Raad
vanState 20111 3415/1/V4. Datum uitspraak: 17 februari 2012
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 24 november 2011 in zaak nr. 11/12598 in het geding tussen: de vreemdeling
en de minister voor Immigratie en Asiel (hierna: de minister).
2 0 1 1 1 3 4 1 5/1/V4
1.
2
17 februari 2 0 1 2
Procesverloop
Bij besluit van 2 september 2 0 1 0 heeft de minister van Justitie een aan de vreemdeling verschaft document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2 0 0 0 {hierna: de V w 2000) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, ingetrokken. Bij besluit van 14 maart 2 0 1 1 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 2 4 november 2 0 1 1 , verzonden op 3 0 november 2 0 1 1 , heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 28 december 2 0 1 1 , hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De minister (thans: de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2.
Overwegingen
2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 8 5 , eerste en tweede lid, van de V w 2 0 0 0 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, w o r d t , gelet op artikel 9 1 , tweede lid, van deze w e t , met dat oordeel volstaan. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.3.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
201113415/1/V4
3.
3
17 februari 2012
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.B.M. Hent, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.K. van Leening, ambtenaar van staat.
w.g. Hent lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leening ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2012 513. Verzonden: 17 februari 2012 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State,
DEO
2a
2011
131BS/3T. t3:BB/No. 7 0 0 0 0 0 0 0 0 4
uitspraak RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer, enkelvoudig Nevenzittingsp laats Rotterdam Reg.nr.:AWB 11/12598 V-nummer: Inzake: eiser, gemachtigde mr. JA. Canal es, advocaat te Amsterdam, tegen: de Minister voor Immigratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechts voorgangers), verweerder, gemachtigde mr. E. de Jong, I Procesverloop l Eiser is geboren op . en heeft de Albanese nationaliteit Bij beslissing op bezwaar van 5 november 2009 is aan eiser een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) verleend, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Op 16 juni 2010 heeft verweerder het voornemen tot intrekking van de verleende vergunning uitgebracht. Op 30 juli 2010 heeft eiser zijn zienswijze hierop naar voren gebracht. Bij besluit van 2 september 2O10 heeft verweerder de vergunning met terugwerkende kracht tot 5 november 2009 ingetrokken. Eiser heeft tegen dit besluit op 28 september 2010 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 14 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. 2
Op 11 april 2011 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank,
3 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 september 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. II Overwegingen 1 Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van Richtlijn 2O04/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/3'60/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/35/EEG, 907365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn), vergemakkelijkt het gastland, onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf van de betrokkenen, overeenkomstig zijn nationaal recht, binnenkomst en verblijf van de partner met wie de burger van de Unie een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. Ingevolge artikel 1, aanhef, onder e, tweede lid, van de Vw 2000, worden in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder gemeenschapsonderdanen familieleden van de onder 1° genoemden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (EG-Verdrag) genomen bestuit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen
FROM
<WED>DEO
2 8 SO 11
14:00/ST. 13:5B/Mo. 7 6 0 0 0 0 0
AWB 11/12598
2
en er te verblijven. Onder 1° worden verstaan onderdanen van de lidstaten van de Europese Unie (EU) die op grond van het EG-Verdrag gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, verschaft verweerder aan de vreemdeling, die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met d, f tot en met h en j tot en met 1, en aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, en gemeenschapsonderdaan is als bedoeld in artikel 1, onder e, sub 2°, 4° en 6°, een document of schriftelijke verklaring, waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Ingevolge artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is paragraaf 2 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het EG-Verdrag of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven. Ingevolge artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000, is paragraaf 2 van het Vb 2000, eveneens van toepassing op de ongehuwde partner die een vreemdeling als bedoeld in het eerste lid naar Nederland begeleidt of zich bij hem in Nederland voegt en die een deugdelijk bewezen duurzame relatie met die vreemdeling heeft, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner in Nederland voegt Ingevolge artikel 8.13, derde lid, aanhef en onder c, van het Vb 2000 legt de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag over een document waaruit de familierechtelijke relatie of duurzame relatie blijkt met een vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000, bij wie hij in Nederland verblijft. Het beleid met betrekking tot familieleden niet zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan is neergelegd in paragraaf B10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). 2
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.1 Voor dê beantwoording van het geschil tussen partijen is allereerst van belang de interpretatie van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b van de richtlijn. De rechtbank is van oordeel dat het artikel aan verweerder beoordelingsruimte laat of sprake is van een duurzame relatie. Met het criterium "deugdelijk bewezen duurzame relatie" als gegeven in artikel 8.7, vierde lid, van het Vb 2000 heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank op juiste wijze uitvoering geven aan de richtlijn. De nadere uitwerking in paragraaf BI 0/1.7 van de Vc 2000, dat een duurzame relatie in ieder geval zal worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER- of Zwitsers onderdaan, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind ia geboren,.kan dan ook de rechterlijke toets doorstaan. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank met juistheid zijn toekomende beoordelingsruimte ingevuld door in paragraaf BI 0/1.7 van de Vc 2000 te verlangen dat om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, buiten Nederland gedacht kan worden aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie . in het buitenland, huurcontracten of afschriften van rekeningen op beider naam en als bewijs. -' om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) N hebben samengewoond een inschrijving in de GBA op hetzelfde adres te verlangen.
