Raad
vanStatc 201008481/1/V2. Datum uitspraak: 19 oktober 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 30 juli 2010 in zaak nr. 09/17163 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201008481 /1/V2
1.
2
19 oktober 2010
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2009, voor zover thans van belang, heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 30 juli 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 augustus 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201008481 /1/V2
3.
3
19 oktober 2010
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J.M. Schuyt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Schuyt lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010 574. Verzonden: 19 oktober 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
Üpak • • ? . , • > • i>
^r>nhaO£
RECHTBANK 's-GRAVENHAGE neven/.itttngsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Knmer voor Vreemdelingenzaken Registratie-nummer; Awb 09/17163 Uitsprnak in het geding tussen:
geboren op van haakse nationaliteit, IND dossiernummer 0804:02.1336, eiser, Bemachtigde mr. J.G. Wiebes, advocaat te Lelystad;
De Minister van Justitie, als rechtsopvolger van de Staatssecretaris vim Justitie, (Iimnigiatie- en Naturalisatiedienst)* te 's-G ravenna ge, vertegenwoordigd door mr. H.R.D. Leene, ambtenaar ten departemenlc, verweerder.
I,
Procesverloop
Op 2 april 2008 heelt eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 16 april 2009 heeft verweerder tic aanvraag afgewezen. Öij brieTvan 12 mei 2009 is daartegen beroep ingesteld. Rij brief van 11 juni 2009 is het beroep voorzien van gronden. Verweerder heeft ccn verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend. Hel beroep is ter zitting van 29 april 2010 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
£T./9:
3 6
*?d
QS£T^9rn-'R:C I
CPIPQCPCIPCCI
U91?OOrtOM
3 9 S J J n c n c •lim • • T I _ . T - I
rn-n-i
.-.OLJ
AWß 09/17163
blad 2/5
2. Overwegingen 2.1 Blijkens de gronden van beroepen het verhandelde ter zitting is in geschil tic vraag of de weigering om een verblijfsvergunning asiel vnnr hcpaaldc lijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of d, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven. Verder is in geschil de vraag of eiser een geslaagd beroep kan doen op Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlosen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn). 2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heefl overgelegd en niet voldoende heeft meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het nsiVlrelans npgesnmd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig. 2.3
Eiser heeft de juistheid van dat oordeel betwist.
2.4
De rechtbank overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heefl verweerder in redelijkheid het bepaalde in artikel 3!, tweede- lid, aanhef en onder f, Vw 2000 aan eiser kunnen tegenwerpen. Dat eisers identiteitskaart in Griekenland is gestolen, dient voor eisers risico te komen, te meer nu eiser heeft nagelaten de aangifte hiervan over te leggen. Verder heeft verweerder in redelijkheid kunnen stellen dat eiser onvoldoende heefl meegewerkt aan het vaststellen van de reisroute, alleen al nu eiser in eerste instantie heeft verzwegen in Griekenland ie hebben verbleven. De omstandigheden dal eiser op dat moment zeventien jaar en ongeschoold was, ontslaan hem niet van de verplichting hieraan mee te werken. Reeds hierom heeft verweerder in redelijkheid artikel 31, tweede lid, aanhef m ondsr f, Vw 2000 kunnen tegenwerpen. Indien zich één van de in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw 2000 opgesomde omstandigheden vuurduel, mogen 'in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uilgaan. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het asielrelaas van eiser geen positieve overtuigingskracht bezit en ongeloofwaardig is. Daarbij heefl verweerder onder meer kunnen betrekken dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de aard en de duur van zijn werkzaamheden bij de gemeente Jambor en over de inhoud en de reden van de onlvangen dreigbrieven. Verweerder heelt eisers verklaring dat hij analfabeet is hiervoor in redelijkheid onvoldoende kunnen achten. Omdat verweerder het asielrelaas vnn eiser in redelijkheid ongeloofwaardig heeft mogen achten, hecll verweerder terecht overwogen dat eiser geen aanspraak heeft op een
