Raad vanStatc 201108847/1/V2. Datum uitspraak: 12 september 2 0 1 1
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8 : 5 4 , eerste lid, van de Algemene w e t bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 5 augustus 2 0 1 1 in zaak nrs. 1 1 / 2 3 1 6 3 en 1 1 / 2 3 1 6 4 in het geding tussen: de vreemdeling en de minister voor Immigratie en Asiel.
201108847/1/V2
1.
2
12 september 2 0 1 1
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2 0 1 1 heeft de minister een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 5 augustus 2 0 1 1 , verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 2 augustus 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 voldoet, kan niet t o t vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201108847/1/V2
3.
3
12 september 2 0 1 1
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A . B . M . Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken-Westra, ambtenaar van staat.
w . g . Hent lid van de enkelvoudige kamer
w . g . Vreken-Westra ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 2 september 2 0 1 1 434-638. Verzonden: 1 2 september 2 0 1 1 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
wio io
praak
r . w u o / gui
AFSCHRIFT
BANK's-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer nevenzittmgsplaats Almelo regnrs.; Awb U/23164 VBONWAM (voorlopige voorziening) Awb 11/23163 VRONTN/AM (beroep) uitspraak van de vooraeningenrechtur intake gebaren op van Azerbeidqaanse nationaliteit, INÛ dossiernummer 1105.16,1216, verzoeker, gemachtigde: mr. T. Bruinsma, advocaat te Ter Apel; tegen DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE EN ASIEL, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage verweerder, vertegenwoordigd door drs. J.D. Albarda, ambtenaar ten departemente.
1. Procesverloop Op 6 juli 2011 heeft verzoeker een aanvraag om Verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Bij besluit van 14 juli 2011 heeft verweerder de aanvraag in de algemene -astelrffintvrinrp1 afgewezen. Bfl brief van 14 juli 2011iisdaartegen beroep ingesteld en is tevens verzocht om een voorlopige voorziening- Hët beroap etrhfll vei^tjcküijft-voorzie^-vaogronden bij brief van 26 juli 2011, Het verzoek ie ter zhting van 29 juli 2011 behandeld. Verzoeker is niet verschenen, maar heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder hoeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep la ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. De voorzieningenrechter zal toeteen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bü afweging van de betrokken belangen uitzetting van de verzoeker in afwachting van de
•syd
"WtfNWQSSnw NNMA
t>E£t>Tt>6SS0
E0:fT
IT0Z/8Ö/S0
Zaaknummers: Awb 11/23164 VRONTN/AM en lï/23163 VRONTN/AM
blad2
beslissing op het beroep moet worden verboden. Indien de voorzieningenrechter na de behandeling ter zitting van een verzoek ora eon voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling von de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in de algemene asielprocedure dient tevens beoordeeld te worden of de aanvraag op zorgvuldige wijze volgens des» procedure is afgedaan. Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn ült een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige» levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tyd kan - voor zover hier relevant - op grond van artikel 29, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (hierna; Vw 2000) worden verleend aan de vreemdeling: a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat mj gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij by uitzetting een regel risico loopt om te worden onderworpen aan: • doodstraf of executie; - folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of - ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict; c (..,);
d. U). Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Azerbeidzjan zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te worden verleend. Het zal daarom aannemalijtt moeten zyn dat mot betrekking Tot verzoeker persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan eeaó^gB^kejyetblüfeyBrgtttuiing dient te worden verleend. Artikel 31, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag Is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzy in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. In artikel 31, tweede lid, aanhef en onderdeel f, Vw 2000 is bepaald dat b\J het onderzoek naar de aanvraag mede wordt betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis* of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
01/S0
'9Vd
"1WNVX13SST1W NNMA
t>E2t>Tfr&BQQ
£0 *.f X
1102/80/50
VU/ V W
É. w
vj
nJtioiui
Zaaknummers: Awb 11/23164 VllONTN/AM en U/23163 VRQNTN/AM
blad 3