<WEt»DEO
2B
2011
14:o2/ST. 13:B8/No. 7000000684
AWB H/12598
3
Onder verwijzing naar het door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ontwikkelde bewijsrecht (onder meer in uitspraken van 9 januari 2007, UN AZ7474 en van 25 mei 2000, UN AG9013), stelt de rechtbank voorop dat de bewijsmiddelen ter voldoening aan de bewijslast niet limitatief zijn. Inschrijving in de GDA is slechts een der bewijsmiddelen. Bij een ambtshalve intrekking als in geschil rust de bewijslast op verweerder. Verweerder heeft de intrekking onderbouwd met een proces-verbaal van 22 oktober 2009 van de korpschef van het politiekorps Amsterdam-Am stel land waaruit blijkt dat eiser en zijn partner niet feitelijk samenwoonden en een gezamenlijke huishouding voerden. Ook heeft de partner van eiser nadien verklaard dat er sprake zou zijn van een verbreking van de relatie met eiser en dat zij bij een vriendin in Enschede zou verblijven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat sinds oktober 2009 niet meer wordt voldaan aan het vereiste van samenwonen en het voeren van een gezamenlijke huishouding. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd en dat eiser en zijn partner op hetzelfde adres samenwonen. Enkel is gesteld dat tussen eiser en zijn partner sprake is van een duurzame relatie, echter zonder het overleggen van objectief verifieerbare stukken als eerder overwogen. Eiser heeft overgelegd een salarisspecificatie met datum 25 maart 20! I op zijn adres Uilenstede 2221547. Uiteen raadpleging van verweerder van de GBA blijkt dat partner per 10 mei 2010 staat ingeschreven op Uilenburg 170-117. Voorts is uit de GBA gebleken dat de partner met ingang van 3 augustus 2010 staat ingeschreven op het adres als op de door eiser overgelegde salarisstrook staat aangegeven. Daarmee is naar het oordeel van rechtbank door eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij en zijn partner voor 3 augustus 2010 gezamenlijk op dat adres woonden. Dat blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde arbeidsovereenkomst met dat adres van 3 januari 2011. De overgelegde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingplaats Amsterdam (AWB 11/5632) van 26 april 2011 treft reeds geen doel omdat ook deze rechtbank als hierboven is overwogen ruimte laat om op andere wijze aan te tonen dat sprake is van een duurzame relatie dan dooreen bewijs van inschrijving van zes maanden in de GBA. Daarin is als door de rechtbank hiervoor overwogen eiser niet geslaagd. Nu een duurzame relatie met zijn partner door eiser niet is aangetoond moet het beroep op gezinsleven van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) reeds om die reden falen. 2.2 Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hem en zijn partner te doen horen alvorens op het bezwaar te beslissen overweegt de rechtbank het navolgende. Eiser en zijn partner zijn op 16 december 2010 in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Beiden zijn niét verschenen. Hun gemachtigde wel. Ingevolge artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht betekent het optreden van de gemachtigde dat beiden door hun gemachtigde zijn vertegenwoordigd in gehoor. Dat beiden niet verschenen zijn komt voor hun risico. 2.3 Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu eiser niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie heeft met zijn partner, de aan hem op 5 november 2009 verleende vergunning, met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken. 3
Het beroep is derhalve ongegrond.
