Raad
vanStatc 201003153/1 A/2. Datum uitspraak: 29 juli 2010
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: _ appellant,
(hierna: de vreemdeling),
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 3 maart 2010 in zaak nr. 09/37979 in het geding tussen: de vreemdeling en de staatssecretaris van Justitie (lees: de minister van Justitie).
201003153/1/V2
1.
2
29 juli 2010
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen. Bij besluit van 25 september 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 3 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 31 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister van Justitie heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201003153/1/V2
3.
3
29 juli 2010
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2010 91-663. Verzonden: 29 juli 2010 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
31. MAA. 2010 17:02
WYBENGA ADVOCATEN
NR. 5886
P. 7 ^
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Afdeling 3, enkelvoudige kamer Regnr.: A WB 09/37979 BEPTDN UITSPRAAK ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen eiser, V-nummer
woonplaats kiezende ten kantore van zijn
gemachtigde, mr. D. Schaap, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris van Justitie, verweerder. I
PROCESVERLOOP
Eiser, geboren op ca van Kaapverdische nationaliteit, verblijft sedert 9 april 1997 als vreemdeling in Nederland. Op 14 januari 2009 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlenging van de geldigheidsduur van de hem verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000, onder de beperking "het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst'*. Op deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 9 maart 2009, verzonden op 11 maart 2009, afwijzend beslist. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 25 september 2009 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Bij brief van 16 oktober 2009 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 december 2009. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. T. Nöuta.
H
OVERWEGINGEN
1 In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. 2 Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 28 juli 2009 (UN: BJ9039),
31- MAA. 2010 17.: 02
WYBENGA ADVOCATEN
NR. 5886
P. 8
Regnr.: AWB 09/37979 BEPTDN •>
aangezien in eisers geval de aanspraak op een werkloosheidsuitkering niet geheel is gebaseerd op zijn arbeid verricht aan de wal maar ook op zijn arbeid verricht aan boord van Nederlandse zeeschepen. Voorts is het door verweerder gemaakte onderscheid tussen werkloze vreemdelingen met een arbeidsverleden aan boord van Nederlandse zeeschepen met een daarop gebaseerde aanspraak op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) enerzijds en vreemdelingen met een WW-uitkering die louter is gebaseerd op arbeid verricht aan wal anderzijds in strijd het gelijkheidsbeginsel. 3 Verweerder stelt zich under verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiser niet voor de gevraagde verlenging van de vergunning voor bepaalde tijd in aanmerking komt, omdat gebleken is dat eiser ten tijde van de aanvraag niet langer voldeed aan de gestelde beperking. 4 Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Ingevolge het tweede lid, van die bepaling kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden bedoeld in het eerste lid Blijkens B5/4.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, betreft het arbeidsverleden de periode dat de vreemdeling werkzaam Is geweest direct voorafgaande aan het indienen van een aanvraag om (verlenging van) een verbUjfsyerguiining voor bepaalde tijd. Bhj'kens B5/5.3.2 van de Vc 2000 mogen de werkloze buitenlandse werknemers met het oog op het verkrijgen van een nieuwe werkkring hun verblijf voortzetten voor de resterende geldigheidsduur van de verbißfsvergunning voor bepaalde tijd. Slaagt de vreemdeling er binnen de resterende geldigheidsduur van de vergunning niet in werk te vinden, dan wordt de geldigheidsduur van de verbujfsvergunning voor bepaalde tijd niet verlengd. 5
De rechtbank overweegt als volgt.
5.1 Uit de stukken is gebleken dat eiser voor de periode van 31 januari 2008 tot 31 januari 2009 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst". Voorts heeft eiser bij brief van 2 februari 2009 te kennen gegeven dat hij sinds 13 januari 2009 werkloos is. Gesteld noch gebleken is dat eiser in de periode van 13 januari 2009 tot 31 januari 2009 werk heeft gevonden. Evenmin is in bezwaar gesteld dat eiser na 13 januari 2009 een WW-uitkering op grond van zijn arbeidsverleden op zee heeft genoten. Nu eiser er niet in is geslaagd om binnen de geldigheidsduur van de verleende verblyfsvergunning werk te vinden en niet langer aan de beperking voldeed in verband waarmee syn verblijf was toegestaan, heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. In dit verband verwijst de rechtbank naar voormelde uitspraak van de AbRS van 28 juli 2009. 5.2 De eerst in beroep aangevoerde stelling, dat de toegekende WW-uitkering roede is gebaseerd op het arbeidsverleden op zee, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel worden wegens strijd met de goede procesorde gepasseerd, nu verweerder daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden.