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker in het bestreden besluit artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft tegengeworpen, omdat verzoeker toerekenbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd am zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Gebleken is dat verzoeker geen identiteitskaart of paspoort heeft overgelegd. Uit hût algemeen ambtsbericht inzake Azerbeidzjan van 3 0 maart 2011 blijkt dat het voor personen vanaf 16 jaar verplicht is in het bezit te zyn van een identiteitsbewijs. Als identiteitsbewijs worden aangemerkt de nationale identiteitskaart en het Azert>eidzjaanse paspoort. Gelet op deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen overwegen dat het verzoeker, die ouder is dan 16, kan worden verweten dat hij niet een dergelijk document heeft overgelegd- De stelling van verzoeker dat mj gebruik maakte van zijn geboorteakte in combinatie met een woonverklaring en dat dit volstond als identiteitsbewijs, heeft verweerder niet hoeven volgen, nu uit het ambtsbericht voorts blijkt dat het zonder een identiteitsbewijs niet mogelijk is om op normale wijze deel te nemen aan hot maatschappelijk leven. Bovenden bevat een geboorteakte geen tot een persoon herleidbare kenmerken, zoals een pasfoto. Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het verzoeker is toe te rekenen dat hy zijn militair boekje niet heeft overgelegd. Niet valt in te zien dat hij niet in de gelegenheid was dit document mee te nemen toen hij plotseling vertrok, nu hij wet kans heeft gezien zijn geboorteakte en woonverklaring mee ta nemen. Voor zover verzoeker heeft gestold dat een dergelijk document zijn identiteit niet kan aantonen, heeft verweerder kunnen overwegen 4at dit verzoeker niet ontslaat van zijn verplichting zoveel mogelijk dooumenten te overleggen tor onderbouwing van zyn asielrelaas. Verweerder heeft hierbij in redelijkheid kunnen stollen dat, au verzoeker om bescherming verzoekt bij de Nederlandse autoriteiten, van hem mag warden verondersteld dat hij voldoende vertrouwen stelt in voornoemde autoriteiten om alle »lovante feiten en omstandigheden aan te voeren die hebben geleid tot zijn vertrek uit het land van herkomst en die van belang ztfn by de beoordeling van zijn aanvraag. Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de vooraeningenrechter in redelijkheid aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat hij het valse paspoort, waarvan hij stelt gebruik te hebben gemaakt ùi duns zijn reis, niet heeft overgelegd. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat van verzoeker mocht worden verwacht dat hij zijn reisverhaal zou ondersteunen met dit document, ook al heeft verzoeker het document naar eigen zeggen slechts tijdelijk in zyn bezit gehad. Verzoekers stelling dat dit document niet kan bijdragen aan de vaststelling ven ztiiv ickntitoit eanfitionnliTffit, is niet van belang, nu verzoeker m&t het paspoort wel zijn reisverhaal had kunnen aantonen dan wel ondersteunen. Bovendien heeft verweerder kunnen overwegen dat, nu verzoeker stelt dat hij vanaf Turkye naar Nederland is gereisd met de auto, her niet aannemelijk is dat verzoeker geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Van een dergelijke reis mag immers in redelijkheid worden verondersteld dat deze met documenten te staven zouden zijn en anderszins door verklaringen aannemeiyk gemaakt kunnen worden. Nu verzoeker enkel Duitsland kan noemen als land dat hy is gepasseerd vanuit Turkije, is hij hierin niet geslaagd. De stelling van verzoeker dat hij de namen van deze landen is vergeten, heeft verweerder als onvoldoende van de hand kunnen wijzen, nu van verzoeker in redelijkheid mag worden verwacht dat hij informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken als de landen die hij is gepasseerd.
"WtfNtfxnsssnw NNMA
t>EZt>It?6698
E0:t>"E
TT02/89/68
onuAiioBirt n u v u u A i c n
«1310
Zaaknummers: Awb 11/23164 VRQNTN/AMen U/23163 VRONTM/AM
f.ü0b"/00a
blad 4
De voorzien in genrechter komt dan ook tot de conclusie dat verweerder verzoeker in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft kunnen tegenwerpen. Ingevolge paragraaf Cl4/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) is voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, onder a tot en met f, Vw 2000. Is dit het geval, dan zal van de verklaringen een positieve overtuigingskracht moeten uitgaan om een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lldt buiten beschouwing te laten, en de verklaringen alsnog als aannemelijk te beschouwen. Om van een positieve overtuigingskracht uit te gaan mogen in het relaas geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen on tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Het asielrelaas van verzoeker komt op het volgende neer. Verzoeker heeft een