çiviiaeed
03£TS9£02.0:°1
£089£H03£0
'J^T? oo.ipH ^ a ï jgpfinq :UJO J-I ib:iP
c\i{X3-c,nn-i^
AWB 09/17163
blad 3/5
verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2Ö00, voor zover die aanspraak zou mueten worden gebaseerd op zijn asielrelaas en de individuelerisico'sdie daaruit zouden voortvloeien. Verder heeft eiser een beroep gedaan op de subsidiaire bescherming vanartikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Eiser heeft hierbij verwezen naar het ambtsbericht van mei 2009, waaruit blijkt dat in Centraal-trak sprake is van een binnenlands gQwapnrid conflict. Ter -tilling heeft de gemachtigde vanciscr betoogd dat uit de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 20 januari 2009 (JV 2009/74) volgt dal in eisers geval voorde bepaling van de 'general situation ui'violence* gekeken dient te worden naar de ontwikkelingen in Irak over hel gehele jaar 2009 in plaats van de ontwikkelingen tot aan de totstandkoming van het bestreden besluit, zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet, In dit verband heeft eiser gewezen op de volgende stukken: - het ambtsbericht van januari 2010; - een samenvatting van een persconferentie door Andrej Mahehic van de UNHCR op 11 december 2009; • cen analyse van de Iraq Body Count van 31 december 2009; - een rapport van de International Crisis Group van 28 september 2009; - een rapport van de Secretaris Generaal van de VN Veiligheidsraad van 11 november 2009; - cen rapport van A.H. Cordesman van het Center for Strategie and International Studies van 19 november 2009; - een update van de Schweizerische Flüchtlinghilfe van S november 2009. Uit genoemde informatie blijkt volgens eiser nauwelijks van een verbetering van de veiligheidssituatie in Iraken van een wijziging inde mate, aard of emsl van het geweld. Aangezien in de achtergrond van het geweld en de aanslagen geen wijziging is ontslaan en deze nog steeds aanhoudendheid, samenhang en organisatie vertoonden, zoals aangegeven in het ambtsbericht van mei 2009, moet het ervoor worden gehouden dat nog steeds sprake is van een binnenlands gewapend conflict. Volgens eiser is tevens cen nieuwe situatie ontstaan, waarbij hel geweldsniveau een structureel karakter heeft. Dit kan ook worden aangemerkt als een uitzonderlijke situatie inde zin vanartikel 15, aanhef en onder c, Defmitierichtlijn. Verweerder heeft ter onderbouwing van het standpunt dat geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn opgemerkt dat uit hetgeen eiser heeft aangevoerd niel blijkt dal sinds genoemde uitspraak van het EHRM van 20 januari 2009 een zodanige verslechtering in Centraal-Irak, Nineveh, heeft plaatsgevonden, dat. ten aanzien van de situatie in die provincie ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit tot een ander oordeel zou moeten worden gekomen. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2009 met nummer 2009075O2/1/V2. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder dit standpunt gehandhaafd en nog opgemerkt dnt ook uit de overige door eiser in beroep overgelegde stukken niet is gebleken dat de situatie in Centraal-Irak Is verslechterd. De Afdeling heeft in de uitspraak van 25 mei 2009 (JV "2009/291 ) geoordeeld dat artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 (bij de huidige stand van de jurisprudentie) voorziet inde bescherming die artikel 15 Deilnitierichtliju beoogt ie bieden. De rechtbank /iet geen aanleiding van dat oordeel af to wijken. Uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2010, LJN: ÖL 148.1) volgt dal de vieemdeling aan artikel 15, aanhef en oudere, Dcfiuiiieridillijn aanspraak op bescherming kan ontlenen, indien hij erin slaagt aannemelijk te maken dat de
£T/8:3*çd
O3£ïS9£0
Ç0R9r?n?r0
iJ3ie ^OI-IOH 333,i30Gnc:;LU0.j J ^ : T P
raTm.r/iw.iD
bind 4/5
AVVD 09/17163
mate van willekeurig geweld in het kader van het door hem gestelde gewapend conflict in zijn land van herkomst ten tijde van de totstandkoming van het besluit dermate hoog was dal zwaarwegende gronden bestunden om aan te nemen dat een burger, louter door zijn aanwezigheid aldaar, op dat moment een reëel nsicn liep op ernstige se hade, als bedoeld in dat artikel. Niet in geschil is dal eiser afkomstig is uit in de provincie Nineveh, Centraal-ïrak.
