Raad
vanState 201010121/1/V1. Datum uitspraak: 1 februari 2011
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: (hierna: de vreemdeling), appellante, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 28 september 2010 in zaak nr. 10/13727 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister van Justitie.
201010121/1/V1
1.
2
1 februari 2011
Procesverloop
Bij besluit verzonden op 13 november 2009 heeft de staatssecretaris van Justitie een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Bij besluit verzonden op 1 2 april 2010 heeft de minister van Justitie het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 28 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 21 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister voor Immigratie en Asiel heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201010121/1/V1
3.
3
1 februari 2011
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van staat.
w.g. Borman lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Willems ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2011 412-587. Verzonden: 1 februari 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser
21/10/2010
12:42
020-G343491
DISTELPLEIN ADU
PAG.
JA^op
uitspraak RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Zittinghoudende te Amsterdam zaaknummers: AWB 10/13727 (beroep) AWB 10/13681 (voorlopige voorziening) V-nn uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzfenfngenrechter in het geding tussen:
geboren op van Marokkaanse nationaliteit, eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)* gemachtigde: mr. J, Ruija, advocaat te Amsterdam, en: de minister van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M. Vonk, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het . Ministerie van Justitie. Procesverloop Bij bestuit van 13 november 2009 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 21 augustus 2008 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 onder de beperking "uitoefenen van gezinsleven conform artikel 8 EVRM" afgewezen. Het daartegen ingestelde bezwaar is bij besluit van 12 april 2010 ongegrond verklaard. Op 12 april 2010 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Bij brief van dezel fde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook waren ter zitting aanwezig de broer van eiseres» de oudste toon van eiseres, gezinstherapeut bij De Bascule, en gezinsvoogd. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
05/10
21/10/2010
DISTELPLEIN ADU
Zaaknummers: A WB 10/13727 en AWß 10/13681 inzake
06/10
Pagina2van6
Feiten Eiseres heeft eerder in Nederland verbleven vanaf I december 1987. Op 23 mei 1990 is zij gehuwd met Uit dit huwelijk zijn vier kinderen geboren» te weten: geboren op geboren op geboren op geboren op Eiseres U ontheven uit het ouderlijk gezag en de kinderen verblijven alle in pleeggezinnenZij zijn onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg. De jongste drie zijn direct dan wel zeer kort na de geboorte uit huis geplaatst. De kinderen zijn allen in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft sinds 1996 verschillende aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning, welke alle zijn afgewezen. Eiseres heeft enkele jaren een zwervend bestaan geleid en is veroordeeld voor het plegen van diefstal en vernieling. Op 24 maart 2005 is eiseres uitgezet naar Marokko en gesignaleerd in het Nationale Schengen Informatie Systeem ((N)SIS) voor een termijn van driejaren wegens onttrekking aan het toezicht Op 26 juli 2005 heeft eiseres in Marokko een aanvraag ingediend om afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf (mw), met als doei (verruimde) gezinshereniging met haar vier minderjarige kinderen. Deze procedure is geëindigd met de uitspraak van 9 januari 2007 (200608943/1) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Op 28 september 2006 heeft eiseres verlening van een visum voor kort verblijf verzocht om haar kinderen te bezoeken. Een verzoek van eiseres van 17 augustus 2007 om eerdere verwijdering van de signalering in het (N)SIS heeft niet geleid tot voortijdige verwijdering van de signalering. Op 25 april 2008 heeft eiseres nogmaals verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf. Nadat dit in eerste instantie is geweigerd is haar op 2 juni 2009 meegedeeld dat zij alsnog in bezit zou worden gesteld van het gevraagde visum. Vervolgens is eiseres Nederland ingereisd. Overwegingen Ten aanzien van het beroep 1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mw die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. 2. Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, in samenhang met artikel 3.71, vierde Hd, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000, kan Onze Minister het mw-vereiste buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). 3. Ingevolge artikel, 3.71. tweede lid, onder I, van het Vb 2000 is van het vereiste van een geldige m w vrijgesteld, de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het
21/10/2010
12:42
020-6343491
DISTELPLEIN ADU
Zaaknummers: AWB 10/13727 en AWB 10/13681 inzake
PAG.
