere tijd elders verbleven heeft, welke vraag hij ontkennend beantwoord neeft.*' •
• ' . : ; , • / .
Fron:Maatsehap Pi-eters Advocaten
To:0703651380
19/01/2011 17:20
#285 P.008/011
zaaknummers; AWB 10 / 24000 (voorlopige voorziening eiser ) AWB 10/24001 (beroep eiser) AWB 10 / 23887 en AWB 10 / 23958 (beroep en voorl. voorziening eiseres)
. +
Verweerder heeft bij zijn oordeel voorts kunnen betrekken dat niet kan worden ingezien dat eiser tezamen met drie werknemers in één werkdag acht deuren en zestien kozijnen met tralies heeft kunnen fabriceren voor het politiebureau. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat het opmerkelijk is dat eiser de dag voor de bomaanslag te voet naar het politiebureau ging. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat hij lopend ging in plaats van met zijn bedrijfsauto waarop de firmanaam vermeld stond, omdat anders direct de associatie gemaakt zou maken met het door hem uitvoeren van werkzaamheden op het politiebureau. Verweerder heeft in redelijkheid aan die redenering voorbij kunnen gaan met de overweging dat niet valt in te zien waarom eiser dan niet zijn peteónenauto heeft genomen, hetgeen de kans op herkenning bovendien zou verkleinen.. ','. Verweerder heeft voorts bij zijn oordeel kunnen betrekken dat ongeloofwaardig kan worden geacht dat eiser na de bomaanslag op het politiebureau zijn bedrijf heen bezocht om zijn medewerkers te waarschuwen. Eiser heeft immers zelfverklaard dat hij een grote angst had voor de terroristen en dat die terroristen zich daar regelmatig ophielden, terwijl een van de medewerkers, zoals eiser verklaard heeft, bovendien zijn buurman is. 2.11 Nu verweerder reeds op grond van een enkele vaagheid, hiaat, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan komen dat er van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank reeds op grond van het vorenoverwogene het asielrelaas van eiser ongel oorwaardig kunnen achten. Hetgeen eiser in beroep tegen de overige, thans onbesproken, overwegingen van verweerder daaromtrent heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking. 2.12 Gelet op het voorgaande, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder eiser ten onrechte een veiWijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw onthouden heeft. 2.13 Eiser heeft voorts aangevoerd dat verwieerdér. hem op grond van de huidige situatie in Irak een verblijfsvergunning op gror^van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw had moeten verlenen. Eiser heeft daartoe gesteld dat in Irak, meer in het bijzonder Mosul, sprake is van een situatie als oèdbeld in artikel 15, aanhef en onder c. Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming (hierna: de Definitierichtlijn) en verwijst in dit kader naar het ambtsbericht en de Note on the Continued Applicability of the April 2009 UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum seekers van juli 2010. Ter zitting heeft eiser in aanvulling op het voorgaande nog melding gemaakt van het feit dat deze rechtbank, nevenzi'ttingsplaats Utrecht in voorgaande stukken aanleiding heeft gezien de behandeling van een zaak te heropenen en verweerder om een nadere reactie te vragen. 2.14 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit en in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat in Irak geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt onder meer verwezen naar het eerdergenoemd ambtsbericht van januari 2010, een uitspraak van do Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
rïon:Maatschap Pi-eters Advocaten
To : 070365Î380 1
. '"
19/01/2011 17:21
#285 P.009/011
i r'.T^o.-
zaaknummers: A WB 10 / 24000 (voorlopige voorziening eiser ) AWB 10/24001 (beroep eiser) AWB 10 / 23887 en A\VB 10 / 23958 (beroep en voorl. voorziening ciseres) — -5(hierna; de Afdeling) van 9 september 2010 (2010020401) en naar het arrest van het EHRM van 20 januari 2009 in de zaak FH tegen Zweden (JV 2009/74). 2.15 Verweerder heeft ter zitting aangegeven geen behoefte te hebben aan het geven van een nadere schriftelijke reactie en zich op het standpunt gesteld dat eiser met het beroep van op de Note on the Continued Applicability of the April 2009 UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum seekers van juli 2010 evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat in Irak, dan wel Mosul sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. 2.16 Niet in geschil is dat eiser afkomstig is uit
provincie Nineveh, Irak.