4
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
P
Q
< WED > DEO 2S ZQ11 14:03/ST. la: BB/No. 7eooooose4 P
AWB M/12598
in Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. A. van 't Laar, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier. De griffier,
De rechter, t 0JL<=^7
(JUs Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2011. Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling besruprsrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrimis vier) weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient één a£njßer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 20019» 2500 EA VGravenhage. Voor informatie over de wijze van indienen van het hoger beroep kunt u www.raadvanstate.nl raadplegen. Afschrift verzonden op:
3 0 NOV, 20ff
V C G R C C P f E CONFORM
D© fVffiar van de
iHrj)
te 'fi-GrdvonhMgr^'^^-^
a
<MED>DEO
28
ZOI 1
13:5B/ST. 13:Ce/No. 7 0 0 0 0 0 0 5 6 4
P
CANAL€6 ADVOCAT-EN STADIONWEG S I 1 0 7 ? S S AMSTERDAM THE NETHERLANDS
PER POST EN TELEFAX 070 365 13 80 Raad van State Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage
T *»1 (0)10 t a t 591* F «-J1 (0)20 6B9 0**7 E
INFOIPCANALESA0VOCATEN.NL
W WWW.CANALESAOVOCATEN.Nl
: 28 december 2011 AWB 11/12598 Verweerschrift hogei
. INGEKOMEN
1.8 DEC 2011 ZAAKNR. '2-OU13H AAN: V Lj BEHANDELD: DD:
IT P?ïfT-:
Geachte heer, mevrouw, Aan verder te noemen appellant, is bij beslissing op bezwaar van 5 december 2009 een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) verleend, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. De Minister van Immigratie en Asiel, verder te noemen gedaagde, had in het beroepschrift voornamelijk gronden aangevoerd welke betrekking hadden op de duurzaamheid van de relatie. Tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam met AWB nummer 11/12598 (Productie 1) van 30 november 2011 wenst appellant hoger beroep in te stellen bij de Raad van State. Grief I De Rechtbank oordeelt in paragraaf 2.1 van diens uitspraak met AWB nummer 11/12598 als volgt: 'Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank metjuistheid zijn toekomende beoordelingsruimte ingevuld door in paragraafBI 0/1.7 van de Vc 2000 te verlangen dat om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouden, oftewel samenwoning, buiten Nederland gedacht kan worden aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie in het buitenland, huurcontracten of afschriften van rekeningen op betder naam en als bewijs om aan te tonen dat de ongehuwde partners in Nederland samenwonen dan wel (recentelijk) hebben samengewoond een inschrijving in de GBA op hetzelfde adres ie verlangen. ' In deze procedure is enkel uitgegaan van de GBA inschrijving door gedaagde en diens partner. Uit de uitspraak van de Rechtbank kan worden geconcludeerd dat een duurzame en exclusieve relatie enkel en alleen is gebaseerd op een GBA inschrijving. Dit zou betekenen dat voor een duurzaam en exclusieve relatie enkel en alleen zou moeten worden gekeken naar de GBA inschrijving en andere stukken in dit opzicht niet van belang zouden zijn. Duurzaam en exclusieve relatie De IND behoort rekening te houden met het feit dat appellant een duurzaam en exclusieve relatie heeft met een EU-onderdaan. In het kader van de Richtlijn 2004/38 EG gelden inmiddels ook voor Nederland andere regels. De regels van dezerichtlijnhebben directe (adar* iiniprikAlijkheid 11 bepeikt lat hat b e d n | d*t In hal d 11 betrifft nil • gavai ondar ont» baioapi»antp»akall]kha(d»v t i i l k t r l n g wo'dt ultbatiald.