in de buurt van
en
gelegen
De rechtbank ziet in hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie op een ander moment dan het moment van de totstandkoming vtin het bestreden besluit lo beoordelen. Gelet hierop doet de informatie die eiser in beroep heeft overgelegd en die betrekking heeft op de situatie in Centraal-lrak van na 16 april 2009 niet ter zake. Overigens merkt de rechtbank in dit verband nog op dal uit bijvoorbeeld het algemeen ambtsbericht van januari 2010 niet blijkt dat de situatie in CcnhnaUlrak ten opzichte van de vorige verslagperiode is verslechterd, Voor zover de door eiser overgelegde informatie wel betrekking heeft op de situatie ten tijde van de totstandkoming van het bestreden besluit is de rechtbank van oordeel dat eiser met deze informatie nicl aannemelijk heelt gemaakt dat destijds in de provincie Nineveh sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar de overwegingen van de Afdeling in eerdergenoemde uitspraak van 23 december 2009. In meer recente uitspraken van de Afdeling van 2 april 2010 met nummer 20IÛ00766/I/V2 en 14 april 2010 met nummer 2009O9O82/1/V2 heeft de Aftlcling de in de uitspraak van 23 december 2009 uitgezette lijn ook gevolgd. Uit de door eiser overgelegde informatie kan niet worden afgeleid dat de situatie wezenlijk is verslechterd. De enkele omstandigheid dat inmiddels sprake is van een .situatie waarbij het geweldsniveau een structureel karakter heeft gekregen, wat daar verder van zij, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hierdoor sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, Definitierichtlijn. Voor wat betreft eisers stelling dat verweerder het categoriale beschermingsbeleid ten onrechte heeft afgeschaft vcnvijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2009 met nummer 200902294/1. Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dal de brief van Amnesty International van 6 oktober 2008 en de brief van Vluchtelingenwerk Nederland aan de Tweede Kamer van oktober 2008 geen aanleiding vormen voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op hei standpunt heeft kunnen stellen dat vreemdeling met m aanmerking komt voor verlening van ccn verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000. Er is daarom geen grond voor hel oordeel dat het betreffende beleid ten onrechte is afgeschaft, zodat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, «Vw 2000, 2.5
Gelet op het vorenstaande is hel beroep ongegrond.
2.6 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
£î/6:â5l?d
08£TS9£0J.R:O|.
ÇP1RQCPCTPCI.T
U-31 «? o o n n H
33SJanpnc-nm
u
DU-T-I
orn-i
O,I-KJ
I T
blad 5/5
AWB 09/17163
2.5
Oelet op hel vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.6 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van ccn partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling vim hel beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L van der Kris, ais rechter, en door deze en mr. W.H. van Veen ais griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
3 0 JULI 2010
Afschrift verzonden op;
3 0 JIJH prtffl
Rechtsmiddel Tenen dez« uitsprauk kunnen partijen binnm vlitrwirken na da datum Wirt mrcendirlg lO't (leid idtspnutk hoger beroep
instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak vtm de Rand van State, onder vermelding \
CT ,QT. : ^ûe^i
nPCTCQCCTJO: O I
Cf7iaQC=ra;3CC1
U3l e aonow 3 3 3 J 9 D f i n c : u m . j j r u • Ta nTna_ir,ni-i_ i =r
SUYDERSEE
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 7 AU6 2010 AAN:
CG
BEHANDELD: DD:
PAR:
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State Postbus 16113 2500 BC 'S-GRAVENHAGE Per Fax: 070-36 51 380 en per gewone post
Inzake: Betreft: Uw kenmerk: Ons kenmerk: Datum:
./Ministerie van Justitie, IND Hoger Beroep vreemdelingenzaken (asiel)
20100096 27 augustus 2010
Toevoeging Civiel is aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand te Arnhem.
Hoogedelgestrenge Heer/Vrouwe, Appellant, 1. de heer te
geboren op (Irak), van Irakese nationaliteit,
wonende, althans verblijvende te
aan de
te dezer zake woonplaats kiezende te 8232 VM Lelystad aan het Stadhuisplein 67, ten kantore van Suydersee Advocaten van wie mr. J.G. Wiebes, daartoe als advocaat/gemachtigde bepaaldelijk gevolmachtigd tot het indienen van onderhavig hoger beroepschrift, doet u het volgende meedelen: Bij uitspraak d.d. 30 juli 2010, verzonden op 30 juli 2010 van de Arrondissementsrechtbank te 'sGravenhage, .Zittingsplaats Zwolle, Vreemdelingenkamer onder nummer Awb 09 /17163 BEPTDN BY1 GR DC2 (productie 1), is het namens Appellant Ingediende beroepschrift" d.d. 12 mei 2010 gericht tegen de afwijzende beschikking d.d. 16 april 2009 van de Staatssecretaris van Justitie, thans opgevolgd door de Minister van Justitie onder IND-nummer: 0804.02.1336 ongegrond verklaard. SUiftiifliin 67 0Z32VH LdrfeJ