relatie gehad met een meisje, De neef van dat meisje, werkzaam als luitenant bij de politie, heeft haar samen met verzoeker zien lopen en heeft Verzoeker vervolgens op 25 maart 2011 opgepakt. Verzoeker is zeven dagen vastgehouden op het politiebureau en is daar meerdere keren per dag mishandeld. Toen verzoeker vervolgens werd vrijgelaten heeft de neef hem verzacht de relatie te verbreken. Verzoeker is daarbij met de dood bedreigd. Samen met zyn vader heeft verzoeker tevergeefs geprobeerd een klacht in te dienen by het hoofd van de politie, de burgemeester en de procureur, Verzoeker hoeft ondanks alles besloten met zijn vriendin verder te gaan en heeft-haar met behulp van zrjn vriend ontvoerd. Gedurende vijf dagen is verzoeker met haar samen geweest Tijdens deze vyf dagen heeft verzoeker vernomen dat zijn vader in brand is gestoken en brandwonden heeft opgelopen. Op aandringen van zijn oom heeft verzoeker besloten het land te verlaten. Een dag na het vertrek van verzoeker is zijn andere oom, , vermoord. Verzoeker vreest bij terugkeer door de familie van zijn vriendin te worden vermoord. Verweerder hoeft zich in het beetreden besluit, waarin het voornemen is ingelast, op het standpunt gesteld dat geloofwaardig is dat verzoeker etnisch Azéri en moslim is. Ook wordt geloofd dat verzoeker als verkoper in een winkel in bouwmaterialen heeft gewerkt Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de verklaringen van verzoeker met betrekking tot het aangaan van de relatie met een meisje en de problemen die hii dientengevolge heeft gehad geen positieve overtuigingskracht baatten en derhalve nïot geloofwaardig worden geaoht Naar het oordeet van de voondeningenreohter heeft verweerder in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat verzoeker niet weet op welke datum hjj zijn vriendin heeft leren kennen en sinds wanneer hij een relatie heeft met zijn haar. Van verzoeker mag in ieder geval worden verwacht dat hij op zijn minst een schatting kan noemen van de dag van de eerste ontmoeting en dat hij weet hoe lang hy zijn vriendin kant Evenmin valt in te zien dat verzoeker nooit heeft kennisgemaakt met de ouders van t\jn vriendin dan wel om haar hand heeft gevraagd, zo heeft verweerder kunnen overwegen. Daarbij heeft verweerder betrokken dat verzoeker heeft verklaard de cultuur in Azerbeidzjan te kennen, waarbij het onder meer normaal is dat de jongen het meisje ten huwelijk vraagt. Ook heeft verzoeker verklaard dat hg met zijn vriendin een toekomst op wilde bouwen, dat
21/IQ
'9tfd
TWNwnassnw
NNMA
fr£Zt>Tt>66S0
£0 : *X
TI0S/80/60
u3/yo zg i i
l a a a UÖI43ÖB*Ö*
BRUINSMA ADVOCATEN
(f1318 P.007/0Û9
Zaaknummers; Awb U/23164 VRONTN/AMen 11/23163 VRONTN/AM
blad 5
hij van haar hield on dat h\j alleen maar bij haar wilde zijn. Dar alleen zijn vriend en de nicht van zijn vriendin wisten dat hij een relatie had met zyn vriendin draagt niet bij aan de positieve overtuigingskracht. Voor zover verzoeker stelt dat de andere familieleden van zijn vriendin, gelet op do reactie van de neef, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet geoharmeerd waren van zijn belangstelling, heeft verweerder kunnen overwegen dat dit tegenstrijdig is met hetgeen verzoeker heeft verklaard op pagina 8 van het nader gehoor, Op de vraag of haar ouders wisten van de relatie antwoordt verzoeker namelijk: "Nee. Vat wisten z\j niet* Misschien als zp dit wel wisten dan zou het misschien anders zjjn geweest* Misschien dat wij dan met elkaar in gesprek zouden kunnen gaan*. Verweerder heeft daarnaast in redelijkheid kunnen overwegen dat deze ongeloofwaardigheid wordt versterkt doordat verzoeker op pagina S van het eerste gehoor heeft verklaard dat er een meisje was dat hij mocht Hieruit kan op geen enkele wijze worden opgemerkt dat het om zijn vriendin gaai Wiet is gebleken dat verzoeker deze tegenwerping heeft betwist. Ook wordt het vorenstaande versterkt door de verklaringen van verzoeker in zowel het eerste als nader gehoor. Verzoeker spreekt tydens die geboren steeds over *het meisje' en noemt vrijwel nooit de naam van zijn vriendin. Daarentegen valt uit pagina 8 van het nader gehoor wel weer op te maken dat verzoeker een relatie had met , sso heeft verweerder In redelijkheid kunnen tegenwerpen. . Naar het oordeel van de voorzienmgenrechter heeft verweerder bovendien in redelijkheid kunnen overwegen dat het bevreemding wekt dat verzoeker de keuze heeft gemaakt om zyn vriendin te ontvoeren, nu dit doorgaans gebeurt nadat de ouders geen toestemming geven voor een huwelijk. In het geval van verzoeker waren de ouders van zijn vriendin niet op de hoogte van de relatie, waardoor hij evenmin weet hoe haar ouders tegen deze situatie aankijken. Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat niet valt in tu zien dat verzoeker zijn vriendin aohterlaat nadat ntf te horen heeft gekregen dat zyn vader in brand is gestoken, nu hü aan asfln vriendin heeft verteld dat hjj een toekomst wilde opbouwen, dat hij vee! van haar hield, dar hjj alleen maar dacht aan samenzijn en dat hij haar zelfs na zyn zeven dagen durende arrestatie waarbij mj is mishandeld nog wilde hebben en daarom plannen heeft gemaakt om haar te ontvoeren. Evenmin valt daarom in te säen dat verzoeker, zoals blijkt uit pagina 7 van het nader gehoor, boos op haar is geworden, dat hu haar heeft gezegd dat zij weg moest gaan en dat hij haar nooit meer wild» zien. Ge{et op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechtnr in redelijkheid niet geloofwaardig hoeven achten dat verzoeker een relatie had met en dat als gevolg daarvan problemen zijn ontstaan. De voorzieningenreohter stelt vast dat verweerder In aanvulling op het vorenstaande de volgende punten nog aan verzoeker heeft tegengeworpen. Verzoeker heeft tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd ten aanzien van het gebeurde op 23 maart 2011 en 25 maart 2011. Verzoeker heeft in het eerste gehoor verklaard dat hij en zijn vriendin op 23 maart 2011 op weg waren naar de computercursus toen zij hem vertelde dat haar neef hen had zien lopen, terwijl h(] in het nader gehoor heeft verklaard dat ze op weg naar huis waren. Daarnaast heeft verzoeker in het eerste gehoor verklaard dat hij op 25 maart 2011 samen met zijn vriendin op weg was naar de computercursus toen hü werd gearresteerd door twee sergeanten, terwijl hij in het nader gehoor heeft verklaard dat hij
B I / 8 0
-9vd
TWNWT39S™ M*IA
»KHW6SB
EB"-«
1103/80/63
g3/ua * u i i
I J as y o m o b b m
BRUIHSMA ADVOCATEN
#1318 P.0Û8/008
Zaaknummers: Awb U/23164 VRÛNTN/AM en U/23163 VRONTOAM
blad 6
stond te wachten op zyn vriendin die uit de cursus zou komen toen hij werd opgepakt. Daarnaast heeft verzoeker tegenstrijdig verklaard over de plaats waar hij met z(jn vriendin had afgesproken om haar te ontvoeren. Op pagina 8 van het eerste gehoor verklaart verzoeker namelijk dat ze hadden afgesproken bij het textielbedrijf en de huizen die daar staan, terwijl luj op pagina S van het nader gehoor heeft verklaard dat zijn vriendin b{j (de huUjos bij) de vleesverwerkingefebriek op hem zat wachten. Ook heeft verweerder aan verzoeker tegengeworpen dat hü eerst op pagina 9 van het nadet gehoor heoft verklaard dat zijn broer vanaf 13 april 20U spoorloos is. Zowel in het vrije relaas als in het eerste gehoor, waarin is gevraagd naar de niet meegereisde fónrilieleden, heeft verzoeker hier niets over verklaard. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat verzoeker ongeloofwaardige an onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de stad of , Het beeld dat verzoeker schetst komt niet overeen met informatie Uit algemeen openbare bronnen, nu verzoeker hóeft verklaard dat het een kleine stad is waar iedereen elkaar kent. of is echter de twtse na grootste stad in Azerbeidzjan en heeft 313.000 inwoners, Gelet op deze informatie valt niet in te zien dat verzoeker heeft verklaard dat hfl de namen van de politieagenten kent omdat of eeo kleine stad is waar iedereen elkaar kent Voorts heeft verweerder overwogen dat verzoeker heeft verklaard dat hij zeven dagen lang meerdere kuren per dag werd mishandeld waarbü hij werd geschopt en geslagen, waarbü zyn vingers tussen de deur werden gedrukt, waarby hij me« een wapen op zijn hoofd werd geslagen en waarbü hij roet een wapenstok werd geslagen. Uit de door een arts in het ziekenhuis opgemaakte verklaring blijkt echter slechts dat verzoeker is behandeld aan een zwelling van het onderbeen. Overige verwondingen worden daarbij niet genoemd. Dit doet verder afbreuk aan de positieve overtuigingskracht van het relaas. Tot slot heeft verweerder tegengeworpen dat niet valt in te zien dat verzoeker uit schaamte sinds zijn vertrek geen contact meer heeft gehad met zijn familie m Azerbeidzjan» nu zyn vader in brand is gestoken, zijn oom is vermoord en zyn b r o e f wa*& vermist. Van verzoeker mag immers worden verwacht dat hij interesse heeft in de toestand van zyn vader en dat hy wil weten of ssijn broer al tereoht is, temeer nu hy zijn oom heeft gevraagd om foto's te nemen van zijn vader omdat hij wilde weten hoe zyn vaderstoestandwas. Bovenstaande punten ziin niet door verzoeker betwist, zodat dezs punten niet in geschil zijn en derhalve ni« ter beoordeling staan. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder kunnen weigeren verzoeker een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw2000. Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een party' in de kosten die de andere party in verband met de behandeling van de voorlopige voorziening en het beroep redeiykerwijs heeft moeten maken.