<-'-','• -V'
2.17 De rechtbank zal de Note on the ContiAued Applicability of the April 2009 UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum seekers van juli 2010, waarnaar eiser in de gronden van beroep verwijst, met toepassing van artikel 83 Vw bij de beoordeling betrekken, 2.18 Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 26 juni 2010 (2010000166/1), 5 januari 2010 (UN: BK9629) en 15 maart 2010 (200908063/1), waarin wordt verwezen naar het arrest van het EHRM van 20 januari 2009 in de zaak FH tegen Zweden (JV 2009/74), is de rechtbank van oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit van 2 juli 2010 geen sprake was van een uitzonderlijke situatie in Bagdad. In the Note on the Continued Applicability of the April 2009 UNHCR Eligibility Guidelines for assessing the international protection needs of Iraqi asylum seekers van juli 2010, ziet de rechtbank, mede onder verwijzing naar uitspraak van de Afdeling van 30 augustus 2010 (201000497/1), geen grond voor het oordeel dat ten tijde van het bestreden besluit dan wel thans in Mosul c.q. de provincie Nineveh, anders dan in Bagdad, wel sprake was of is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel I5c, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Eisers beroep op die bepaling slaagt derhalve niet. 2.19 Voor zover eiser betoogd heeft dat verweerder in het ambtsbericht van januari 2010 aanleiding had moeten zien een categoriaal b esc h ermings beleid ia te stellen voor Irak, volgt de rechtbank eiser daarin niefij}Us;ovèrwogen, komt bij de beoordeling of een (deel van een) land categoriaal bWc^pningswaardig is aan verweerder een ruime beoordelingsmarge toe, waarvan dè aanwending toetsing in rechte slechts dan niet kan doorstaan, indien geoordeeld moet worden dat verweerder bij afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen en gegeven de feitelijke grondslag ervan, niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Het beroep op het ambtsbericht is, mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen ten aanzien van het beroep op artikel 15c, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, onvoldoende om te oordelen dat verweerder in redelijkheid niet tot de beslissing kon komen geen categoriaal beschermingsbeieid in te stellen. 2.20 De rechtbank zal het beroep van eiser ongegrond verklaren. 2.21 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
FrO(ii:Maatschap-Pi-eters Advocaten
To : 0703651390
•> •
19/01/2011 17:22
#285 P.010/011
I-
zaaknummers: AWB 10 / 24000 (voorlopige voorziening eiser ) AWB 10 / 24001 (beroep eiser) AWB 10/23S87en AWB 10/23958 (beroep en voorl. voorziening eiseres) •& Ten aanzien van het beroep van eiseres.' 2.22 Bij besluit van 24 november 2008 heeft verweerder ciseres en haar minderjarige zoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw. 2.23 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat nu de verblijfsvergunning van eiser is ingetrokken en eiseres zich heeft beroepen op de problemen van haar echtgenoot en zelf geen omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zij in aanmerking zou moeten komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. 2.24 Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder het relaas van eiser in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten en dat het beroep van eiser tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning, op grond van artikel 29 Vw ongegrond zal worden verklaard, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden de verblijfsvergunning van eiseres en haar^rriinderjarige zoon heeft ingetrokken. 2.25 De rechtbank zal het beroep van eiseres ongegrond verklaren. 2.26 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten. Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening 2.27 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter de verzoeken om een voorlopige voorziening afwijzea 2.28 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
; 0 Vi.iL f
From;Maatschap,P/eters Advocaten
To:0703651380
19/01/2011 17:23
#285 P.011/011
zaaknummers: AWB 10 / 24000 (voorlopige voorziening eiser ) A\VB 10 / 24001 (beroep eiser)-.: AWB 10 / 23887 en AWB ïft/'23958 (beroep en voorl. voorziening eiseres) 3.
Beslissing De rechtbank:
3.1
Verklaart de beroepen ongegrond;
3.2
Wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van J. van Roode, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 december 2010.