Pagina 3 van 6
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zou ztjn4. Verweerder heeft in het bestreden besluit - kort samengevat en voor zover van belang als volgt overwogen. Er is geen aanleiding om eiseres vrij te stellen van het mw-vereiste op grond van artikel 3.71, tweede lid, onder I, van het Vb 2000. Uitzetting van eiseres betekent geen schending van het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven of privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Er is geen sprake van inmenging in dit recht, nu eiseres nimmer in het bezit Is geweest van een verblijfsvergunning die haar in staat stelde om hier te lande invulling te geven aan het gezinsleven. Afweging van de belangen van eiseres enerzijds en de belangen van de Nederlandse staat anderzijds, leidt niet tot het oordeel dat een verplichting bestaat om eiseres verblijf in Nederland toe te staan. Voorts is er geen aanleiding om eiseres vrij te stellen van het mw-vereiste op grond van de hardheidsclausule. 5. Eiseres heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte heeft verweerder in het bestreden bestuit niet uiteengezet of gemotiveerd waarom het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen - hetgeen niet in geschil is - niet van doorslaggevende betekenis is of kan zijn. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting immers juist uiteengezet dat het voortzetten van het gezinsleven vanuit Marokko door middel van telefonisch contact en korte bezoeken geen optie is. Verweerder miskent voorts al hetgeen door Bureau Jeugdzorg, de psychiater van eiseres en andere instanties naar voren is gebracht over het belang van het contact tussen eiseres en haar kinderen. Terugkeer naar Marokko zal zorgen voor ernstige psychische schade bij de kinderen, die net zijn begonnen inhoud te geven aan het contact met hun moeder. Daarbij is van belang dat de kinderen nu pas op een leeftijd zijn gekomen waarbij zij zich gaan afvragen wie hun moeder is. Jeugdzorg helpt hen hierbij, met name bij het versterken van de affectieve band met hun moeder. Aan eiseres kan daarom niet worden tegengeworpen dat zij eerst geen aandacht had voor haar kinderen. Dit heeft zij altijd gehad, echter eerst nu is Jeugdzorg behulpzaam om een en ander ook op de rails te zetten. Het besluit van verweerder Is in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 6. Tussen partijen is met name in geschil of artikel 8 van het EVRM ten tijde van het bestreden besluit tot het verlenen van een verblijfsvergunning noopte. De stelling dat verweerder in het besluit niet heeft gemotiveerd waarom het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen niet van doorslaggevende betekenis is, mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Verweerder heeft immers aangegeven dat het een zwaarwegende factor is, maar dat hij bij zijn oordeel ook andere factoren heeft betrokken, waaronder de invulling die reeds in het land van herkomst aan het gezinsleven werd gegeven, de middelen van bestaan, de openbare orde en de situatie in het land van herkomst. In het primaire besluit heeft verweerder er aan de hand van de Boultif-criïeria op gewezen dat eiseres voor haar uitzetting in 2005 bij herhaling misdrijven heeft gepleegd en jarenlang heeft gezorgd voor overlast in haar buurt. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres met haar oudste zoon enkele jaren heeft samengewoond en dat de overige kinderen direct of zeer kort na de geboorte uit huis zijn geplaatst. Eiseres nefent geen gezag uit over haar kinderen. Eiseres heeft in Nederland nimmer rechtmatig verblijf gehad. Sinds haar inreis in 2009 is getracht het gezinsleven met haar kinderen weer op te bouwen en heeft eiseres haar kinderen enkele malen bezocht. Niet is gebleken dat eiseres tijdens het verblijf in Marokko contact heeft gehad met haar jongste drie kinderen. De oudste zoon heeft eiseres in Marokko een aantal malen bezocht. Eiseres
07/10
21/10/2010
DISTELPLEIN ADU
Zaaknummers: AWB 10/13727 en AWB 10/13661 inzake
08/10
Pagina 4 van 6