0T/60
'9Vd
I W N W G S S n W NNMA
t>EZfrTfr66S0
£0 : * t
TT0Z/80/60
ya/yo uv i i
ia:aa
uoi«ötJd^tj4
BRUINSUA ADVOCATEN
tf 1318 P.009/009
Zaaknummers: Awb 11/23164 VRONTN/AM en 11/23163 VRONTN/AM
blad 7
3. Beslissing De voorzieningenreohter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, verklaart hot beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. F.C. Berg, voorzleningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Postema, griffier. De voorziamngenrochter,
Uitgesproken in het openbaar op
- 5 Aua zo»
Tegen deze uitspraak, vaor zover daarbij in de hoofdzaak is heslist, kunnen partyen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen by de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken" postbus-16113,250Û'BC,s-Gravenh&ge. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat hot beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Afschrift verzonden: - 5 AUS. ZOU
VOOR A DËGRI
0T/0T
'9Vd
CONFORM Ë RHCHT6ANK TE ^GRAvïNHASÉ
-WtfNWBSSnW NNMA
t>E2t>It?6ÊS0
E0:f[
1102/80/60
ADVOCATENKANTOOR ME1JERAan de Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep Vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC 's-GRAVENHAGE
l $< jvi^ko/^'M
nP-^-^°-;' ù "
ÎDVA? BAAD VAN STATE \
INGEKOMEN
( £ > AU6 2011 ZAAKNR.ZcniocPcPO? hWZ. AAN: BEHANDELD: DD:
PAR:
ADVOCAAT &. PROCUREUR mr. K. J. Meijer
BEZOEKADRES Van Harenstraat 3 9076 BS St. Annaparochie
CORRESPONDENTIEADRES Postbus 10 9076 ZN St. Annaparochie T (0518) 40 21 86 F (0518) 40 29 76
Sint Annaparochie, 12 augustus 2011
HOGER BEROEP VREEMDELINGENZAKEN
Geachte heer/mevrouw, Namens de heer , geboren op , van Azerbeidzjaanse nationaliteit en thans verblijvende te aan het adres , -hierna verder te noemen: appellant-, te dezer zake woonplaats kiezende te Sint Annaparochie aan de Van Harenstraat 3 (9076 BS) ten kantore van advocaat mr. K.J. Meijer, die te dezer zake door appellant voornoemd tot bepaaldelijk gevolmachtigde is aangesteld en als zodanig optreedt om namens appellant voornoemd hoger beroep in te stellen, deel ik u hierbij mee dat ik heden, daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd door appellant voornoemd, HOGER BEROEP instel tegen de uitspraak d.d. 5 augustus 2011, aan zijn voormalig bepaal delijk gevolmachtigde (mr. T. Bruinsma) verzonden op eveneens 5 augustus 2011, van de vreemdelingenkamer van de Rechtbank 's-Gravenhage, zittinghouüende te Almelo met regr=— stratienummer Awb 11/23163, waarbij het namens appellant ingediende beroepschrift d.d. 14 juli 2011, gericht tegen de beschikking van verweerder d.d. 14 juli 2011, -waarbij de door appellant ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd d.d. 6 juli 2011 is afgewezen-, ongegrond is verklaard (zie bijlage).
Grief I In strijd met het recht danwei het motiverings- en/of zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Almelo in haar uitspraak ten onrechte overwogen c.q. geoordeeld dat: "De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker in het bestreden besluit artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 heeft tegengeworpen, omdat verzoeker toerekenbaar onvoldoende documenten heeft overgelegd om zijn nationaliteit, identiteit en reisroute te kunnen vaststellen. Stichting Beheer Derdengelden, Friesland Bank relcnr. 29.88-05456 Iedere aansprakelijkheid is beperkt tot het bedrag dat in het betreffende geval door onze b eroepsaansp rake! ij kheidsverzeke raar wordt uitgekeerd.