De griffier is verhinderd te tekenen.
Afschrift verzonden op :
f
,.v-
22-12-» •
ColfcW. Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage, Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.
:
y.*ta*9-Grav£nfcp£e
fro»:Maatschap Pisters Advocaten
To:070365Ï380
J£/01/20U 17:14 >;/
piß l i s A D V Ó%C m zorg
voor
#285 P,001/01
J 9 JM Zflïl
SN •a-I:
rocht
VJ
'temOtLQ: DO: ' Judith Pietors Reno van Stralen Linda Straver ' Gerben Dijkman Joëlla de Jong Norma Fötsch Annemieke van den Berg
Betreft Uw kenmerk Ons kenmerk
PAR:
Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage tevens per fax: 070 365 1380
Hoger beroep 10034GD(SK)
Utrecht, 19 januari 2011
Hoger beroep Vreemdelingenzaken (griffiekosten afboeken van mijn rekening-courant) . geboren op .en geboren op , mede in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van Khoswar . geboren op hierna te noemen appellanten, wonende te van ' ' domicilie kiezende te Utrecht aan 't Goylaan 13 A (3525 AA) ten kantore van de advocaat mr. G.J. Dijkman, die hierbij verklaart te dezer zake bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door appellant tot het instellen van dit hoger beroep en als zodanig in deze procedure zal optreden. Appellanten stellen hierbij hoger beroep in tegen de beslissing van de rechtbank Haarlem van 22 december 2010, waarbij zijn beroep tegen de beslissing d.d. 2 juli betreffende de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze uitspraak is op 22 december 2010 aan de gemachtigde van appellant verstuurd. Appellanen kan zich niet met de bestreden beschikking verenigen op grond van het navolgende: "'' Grief 1: Ten onrechte overweegt de rechtbank bij r.o. 2.11 dat: "Nu verweerder reeds op grond van een enkele vaagheid, hiaat, ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van relevante bijzonderheden tot de slotsom kan komen dat er van het relaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank reeds op grond van het vorenoverwogene het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig kunnen achten. Hetgeen eiser in beroep tegen de overige, thans onbesproken, overwegingen van verweerder daaromtrent heeft aangevoerd, behoeft derhalve geen bespreking. "
't Goylaan i3- i 35?5 M Utrecht I ifll: 030 3710055 ! fax: KiQ-27ltf672 : o-mail: inlo^pierwsadvocaleanl f vrfM-cfolotsathveaUni. •j
i
-Fro«:«aatschap Pieters Advocaten
To:0703651380
19/01/201) 17:15
#285 P.002/011
EN voor
rechi
Zoals uw afdeling onder ander in haar uitspraak van 23 mei 2008 (200705074/1) overwoog is het beoordelingkader bij de positieve overtuigingskracht: Wordt aan dat laatste vereiste niet voldaan, dan mogen ingevolge artikel 31 van de Vw 2000, mede gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (Kamerstukken tl 1998/99, 26 732, nr. 3, biz, 40-41) en volgens de ter uitvoering daarvan vastgestelde beleidsregels, in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan. Uw afdeling overwoog ook op11 december 2009 (200904257/1 /VI. ): In dat verband wordt opgemerkt dat, indien als gevolg van het toerekenbaar ontbreken van documenten van het relaas positieve overtuigingskracht moet uitgaan, reeds een enkele ongerijmde wending of tegenstrijdigheid op het niveau van de relevante bijzonderheden tot de slotsom kan leiden dat daarvan geen sprake is. De aangedragen motivering betreft niet het relevante bijzonderheden en zeker geen ongerijmde wending of tegenstrijdigheid (zie grief 2). Hieruit volgt al dat een enkele vaagheid, hiaat ongerijmde wending of tegenstrijdigheid niet de conclusie van een volledige ongeloofwaardigheid kan dragen, Daar komt nog bij dat het thans geldende beleid uit de Vc (WBV 2009/17) stelt dat bij de beoordeling van de geloofwaardigheid rekening moet worden gehouden met het volgende; 3.3 De beoordeling van de geloofwaardigheid Bij het beoorde/en van de geloofwaardigheid spelen de volgende elementen een rot: • de