31.MAA..2010 17:03
WYBENGA ADVOCATEN
Ï.588Ó
Regnr.; AWB 09/37979 BEPTDN
6 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser ingevolge genoemd beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde verlenging van de vergunning. 7
Het beroep is derhalve ongegrond.
8
Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
UI
BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage, RECHTDOENDE: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door nar, AP. Fereira Horta, in tegenwoordigheid van de griffier H. Pop.
ken in het openbaar op 3 maart 2010.
RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113,2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
Afschrift verzonden op:
Ö ^
Vjrfif
"
31.MAAJ01Ü 17:00
WYBENGA ADVOCATEN
15886
P. 1
^
WYBENGA WILDEBOER VAN DEN PUTTELAAR advocaten 'DeLeuve' ScUedamsedijk 46 G.J.W.d* Vrits Poitbot rjojo 3001 BB Ronrrdam eet +31 (0)10 « 4 00 00 Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, fax+JI (0)1011403 03 Hoger beroep vreemdelingenzaken postOwp-JawycrtJi] Postbus 16113 » - ^ — — ^ ™ 2500BCS-GRAVENHAGE I R A A D VAN STATE™*"** 1 ^ INGEKOMEN
3 1 MRT 2010
RJ. Wybenga H.HA.
Lewht
A.C. van dwr Btnt B.R Deslaovtr D. Schaap K. Hamer S. Bhtkbont
«AKER. 2.^\» e yvSSV^ÖJ
$. Schoimann J. Broijt
Zk
WW:
M. Wtersma EM, Beven
Tevcns per telefax (070 - 365 13 80) Braefe
WMtboer
AAM: JffHWöELDiOO:
Rotterdam, 31 mtart 2010
Çb.L. van dm Putttlaar }.
B. van Miegbem e-mail: $chflap@wp'lawyett.nl
/ SvJ 20001024«
M- van Eek WJ. Loorbüch S.C Broun
Geachte heer, mevrouw, - / - Hierbij doe ik u een hoger beroepschrift toekomen. Gaarne verzoek ik u nu] de ontvangst van het hoger beroepschrift te bevestigen. iendelijkc groet,
Opdrachten wortel unsltriund aanvuïd OAdsf loeptHtlijkhcid vtp de Toorwwrien vermeld op it achteai|dc Dcxc Tcorwewden kunnen ttvnu worden gcnadplecfd op www.wp-|*wyiefi
31- MAA. 2010 17:00
WYBENGA ADVOCATEN
NR. 5886
P. 2
WYBENGA WILDEBOER VAN DEN PUITELAAR
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
3 1 MRT 2010
/MvJ;2O001O2« Toevoeging ungevtu^d bij de RoAd voor RechubJjItutd u '*Grmab*çc d.d. 31 murt 20K
2WKNR. AAN: BEHASOapiPQ:
HOGER BEROEPSCHRIFT Aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geeft te kennen: , geboren op
j ran Kaapverdische nationaliteit, wonende te , te dezer zake te Rotterdam woonplaats kiezende aan de Schiedamsedijk 46 ten kantore van Wybenga Wildeboer van den Puttelaar Advocaten, van wie mr. D. Schaap te dezen voor hem, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd om het onderhavige hoger beroep in te stellen, als gemachtigde optreedt. t
Verweerder te dezen is D E MINISTER VAN JUSTITIE.
2
Bij uitspraak van 3 maart 2010, verzonden op gelijke datum, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het beroep dat op 16 oktober 2009 is ingesteld tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie d.d. 25 september 2009, waarin het bezwaar van appellant ongegrond is verklaard, ongegrond verklaard. Een kopie van de uitspraak is als Productie I aan dit hoger beroepschrift gehecht
3
Appellant kan zich met de te dezen bestreden uitspraak niet verenigen en stelt daartegen hoger beroep in. Ter toelichting diene het volgende.
4
Appellant heeft op 14 januari 2009 een aanvraag ingediend rot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Die aanvraag is bij besluit d.d. 9 maart 2009, verzonden op 11 maart 2009, afgewezen. Appellant heeft op 31 maart 2009 daartegen bezwaar gemaakt Bij besluit van 25 september 2009 is dat bezwaar ongegrond verklaard.
s
Appellant had vanaf 9 april 1997 een verblijfsvergunning regulier voot bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid aan boord van een Nederlands zeeschip'. Met een korte onderbreking van 9 april tot 8 mei 2000, is deze verg* inning verlengd tot 9 maart 2008. Met ingang van 31 januari 2008 is de beperking gewijzigd naar 'het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst1. Die vergunning is verleend voor de periode 31 januari 2008 tot 31 januari 2009.