Gebleken is dat verzoeker geen identiteitskaart heeft overgelegd. Uit het algemeen ambtsbericht inzake Azerbeidzjan van 30 maart 2011 blijkt dat het voor personen vanaf 16 jaar verplicht is in het bezit te zijn van een identiteitsbewijs. Als identiteitsbewijs worden aangemerkt de nationale identiteitskaart en het Azerbeidzjaanse paspoort. Gelet op deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid kunnen overwegen dat het verzoeker, die ouder is dan 16, kan worden verweten dat hij niet een dergelijk document heeft overgelegd. De stelling van verzoeker dat hij gebruik maakte van zijn geboorteakte in combinatie met een woonverklaring en dat dit volstond als identiteitsbewijs, heeft verweerder niet hoeven volgen, nu uit het ambtsbericht voorts blijkt dat het zonder identiteitsbewijs niet mogelijk is om op een normale wijze deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Bovendien bevat een geboorteakte geen tot een persoon herleidbare kenmerken, zoals een pasfoto. Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat het verzoeker is toe te rekenen dat hij zijn militair boekje niet heeft overgelegd. Niet valt in te zien dat hij niet in de gelegenheid was dit document mee te nemen toen hij plotseling vertrok, nu hij we! kans heeft gezien zijn geboorteakte en woonverklaring mee te nemen. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat een dergelijk document zijn identiteit niet kan aantonen, heeft verweerder kunnen overwegen dat dit verzoeker niet ontslaat van zijn verplichting zoveel mogelijk documenten te overleggen ter onderbouwing van zijn asielrelaas. Verweerder heeft hierbij in redelijkheid kunnen stellen dat, nu verzoeker om bescherming zoekt bij de Nederlandse autoriteiten, van hem mag worden verondersteld dat hij voldoende vertrouwen stelt in voornoemde autoriteiten om alle relevante feiten en omstandigheden aan te voeren die hebben geleid tot zijn vertrek uit het land van herkomst en die van belang zijn bij de beoordeling van zijn aanvraag. Daarnaast heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid aan verzoeker kunnen tegenwerpen dat hij het vals paspoort, waarvan hij stelt gebruik te hebben gemaakt tijdens zijn reis, niet heeft overgelegd. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat van verzoeker mocht worden verwacht dat hij zijn reisverhaal zou ondersteunen met dit document, ook al heeft verzoeker het document naar eigen zeggen slechts tijdelijk in zijn bezit gehad. Verzoekers stelling dat dit document niet kan bijdragen aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, is niet van belang, nu verzoeker met het paspoort wel zijn reisverhaal had kunnen aantonen dan wel ondersteunen. Bovendien heeft verweerder kunnen overwegen dat, nu verzoeker stelt dat hij vanaf Turkije naar Nederland is gereisd met de auto, het niet aannemelijk is dat verzoeker geen enkel indicatief bewijs van de reis kan overleggen, noch in staat is om gedetailleerde, coherente en verifieerbare verklaringen omtrent de reisroute te geven. Van een dergelijke reis mag immers in redelijkheid worden verondersteld dat deze met documenten te~stâvën zouden zijrreff anderszins doorverklaringen-aannemeiijlcge^ maakt kunnen worden. Nu verzoeker enkel Duitsland kan noemen als land dat hij is gepasseerd vanuit Turkije, is hij hierin niet geslaagd. De stelling van verzoeker dat hij de namen van deze landen is vergeten, heeft verweerder als onvoldoende van de hand kunnen wijzen, nu van verzoeker in redelijkheid mag worden verwacht dat hij informatie kan verschaffen over eenvoudige zaken als de landen die hij is gepasseerd. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat verweerder verzoeker in redelijkheid het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 kunnen tegenwerpen." Toelichting: Namens appellant zij opgemerkt dat hij van mening is dat hij het onterecht vindt dat de documenten die hij in de procedure heeft ingebracht niet zijn betrokken bij de afweging of het appellant nog langer kon worden aangerekend verwijtbaar ongedocumenteerd te zijn althans dat hij middels deze documenten niet zijn identiteit en/of nationaliteit aannemelijk zou hebben gemaakt. De omstandigheid dat uit het ambtsbericht zou blijken dat alleen een natio-
nale identiteitskaart of nationaal paspoort als ID-bewijs wordt geaccepteerd komt niet overeen met de ervaringen van appellant in het land van herkomst. Echter, dit wil nog niet zeggen dat daarmee de ervaringen van appellant zomaar aan de kant kunnen worden geschoven en de inhoud van het ambtsbericht als heilig gezien moet worden. Immers, dit zou betekenen dat het voor personen die nog geen 16 jaar zijn onmogelijk zou zijn om aan het normale leven deel te nemen hetgeen zeer onwaarschijnlijk is. Voor wat betreft de omstandigheid dat appellant zijn militair boekje niet heeft meegenomen, zij opgemerkt dat hij het te risicovol achtte om deze alsnog van huis op te halen. Ook overigens is er volledig voorbij gegaan aan de stelling van appellant dat het militair boekje niet als een vervangend identiteitsdocument kan worden beschouwd. Met betrekking tot het valse paspoort welke appellant heeft gebruikt gedurende zijn reis vanaf Turkije naar Nederland zij maar weer eens opgemerkt dat, nu het een vals paspoort was, dit document geen enkele bijdrage zou hebben kunnen leveren aan het vaststellen van de identiteit en/of nationaliteit van appellant. Immers, zoals reeds aangegeven stond hierin de naam vermeld. Bovendien was dit valse paspoort het eigendom van de reisagent die appellant dit paspoort enkel tijdelijk ter hand had gesteld. Ook overigens valt niet in te zien op welke wijze het valse paspoort een bijdrage zou hebben kunnen leveren aan het reisverhaal van appellant. Appellant heeft bovendien duidelijke verklaringen afgelegd omtrent de manier waarop hij naar Nederland is gereisd; dat appellant enkel Duitsland als doorreisland wist te noemen en geen overige landen, kan hem niet worden aangerekend ook al omdat appellant wel iets anders aan zijn hoofd had dan het (moeten) onthouden van landennamen. Kortom, de voorzieningenrechter had moeten of kunnen oordelen dat artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw 2000 niet langer aan appellant kon worden tegengeworpen. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de voorzieningenrechter verweerder ten onrechte gevolgd is in diens stellingen, de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd en dat aan hen alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend.