kan het gezinsleven verder voortzetten door telefonisch contact en korte bezoeken aan Nederland. De omgangsregeling is opgesteld terwijl het eiseres niet was toegestaan op grond van een verblijfsvergunning in Nederland te verblijven. Eiseres wist dat zij voor langer verblijf een tnvv diende aan te vragen. Aan de omstandigheid dat eiseres haar kinderen thans eenmaal per maand ziet, hecht verweerder dan ook niet het door eiseres gewenste belang. Daarbij is gebleken dat de tweede zoon van eiseres heeft aangegeven dat hij geen contact meer met eiseres wenst De oudste zoon kan eiseres in Marokko bezoeken met financiële hulp van zijn oom, zoals hij ook eerder heeft gedaan. Alles in aanmerking genomen is naar het oordeel van verweerder niet gebleken van een dermate groot belang bij de aanwezigheid van eiseres in Nederland, dat haar persoonlijke belangen zwaarder wegen dan het algemeen belang. 7. Uit de hiervoor weergegeven belangenafweging blijkt genoegzaam dat verweerder bekend was met de bezoekregeling en de frequentie van de contacten met de verschillende kinderen. Uit de belangenafweging blijkt ook dat verweerder de adviezen van Bureau Jeugdzorg en de gezinsvoogd in zijn beoordeling heeft betrokken, en daaraan geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend. Hetgeen daarover door beide partijen ter zitting naar voren is gebracht ligt in het verlengde van de eerder ingenomen standpunten. Verweerder heeft ter sitting nogmaals zijn standpunt herhaald dat op andere wijze aan het gezinsleven invulling kan worden gegeven. Daartoe heeft hij nog gewezen op uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake Grant tegen het Verenigd Koninkrijk (8 januari 2009, LJN: BH3274) en Onur ( 17 februari 2009, LIN: BH9203). Voorts heeft verweerder gewezen op de uitspraak vao de Afdeling van 7 december 2007 (DN: BC3327), waarin is geoordeeld dat de rechtbank enkel dient te toetsen of verweerders belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in rechte houdbaar is, 8. Uit de adviezen van Bureau Jeugdzorg en de gezinsvoogd blijkt dat fysiek contact met de moeder van belang is en dat daarmee het herstel van het contact voorspoediger zal verlopen* waarna de frequentie van de contacten geleidelijk verder zou kunnen worden opgevoerd. Dit is door verweerder niet weersproken. De stelling van eiseres dat verweerder in het bestreden besluit beeft overwogen dat met de aanwezigheid van de moeder in Nederland geen duidelijk belang van de kinderen is gediend, mist feitelijke grondslag. Ten aanzien van de oudste zoon heeft verweerder gewezen op het alternatief van wederzijdse korte bezoeken en telefonisch contact. Ten aanzien van de jongste kinderen heeft verweerder gewezen op de mogelijkheid tot kort bezoek van eiseres in Nederland en telefonisch contact vanuit Marokko. De rechtbank vindt in de door eiseres overlegde rapporten en verklaringen, alsmede de verklaringen ter zitting, echter geen steun voor haar stelling dat het onderhouden van telefonisch contact vanuit Marokko en voortzetting van de fysieke contacten in de nabije toekomst door middel van - minder frequente - korte bezoeken aan Nederland» zal leiden tot (ernstige) psychische schade bij de jongste twee kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op de omstandigheden in het onderhavige geval, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangen aan de zijde van eiseres thans niet opwegen tegen het algemeen belang en dat er daarom op dit moment geen positieve verplichting op hem rust om permanent verblijf (op grond van een verblijfsvergunning) hier te lande aan eiseres te verlenen. 9. Uit het voorgaande volgt eveneens dat het beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen. In de door verweerder gemaakte belangenafweging îs reeds de omstandigheid betrokken dat eiseres voor de duur van een mw-aanvraag fysiek van haar kinderen gescheiden zal zijn. Van andere bijzondere omstandigheden in het kader van de hardheidsclausule dan die ook in
21/10/2018
DISTELPLEIN ADU
Zaaknummers: AWB 10/13727 en AWB 10/13681 inzake
09/10
Pagina5van6
het kader van artikel 8 van het EVRM zijn aangevoerd, is niet gebleken. Vanaf haar uitzetting in 2005 tot haar terugkeer in Nederland in 2009 heeft eiseres ook, al dan niet met ondersteuning van derden, in Marokko kunnen verblijven. De omstandigheid dat de enige broer van eiseres in Marokko inmiddels zou zijn overleden dateert van na het bestreden besluit, zodat dit reeds daarom bij de onderhavige beoordeling buiten beschouwing dient te blijven. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten eiseres geen vrijstelling te verlenen van het mw-vereiste. 10. Op grond van het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening 11. De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet Op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist. Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening 12. 0 e rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht sou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
21/18/2810
12:42
820-6343491
DISTELPLEIN ADU
Zaaknummers: AWB 10/13727 en AWB 10/13681 inzake
PAG.