rteüa»2156 fl?aiAD Ufclri
K'HUMUN? Irc032ll-2M805 inlo^aiyilsttaxufviitatcLnl mvwjjayifcframultfunieiuil-
• i jaeerJ
FiPCTcqceufliû i
ccipqc^eipcn
u-si eooAOH aas j ^ p s r i q nua .j -i ç,
2
Appellant kan zich met de inhoud van genoemde uitspraak niet verenigen en is van mening dat het namens hem ingediende beroepschrift gegrond verklaard had dienen te worden. Reden waarom ondergetekende, thans hoger beroep instelt bij uw Afdeling. Appellant verwijst allereerst naar de gronden van het beroepschrift d.d. 11 juni 2009 en zijn zienswijze, welke hier als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd. Appellant is primair van mening dat hij in aanmerking dient te komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 lid 1 onder b jo. artikel 3 EVRM jo. artikel 15 c Definitierichtlijn, dan wel artikel 29 lid 1 onder d Vw2000. Het hoger beroep berust op onderstaande grieven; GRIEF I: Appellant is van oordeel dat de rechtbank ten onrechte overweegt dat hem geen subsidiaire bescherming toekomt op grond van artikel 15, aanhef en onder c Definitierichtiijn c.q. hem wegens schending van artikel 3 EVRM een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 lid 1 onder b Vw dan wel wederom een beleid van categoriale bescherming dient te worden gevoerd c.q. verblijf op grond van artikel 29 lid 1 onder d Vw dient te worden verleend. Appellant verwijst in dit kader naar de overwegingen van de rechtbank op pagina 3 en 4 van de aangevallen uitspraak. In casu is niet in geschil dat Appellant afkomstig is uit Jambor, in de buurt van Duhok en Mosul, gelegen in de provincie Nineveh, Centraal Irak. De rechtbank ziet - in de lijn met de jurisprudentie van uw Afdeling - geen aanleiding de vraag of sprake Is van een uitzonderlijke situatie op een ander moment dat van de totstandkoming van het bestreden besluit te beoordelen. Gelet hierop wordt de in beroep overgelegde informatie die betrekking heeft op de situatie in Centraal Irak van na 16 april 2009 buiten beschouwing gelaten. Nu uw Afdeling heeft beslist dat de toets aan artikel 15c Definitierichtlijn deel uitmaakt van de beoordeling van artikel 29 lid 1 onder b Vw, is van belang dat dit tevens de toets aan artikel 3 EVRM betreft. Artikel 3 EVRMrichtzich op de toekomst c.q. houdt een uifeetbeletsel in, indien sprake is van een 'real risk' dat de vreemdeling na terugkeer slachtoffer zal worden van mensenrechtenschendingen. Appellant is van oordeel dat een toetsing ex-lunc zich verzet tegen het toetsingskader van artikel 3 EVRM, dat mede gelet op artikel 29 lid 1 onder b Vw, ex-nunc dient plaats te vinden. Nineveh wordt aanhoudend genoemd als deel van Irak waar het geweld van dien aard is dat groterisico'sdienen te worden aangenomen. In het ambtsbericht van 29 januari 2010 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreffende de situatie in Irak wordt deze aanhoudend slechte situatie beschreven. De veiligheidssituatie was in grote delen van Irak ook gedurende deze verslagperiode over het algemeen zeer ernstig. Er was sprake van etnisch en/of religieus gemotiveerd geweld, politiek geweld en 2ware misdaad. Het geweld kwam voor in de vorm van bomaanslagen, schiet- en steekpartijen, ontvoeringen, intimidatie en andere mensenrechtenschendingen. Volgens officiële Iraakse cijfers eiste het geweld in 2009 meer dan 3.000 burgerslachtoffers. Hoewel het aantal burgerdoden in 2009 lager lag dan in 2008, kan in deze verslagperiode, alle factoren in
O8£ÏS9S:02.0:°1
S0B9£202£0
ua-jeoortpg o a s j a p n n g i u j o j j ߣ-lB
0T0S-9TW-12
3
overweging nemend, over het algemeen niet of nauwelijks worden gesproken van een verbetering van de veiligheidssituatie ten opzichte van de vorige verslagperiode. In de vier provincies Nineveh, Ta'mim, Salah-ad-Din en Diyala in het noorden van CentraalIrak was de veiligheidssituatie gedurende de verslagperiode zeer onstabiel. De veiligheidssituatie in de negen overwegend sjiitische provincies van Zuid-lrak en in de overwegend soennitische provincie Anbar (West-Irak) was gedurende de verslagperiode relatief stabiel. Het grootste deel van het geweld is gericht tegen personen die geassocieerd worden met de Iraakse overheid, inclusief het Iraakse veiligheidsapparaat, politici en hun familie, ambtenaren en rechters. Het