6
Appellant heeft op 14 januari 2009 een aanvraag ingediend om verlenging van laatstgenoemde vexblijtsvergunnmg-
ßtfc
3 1 . MAA.-2010 1 7 : 0 0
WYBENGA ADVOCATEN
NR. 5886
P. 3
WYBENGA WILDEBOER VAN DEN PUTIELAAR
Het tegen de afwijzing gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard met verwijzing naar de uitspraak ABRvS 28 juli 2009 (200802907/ 1/V2), nadien gepubliceerd in de JV 2009/379 m.nt mr. D. Schaap. 7
Appellant heeft aan boord van Nederlandse zeeschepen gewerkt rot in augustus 2005. Vervolgens is hij werkloos geworden en in het bezit gesteld van de verblijfsvergunning voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst. Omdat appellant van juni 2006 tot in augustus 2006 ook nog aan boord van Nederlandse zeeschepen heeft gewerkt is in het bezwaarschrift gewag gemaakt van in augustus 2006 ingetreden werkloosheid. Van 14 juli 2008 tot 14 januari 2009 heeft appellant gedurende een halfjaar gewerkt in dienst van het Vanaf 14 januari 2009 is bij weer werkloos.
B
Uit het besluit op bezwaar van het Uwv d.d. 8 mei 2009 betreffende de werkloosheidsuitkering van appellant, in beroep als productie overgelegd, blijkt dat voor appellant op grond van de door hem verrichte arbeid voor de duur van een half jaar met ingang van medio januari 2009 een nieuwe aanspraak op een WW* uitkering is ontstaan. Omdat niet werd voldaan aan de zgn. vier-uit-vijf-eis leverde dit slechts een kortdurend recht van maximaal drie maanden op. Op grond van het bepaalde ia artikel 130p WW is dit recht verlengd met de duur van het eerder toegekende WW-rccht voor zover dat nog niet was opgebruikt met een korting van drie maanden, zijnde de duur van het nieuw opgebouwde recht. Aldus is appellants recht op een WW-uitkering met een maximale uitkeringsduur tot 31 december 2009 voor een duur van drie maanden gebaseerd op zijn arbeid verricht in dienst van het , derhalve arbeid aan wal Voor de rest is zijn aanspraak nog gebaseerd op zijn eerder in 2005 en in 2006 ingetreden werkloosheid die is voorafgegaan door arbeid verricht aan boord van Nederlandse zeeschepen.
9
Aldus ia een andere situatie aan de orde dan in de uitspraak ABKvS 28 juli 2009, waarbij voor de Afdeling uitgangspunt was dat de aanspraak van de vreemdeling op een werkloosheidsuitkeringgbeel was gebaseerd op zijn arbeid verricht aan wal en derhalve niet aan boord van Nederlandse zeeschepen. Zie r.o. 2.2.2: "De vreemdeling heeft het standpunt van de staatssecretaris dat hij, ten tijde van de aanvraag van 30 maart 2007 dan wel het besluit van 26 juli 2007, niet langer een WW-uitkering op grond van zijn arbeidsverleden op zee genoot, niet bestreden." Voor de goede orde: in het bezwaar van appellant is niet aan de orde gekomen of zijn WW-recht was gebaseerd op arbeid op zee, aan de wel, of een combinatie van beide.
lû
In beroep is voorts aangevoerd dat het besluit Op bezwaar in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, waar door verweerder een onderscheid wordt gemaakt tussen werkloze vreemdelingen met een arbeidsverleden aan boord van Nederlandse zeeschepen en een daarop gebaseerde aanspraak op een WW-uitkering enerzijds en werkloze vreemdelingen met een aanspraak op een WW-uitkenng louter gebaseerd op arbeid verricht aan wal.
-2-
31.MAA..2010 17:01
WYBENGA ADVOCATEN
NR. 5886
P. 4
WYBENGA "WÏLDEBOER VAN DEN PUTTELAAR
Beiden zijn immers verzekerd voor de werknemersverzekeringen en op hun loon zijn premies ingehouden. Voor een dergelijk onderscheid is geen rechtvaardiging aanwezig en aldus is sprake van strijd met artikel 1 Grondwet en artikel 26IVBPR. Vgl. noot onder JV 2009/379 onderdeel 16. GRIEF E il
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat de eerst in beroep aangevoerde stelling dat de toegekende WW-uitkering mede is gebaseerd op het arbeidsverleden op zee, en het beroep op het gelijkheidsbeginsel wegens strijd met de goede procesorde worden gepasseerd, nu verweerder daarmee bij het nemen van het bestreden besluit geen rekening heeft kunnen houden.