beoordeling van alle documenten die de vreemde/ing heeft overgelegd; • de aanwezigheid van één van de elementen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, van de Vreemdelingenwet; • de beoordeling van de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling afgelegde verklaringen; • de beoordeling van de vermoedens van de vreemdeling, die als gevolg van deze verklaringen aanwezig kunnen zijn; • vergelijking van de verklaringen met al datgene,, wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen en wat]eeMfef is onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehören van andere vreerÀg&jfn'gen In een vergelijkbare situatie; • de overige informatie over de relevante verklaringen. Op grond van dit (nieuwe) beleid kan niet onverkort worden vastgehouden aan de aangehaalde jurisprudentie. Het oordeel dat een enkele ongerijmdheid of vaagheid voldoende is niet langer mede kan worden gebaseerd op het toen geldende beleid. Hierdoor moet worden geconcludeerd dat een enkele vaagheid of ongerijmdheid als de rechtbank van mening Is niet voldoende is voor het ongeloofwaardig zijn van alfe gestelde feiten en daaruit voortvloeiende conclusies omtrent de gestelde vrees. Het asielrelaas dient als geheel aan de hand van alle voorgaande elementen te worden beoordeeld. Appellanten trekken die conclusie ook uit de volgende overweging van de uitspraak van 21 juli 2009 (200805962/1) van uw afdeling:
From.-Maatschap Pisters Advocaten
To:0703651380
19/01/2011 17:16
#285 P.003/011
ADV VOhr zora
voor
racni
2.4.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (ondermeer in de uitspraak van 27 januari 2003 in zaak nr. 200206297/1, AB 2003, 286), komt de staatssecretaris bij de toepassing van voormeld beleid in een concreet geval beoordelingsruimte toe. De staatssecretaris beoordeelt de geloofwaardigheid van het asielrelaas op basis van uitvoerige gehören en van vergelijking van het asielrelaas met al datgene, wat hij over de situatie in het land van herkomst weet uit ambtsberichten en andere objectieve bronnen en wat hij eerder heeft onderzocht en overwogen naar aanleiding van de gehören van andere vreemdelingen in een vergelijkbare situatie. Dit overzicht stelt hem in staat die beoordeling vergelijkenderwijs en aldus geobjectiveerd te verrichten. Het op deze wijze beoordelen van de geloofwaardigheid van het asielrelaas door de staatssecretaris brengt met zich dat de rechter die beoorde/ing terughoudend dient te toetsen. In dit geval is uitsluitend gekeken naar artikel 31 lid 2 onder f Vw en de beoordeling van de afgelegde verklaringen, die niet de kern van het asielrelaas treffen. Verweerder en de rechtbank hebben nagelaten de aangedragen feiten te vergelijken met al datgene wat bekend is. De onder 2.10 aangedragen motivering.betreffen niet de relevante bijzonderheden (feiten), maar het gedrag van^fsfer gebaseerd op zijn vrees (zie grief 2). Grief 2: Ten onrechte overweegt de rechtbank dat: -4 i
2.10" Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard ten aanzien van de plaats waar eiser zich laatstelijk bevond voordat hij Irak verliet. Eiser heeft in het eerste gehoor aangegeven dat hij tot aan zijn vertrek heeft gewoond in zijn huis in de wijk in en niet elders heeft verbleven. Tijdens het nader gehoor verklaart eiser dat hij, na te zijn beschoten, naar zijn schoonfamilie is gegaan en dat zijn schoonvader op 6 oktober 2005 bij zijn huis is langsgegaan en zag dat het huis verwoest was. Eiser betoogt dat niet is doorgevraagd naar de duur van de bewoning op eisers adres volgt de rechtbank niet, nu uit het rapport van eerste gehoor blijkt dat aan eiser gevraagd is of hij nog voor kortere of langere tijd elders verbleven heeft, welke vraag hij ontkennend beantwoord heeft. Verweerder heeft bij zijn oordeel voorts kunnen betrekken dat niet kan worden ingezien dat eiser tezamen met drie werknemers in één werkdag