1
FROM
(WED)DEO
2S 2011
13:CB/ST. 13: S B / N o . 7 6 0 0 0 0 0 5 6 4
werking in de Nederlandse rechtsorde. Het is vaste rechtspraak van het Hof van de Europese Unie dat de communautaire regelgeving van afgeleid recht op het gebied van verplaatsing en verblijf niet restrictief mag worden uitgelegd (zie met name de arresten van het Hof van 13 februari 1985, Diatta, 267/83, punten 16 en 17, en 17 september 2002, Baumbast en R, C-413/99, punt 74). Een restrictieve uitleg zou ook ingaan tegen de bedoeling van de gemeenschapswetgever, die het belang van bescherming van het gezinsleven van personen met de nationaliteit van de lidstaten voor de verwijdering van belemmeringen voor de gebruikmaking van de door het Verdrag gegarandeerde fundamentele vrijheden, heeft erkend ( arresten van 11 juli 2001, Carpenter, C60/00, punt 38, en 25 juli 2002, Brax, C-459/99, punt 53). Daarom is, teneinde aan artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Richtlijn niet zijn effectiviteit te ontnemen, geen plaats voor een restrictieve uitleg van het begrip 'duurzaam relatie'. Niet alleen concludeert de IND ten onrechte dat er geen sprake is van een duurzame relatie, maar ook wordt het bestaan van een deugdelijk bewezen relatie, als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit, in twijfel getrokken. Onduidelijk is echter op welke gronden de IND dergelijke vaststellingen heeft gemaakt Nu is gebleken dat appellant en diens partner gedurende korte tijd uit elkaar zijn geweest maar nu weer samen zijn. Dit is gebleken uit de informatie geleverd door de GBA. Vreemdelingencirculaire Paragraaf BI 0/5.1 van de Vreemdelingencirculaire spreekt over het samen woningvereiste, welke als volgt luidt: 'voor ongehuwde partners van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland geldt dat zij in Nederland met hun partner dienen samen te wonen...'. Hier wordt geen nadruk gelegd op het verplichte samen woningvereiste. Er wordt hier enkel gesproken over 'dienen samen te wonen'. Gedaagde toont met deugdelijke argumenten dat hier sprake is van een duurzame relatie. Staatssecretaris van Justitie Om eventuele misbruik te voorkomen is het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' nader ingevuld. Dit heeft, zoals hierboven uitgewerkte paragraaf van de Vreemdelingencirculaire, geresulteerd in de eis dat de partners ten minste zes maanden moeten hebben samengewoond of dat uit de relatie een kind is geboren. Door de SP-fractie en met name door de Staatssecretaris van Justitie is aangedrongen op een minder strikte toepassing van deze voorwaarden. In deze zaak wordt echter geen waarde gehecht aan deze minder stringente vereiste voor duurzaam samenwonen met een EU-onderdaan. Tijdens het spoeddebat met de Tweede Kamer op 27 januari 2009 (1X46) heeft de Staatssecretaris van Justitie aangegeven dat zij met de eis van het voeren van een gezamenlijke huishouding gedurende zes maanden heeft bedoeld een objectief toetsbaar criterium te geven waarmee de duurzaamheid van de relatie dient te worden aangetoond en dat uitvoeringstechnisch haalbaar is. Alleen in incidentele gevallen kan van dit criterium worden afgeweken op grond van inherente afwijkingsbevoegdheden (artikel 4:84 Algemene wet Bestuursrecht). Aan deze opmerkingen van de Staatssecretaris is echter geen waarde gehecht. Richtlijn 2004/38/EG De IND geeft een te beperkt uitleg aan de Richtlijn 2004/38/EG, bij de totstandkoming van het Vb besluit. Dit besluit is niet Richtlijnconform en in strijd met het gemeenschapsrecht en
P
2
FROM
<WED>DEC
28 2011
13:B7/ST.13;CB/No.7800000684
O
3