Grief II In strijd met het recht danwei het motiverings- en/of zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Almelo in haar uitspraak ten onrechte overwogen c.q geoordeeld dat: "Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, waarin het voornemen is ingelast, op het standpunt gesteld dat geloofwaardig is dat verzoeker etnisch Azeri en moslim is. Ook wordt geloofd dat verzoeker als verkoper in een winkel m bouvmiaterialêfrhê^r^gewerktrVetweeiderheeft^ieh-ëaarnaast op het standpunt gesteld dat de verklaringen van verzoeker met betrekking tot het aangaan van de relatie met een meisje en de problemen die hij dientengevolge heeft gehad geen positieve overtuigingskracht bezitten en derhalve niet geloofwaardig worden geacht. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid kunnen tegenwerpen dat verzoeker niet weet op welke datum hij zijn vriendin heeft leren kennen en sinds wanneer hij een relatie heeft met haar. Van verzoeker mag in ieder geval worden verwacht dat hij op zijn minst een schatting kan noemen van de dag van de eerste ontmoeting en dat hij weet hoe lang hij zijn vriendin kent. Evenmin valt in te zien dat verzoeker nooit heeft kennisgemaakt met de ouders van zijn vriendin dan wel om haar hand heeft gevraagd, zo heeft verweerder kunnen overwegen. Daarbij heeft verweerder betrokken dat verzoeker heeft verklaard de cultuur in Azerbeidzjan te kennen, waarbij het onder meer normaal is dat de jongen het meisje ten huwelijk vraagt. Ook
heeft verzoeker verklaard dat hij met zijn vriendin een toekomst op wilde bouwen, dat hij van haar hield en dat hij alleen maar bij haar wilde zijn. Dat alleen zijn vriend en de nicht van zijn vriendin wisten dat hij een relatie had met zijn vriendin draagt niet bij aan de positieve overtuigingskracht. Voor zover verzoeker stelt dat de andere familieleden van zijn vriendin, gelet op de reactie van de neef, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gecharmeerd waren van zijn belangstelling, heeft verweerder kunnen overwegen dat dit tegenstrijdig is met hetgeen verzoeker heeft verklaard op pagina 8 van het nader gehoor. Op de vraag of haar ouders wisten van de relatie antwoordt verzoeker namelijk: "Nee. Dat wisten zij niet. Misschien ais zij dit wei wisten dan zou het misschien anders zijn geweest. Misschien dat wij dan met elkaar in gesprek zouden kunnen gaan ". Verweerder heeft daarnaast in redelijkheid kunnen overwegen dat deze ongeloofwaardigheid wordt versterkt doordat verzoeker op pagina 5 van het eerste gehoor heeft verklaard dat er een meisje was dat hij mocht. Hieruit kan op geen enkele wijze worden opgemaakt dat het om zijn vriendin gaat. Niet is gebleken dat verzoeker deze tegenwerping heeft betwist. Ook wordt het vorenstaande versterkt door de verklaringen van verzoeker in zowel het eerste als nader gehoor. Verzoeker spreekt tijdens die gehören steeds over 'het meisje' en noemt vrijwel nooit de naam van zijn vriendin. Daarentegen valt uit pagina 8 van het nader gehoor wel weer op te maken dat verzoeker een relatie had met , zo heeft verweerder in redelijkheid kunnen tegenwerpen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bovendien in redelijkheid kunnen overwegen dat het bevreemding wekt dat verzoeker de keuze heeft gemaakt om zijn vriendin te ontvoeren, nu dit doorgaans gebeurt nadat de ouders geen toestemming hebben geven voor een huwelijk. In het geval van verzoeker waren de ouders van zijn vriendin niet op de hoogte van de relatie, waardoor hij evenmin weet hoe haar ouders tegen deze situatie aankijken. Voorts heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat verzoeker zijn vriendin achteraf nadat hij te horen heeft gekregen dat zijn vader in brand is gestoken, nu hij aan zijn vriendin heeft verteld dat hij een toekomst wilde opbouwen, dat hij veel van haar hield, dat hij alleen maar dacht aan samenzijn en dat hij haar zelfs na zijn zeven dagen durende arrestatie waarbij hij is mishandeld nog wilde hebben en daarom plannen heeft gemaakt om haar te ontvoeren. Evenmin valt daarom in te zien dat verzoeker, zoals blijkt uit pagina 7 van het nader gehoor, boos op haar is geworden, dat hij haar heeft gezegd dat zij weg moest gaan en dat hij haar nooit meer wilde zien. -—— Gelet op vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid niet geloofwaardig hoeven achten dat verzoeker een relatie had met en dat als gevolg daarvan problemen zijn ontstaan. (...)