Pagina6van6
Beslissing De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer. AWB 10/13727, verklaart het beroep ongegrond. De voorzien! ngenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 10/13681, wijst het verzoek af. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S.F. Voskens, rechter, tevens voorzteningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.C, van der Veer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2010,
De rechter
UU^üu-uuxLCSrAfschrift verzonden op:
2Ö SEP- ZON
Conc: JV Coll.: \pf D:C VK Tegen tie uitspraak op het beroep staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State. Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113, 2500 BC's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen vnti een afschrift van de« uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85. eerste lid, van de Vw 20Ü0 een uf meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak np het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open-
10/10
21/18/2810
12:42
020-6343491
DISTELPLEIN ADU
A d v o c a t e n k a n t o o r
PAG.
D i s t e l p l e i n mr. F.S.P.GlJsbertiHûdanpiJI mw. mr. A.M. HHhorst mr.J.TultJer mr. J. Ryijs
Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC Den Haag Faxnummer: 070 3651380
mw. mr. M.MA Appelman mr. Ing.BJ. dénHartojj
RAAD VAN STATE INGEKOMEN
2 1 OKT 2010
Distelpteh 10-14 1031XH Amsterdam POSlbue 37042 1030 AA Amsterdam Telefoon (020) 632 02 51 THtefeK {020)6343491
ÏM
1\
AAN: BEHANDELD DD:
Amsterdam Ons kenmerk Uw kenmerk Betreft
PAR:
21 oktober 2010 20100797JRjr AWB 10/13727
Hoser beroep beslissing Rechtbank Den Haag« nevemittingsnlaats Amsterdam* Zaaknummer: AWB 10/13727 en AWB 10/13681 geeft eerbiedig te kennen: geboren op van Marokkaans nationaliteit, verblijvende te , aan het adres _ te dezer zake woonplaats kiezende te Amsterdam aan het Distelplein 10-14, Postbus 37042 te (1030 AA) Amsterdam, ten kantore van advocaatrax.J. Ruijs, die hierbij verklaart te dezer zake door appellante bepaaldelyk te zijn gevolmachtigd om namens haar dit hoger beroepschrift in te dienen en te ondertekenen; AppeUante kan zich niet verenigen met de beslissing van de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, zaaknummers AWB 10/13727 en AWB 10/13681, waarbij het beroepschrift van appellante ongegrond werd verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Van de beschikking waarvan hoger beroep wordt als productie 1 een afschrift overgelegd. Algemeen: Appellante is, afgezien van haar persoonlijk belang bij dit hoger beroepschrift van mening dat de grieven hiervan rechtsvragen aan de orde stellen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, en derhalve de aangevoerde grieven tot vernietiging van de aangevallen uitspraak behoren te leiden.