acht deuren en zestien kozijnen met tralies heeft kunnen fabriceren voor het politiebureau. Daarnaast heeft verweerder kunnen overwegen dat het opmerkelijk is dat eiser de dag voor de bomaanslag te voet naar het politiebureau ging. Eiser heeft daarentegen aangevoerd dat hij lopend ging in plaats van met zijn bedrijfsauto waarop de firmanaam vermeld stond, omdat ander direct de associatie gemaakt zou maken met het 'doorhem .uitvoeren van werkzaamheden op het politiebureau. Verweerder heeft in redelijkhpj&atä'die redenering voorbij kunnen gaan met de overweging dat niet valt in te zien waarom 'eiser dan niet zijn personenauto heeft genomen, hetgeen de kans op herkenning bovendien zou verkleinen. Verweerder heeft voorts bij zijn oordeel kunnen betrekken dat ongeloofwaardig kan worden geacht dat eiser na de bomaanslag op het politiebureau zijn bedrijf heeft bezocht om zijn medewerkers te waarschuwen. Eiser heeft immers zelf verklaard dat hij een grote angst had voor terroristen en dat die terroristen zich daar regelmatig ophielden, terwijl een van de medewerkers, zoals eiser verklaard heeft zijn buurman Is'. Vooropgesteld wordt dat de door de rechtbank aangehaalde motivering uitsluitend de gedragingen van eiser betreffen op basis van zijn vrees. Het betreft dus de handelingen die
From:Maatschap P i-eters Advocaten
To : 070365T380
19/01/2011 17:17
#285 P.004/011
onderdeel uitmaken van het realiteitsgehalte van zijn vees, in plaats van de feiten en omstandigheden. Appellanten zijn van mening dal dit behoort over het realiteitsgehalte dat hen bij terugkeer te wachten staat. Deze plausibiliteit dien dan ook vol getoetst te worden door de rechtbank. Hel is aan verweerder om te beoordelen of de aangedragen feiten en omstandigheden aanleiding geven voor een gegronde vrees. Deze relevante feiten en omstandigheden zijn het werk, de aanslag en de bedreigingen door de groepering. Daarnaast betreffen het niet ongerijmde wendingen of tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden. Daar komt dan nog bij dat het gestelde verschil in verklaringen tussen eerste en nader gehoor over de adressen In Irak ten onrechte wordt tegengeworpen. Zoals ook uw afdeling oordeelde in de uitspraak van 8 oktober 2002 (200204720/1), r.o. 2.5.1. Of eiser met drie andere in staat is om acht deuren en zestien kozijnen te produceren op een dag ziet niet op het relevante gedeelte van het asielrelaas. Daarnaast is het marginaal toetsend, onvoldoende gemotiveerd aangezien verweerder en de rechtbank op dat onderdeel niet deskundig zijn en ook niet motiveren waarom dat niet mogelijk is. Daarnaast houdt de rechtbank nog verweerder rekening met het door eiser overlegde document waaruit blijkt dat hij lid is geweest van de vakbond. De motivering dat eiser zijn werknemers waarschuwt geeft geen blijk van een gegronde vrees, aldus de rechtbank, Dit is net zoals de yfföäg of eiser lopend of met een prive auto zou gaan geen reden het relaas ongeloofwaardig te achten. Voor beide standpunten (eiser en verweerder) is een argumentatie mogelijk. De vraag is echter of het ongerijmd of tegenstrijdig is op het niveau van relevante bijzonderheden. Grief 3: Ten onrecht is de rechtbank voorbijgegaan aan de in de gronden gemotiveerde stelling dat appellant, ~ gelet op haar etniciteit een verhoogd risico loopt. De rechtbank heeft nagelaten de door appellanten aangevoerde algemene informatie en individuele omstandigheden in samenhang te beoordelen. Redenen waarom: Appellant zich thans wendt tot Uw College met het eerbiedig verzoek om het hoger beroep gegrond te verklaren en de uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage, zittinghoudende te Rechtbank Haarlem, van 22 december te vernietigen, het inleidende beroep alsnog gegrond te verklaren, dan wel de zaak terug te wijzen naar de rechtbank en verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
i