sektarische geweld treft nog altijd met name sjiieten in door soennieten gedomineerde gebieden en soennieten in door sjiieten gedomineerde gebieden, zij het in aanzienlijk mindere mate dan tijdens voorgaande verslagperiodes. Geweld tegen minderheidsgroepen, zoals christenen of yezidi's, komt in heel Cenfraal-lrak voor, Slachtoffer van geweld zijn verder onder meer tolken of Irakezen die op andere wijze voor internationale organisaties of de Amerikaanse aanwezigheid in Irak werken, advocaten, journalisten, artsen en verpleegkundigen, academici en studenten, artiesten en sportlieden. Deze situatie bestond ten tijde van de besluitvorming en duurt gelet op bovenstaande informatie nog immer voort. Appellant verwijst naar de UNHCR Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Iraqi Asylum-Seekers, United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) Geneva, April 2009. Gelet op eerdere uitspraken van uw Afdeling, veronderstelt Appellant dit rapport ambtshalve bij u bekend. Asielzoekers uit vijf Iraakse provincies (Bagdad, Diyala, Kirkuk, Nineveh en Salah Al- Din) moeten beschouwd worden als vluchtelingen volgens het Vluchtelingenverdrag, of moeten subsidiaire bescherming krijgen. Zij lopen een risico van ernstige schade in een situatie van gewapend conflict, zoals omschreven in artikel 15c Definitierichtlijn (DRi). Dit schrijft de UNHCR In de Eligibility Guidelines die op 27 april 2009 openbaar zijn gemaakt en die bedoeld zijn voor de beoordeling van Iraakse asielverzoeken. Afschrift van de samenvatting van Vluchtelingenwerk Nederland wordt bijgaand overgelegd (productie 2). De UNHCR heeft dit standpunt herhaald in een persbericht van 11 december 2009: "In our Guidelines last April, we noted that in view of the serious humanrightsviolations and continuing security incidents throughout Iraq, most predominantly in the centra} gouvernâtes, asyiumseekers from these gouvernâtes should be considered to be in need of international protection, UNHCR advises against involuntary returns to Iraq of persons originating from Central Iraq until there is substantionat improvement in the security and human rights situation in the country." Het geweldsniveau in een groot deel van Irak is lager dan In de afgelopen jaren, maar in Ninewa duurt het bloedbad voort. Dit staat in het rapport 'Iraq's New Battlefront The Struggle Over Ninewa' van de International Crisis Group (productie 3). In augustus en september 2009 waren er grootschalige gruwelijke aanslagen op minderheden, waarbij meer dan 100 doden vielen. In het rapport wordt onder meer ingegaan op de positie van de christenen, Yezldi,- Turkmenen en Shabak. Appellant is van oordeel dat de situatie In Nineveh dermate gevaarlijk is dat de rechtbank miskend dat hem subsidiaire bescherming dient te worden geboden, hetgeen tevens inhoudt een dreigende schending van artikel 3 EVRM na terugkeer in Irak.
£ls£:3**d
03ZI£9£Q2.0:°i
S0a9£302£R
u a i e a o n p ö •aas-japsnc; : wo j 4 ç\b:lP. CWÇ\P.-?)C\H->P.
4
GRIEF II: Ten onrechte overweegt de rechtbank ûp pagina 5, rechtsoverweging 2.5 en dictum: "Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. " "De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. " Deze grief mist zelfstandige betekenis en dient in samenhang met voorgaande grieven te worden bezien. Op grond van het bovenstaande verzoekt Appellant voornoemd u: I. de uitspraak van de arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage, zp. Zwolle d.d. 30 juli 2010, onder nummer 09 /17163 te vernietigen en het beroepschrift d.d. 12 mei 2009 alsnog gegrond te verklaren, wegens strijd met het Europees Verdrag inzake de Bescherming van de Rechten van de Mens, de Definitierichtlijn, de Vreemdelingenwet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel en opnieuw rechtdoende, PRIMAIR: de vernietiging uit te spreken over de beschikking d.d. 16 april 2009 van de voormalige Staatssecretaris van Justitie, en te bepalen dat Appellant alsnog in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel op grond van artikel 29 Vreemdelingenwet 2000. SUBSIDIAIR: te bepalen dat de Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage dan wel de Staatssecretaris van Justitie, thans opgevolgd door de Minister van Justitie een nieuwe beslissing neemt met inachtneming van uw uitspraak, II. Verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Producties: drie N,B. Afschrift van deze brief (met bijlagen) zond ik heden aan verweerder.
CT/b:-3*ed
08£IS9£:02.a:oi
S089£2O3£0
u3T?3onpH -s-asjspfinq : I.UO.M c\h:TP
ciTCtP-t-inH- ' ^