01/10
21/10/2010
12:42
020-6343491
DISTELPLEIN ADU
Advocatenkantoor
Distelplein
2
Appellante verwijst daartoe tevens naar hetgeen door of namens haar in vorige instanties is verklaard en aangevoerd, waarvan de inhoud als hier woordelijk herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Appellante wenst de navolgende grieven naar voren te brengen. Grieft: Ten onrechte overweegt de rechtbank (op pagina 3, alinea 6) het volgende: "Tussenpartijen is met name in geschil of artikel acht van het EVRMten tijde van het bestreden besluit tot het verlenen van een verblijfsvergunning noopte. De stelling dat verweerder in het besluit niet heeß gemotiveerd waarom het bestaan van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Marokko uit te oefenen niet van doorslaggevende betekenis is, mist naar het oordeel van de rechtbankfeitelijke grondslag. Verweerder heeß immers aangegeven dat het een zwaarwegende factor is, maar dat hij bij zijn oordeel ook andere factoren heeft betrokken, waaronder de invulling die reeds in het land van herkomst aan het gezinsleven werd gegeven, de middelen van bestaan, de openbare orde en de situatie in het land van herkomst. In het primair besluit heeft verweerder er aan de hand van de Boultif-criteria op gewezen dat eiseres voor haar uitzetting in 2005 bij herhaling misdrijven heeft gepleegd en jarenlang heeß gezorgd voor overlast in haar buurt. Verweerder heeft verder in het bestreden besluit overwogen dat eiseres met haar oudste zoon enkele jaren heeft samengewoond en dat de overige kinderen direct ofzeer kort na de geboorte uit huis zijn geplaatst Eiseres oefent geen gezag uit over haar kinderen. Eiseres heeft in Nederland nimmer rechtmatig verblijf gehad. Sinds haar in reis in 2009 is getracht het gezinsleven met haar kinderen weer op te bouwen en heeft eiseres haar hinderen enkele malen bezocht. Niet is gebleken dat eiseres tijdens het verblijf in Marokko contact heeft gehad met haar jongste drie kinderen. De oudste zoon heeft eiseres in Marokko een aantal malen bezocht. Eiseres kan het gezinsleven verder voortzetten door telefonisch contact en korte bezoeken aan Nederland. De omgangsregeling is opgesteld terwijl het eiseres niet was toegestaan op grond van een verblijfsvergunning in Nederland te verblijven. Eiseres wist dat zij voor langer verblijf een ww diende aan te vragen. Aan de omstandigheid dat eiseres haar kinderen thans eenmaal per maand ziet, hecht verweerder dan ook niet het door eiseres gewenste belang. Daarbij is gebleken dat de tweede zoon van eiseres heeft aangegeven dat hij geen contact meer met eiseres wenst. De oudste zoon kan eiseres in Marokko bezoeken met financiële hulp van zijn oom, zoals hij ook eerder heeft gedaan. Alles in aanmerking genomen is naar het oordeel van verweerder niet gebleken van een dermate groot belang bij de aanwezigheid van eiseres in Nederland, dat haar persoonlijke belangen zwaarder wegen dan het algemeen belang. " Toelichting: Immers, de rechtbank beperkt zich hier tot een marginale toets van de wijze waarop verweerder artikel 8 van het EVRM heeft toegepast bij de beslissing in primo. Echter miskent de
21/10/2010 12:42
020-6343491
DISTELPLEIN ADU
Advocatenkantoor
PAG.
Distelplein
3
rechtbank hiermee dat met betrekking tot het beroep op artikel 8 van het EVRM zich geen rechtsregel ertegen verzet dat eerst ter zitting een beroep op dit artikel wordt gedaan. Zie ook Rechtbank 's-Gravenhage, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, AWB 08/32880, (UN: BJ3995). Met andere woorden hoeft de rechtbank zich bij de toepassing van artikel 8 EVRM niet te beperken tot een marginale toets en kan zij dit beroep op artikel 8 EVRM volledig toetsen en betrekken in haar besluit. In casu heeft derechtbankenkel de door verweerder naar voren gebrachte motivatie waarom een beroep op artikel 8 EVRM niet zou kunnen slagen herhaald. De rechtbank miskent hiermee de argumenten welke naar voren zijn gebracht namens appellante waarom een beroep op artikel 8 EVRM wel zou moeten slagen. Dit klemt des te meer omdat de rechtbank het beroep op artikel 8 EVRM als naar voren gebracht namens appellante niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Appellante merkt hierbij op: 1. Dat zij van oordeel is dat haar beroepschrift ten onrechte door de Rechtbank ongegrond is verklaard; 2. Dat zij Uw college hierbij verzoekt het hoger beroepschrift, alsook bet beroepschrift, gegrond te verklaren onder vernietiging van de bestreden beslissing van de Rechtbank van 28 september 2010 (AWB 10/13727 en AWB 10/13681), en alsnog te bepalen dat appellante wordt toegelaten op de gronden als verzocht en in vorige instanties aangevoerd, althans verweerder danwei Rechtbank op te dragen (zulks) te beslissen met inachtneming van de uitspraak van Uw College; 3. Dat zij U hierbij verzoekt verweerder te veroordelen in de kosten van dit geding, .waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van appellante. Namets Samira El Messii
03/10