TOELICHTING 12
Appellant heeft de door de rechtbank afgeserveexde stellingen teeds betrokken in het inleidend beroepschrift, derhalve niet eerst kort voor de zitting dan wel ter zitting. In een dergelijke situatie is in beginsel geen sprake van een strijd met de goede procesorde.
13
Zie voorts de uirspraak ABRvS 8 december 2009, LJN: AV6409: De toetsing door de rechtbank van dat besluit naat de feiten en omstandigheden ten tijde daarvan staat et niet aan in de weg en voorts verbiedt geen rechtsregels dat, binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het namen van dat besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in bezwaar naar voren zijn gebracht. Zie over het tijdig naar voren brengen van de gronden in beroep de uitspraken ABRvS 11 maart 2008, JV 2008/171, ABRvS 3 november 2008, JV 2009/75 en ABRvS 14 april 2009, JV 2009/236.
14
De gedachte dringt zich op dat rechtbank door het oneigenlijk gebruik van de goede procesorde zich met een Jantje van Leiden van de zaak heeft afgemaakt Kennelijk was het te veel moeite om een inhoudelijk standpunt op de gronden van eiser te bepalen. Toegegeven moet worden dat dit aanzienlijk meer denkkracht had gekost dan de geringe hoeveelheid die thans bij het opstellen van de uitspraak aan de zaak is besteed.
is
Voor de goede orde wordt verder opgemerkt dat juist is de overweging van de rechtbank dat in bezwaar door appellant niet is gesteld dat hij na 13 januari 2009 een WW-uitketing op grond van zijn arbeidsverleden op zee heeft genoten. Dat dit relevant zou kunnen zijn is appellant eerst gebleken na kennisname van de uitspraak ABRvS 28 juli 2009, JV 2009/379. Die uitspraak is eerst na de hoorzitting in het bezwaar van appellant, gehouden op 27 juli 2009, gedaan, zodat appellant daarop in de gronden van zijn bezwaar noch ter hoorzitting heeft kunnen ingaan.
-3-
31- MAA- 2010 17:01
WYBENGA ADVOCATEN
NR. 5886
P. 5
WYBENGA WDUDEBOER VAN DEN PUTTELAAR
Verweerder heeft zich eerst in het besluit op bezwaar op die uitspraak beroepen, zodat eerder een verwijt aan verweerder gerechtvaardigd is dat tex zorgvuldige voorbereiding van het besluit op bezwaar eerst die uitspraak aan gemachtigde had moeten worden toegestuurd met het verzoek zijn visie daarop te geven voor wat betreft de eventuele relevantie daarvan voor het bezwaar van appellant Het moge duidelijk zijn dat verweerder dat niet heeft gedaan. Ter hoorzitting is overigens wel de opbouw van de duur van de WW-uitkcring van appellaat besproken. Dat wordt ook erkend in het verweerschrift in beroep, onderdeel 3.2. Zie ook het verslag van de hoorzitting. Indien het verweerder ten rijde van de hoorzitting wel duidelijk was geweest dat Het onderscheid van belang was, dan had het op de weg van verweerder gelegen daarnaar te vragen. Dit te meer omdat uit het IND-dossier zonneklaar het arbeidsverleden van appellant blijkt en daaruit aldus ook blijkt dat hij slechts een half jaar aan wal heeft gewerkt en dat zijn overige relevante arbeidsverleden zich aan boord van Nederlandse zeeschepen heeft afgespeeld. Verweerder dient eveneens bekend te worden geacht met de toepassing van de Werkloosheidswet voor wat betreft de gevolgen van die feitelijke situatie voor wat betreft de opbouw en duur van de werkloosheidsuitkering. GRIEF II
iß
Ten onrechte heeft de rechtbank overwogen dat verweerder op grond van het vorenstaande op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant ingevolge het beleid niet in aanmerking komt voor de gevraagde verlenging van zijn verblijfsvergunning.
TOELICHTING 17
Aangezien appellant van mening is dat hetgeen door hem in beroep is aangevoerd wel inhoudelijk had moeten worden beoordeeld en dat die beoordeling had moeten leiden tot gegrondverklarülg Van het beroep en vernietiging van het besluit op bezwaar, moge duidelijk zijn dat verweerder niet op goede gronden heeft geoordeeld dat appellant niet in aanmerking komt voor de verlenging van zijn verblijfsvergunning.
R E D E N E N WAAROM;
appellant uw Afdeling bestuursrechtspraak verzoeke l
de te dezen bestreden uitspraak van de rechtbank te vernietigen;
u
het besluit op bezwaar te vernietigen;
m
verweerder te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten;
iv
te bepalen dat het door appellant betaalde griftieredht wordt vergoed door verweerder.
Rotterdam, 31 maart 2010
-4-