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder kunnen weigeren verzoeker een verblijfsvergunning te verleen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000." Toelichting: Namens appellant zij vooraleerst opgemerkt dat hij in zijn relaas enkel en alleen over één persoon heeft gesproken als zijnde het/een meisje en dit was zijn vriendin; appellant heeft het nooit over iemand anders gehad wanneer hij het heeft over het/een meisje zodat niet valt in te zien waarom het ongeloofwaardig zou zijn dat hij haar niet (eerder) bij haar naam
heeft genoemd. Terecht is er namens appellant aangevoerd dat het hem niet kan worden verweten geen exacte data te hebben genoemd van hun ontmoeting en/of het begin van hun relatie. Immers, toen appellant voor het eerst zijn vriendin had gezien wist hij uiteraard nog niet dat zij daadwerkelijk zijn vriendin zou worden. Pas na enig verloop van tijd werd het voor appellant duidelijk dat het wel eens op een relatie uit zou kunnen draaien, echter, hieraan valt geen exacte datum te koppelen. Appellant heeft verklaard waar hij zijn vriendin heeft ontmoet en dat er toen nog geen sprake was van een echte relatie zodat appellant niet vermag in te zien dat hij deze datum nog exact weet te noemen. Het steekt appellant dan ook dat nu van hem verwacht wordt de waarheid te vertellen, hetgeen hij vervolgens dan ook doet, het hem wordt verweten juist hieraan gevolg te hebben gegeven doordat hij geen exacte data weet te noemen. Appellant heeft verklaard dat hij verliefd was geworden op zijn vriendin en dat hij haar op een dag van de computercursus heeft opgehaald. Toen heeft zijn vriendin tegen hem gezegd dat haar neef hen kennelijk samen heeft gezien. Ook heeft appellant verklaard dat hij twee dagen daarna is opgepakt en naar het politiebureau is afgevoerd. Deze gebeurtenis hebben appellant gesterkt in zijn veronderstelling dat de ouders van zijn vriendin mogelijk niet gecharmeerd waren van zijn relatie met hun dochter. Dienaangaande zij nog opgemerkt dat appellant, nadat hij had vernomen dat er een aanslag op zijn vader was gepleegd, niet zozeer kwaad of boos was op zijn vriendin, maar dat hij zich toen realiseerde welke consequenties het schaken van zijn vriendin met zich mee had gebracht. De problemen die hieruit zijn ontstaan werden veroorzaakt door de familie van zijn vriendin en dus niet door zijn vriendin zelf. Echter, doordat er een aanslag op zijn vader was gepleegd, werd het voor appellant duidelijk dat het beter zou zijn indien de relatie zou worden beëindigd. Appellant is dan ook van mening dat hij wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er ten aanzien van hem sprake is van persoonlijke feiten en omstandigheden die leiden tot de conclusie dat er sprake is van een gegrond beroep op vluchtelingschap danwei minimaal een gegronde vrees voor vervolging. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de voorzieningenrechter verweerder ten onrechte gevolgd is in diens stellingen, de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd en dat aan appellant alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend.
Grief III In strijd met het recht danwei het motiverings- en/of zorgvuldigheidbeginsel heeft de rechtbank Almelo in haar uitspraak ten onrechte overwogen c.q geoordeeld dat: "De voorzieningenrechter: - verklaart Kef beroep ôrTgegrond;"~~~ Toelichting: Appellant verwijst hierbij naar de toelichting op grief I en II, waarvan de inhoud hierbij als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd en als zodanig eveneens dient te worden beschouwd als ware dit de toelichting op grief III. Appellant stelt derhalve dan ook dat, nu de voorzieningenrechter verweerder ten onrechte is gevolgd in diens stellingen, de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd en dat aldus aan appellant alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behoort te worden verleend.
REDENEN waarom appellanten zich tot u wenden met het verzoek om: 1. het hoger beroepschrift d.d. 12 augustus 2011 gegrond te verklaren en rechtdoende;
K
2. de uitspraak d.d. 5 augustus 2011 van de rechtbank Almelo te vernietigen; 3. het beroepschrift d.d. 14 juli 2011 gegrond te verklaren; 4. de bestreden beschikking d.d. 14 juli 2011 te vernietigen; 5. te bepalen dat aan appellant alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal behoren te worden verleend ofwel; 6. te bepalen dat verweerder met inachtneming van uw besluit opnieuw zal dienen te beslissen op de asielaanvraag van appellant d.d. 6 juli 2011; 7. verweerder te veroordelen in de kosten van deze procedure, daarbij inbegrepen de kosten van appellant voor rechtsbijstand.
/
bijlage: -uitspraak Rechtbank Almelo d.d. 5 augustus 2011 (Awb 11/23163)