dient derhalve vernietigd te worden. Voorts wordt er door de IND een te beperkt uitleg gegeven aan de Richtlijn waardoor de uitoefening van rechten die in het Europese gemeenschap zonder discriminatie op eenieder van toepassing zijn, worden belemmerd. Gelet op de context en de doelstellingen van Richtlijn 2004/3 8/EG mogen de bepalingen van deze richtlijn niet restrictief worden uitgelegd en mag in geen geval hun effectiviteit worden ontnomen. Gedaagde heeft zich bij de vaststelling van de relatie voorts een nieuwe norm ingevoerd namelijk; feitelijk verblijf, maar laat na deze verder uit te werken. De Staatsecretaris is kennelijk van oordeel dat alleen een feitelijk relatie kan leiden tot een positieve beschikking terwijl een dergelijke eis, althans in de vorm zoals door de Staatssecretaris wordt toegepast niet of althans niet duidelijk uit de wettelijke norm volgt (het Vb besluit van 24 januari 2009). Dit leidt tot een beperkte uitleg van de Richtlijn en houdt geen rekening met andere stukken waaruit de duur van de relatie kan worden afgeleid. In dit geval worden ook verklaringen van naasten en vrienden over het feit dat verzoeker met partner samenwoont genegeerd. Hier wordt door gedaagde een andersoortig interpretatie gegeven aan de bewoordingen van Richtlijn 2004/38/EG, welke in strijd zijn met het doel en strekking van de Richtlijn en het Europees recht in het algemeen. Hier wordt door de IND het samenwoningsvereiste op een wijze geïnterpreteerd welke in het licht van de bewoordingen van de Richtlijn de doorwerking van de Richtlijn in de Nederlandse rechtsorde bemoeilijkt. De Rechtbank oordeelt in de zaak met AWB nummer 11/5632 als volgt: 'de Rechtbank van oordeel is dat het beleid de ruimte laat om op andere wijze aan te tonen dat sprake is van een duurzame relatie. Voor zover moet worden aangenomen dat het beleid die ruimte niet laat is de Rechtbank van oordeel dat dit een te restrictieve uitleg is van artikel 3, tweede lid, onder b, van de Richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijfop het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (Richtlijn 2004/38) en van artikel 8.7, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 20O0, waarin voormeld artikel is geïmplementeerd. Naar het oordeel van de Rechtbank laat de regelgeving de ruimte open om op andere wijze aan te tonen dat sprake is van een duurzame relatie '. Grief2 De Rechtbank overweegt voorts het volgende in diens uitspraak in paragraaf 2.1 : *... Verweerder heeft de intrekking onderbouwd met een proces-verbaal van 22 oktober 2009 van de korpschef van het politiekorps Am sterdam-Am stelland waaruit blijkt dat eiser en zijn partner niet feitelijk samenwoonden en een gezamenlijke huishouden voerden. '. Een proces-verbaal is echter een momentopname welke niet als voldoende bewijs kan dienen. Gedaagde heeft echter geen rekening gehouden met het feit dat appellant en diens partner een relatie met elkander hebben en een conflict tussen hen niet kan leiden tot een schending van artikel 8 van het EVRM. Appellant is van oordeel dat gedaagde geen rekening houdt met artikel 8 van het EVRM nu het niet uit een belangenafweging blijkt waardoor gedaagde het reëel vindt om zich dermate in te mengen in het privé- leven van appellant. Gedaagde lijkt het niet normaal te vinden dat er conflicten kunnen bestaan tussen partners. Dit kon bewezen worden door het informatie welke van het GBA is verkregen waaruit blijkt dat de partner van appellant al geruime tijd weer op hetzelfde adres als appellant staat ingeschreven. Gedaagde gaat uit van een te
PROM
(WED)DEC
28
2011
13:59/ST.
13 !W / N o . 7eoOOOOBS4
beperkte interpretatie waardoor er een niet billijke inbreuk op artikel 8 van het EVRM wordt gemaakt. Niet blijkt uit enig belangenafweging dat gedaagde voor een minder ingrijpend middel heeft gekozen om de inbreuk op artikel 8 van het EVRM te beperken. Aan artikel 8 2ijn de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit verbonden waar rekening mee behoort te worden gehouden. Niet blijkt of gedaagde is overgegaan tot het betrekken van het feit dat de partners weer samenwonen. Hierdoor kan er worden gesteld dat gedaagde niet aan het motiveringsvereiste voldoet Nu er geen belangenafweging aan het oordeel van gedaagde ten grondslag ligt kan niet worden uitgesloten of hier sprake is van denatureren van de feiten. Redenen waarom gemachtigde namens appellant zich wendt tot de Raad van State, met het verzoek de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 30 november 2011 te vernietigen; en het Hoger beroep gegrond te verklaren. Hoogachtend, J.A. Canales (bepaaldelijk gevolmachtigd)
f>
J»